• No results found

Kosten van bekendmakingen in het Belgisch Staatsblad in 2004

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Kosten van bekendmakingen in het Belgisch Staatsblad in 2004"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kosten van bekendmakingen in het Belgisch Staatsblad in 2004

Sinds 1 januari 2004 gelden er nieuwe tarieven voor de bekendmaking van akten van rechtspersonen in de Bijlagen van het Belgisch Staatsblad. Ondernemingen betalen voortaan 162,53 euro voor de bekendmaking van een oprichtingsakte en 101,58 euro voor de bekendmaking van een wijzigingsakte. Verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen betalen 107,68 euro voor een oprichtingsakte terwijl een wijzigingsakte voor hen 81,27 euro kost. Een mededeling van de neerlegging van de jaarrekening en geconsolideerde jaarrekening bij de Nationale Bank van België kost steeds 49,00 euro. Al deze prijzen zijn exclusief BTW.

Sinds 1 januari 2004 verandert de prijs van aankondigingen in het Belgisch Staatsblad naar 3,70 euro per regel, waarbij een regel maximaal 70 tekens mag bevatten. Het tarief voor de inlassing van berichten in het Bulletin der Aanbestedingen wordt dan weer op 1,40 euro per regel gebracht, waarbij een regel 70 tekens mag bevatten. Ook hier is de BTW niet inbegrepen.

FLASH

I N H O U D

BU L L E T I N VA N H E T BE R O E P S I N S T I T U U T VA N E R K E N D E BO E K H O U D E R S E N FI S C A L I S T E N

Een opzienbarend cassatiearrest : en als de belasting nu eens verjaard is...

Flash 1

Een opzienbarend cassatiearrest : en als de belasting nu eens

verjaard is... 1

Nieuwe regels betreffende de schorsing van de verjaring inzake

inkomstenbelastingen 3

Invoer – vaststelling bedrag vooruit te betalen BTW – tien nieuwe

lidstaten op 1 mei 2004 4

Rubriek 04 : Goederen en waarden gehouden door derden in hun naam, maar ten bate en voor risico van de

onderneming 7

Inkomstenbelastingen verjaren in principe door verloop van vijf jaren vanaf de datum waarop ze dienen betaald te zijn (art. 145 KB/WIB 1992).

Maar de Administratie kan steeds de verjaring stuiten en een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar doen ingaan, en zulks overeenkomstig artikel 145 voormeld : «De termijn bedoeld in de vorige leden kan worden gestuit op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de op de verjaring verlopen termijn. In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, door verloop van vijf jaren na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring is gestuit, indien geen geding voor het gerecht aanhangig is.»

Bij de indiening van een rechtsvordering («indien geen geding voor het gerecht aanhangig is»), wordt de verjaring opgeschort : ze schorst het lopen van de verjaringstermijn en doet deze, bij de beëindiging van het geschil, weer ingaan.

Wanneer de belastingplichtige schriftelijk «afstand doet van de op de verjaring verlopen termijn», wordt de verjaring

P 309340 – Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli

(2)

gestuit en gaat een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar in; maar het staat de belanghebbende steeds vrij te weigeren.

De meest gebruikte techniek om de verjaring te stuiten was tot dusver evenwel, en bij verwijzing naar artikel 2244 B.W., de betekening aan de belastingplichtige van een «dwangbevel».

Als de ontvanger inschikkelijk was, droeg dit dwangbevel het opschrift «verjaringstuitend dwangbevel». Dat belette niet dat het de belastingplichtige het bevel gaf binnen de 24 uur de belasting te betalen, ook wanneer deze belasting volledig betwist was. Zulks kwam er doorgaans op neer dat de belanghebbende onnodig werd geterroriseerd.

Soms namen de ontvangers niet eens de moeite om dit op dwangbevelen, die als verjaringstuitend bedoeld waren, te vermelden. Zulks was, geef het toe, machtsmisbruik.

Het arrest van 10 oktober 2002

In een recent arrest van 10 oktober 2002 besliste het Hof van Cassatie dat de betekening van een dwangbevel, zelfs als

«verjaringstuitend» aangemerkt, niet volstaat om de verjaring van de belasting te stuiten, indien de belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend en het onbetwistbaar verschuldigd gedeelte van de belasting op nul is vastgesteld :

«Overwegende dat het dwangbevel op het gebied van de inkomstenbelastingen een daad van rechtsvervolging is die een uitvoerbare titel veronderstelt en een uitvoerend beslag voorafgaat; dat daaruit volgt dat het door verweerder (de ontvanger) betekende dwangbevel, bij gebrek aan een onbetwistbaar verschuldigde belasting, geen verjaringstuitend effect kon hebben» (Revue Générale du Contentieux Fiscal, nr. 2003/2, p. 26 tot 33, met noot van Professor LEVAL).

Rekening gehouden met voormeld standpunt, dienen de volgende situaties zich aan :

a) Als de belastingplichtige de gevorderde belasting niet heeft betwist, beschikt de Administratie over een

«uitvoerbare titel» en kan ze de verjaring stuiten door de loutere betekening van een dwangbevel. Voorts kan ze ook tot beslag overgaan.

b) Als de belastingplichtige de belasting slechts ten dele heeft betwist, staan we voor een gelijkaardige toestand.

De Administratie beschikt over een uitvoerbare titel voor het niet-betwiste gedeelte van de aanslag en kan een dwangbevel betekenen of beslag leggen, hetgeen de verjaring volledig stuit.

c) Als het geschil aanhangig is gemaakt bij het gerecht en de volledige aanslag wordt betwist, beschikt de Administratie niet over een uitvoerbare titel die haar in staat stelt de verjaring te stuiten, maar geniet ze het voordeel van het opschortend effect verbonden aan het rechtsgeding : de verjaring is opgeschort voor de duur van het geding.

d) Als de belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend en hij de belasting in haar geheel betwist, kan de Administratie, ingevolge het arrest van 10 oktober 2002, de verjaring niet stuiten door de betekening van een dwangbevel, zelfs indien dit het opschrift

«verjaringstuitend» draagt.

Praktische gevolgen

Het lijdt geen twijfel dat dergelijk geval momenteel uitzonderlijk is geworden. Het zou immers inhouden dat een bezwaarschrift na verloop van vijf jaar (of toch bijna) nog niet door de directeur werd beslecht. Maar het is ooit anders geweest...

Vroeger kwam het vaak voor dat de Administratie, in dergelijk geval, de verjaring door de betekening van een dwangbevel trachtte te stuiten.

Sommige van dergelijke dossiers zijn momenteel nog in behandeling bij het gerecht.

Ingevolge het arrest van het Hof van Cassatie van 10 oktober 2002, is in dergelijk geval de verjaring ingetreden ten aanzien van de Administratie, zodat haar recht op invordering van de belasting vervallen is.

Het betekende dwangbevel had geen uitwerking, aangezien de Administratie, door de onbetwistbaar verschuldigde som op nul te bepalen, niet over een uitvoerbare titel beschikte.

Als de belastingplichtige betaald heeft, kan hij geen aanspraak maken op terugbetaling van de belasting. Maar als hij niet betaald heeft, omdat het dossier momenteel aanhangig is bij het gerecht, zou hij, zelfs als hij het proces verliest, kunnen inroepen dat hij niet zal betalen, omdat de belasting verjaard is.

Laten we ons ervan vergewissen of we onder onze cliënten belastingplichtigen hebben die zich in deze situatie bevinden : een geschil met de Administratie in de gerechtelijke fase na een uitzonderlijk lange bezwaarprocedure. Als dat inderdaad het geval is, kan het nuttig zijn het dossier te herbekijken in het licht van de nieuwe rechtspraak van het hof van Cassatie.

De belastingplichtige beschikt dan over twee mogelijkheden : a) Voor de rechtbank, waarbij het geschil naar de grond aanhangig is, inroepen dat de belasting in elk geval verjaard is (maar is dit geen nieuwe grief ?); of b) afwachten tot de rechtbank ten gronde beslist en vervolgens,

bij een ongunstige beslissing, de ontvanger mededelen dat de verjaring is ingetreden en, indien hij het daarmee niet eens is, de betwisting voor de beslagrechter brengen.

(3)

Andere mogelijkheden waarover de Administratie beschikt

Wat kan de Administratie doen om verjaring te vermijden ? Als de termijn van vijf jaar verstreken is, niets, tenzij hopen op een herroeping van de rechtspraak van het Hof van Cassatie, hetgeen weinig waarschijnlijk is aangezien het Hof in het Nederlands een arrest in dezelfde zin heeft verleend (21 maart 2003).

Als de verjaring nog niet is ingetreden, suggereert professor LEVAL een bewarend beslag.

Deze suggestie is ongetwijfeld correct, maar komt deze oplossing niet misplaatst voor ? De administratie wordt verondersteld maatregelen te nemen om de verjaring te vermijden omdat de directeur na verloop van bijna vijf jaar nog geen beslissing heeft genomen. En het enige middel waarover de administratie beschikt, zou erin bestaan bewarend beslag te leggen bij de belastingplichtige, met name hem nog meer te traumatiseren !

Dat kan niet als billijk worden beschouwd en, mocht het zich voordoen, zou het verantwoord zijn de belastingplichtige te adviseren om voor de beslagrechter een vordering in te stellen om de bewarende maatregel te laten vernietigen.

Immers, het enige middel waarover de administratie redelijkerwijs beschikt om de verjaringstermijn van vijf jaar te stuiten... is gewoonweg een beslissing te nemen over het bezwaarschrift. Nu de procedure werd hervormd en de (destijds louter indicatieve) termijnen van zes en negen maanden in het Wetboek zijn opgenomen, zal dergelijke hypothese uiteraard zeldzaam worden.

Maar in hoeveel «oude dossiers» gaan we niet op een verrassing stoten, als we ze herlezen in het licht van het arrest van 10 oktober 2002 ?

Jean-Pierre BOURS Advocaat Docent aan de HEC Luik Lector aan de U.Lg

Nieuwe regels betreffende de schorsing van de verjaring inzake inkomstenbelastingen

De rechtspraak van het Hof van Cassatie die in het hierboven gepubliceerde artikel wordt beschreven, heeft inmiddels een groot deel van haar praktische draagwijdte verloren, althans wat de invordering van inkomstenbelastingen aangaat waartegen een rechtsgeding, een bezwaarschrift of een aanvraag tot ambtshalve ontheffing is ingesteld.

Immers, artikel 297 van de Programmawet van 22 december 2003, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2003, voegt in Titel VII van het WIB 1992 «Vestiging en de invordering van de belastingen», een nieuw Hoofdstuk IXbis in met als titel «Verjaring van de rechten van de schatkist», dat twee wetsartikelen bevat. Artikel 443bis enerzijds is de exacte weergave van artikel 145 van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het WIB 1992. Het definieert de verjaringstermijn (vijf jaar) en de wijzen waarop deze kan worden gestuit. Artikel 443ter, anderzijds, voert een aantal nieuwe wettelijke oorzaken in die de verjaring van directe belastingen en voorheffingen schorsen.

Overeenkomstig het nieuwe artikel 443ter, § 1 WIB 1992 wordt de verjaring geschorst door :

1° elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belastingen en voorheffingen dat

wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld;

2° het bezwaar;

3° de in artikel 376 WIB 1992 bedoelde aanvraag tot ontheffing.

De schorsing van de verjaring vangt aan, naargelang het geval :

– ofwel met de inleidende vordering (1°);

– ofwel met het verzoek waarbij het administratief beroep wordt ingeleid (2° en 3°).

De schorsing van de verjaring eindigt :

– wanneer de belastingplichtige een rechtsvordering heeft ingesteld : op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan (wanneer ze niet meer vatbaar is voor verzet of beroep);

– in de andere gevallen : na verloop van de termijn die voor de belastingplichtige openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing (in principe, drie maanden vanaf de kennisgeving bij ter post aangetekende brief van de directeursbeslissing betreffende het administratief beroep).

(4)

Aangezien de Programmawet van 22 december 2003 geen specifieke bepalingen aangaande de inwerkingtreding bevat, treden de nieuwe bepalingen betreffende de schorsing van de verjaring in werking tien dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staatsblad, namelijk op 10 januari 2004.

Volgens de Memorie van Toelichting zijn deze bepalingen, overeenkomstig de principes van de toepassing van de wet in de tijd, van toepassing op de lopende gedingen (Parl. St., Kamer, 2003-2004, nr. 473/1, p. 148).

De wetgever lijkt dus wel degelijk de bedoeling te hebben de schorsing van de verjaring onmiddellijk te doen ingaan, ook voor gerechtelijke of administratieve procedures die vóór 10 januari 2004 werden ingesteld. De Programmawet van 22 december 2003 bepaalt dat evenwel niet uitdrukkelijk en bekommert zich niet om de heikele kwesties inzake overgangsrecht die zich zouden kunnen stellen (bijvoorbeeld, wanneer vangt de schorsing van de verjaring aan met betrekking tot deze rechtsgedingen ?).

Daar het opzet van deze mededeling per definitie beperkt is, gaan we hier niet verder in op de controversen waartoe deze nieuwe wetgeving aanleiding zou kunnen geven. In geen enkel geval kan de formulering van de nieuwe tekst en de bepaling opgenomen in de Memorie van Toelichting tot gevolg hebben dat een terugwerkende kracht wordt toegekend aan de nieuwe maatregelen die bovenal een burgerlijk karakter hebben, niettegenstaande het feit dat de bepalingen van het WIB 1992 van openbare orde zijn. Krachtens artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek beschikt de wet alleen voor het toekomende en heeft deze geen terugwerkende kracht. De Minister van Financiën lijkt ook toegegeven te hebben dat de terugwerkende kracht

«zeer ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor de belastingplichtige» (Parl. St., Kamer, 2003-2004, nr.473/27, p. 20).

In ieder geval, als de verjaring van de belastingschuld op 10 januari 2004 is verkregen, inzonderheid omdat ze niet

rechtsgeldig werd gestuit, met name door de betekening van een dwangbevel tot betaling terwijl deze schuld betwist wordt (zie de geannoteerde rechtspraak van het Hof van Cassatie), kan de nieuwe wetsbepaling, ons inziens, niet tot gevolg hebben dat de belastingschuld opnieuw invorderbaar wordt. In dit opzicht heeft de Raad van State, in haar advies dat zeer kritisch was over de Programmawet van 22 december 2003 in het algemeen (Parl. St., Kamer, 2003-2004, nr. 473/1, p. 444-446), gesteld dat «een expliciete overgangsbepaling noodzakelijk is», hierbij voorstellend om de bedoelde oorzaken van schorsing te vervangen door stuiting.

In ieder geval betekent dit dat, zodra de belastingplichtige een bezwaarschrift of een aanvraag tot ambtshalve ontheffing heeft ingediend, de verjaring wordt geschorst, zodat de belastingadministratie, om haar rechten te vrijwaren, er niet meer moet op toezien dat ze vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verjaringstuitende akte stelt.

Bijgevolg zal de voormelde rechtspraak van het Hof van Cassatie, die door een arrest van de Nederlandstalige afdeling van 21 februari 2003 werd bekrachtigd, toepassing vinden in de uiterst zeldzame gevallen waarin de belastingadministratie – gedurende een globale periode van vijf jaar – talmt om de belasting of de voorheffingen in te vorderen, wanneer binnen de wettelijk gestelde termijn geen administratief beroep of rechtsgeding werd ingesteld, wanneer de termijn om beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing verstreken is of wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.

Luc HERVE, Advocaat bij de Balie van Luik, Elegis – Hannequart & Rasir, Wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Luik

1. Begrippen

Belastingplichtigen die periodieke BTW-aangiften indienen en houder zijn van de desbetreffende vergunning, komen in aanmerking voor een bijzondere betalingswijze van de bij invoer verschuldigde BTW.

De verschuldigde BTW wordt bij de invoer immers niet aan de douane gekweten.

Invoer – vaststelling bedrag vooruit te betalen BTW – tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004

De betaling van de verschuldigde BTW wordt verlegd naar de periodieke BTW-aangifte.

De volgende roosters worden gebruikt :

– rooster 81, 82 of 83 voor de factuur van de leverancier;

– rooster 87 voor de maatstaf van heffing van de verlegging van betaling (! bijzondere maatstaf van heffing inzake invoer);

(5)

– rooster 57 voor de betaling van de bij invoer verschuldigde BTW;

– rooster 59 voor de aftrek van deze belasting.

De houders van de vergunning tot verlegging van betaling, zijn niettemin verplicht 1/24 van de BTW die aan de douane had moeten worden betaald, vooruit te betalen.

Dit bedrag wordt ieder jaar, uiterlijk op 20 april, herzien.

Voorbeeld

Stel dat in 2001 een eerste vooruitbetaling moet worden gedaan.

Op 20 april 2001 moet de vergunninghouder 1/24 van de BTW, verschuldigd op de in 2000 gedane invoeren, vooruit betalen.

Op 20 april 2002 berekent de belastingplichtige de vooruitbetaling op 1/24 van de in 2001 gedane invoeren verschuldigde BTW.

Dit laatste 1/24 wordt vergeleken met het per 20 april 2001 weerhouden bedrag.

Indien het resultaat van de herziening groter is, moet de belastingplichtige het bijkomend bedrag voldoen bij het BTW-ontvangstkantoor waaronder hij ressorteert.

Indien de herziening tot een vermindering leidt, kan hij het teveel recupereren door dit bedrag in rooster 62 van de, uiterlijk op 20 april 2002, in te dienen periodieke aangifte te vermelden.

Op 20 april 2003 wordt dezelfde berekening gemaakt op basis van de in 2002 gedane invoeren.

Het bijkomend bedrag wordt spontaan voldaan.

Het teveel wordt teruggevorderd door middel van de periodieke aangifte.

De houders van de voornoemde vergunning gaan ieder jaar op dezelfde wijze tewerk.

2. Tien nieuwe lidstaten op 1 mei 2004

2.1. Gevolgen

Op 1 mei 2004 zullen tien nieuwe lidstaten tot de Europese Gemeenschap toetreden.

Bijgevolg dient het bedrag van de vooruit te betalen BTW te worden aangepast.

Vanaf deze datum worden de betrokken handelingen immers intracommunautaire leveringen – verwervingen en zijn het geen invoeren meer.

Aanschrijving nr. 29/2003 van 6november 2003 bespreekt de nieuwe bepalingen dienaangaande. De effectieve verschijning ervan vond plaats in december 2003.

We geven u de essentie ervan, inzonderheid voor de regularisatie van de op 20 april 2004 en 2005 vooruit te betalen BTW.

2.2. Nieuwe lidstaten

De volgende landen treden op 1 mei 2004 toe tot de Europese Gemeenschap :

– Cyprus (met inbegrip van Akrotiri en Dhekelia, zijnde de zones van Cyprus die onder de soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk vallen, maar uitgezonderd de zones van de Republiek Cyprus waarover de regering van die republiek niet feitelijk het gezag uitoefent);

– Estland;

– Hongarije;

– Letland;

– Litouwen;

– Malta;

– Polen;

– Slowakije;

– Slovenië;

– De Tsjechische republiek.

3. Herziening van de vooruit te betalen BTW

3.1. In 2004

De herziening van het bedrag van de vooruit te betalen BTW, die voor 20 april 2004 moet worden doorgevoerd, is gebaseerd op de in 2003 gedane invoeren.

Drie gevallen dienen zich aan :

Eerste geval : invoeren van 2003 uit derdelanden EN uit de tien lidstaten die op 1 mei 2004 toetreden

Voor wat de nieuwe lidstaten betreft, zijn enkel de handelingen van de eerste vier maanden van 2004 nog als invoeren aan te merken.

Onder de uitdrukkelijke voorwaarde het voorgeschreven berekeningsblad in te vullen en het, samen met de berekening van het vooruit te betalen bedrag, in twee exemplaren aan het controlekantoor waaronder de belastingplichtige ressorteert toe te zenden, laat het nr. 7 van voornoemde aanschrijving een vereenvoudigde methode toe.

Deze vereenvoudigde methode maakt het mogelijk om twee derden van de verschuldigde BTW bij de invoer uit de nieuwe lidstaten uit het jaar 2003 te sluiten.

Met andere woorden : de BTW op invoeren uit landen die geen lid van de Gemeenschap worden, wordt volledig in aanmerking genomen voor de bepaling van de vooruit te betalen BTW (1/24 van deze belasting).

(6)

Voor wat de nieuwe lidstaten betreft daarentegen, wordt slechts een derde van de BTW over 2003 in aanmerking genomen voor de vaststelling van de vooruit te betalen BTW (eveneens 1/24).

De vereenvoudigde berekening is gebaseerd op een toelichtingsnota, als bijlage I bij voornoemde aanschrijving gevoegd.

In grote lijnen bevat deze de volgende gegevens : Vergunning ET 14000/ ... van ...

Identificatie van de belastingplichtige

Ondergetekende brengt u ter kennis dat hij in 2003 zowel goederen uit de nieuwe lidstaten als uit andere derde landen heeft ingevoerd, en dat hij de bijzondere berekeningswijze bedoeld in het nr. 7 van het addendum bij aanschrijving nr. 3/1973 wenst toe te passen.

Uitsplitsing van de BTW verschuldigd over de in 2003 gedane invoeren

Totaalbedrag van de in 2003 wegens invoer

verschuldigde BTW A

Deel van het totaalbedrag dat betrekking heeft

op invoeren uit de nieuwe lidstaten B

Deel van het totaalbedrag dat betrekking heeft

op invoeren uit andere derde landen C

Berekening van de in 2004 vooruit te betalen belasting

Voor de herziening in aanmerking te nemen BTW op invoeren uit de nieuwe

lidstaten : B x 1/3 D

Totaalbedrag van de voor de herziening in

aanmerking te nemen BTW : D + C E

In 2004 vooruit te betalen belasting : E X 1/24 F Datum en handtekening

Zoals hoger vermeld dient deze berekeningsnota, in twee exemplaren, bij het document inzake de jaarlijkse herziening van de vooraf te betalen BTW te worden gevoegd.

Een en ander wordt aan het controlekantoor, waarvan de belastingplichtige afhangt, toegestuurd.

De belastingplichtige die beslist het berekeningsblad, gebaseerd op het derde van de BTW verschuldigd met betrekking tot de invoer uit de nieuwe lidstaten van de Gemeenschap niet in te vullen, mag deze bijlage niet invullen noch aan het controlekantoor toesturen.

In dergelijk geval wordt de vooruit te betalen BTW berekend

op het totaalbedrag van de op de invoer (uit derdelanden en nieuwe lidstaten) van 2003 verschuldigde BTW.

Tweede geval: invoeren van 2003 uitsluitend uit derdelanden die op 1 mei 2004 geen lidstaten worden Voor deze invoeren verandert er niets, aangezien ze geen intracommunautaire verwervingen worden.

Aangezien deze handelingen voor de heffing van de BTW invoeren blijven, vallen de vaststelling van de vooruit te betalen BTW en de jaarlijkse herziening hiervan bij voortduur onder dezelfde criteria (1/24 van het totaalbedrag van de in 2003 gekweten belasting).

Derde geval: invoeren van 2003 uitsluitend uit landen die op 1 mei 2004 lidstaten worden

De in 2003 vooruitbetaalde BTW wordt terugbetaalbaar.

Bijgevolg vervalt de vergunning tot verlegging van de betaling van de BTW op invoer ambtshalve.

De vergunninghouder moet een stuk opstellen met volgende vermelding : «ambtshalve verval – addendum van 6 november 2003 – aanschrijving nr. 3 van 1973 – verlegging van betaling van de op invoer verschuldigde BTW».

De belastingplichtige moet de voor 20 april 2004 voorziene herziening niet meer doorvoeren.

Deze stukken worden toegezonden aan het controlekantoor waarvan de belastingplichtige afhangt.

Ingeval deze belastingplichtige de aanschrijving nr. 3/1973 verder wenst toe te passen (voor andere invoeren), moet hij een nieuwe aanvraag tot het bekomen van de vergunning indienen.

Deze laatste is gebaseerd op de voorzieningen voor 2004.

De vooruit te betalen BTW wordt op deze wijze vastgesteld en – na eventuele verrekening met het voor het jaar 2003 terug te geven bedrag – betaald.

3.2. In 2005

De vooruit te betalen BTW wordt bepaald op basis van de invoeren van 2004, zonder rekening te houden met de invoeren uit landen die op 1 mei 2004 nieuwe lidstaten zijn geworden.

Met andere woorden worden de invoeren tussen 1 januari 2004 en 30 april 2004 uit deze landen niet in aanmerking genomen.

3.3. Aanvraag tot vergunning vanaf 1 januari 2004 Vanaf 1 januari 2004 beogen de aanvragen tot vergunning nog enkel invoeren :

– uit derde landen die op 1 mei 2004 geen lidstaten van de Gemeenschap worden;

– uit derde landen en uit de nieuwe lidstaten die op 1 mei 2004 toetreden.

(7)

Bij de indiening van deze aanvraag dient de aanvrager volgende punten in acht te nemen bij de berekening van het bedrag van de vooruit te betalen BTW :

Eerste geval : aanvraag tussen 1 januari 2004 en 30 april 2004Eerste hypothese : aanvraag gebaseerd op de vier voorafgaande kalenderkwartalen

De vooruit te betalen BTW bedraagt in principe 1/24 van het totaalbedrag van de BTW geheven op alle daadwerkelijke invoeren.

In afwijking daarvan is het toegelaten slechts een derde van de invoeren van 2003 uit de landen die op 1 mei 2004 lidstaten van de gemeenschap worden in aanmerking te nemen.

De belastingplichtigen die van deze vrijstelling gebruik maken, zijn verplicht het berekeningsblad dat als bijlage II aan de voornoemde aanschrijving is gehecht in te vullen (en in twee exemplaren bij de aanvraag tot vergunning te voegen).

Wanneer de belastingplichtige deze bijlage niet invult, wordt de vooruit te betalen BTW berekend op het totaalbedrag van alle invoeren van 2003, met inbegrip van deze uit de landen die op 1 mei 2004 nieuwe lidstaten worden.

Deze bijlage ziet er in grote lijnen als volgt uit :

Uitsplitsing van de BTW verschuldigd tijdens de vier voorbije kalenderkwartalen

Totaalbedrag van de tijdens de vier voorbije

kalenderkwartalen wegens invoer verschuldigde BTW A Deel van het totaalbedrag dat betrekking heeft

op invoeren uit de nieuwe lidstaten B

Deel van het totaalbedrag dat betrekking heeft

op invoeren uit andere derde landen C

Berekening van de vooruit te betalen som

Voor de vooruitbetaling en aanmerking te nemen

BTW op invoeren uit de nieuwe lidstaten: B x 1/3 D Totaalbedrag van de voor de vooruitbetaling in

aanmerking te nemen BTW : D + C E

Vooruit te betalen som : E x 1/24 F

Tweedehypothese : aanvraag gebaseerd op voorziene invoeren van de 12 maanden na de aanvraag

De vooruit te betalen BTW is gelijk aan 1/24 van het totaalbedrag van de belasting (derdelanden en nieuwe lidstaten).

Tweede geval : aanvraag na 1 mei 2004

De vooruit te betalen BTW is uitsluitend gebaseerd op de invoeren uit derde landen.

Rubriek 04 : Goederen en waarden gehouden door derden in hun naam, maar ten bate en voor risico van de onderneming

1. Gegevens

Een metallurgisch bedrijf zendt half-afgewerkte producten naar een gespecialiseerde onderneming om er een bijzondere bewerking te ondergaan die ze met haar installaties niet kan uitvoeren.

Ze stelt het verlaten van de onderneming vast met de volgende boeking :

320 Producten in bewaring gegeven voor maakloonwerk

321 aan Goederen in bewerking

Bij het opstellen van de balans bij de afsluiting van het boekjaar vermeldt rekening VI – Voorraden en bestellingen in uitvoering, A – Goederen in bewerking, code 32, de verschillende rekeningen 32 en komt de bewaargeving niet tot uiting.

Om aan de voorwaarde van het getrouw beeld te beantwoorden, moet de verrichting derhalve op rekening 00 – Niet in de balans opgenomen rechten en verplichtingen worden geboekt.

2. Goederen en waarden gehouden door derden in hun naam, maar ten bate en voor risico van de onderneming

Op deze rekening worden de goederen en waarden geboekt die ten opzichte van derden aan een ander toebehoren en waarvan de onderneming het risico draagt en tevens de opbrengsten uit int, zoals de overeenkomsten tot het houden van een deelneming, indien deze goederen en waarden niet worden opgenomen in de balans.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

In samenwerking met Kluwer uitgevers

Arrest Hof van Cassatie ivm algemeen verhoudingsgetal spreekt circulaire tegen

Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 2 oktober 2003 beslist dat, wanneer een gemengde belastingplichtige het algemeen verhoudingsgetal toepast, de aftrekbare BTW op facturaties die verband houden met wagens beperkt moet zijn tot 50 % van het algemeen verhoudingsgetal. Dit is in tegenstelling tot de administratieve circulaire over dit onderwerp.

Het is nu wel nog afwachten hoe de BTW-administratie deze twee standpunten tot overeenstemming zullen brengen.

3. Desbetreffende rekeningen

040 Derden, houders in hun naam, maar ten bate en voor risico van de onderneming, van goederen en waarden 041 Goederen en waarden gehouden door derden in hun naam maar ten bate en voor risico van de onderneming

4. Commentaar

De goederen behoren aan de onderneming toe.

De betrokken goederen en waarden worden door derden gehouden.

De risico’s en de baten zijn voor de onderneming.

Het bedrag dat in aanmerking komt is de waarde van de betrokken goederen.

5. Voorbeeld

1) Een onderneming geeft goederen in bewaring aan een commissionair.

De bewaargeving kan intern boekhoudkundig worden verwerkt, maar op de balans zullen deze bedragen onder dezelfde rubriek voorkomen. Vandaar de noodzaak de portageverrichting op een rekening «rechten en verplichtingen» te boeken.

341 Handelsgoederen in bewaring gegeven voor maakloonwerk 342 Goederen in consignatie 343 Goederen in bewaring gegeven

bij (een) commissionair(s) 340 aan Handelsgoederen

NB : Voor in bewaring, in consignatie of voor maakloonwerk gehouden goederen, zie rubriek 07.

2) Onder voorbehoud van uitwinning van de schuldenaar aan een incassobedrijf overgedragen schuldvorderingen (factoring)

402 Aan een incassobedrijf overgedragen schuldvorderingen

400 aan Klanten – Handelsdebiteuren 550 Kredietinstellingen

aan Aan een incassobedrijf over- gedragen schuldvorderingen

6. Boeking in rechten en verplichtingen

040 Derden, houders in hun naam, maar

ten bate en voor risico van de onderneming van goederen en waarden

401 aan Goederen en waarden gehou- den door derden in hun naam, maar ten bate en voor risico van de onderneming

Georges HONORÉ

Rechtzetting

In het artikel «Opbrengsten waarover betwisting bestaat» (zie Pacioli, nr. 155) is een fout geslopen. Het artikel 19 van het KB van 8 oktober 1976 werd opgeheven. De juiste verwijzing is naar artikel 33 van het KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overwegende dat ten aanzien van handelingen die in het reservaat moeten worden verricht en die niet alleen kunnen afwijken van de verbodsbepalingen van artikel 11 van de wet van 12

2. Wanneer de temperatuur waarbij de levensmiddelen moeten worden bewaard niet meer gerespecteerd wordt, moet de verkoop van de levensmiddelen worden belet door het

De institutionele structuur van de Global Environment Facility, die functioneert overeenkomstig de Akte tot oprichting van de geherstruc- tureerde Global Environment Facility

Aanvraag ingediend in het kader van artikel 8, § 2 van het koninklijk besluit van 2 april 2014 tot bepaling van de nadere regels betreffende de federale bijdrage tot financiering

De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, artikel 18, § 1, eerste lid,

werd de onderneming BN TECHNIEKEN - NECKEBROECK Bram gelegen, Hallestraat 111 te 9400 VOORDE geregistreerd als koeltech- nisch bedrijf.. De registratie draagt het

Vervolgens beslist het besproken arrest dat de uitoefening van het recht op aftrek volgens de techniek van het wer- kelijk gebruik, zoals bepaald door artikel 46, § 2 van het

Het College van Geneesheren-directeurs neemt de beslissing voor een tegemoetkoming van de verplichte verzekering voor geneeskun- dige verzorging op basis van het advies van de