Inleiding
t n
breuk teller
noemer
deelstreep
Figuur 1 Je kunt al met breuken rekenen.
Maar nu ga je dit doen als er ook variabelen in de teller of de noemer van de breuk voorkomen. Dat gaat op dezelfde manier als gewoon met getallen, maar toch...
Je leert in dit onderwerp
β’ werken met breuken waarin variabelen voorkomen;
β’ breuken (met variabelen) vereenvoudigen en gelijknamig maken;
β’ breuken (met variabelen) optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Voorkennis
β’ getallen gebruiken om te tellen en te rekenen, met name rekenen met breuken;
β’ het begrip variabele en berekeningen met variabelen uitvoeren, uitdrukkingen herleiden.
Verkennen
Opgave V1
Je kunt al rekenen met de breuken. Neem bijvoorbeeld 56 en 34. a Bereken de som van beide breuken.
b Bereken 56β34, het verschil van deze breuken.
c Hoeveel is het product van beide breuken?
d Bereken het quotiΓ«nt van beide breuken, deel de grootste door de kleinste.
Opgave V2
Je kunt op dezelfde manier rekenen met breuken waarin variabelen voorkomen. Werk met de breuken
5
π en 3π. Neem aan dat π β 0 en π β 0.
a Bereken de som van beide breuken.
b Bereken 5πβ3π, het verschil van deze breuken.
c Hoeveel is het product van beide breuken?
d Bereken 5πβ3π.
e Waarom moet je aannemen dat π β 0 en π β 0?
Uitleg
Bij het rekenen met breuken is het βgelijknamig makenβ van twee (of meer) breuken een belangrijke vaardigheid. Daarmee zorg je er voor dat de noemers gelijk worden, zodat het gelijksoortige breuken worden. Je zoekt daartoe het kleinste getal dat van beide noemers een veelvoud is. Dit heet het
βkleinste gemeenschappelijke veelvoudβ of kortweg βKGVβ van beide noemers.
β’ Als je 25 en34 gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van 5 en 4. Het kleinste veelvoud van deze beide getallen is 20 en de breuken worden 208 en1520.
β’ Als je 56 en34 gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van 6 en 4. Het kleinste veelvoud van deze beide getallen is 12 en de breuken worden 1012 en129 .
π π
deze beide getallen is ππ en de breuken worden ππππ en ππππ.
β’ Als je 2π en 2π3 gelijknamig wilt maken, dan zoek je het KGV van π en 2π. Het kleinste veelvoud van deze beide getallen is 2π en de breuken worden 2π4 en 2π3.
En nu kun je deze breuken optellen, aftrekken en delen. Bij het vermenigvuldigen van breuken is gelijknamig maken niet nodig, je vermenigvuldigt de tellers met elkaar en de noemers met elkaar.
Soms kun je breuken βvereenvoudigenβ door teller en noemer door hetzelfde te delen. Bijvoorbeeld:
β’ 3648 =34 (teller en noemer delen door 12).
β’ 4π
6π2 =3π2 (teller en noemer delen door 2π).
Belangrijk is nog dat bij breuken de noemer niet 0 kan zijn, want delen door 0 heeft geen betekenis.
Daar moet je voortdurend van uit gaan.
Opgave 1
Bekijk in deUitleghoe je breuken gelijknamig maakt om ze te kunnen optellen, aftrekken en delen.
Neem de breuken 2π en 3π. a Maak beide breuken gelijknamig.
b Bereken nu 2π+3π, 2πβ3π en 2πβ3π.
c Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
Opgave 2
Neem de breuken 3π2 en 5π3. a Maak beide breuken gelijknamig.
b Bereken nu 3π2 +5π3, 3π2 β5π3 en 3π2 β5π3 . c Vermenigvuldig beide breuken met elkaar.
Opgave 3
Neem de breuken 2ππ4π en3π5 .
a Welke van beide breuken kun je nog vereenvoudigen? Doe dat eerst.
b Tel beide breuken op.
c Vermenigvuldig beide breuken.
Theorie en voorbeelden
Om te onthouden
t n
breuk teller
noemer
deelstreep
Figuur 2 Je kunt al rekenen met breuken: optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Het rekenen met breuken waarin variabelen voorkomen gaat net zo.
β’ Bij optellen en aftrekken maak je de breuken eerst gelijknamig:
π
π+ππ=πβ ππβ π+πβ ππβ π=ππ+ππππ en ππβππ=πβ ππβ πβπβ ππβ π=ππβππππ
β’ Bij vermenigvuldigen moet je tellers en noemers afzonderlijk vermenigvuldigen:
π
πβ ππ =πβ ππβ π=ππππ
β’ Bij delen maak je de breuken eerst gelijknamig:
π
πβππ =πβ ππβ πβπβ ππβ π=ππππ (beide breuken met π β π vermenigvuldigen)
Er is één maar: door 0 delen heeft geen betekenis. In de berekeningen hierboven moet daarom steeds π β 0 en π β 0 en bij de deling moet ook π β 0.
Kijk goed of je de breuken waarmee je werkt nog kunt vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen. Bij het gelijknamig maken zoek je het kleinste gemeenschappelijke veelvoud of kortweg KGV van de noemers van de breuken.
Voorbeeld 1
Gegeven de twee breuken 2π en 2π3 (met π β 0 en π β 0). Tel beide breuken op, vermenigvuldig ze en deel de eerste door de tweede.
Antwoord
β’ Optellen: π2+2π3 =2β 2ππβ 2π+2πβ π3β π =2ππ4π +2ππ3π = 4π+3π2ππ
β’ Vermenigvuldigen: π2β 2π3 =πβ 2π2β 3 =2ππ6 =ππ3
β’ Delen: 2πβ2π3 =2ππ4π β2ππ3π =4π3π
Opgave 4
Gegeven zijn de twee breuken 2π3 enπ5 met π β 0 en π β 0.
a Bereken de som en het product van beide breuken.
b Deel 2π3 door π5.
Gegeven zijn de twee breuken 23π en2π1 met π β 0.
c Bereken de som en het product van beide breuken.
d Deel 23π door 2π1 .
Opgave 5
Bekijk altijd vooraf of je de breuken niet beter eerst kunt vereenvoudigen door teller en noemer door hetzelfde te delen. Misschien hoef je wel niet eens met breuken te rekenen. Zo is 12π3ππ2π = 4π.
Herleid de volgende uitdrukkingen (neem aan dat alle variabelen ongelijk 0 zijn):
a 4ππ2π +3π6 b -3πππβ2π
π2
c 2πππ β15π3 d 4ππ2π β 6π3
Opgave 6
Oefen nu het rekenen met breuken met variabelen viaPracticum.
Voorbeeld 2
Van een rechthoek is de oppervlakte 24 cm2en de omtrek 21,4 cm. Je wilt de lengte en de breedte bepalen.
Antwoord
Figuur 3 Dergelijke problemen met twee variabelen kun je oplossen met be-
hulp van grafieken.
Je neemt voor de lengte bijvoorbeeld π en voor de breedte π.
De gegevens leveren dan op:
β’ De omtrek is 2π + 2π = 21,4.
β’ De oppervlakte is π β π = 24.
Deze formules kun je met behulp van de balansmethode herleiden tot de vorm π = β¦:
β’ Uit de formule voor de omtrek volgt π = 10,7 β π.
β’ Uit de formule voor de oppervlakte volgt π = 24π .
Je zegt wel dat π nu is uitgedrukt in π. Dat doe je om gemakkelijker tabellen en grafieken te kunnen maken. Probeer daarmee de juiste waarden voor lengte en breedte te vinden.
Bekijk het probleem inVoorbeeld 2.
a Ga zelf na, dat dit probleem kan worden vertaald in de formules 2π + 2π = 21,4 en π β π = 24.
b Laat zien, hoe je de formule 2π + 2π = 21,4 kunt herleiden tot een vorm waarin π is uitgedrukt in π.
c Hoe kun je de formule π β π = 24 herleiden tot π is uitgedrukt in π? Welke waarde kan π dan niet meer hebben?
Je hebt nu twee formules gekregen waarbij je grafieken kunt maken.
d Van welke variabele komen de waarden op de horizontale as? En waarom?
e Maak bij beide formules een tabel en teken de bijbehorende grafieken in één figuur. Los het probleem op met behulp van inklemmen.
Opgave 8
Herleid de volgende formules tot een vorm waarin π¦ is uitgedrukt in π₯. Neem aan dat π₯ β 0 en π¦ β 0.
a 3π₯ + 2π¦ = 8 b 3π₯ β 2π₯π¦ = 8 c π₯ β 3π¦ = 9 d 3π¦π₯ = 9
Opgave 9
Van een ruit is de oppervlakte 15 cm2. Deze ruit past in een rechthoek met een omtrek van 23 cm.
Hoe lang zijn de diagonalen van deze ruit?
Stel bij dit probleem formules op en bereken het antwoord met behulp van grafieken.
Verwerken
Opgave 10
Reken met de twee breuken 2ππ en 3ππ . Neem aan dat π β 0 en π β 0.
a Bereken de som en het product van beide breuken.
b Bereken ook 2ππ β3ππ en 2ππ β3ππ Reken met de twee breuken 2ππ en 3ππ .
c Bereken de som en het product van beide breuken.
Opgave 11
Herleid tot een vorm met niet meer dan één breuk:
a 2π1 +3π b 15ππ3π β12π4π2 c 4ππ β 2π3π2 d 1πβπ2 e 6πβ2π1 f 1π+π2
Opgave 12
Bereken als π = 3 en π = -4.
a 6πππβ 5π3π b 3π4 β1π c π1+2π d 2πππβ6π
Opgave 13
Herleid de volgende formules tot ze een vorm hebben waarin π is uitgedrukt in π.
a π β 3π = 6 b 3π + π = 6 c 3π
2π2 =π1 d 1πβπ1= 2
Opgave 14
Twee getallen verschillen 14. Als je het grootste getal door het kleinste deelt, dan krijg je 5. Welke getallen zijn dat?
Stel bij dit probleem formules op en bereken het antwoord.
Toepassen
In sommige gevallen heb je met bijzondere gemiddelden te maken. Naast het βgewogen gemiddeldeβ
(waarin niet alle getallen even zwaar meetellen, maar meetellen volgens een bepaald gewicht), heb je het harmonisch gemiddelde. Een voorbeeld daarvan heb je misschien al eerder gezien.
Je vliegt heen en weer van Amsterdam naar Moskou. Op de heenreis is je gemiddelde snelheid 900 km/uur, op de terugreis is je gemiddeld vliegsnelheid 960 km/uur vanwege de weersomstan- digheden. In beide gevallen is de gevlogen afstand hetzelfde.
Hoeveel bedraagt je gemiddelde snelheid over de gehele vlucht?
Die gemiddelde snelheid is een harmonisch gemiddelde...
Opgave 15: Harmonisch gemiddelde
a Hoeveel bedraagt je gemiddelde snelheid over de gehele vlucht?
Uit de Wikipedia: Harmonisch gemiddelde: βDe gemiddelde snelheid van twee ritten over de- zelfde afstand, gereden met verschillende maar constante snelheid, is het harmonisch gemiddel- de van de beide snelheden. Als de heenreis wordt gereden met 100 km/uur en de terugreis met 120 km/uur, is de gemiddelde snelheid van de totale rit het harmonisch gemiddelde van de twee snelheden, 109 km/uur. Als in plaats van de lengte, de tijdsduur van de ritten gelijk is, dient men het rekenkundig gemiddelde te gebruiken.β
b Laat zien dat deze uitspraak correct is.
Testen
Opgave 16
Herleid deze uitdrukkingen eerst tot een vorm met één breuk en bereken ze daarna als π = 5 en π = - 2.
a 2π+π3
b 14π2ππβ3ππ6π2
c 5πβ 3π
d 4π5π/3ππ15π
Opgave 17
Herleid deze uitdrukkingen tot π¦ is uitgedrukt in π₯.
a 2π₯ β 3π¦ = 12 b π₯2=2π₯7 βπ¦1
Practicum
Met AlgebraKIT kun je oefenen met het herleiden van uitdrukkingen met breuken. Je kunt telkens een nieuwe opgave oproepen. Je maakt elke opgave zelf op papier.
Met βToon uitwerkingβ zie je het verder uitklapbare antwoord.
Met krijg je een nieuwe opgave.
Werk met AlgebraKIT.
Math4All stelt het op prijs als onvolkomenheden in het materiaal worden gemeld en ideeΓ«n voor verbeteringen in de content of dienstverlening kenbaar worden gemaakt.
Email: info@math4all.nl
Met de Math4All maatwerkdienst kunnen complete readers worden samengesteld en toetsen wor- den gegenereerd. Docenten kunnenhiereen gratis inlog voor de maatwerkdienst aanvragen.