16 MAART 1935. 64e JAARGANG N0.,^3273
WEEKBLAD
DER DIRECTE BELASTINGEN, INVOERRECHTEN EN ACCIJNZEN
onder Redactie van Mr.
j.
VAN DERPOEL,
M.J. PRINSEN,
K. VAN SCHOUWEN en S. HOEKSTRA.Stukken voordeRedactie te zendenaanden Heer Mr. J.
VAN DERPOEL,Mathenesserlaan 440 R’dam(W). Vragen betreffende Ink.bel., Verm bel., Div. enTant.bel.» Coupon- bel. en Bel.v. d. Doode Hand zende men aan den Heer M.J PRINSEN teDrachten,deoverigevragenaanden Heer S.HOEKSTRA,te Laren(N.-H.). Vakvereenlgingsnieuws en Berichten tezenden aan den Heer K. VAN SCHOUWEN,
Van Llnschotenstraat38, ’s-Hage.
Opgavevan advertentiënenabonnementen aande Administratie.
ADMINISTRATIE:
EMMAPLEIN 2
’S-HERTOGENBOSCH
POSTREKENING 44483
DITBLAD
VERSCHIJNT
ELKEN ZATERDAG Prijs per kwartaal fr.p. p. bijvooruitbetaling
f3.Afzon derl. nos. f 0.30.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Voor de eerste 5 regelsf 2.50
en voor eiken regel meer f 0.30.
Bij jaarcontract aanzienlijke korting.
INHOUD: De Fiscus en de Vergunninghouder. (J. J.de Kierck.) Art. 10 Par. 1 der Wet opde PersoneeleBelasting. (Siot.) (J. P. Croin).
’sRijks Rechten. Uit de Pers.
Boekaankondiging
en Bespre- king. Overzicht van Tijdschriftartikeien. Vereenigingen en Ver- gaderingen. Vragenrubriek. Staten-Generaai. Tweede Kamer.Examen-Vraagstukken. Rechtzaken. Uit de Staatscourant.
Renseignementen. Ministerieeie benoemingen enz. Berichten.
Advertentiën.
De
Fiscus
ende Vergunninghouder.
Den Isten
April
1932 is de wetvan 26 November 1931 S.no.476,
houdendebepalingen
totregeling,
van den kleinhandel in alcohol- houdende dranken inwerking getreden. Tegelijkertijd
verviel de oude Drankwet van28Juni
1881 S. no.97.:
De ambtenaren der directebelastingen,
invoerrechtenenaccijnzen komen,
behalve doorhun,zij
hetbeperkte opsporingsbevoegdheid (art. 64),
met de Drankwet inaanraking bij
hetregelen
vanaanslagen
in debelastingen
naar inkomen envermogen van kleinhandelaren in alcoholhoudende dranken. Wanneer die kleinhandelaar een
rechtspersoon is,
is hetnavolgende
ook vanbelang
voor de toe-passing
van de wet op de dividend-entantièmebelasting.
Teneinde niet te
uitvoerig
te worden laat ik alles watsamenhangt
met de verloven voor zwak-alcoholische enalcoholvrije
dranken buitenbeschouwing,
ook al omdat ditvan geen, althansvan zeergeringen
invloed is op het inkomen of vermogen van debelang-
hebbenden.Besproken
zullen alleen worden een aantalbepalingen
uit deDrankwet,
die verband houden met devergunningen,
en dit nog inzeerbeknopten
vorm.Het doelvan de Drankwet ishet
beteugelen
vanalcoholmisbruik.Men tracht dit doel te bereiken door slechts in
beperkte
mategelegenheid
te geven totverkoop
van sterken drank in ’tklein,
en
gaat
daartoe uitvan het stelsel van absoluut verbod van klein- handel inalcoholica,
behoudensvergunning
vanoverheidswege.
Voor de gewone
vergunningen (volledige vergunning, tapvergunning
ofslijtvergunning) zijn burgemeester
enwethoudersdeautoriteiten,
die detoestemming verleenen,
nadat aan vele door de wet ge- eischte voorwaarden is voldaan.Voor elke
gemeente
is een maximumvastgesteld
waarboven het aantalvergunningen
niet magstijgen.
Debedoeling
nu is om het aantalvergunningen
steeds verder tebeperken.
In art. 6 der Drank- wet 1931 is o.a. aan de Kroon debevoegdheid
verleend om naafloop
van eenperiode
vanvijf jaar
het maximum aantal vergun-ningen
in eengemeente
teverlagen
en zelfs is demogelijkheid opengelaten
om tebepalen,
dat allena 1 Mei 1904 verleendever-gunningen
vervallen.Opgemerkt wordt,
dat die datum niet wille-keurig
isgekozen,
doch verband houdt met de op dien datum inwerking getreden wijzigingen
van deDrankwetvan 1881. Door art. 6 derwet wordt echterduidelijk aangetoond
hoegering
de rechts- zekerheid is ten aanzien van hetvergunningsrecht.
Devergunning
wordt verleend voor éénjaar, aanvangende
1Mei,
telkens auto- matischverlengd
met éénjaar, tenzij
eraanleiding
bestaat om totintrekking
overte gaan.'In de wet is
vastgelegd,
dat devergunning
alleen verleend wordtaan een
natuurlijk
persoon en dat deze zelf hetbedrijf
moet uit- oefenen.Bij overlijden
ofbij beëindigen
van hetbedrijf
vervalt tevens deverpnning.
Een novum in de wet van 1931is,
dat devergunning bij overlijden
van denvergunninghouder
nog éénmaal kan wordenovergeschreven,
’tzij
op naam van deweduwe,
’tzij
op naam van één derkinderen,
mitszij
hetbedrijf
voortzetten. Dat ergezien
het stelsel van de Drankwetgeen
aanleiding
bestaat omaan
rechtspersonen
eenvergunning
te verleenen isduidelijk.
Immers een
rechtspersoon
kan steeds in ’t leven wordengehouden,
zoodateenvergunning eeuwigdurend
zoublijven
bestaan. Het zounatuurlijk altijd mogeMjk zijn
om eenvergunning
in tetrekken, doch,
deze weg is nietvan hardheidontbloot.Uit deovergangsbepalingen,
opgenomen in de wet van 1931volgt,
dat men meerlangs lijnen
van
geleidelijkheid
totvermindering
van het aantalvergunningen
wenscht te komen.Op
denregel,
datrechtspersonen
nainwerking- treding
der nieuwe Drankwetgeenvergunning
meeropnaamkunnenkrijgen
bestaat eenuitzondering.
Art. 8 lid 1 kent de z.g.vergunningen
voorinrichtingen
vanmaatschappelijk
verkeer, nit beteekentnog
niet,
dat elke naamloozevennootschap
nu maar eenverkeersvergunning
kankrijgen. Bij gebreke
aan eenzoodanige
ver-gunning
kan de N.V.geen.sterke
dranktappen
ofverkoopen.
De directeur van devennootschap,
die dan wel opeigen
naam eenvergunning heeft, drijft
dan z.g. vooreigen rekening
in ’tperceel
van de
vennootschap
een kleinhandel in sterken drank. De kwi- tanties van drankleveranciers staan dan ook ten name van den directeur. Denoodige puzzles
voordividend-en tantièmeeninkom-stenbelasting zijn
hiervolop aanwezig,
o.a.mogelijkheid
vanschijn- handeling.
Met deze korteaanduiding
meen ik te kunnenvolstaan.Zooals
gezegd, langzamerhand
wenscht men te komen tot eenvermindering
van het aantalvergunningen.
Dat zulks een voort- durendebeknotting
van den kleinhandel in sterken drank beteekent behoeft geenbetoog. Caféhouders, slijters
enanderebelanghebbenden zijn
dan ook alles behalveingenomen
met de wet van 1931. Niet datzij
dat wel waren met de oude wet. En de nieuwe èn de oude wet kennen dezelfdeprincipes,
doch de oudebepalingen
waren van dienaard,
dat diversemogelijkheden gevonden
konden wordenom door demazen der wet te
sluipen.
Zoo is o.a. aandeverpachting
van de
vergunning
doorstrengere bepalingen
een eindegemaakt.
Zooals bekend werd het
bedrijf
dan dooreen„zetbaas” uitgeoefend.DeDrankwet van 1881 kende
oorspronkelijk
welvennootschaps- vergunningen.
In 1904 is deze dermategewijzigd,
datna 1 Mei 1904 geen nieuwevennootschapsvergunningen
meer werden verleend.De voor 1 Mei 1904 verleende bleven evenwel van kracht totdat de wet van 1931 ze als vervallen verklaarde
(art.
76 lid1).
Ter ver-zachting
is in art. 76 lid 4 der wet degelegenheid geopend
om devennootschapsvergunning
op naam van eennatuurlijk
persoon over teschrijven
voor 1 Mei 1934. Eendergelijke bepaling
is ookgemaakt
voor hen die hunvergunning verpachtten,
dus voor denatuurlijke personen-verpachters.
Art. 79 lid 1bepaalt daaromtrent,
dat eenvergunning
kan wordenovergeschreven
op naam vandengene,
die op 1 Mei 1931 den houdervan devergunning verving
of voor wiensrekening
op 1 Mei 1931 hetbedrijf
werduitgeoefend.
Deze
overschrijving
moet ook voor 1 Mei 1934 hebbenplaats
ge- vonden.121
De
wijzen,
waaropeenvergunning
kan wordenverkregen zijn
dus velerlei.Resumeerendekom ik tot denavolgende
:A. Als ’t maximum aantal
vergunningen
in eengemeente
niet isoverschreden,
wordt devergunning
op verzoek verleenddoorburge-
meester enwethouders ofgedeputeerde
staten(art. 3).
B. Is het maximum aantal
vergunningen
overschreden, dan wordt devergunning
op verzoek door B. en W.verleend,
indien wordeningeleverd verklaringen
van in levenzijnde vergunning- houders, waarbij
deze afstand doen van twee ten hunnenname ver- leendevergunningen (art.
8 lid2).
C.
Overschrijving
van eenvergunning
staande tenname van eenrechtspersoon
op naam van eennatuurlijk
persoon(art.
76 lid4).
D.
Overschrijving
van eenvergunning
staande tennamevan eennatuurlijk
persoonniet-exploitant
op naam van eennatuurlijk
persoonexploitant (art.
79 lidI).
Volledigheidshalve
is nog te noemenoverschrijving
van de ver-gunning
ten name staande van een overledene op naam vanzijn
weduwe of éénzijner
kinderen(art. 29).
Een en ander is
omringd
met denoodige waarborgen
zoowel ten aanzien van den persoon, die devergunning
tezijnen
name wilhebben,
als ten aanzien van de localiteitenwaarvoor de ver-gunning
moetdienen,ookingeval
vanoverschrijving
op een anders naam.Indien op geen der voren
aangehaalde wijzen
eenvergunning
kan wordenverkregen
moetgewacht
worden tot het aantal ver-gunningen
beneden hetvastgestelde
maximum isgedaald.
De ge-gadigden
worden op eenlijst geplaatst,
waarvoorgeldt,
wieheteerstkomt,
heteerst maalt. Eenlaag
rangnummerop delijst
heeftzijn
waarde.Hooggenummerden
hebben er soms heel wat voor overom het nummerop de
ranglijst
van een voorgangerteverkrijgen.
Onder de oude wet
gebeurde
ditveelvuldig,
daar ieder zonder onder- zoek op delijst geplaatst
weid. De nieuwe wet laatplaatsing
op delijst
alleen toevoor serieusecandidaten,zoodat deze dan ook minder bereid zullenzijn
om hun eenmaalverkregen
nummerprijs
tegeven.
De
practijk
heeftuitgewezen,
dat de vraag naarvergunningen
veelgrooter
is dan erbeschikbaarzijn.
Vooral inbegin
1932, even voordat de Drankwet 1931 inwerking trad,
werden er door degegadigden
voor eenvergunning
soms nietonaanzienlijke
offersgebracht.
De sommen die besteedzijn
om eenvergunning
opeigen
naam te
krijgen
varieerenvanf 2000 tot f 12.000. Vooreennormaalcafébedrijf bedroeg
deprijs begin
1932 f 6000 a f 8000. Later in 1933 en 1934 is er eendaling
ingetreden.
Degenoemde bedragen
worden in dewandeling aangeduid
als dekoopprijs
dervergunning,
eenterm die
onjuist
is. Beter is debenaming verkrijgingskosten.
In grove trekkenheb,ik naar ik
hoop,
een beeldgegeven van deDrankwet,
voorzoovernoodig
tottoepassing
der wetten op de inkomsten, vermogens en dividendentantiemebelasting.
{SM volgt.) J- J-
de KLERCK.Art.
lo Par. i derWet
op dePersoneele Belasting
(Slot.)
Een tweede
jurisprudentie,
die m.i.geheel
anders had kun-nen
zijn,
betreft de woorden „van dezelfde of meestnabijkomende
soort.” De arresten van denHoogen
Raad van de laatstejaren
leeren,dat ditCollege
deze woordenzeer ruiminterpreteert.
Offer- hausschrijft
nogi); „Het gaat
niet aan een villa tevergelijken
met eenlandbouwerswoning,
op dezengrond
dat beide een woon- huiszijn”.
Maar ikgeloof,
dat we daar niet ver meer vanafzijn.
Indien
perceelen
van eengrootte
van ruim 40 mogengebruikt
worden alsvergelijkingsperceelen
voor het schatten van de huur- waarde van eenperceel
van 587(arrest
van 18Sept.
1929 B.4576),
dan wordt m.i. over het hoofdgezien,
datdergelijke
ver- schillen in denregel
nietmeergradueel zijn,
maar essentieelworden, dat n.l. devergeleken perceelen geheel
en al in karakter gaan ver- schillen. Waarom ikdergelijke vergelijkingen
uit den booze acht ?1) De Wet op de PersoneeleBelasting blz. 121.
Eenvoudig
hierom,dat dan de constructievan de huurwaardevan hetgroote perceel
uit die van hetkleinebijna
onuitvoerbaar wordt en totgroote
willekeur en sterkafwijkende
uitkomstenaanleiding geeft.
Deze toch reeds zoomoeilijke
materiegaat
danbijna
tothetonmogelijke
behooren.Zelfs
gaat
men zichafvragen,
als men het arrest van 19Juni
1931(B. 4997) leest,
waarvergelijking
van eenlogement,
meteenheerenhuis,
waarinregeeringsbureaux gevestigd zijn,
istoegelaten,
wat er, ik zeg nietvan„dezelfde”,
maar van de„meest nabijkomen-
desoort”
overblijft
? Hoe die soort hier te benoemen ? Wordt dan ten slotte niet alles„nabijkomende
soort” ? Of moeten de woorden~meest nabijkomende
soort” zóó verstaanworden,
datmen b.v. ineen
dorp
met een kasteel enverder niets dan verhuurde arbeiders-woningen,
de huurwaarde van het kasteel uit die der arbeiders-woningen
kan afleiden om deeenvoudige reden,
dat geen soortperceelen
in diegemeente
het kasteel meernabij komt,
dan dearbeiderswoningen,
zoodat dezevan de„meest nabijkomende
soort”zijn.
We zouden danhetcriterium,
door Offerhaus verworpen,reeds zijnvoorbijgestreefd.
Ook hier zou, zoo de
Hooge
Raadzijn uitleg
watbeperkter
hadgemaakt,
het aantalgevallen vergroot worden,
dat geenvergelij- kingsperceel aanwezig is,
endat dus art. 10 par. 2 vantoepassing
wordt.Dit acht ik geen nadeel, maar een voordeel. Immers, wil men niet de rechtstreeksche
redactie,
welke ik hierboven aanbeval:„De
huurwaardevan nietgehuurde perceelen
enz. wordtbepaald
op denprijs,
die daarvoorbij verhuring
onder normaleomstandig-
heden valt tebedingen”
en onze wet kent nu eenmaal deze redactie niet dan sluiteenpercentage
derverkoopwaarde
wel het nauwst aanbij
hetbeginsel
derverteringsbelasting.
Wat toch verteert men, door eeneigen
huis te bewonen ? De rente van het in datperceel geïnvesteerde kapitaal.
Van denkostprijs
dus ?Neen,
van hetbedrag,
dat men op hetoogenblik,
datvoor de be-flastingheffing maatgevend
is, voor hetperceel
zou kunnenkrijgen
enop andere
wijze rentegevend
maken. Devertering
der nouveauxpauvres is niethooger, dan dat
bedrag.
Indien men dus de reeds eerder aanbevolen
redactie,
die elkeredelijke wijze
vanbepaling
van de huurwaardeomvat,
omdatmen de voorkeur
geeft,
aan een vast criterium, dan zou dit m.i. moetenzijn
eenpercentage
van deverkoopwaarde.
Nu zalmen
mij tegenwerpen,
dat ook dezeverkoopwaarde
niet absoluut vaststaat. Dit is zoo. Maar dezeverkoopwaarde
is toch alsregel,
zoo
noodig
metbehulp
van eendeskundige,
welvrij nauwkeurig
tebepalen.
Ook voor auto’s enz. staat men voor hetzelfde feit,, Bovendien moet men deverkoopwaarde
toch schatten voor de.vermogensbelasting,
zoodat het aantal fiscalemoeilijkheden
hier-door nietvergroot wordt.
'
Hoe men de redactievan art.
10,
par. 1 en2,
nu ook doetluiden, door te belastenhetzij
den te makenhuurprijs, hetzij
eenpercentage
derverkoopwaarde,
decrisisslachtoffers,
die thans noggroote perceelen
bewonen, worden hierdooraanzienlijk geholpen.
Zoowe) toch in den te makenhuurprijs
als in den te makenverkoopprijs,
komt dedaling
ten volle totuitdrukking,
zooals dit later met een.eventueele
stijging
evenzeer hetgeval
zalzijn.
Hetbovenstaande
geeft mij
ten slotte nogaanleiding,
ommeteen enkel woordoverdehuurwaardevangehuurde perceelen
tespreken.
Men zal
geneigd zijn geweest,
toen menmij
zag verwerpen hetbezigen
van oude huurcontracten vanvergelijkingsperceelen,
om daaruit de huurwaarde van nietgehuurde perceelen
af teleiden,
op te merken : maar de arme slachtoffers zelve dan van die verou-, derdehuurcontracten ! Ook die zoudentegemoet gekomen
kunnen worden dooreenbepaling, dat,
zoo dehuurprijs hooger
is dan die, welke onder normaleomstandigheden bij
den aanvang van hetbelastingjaar
ware tebedingen,
deze laatste in deplaats
treedtvan denwerkelijk betaalden
huurprijs.
Het zou niet
billijk zijn,
de bezitters van een oudlaag
huurcon- tract opanaloge wijze
te behandelen: hunvertering
is nueenmaal nietgrooter
dan de door hen betaalde huur..
In het artikelvan Mr. v. d. Poel is de nadruk
gelegd
op het feit,No. 3273 122
dat de
personeele belasting
nu eenmaaleen-bepaald bedrag
moetöpbrengen, 'hetgeén
klemmender is'géwordén
nu ze de functie vervult vansluitpost
op degemeentebegrooting.
Dit mag waarzijn,
maaris geen beletsel om diebelasting
zoojuist mogelijk
over de contribuabelenom teslaan,
n.l. in verband met hetbedrag
hun-ner
werkelijke vertering.
Rotterdam,
1 Februari 1935.J.
P. CROIN.Onderschrift
der redactie. Hetprobleem
hiergesteld
is inderdaad sinds 1932 nogmoeilijker geworden. Mag
ikechter,
zonder op details in te gaan op driepunten wijzen.
1“. Dat hier niet mag worden
gedacht
aan een~fiscaal”
stand-punt
van administratieenHoogen
Raadomdat hetzelfdestandpunt
steeds isingenomen,
dus ook toen voortdurendestijging belang- rijker
soms nog, ook in verband met de voor het huis betaalde bouwkosten aandedaling
van heden alleaanleiding gaf,
tot hetinzicht,
dat velentengevolge
dezerwetsbepaling
nufeitelijk
teweinig
betaalden.2“. Dat
uitgaande
van hetfeit,
dat degemeentebegrooting
een
bepaalde opbrengst
uit Pers. Bel.noodzakelijk
maakt en men(theoretisch I) vrij
iszelf de tarieven teregelen
hetzeerde vraagis,
of een inderdaadbillijker verdeeling
op dezewijze
ware tever-krijgen.
3". De
heffing
derbelasting
zou op dezewijze buitengewoon
wordenbemoeilijkt,
veel meergeld kosten,
en eeneenigszins behoorlijk
inzicht in wat op eenbepaald
moment als normaalaan te merken
peil is, bijna
nietzijn
teverkrijgen.
Alleenom deze redenen
reeds,
komt hetmij
voor, dat er om eenjuiste
enbillijke belastingheffing
tebevorderen,
beteris,
met dezeomstandigheden
van het verleenenvanafschrijving
op ruimer schaalrekening
tehouden,
al is het ook dat dan alleen aan de meest hardegevallen
wordttegemoet gekomen.
De administratie zal verder nog tot eenbillijke wetstoepassing
kunnen medewerken door zichbij
het kiezen vanvergelijkingsperceelen
niet op een teeng
standpunt
te stellen. V. d. P,’s Rijks Rechten.
Cadeaustetsel. Over de gevolgen van de onlangs aangenomen
wet tegen het cadeaustelsel bereiken ons allermerkwaardigste
*ü_V berichten, zegtde HaagschePost. Men herinnert zich, dat de wet aan fabrikantenen winkeliers verbood,den rookers cadeaux tegeven.
De wetgeverheeft echter eenkleinigheid over het hoofd gezien,nl. dat de fabrikantenhet recht behielden, den winkeliers geschenken aan te
bieden. En wat ziet men nu? Het kwaad, dat de wetgeverhoopte te
keeren,tiertingewljzigdenvormweligvoort. Thanspogen de fabrikanten elkaar teovertreffenin het overladen van dewinkeliers metgeschenken.
Evenals vroeger, valt dit verschijnsel weer speciaal in de sigaretten- industriete constateeren. Het cadeauverbcdbeoogdetweeërlei; 1.den rooker waar voorzijn geldte garandeeren; 2. de eoncurrentie tusschen
de fabrikantentebeperken tot sigaretten. Welnu,ten eerste krijgen de rookei's ook thansweer nietde volle waarde voor hun geld; heteenige verschil met
vroegeris, dat zij nude geschenkenvoor de winkeliers be- talen inplaats van die voor henzelf! Ten tweede is het lieve leven van de cadeau-coneurrentie tusschen de fabrikanten weer in vollen
gang.
Maar de toestand is nu misschien nogernstiger dan vóór dewet werd ingevoerd, want nu koopt de winkelier, zooals vroeger de rooker, de sigaretten omde cadeaux,waardoor hijverleid wordtgrootervoorraden in te slaan dan hij wellicht vooreerst kan afzetten, hetgeen, geziende financieelepositie van demeestewinkeliers,nietgeheel onbedenkelijkis.
En het eene kwaad brengt het andere mee: bestonden vroeger de toegiften veelal uit pruilaria,
tegenwoordig
zijn het nuttige en soms kostbaregebruiksvoorwerpen,
die de winkeliers anders bij hun collega’s moesten koopen. Mochtde winkelier te veel overhemden of tafelzilver hebben,geen nood. ~Ons geschenk blijft zijn waarde houden. Hebt gij hetzelf reeds, dan kunt gij het uwvrienden cadeau geven of'het aan anderen verkoopen,” deelteen fabrikantzijn klanten mede.Wij
kunnenonsniet voorstellen,dat de wetgeverzich de toepassingvan het cadeau- verbod aldus heeft voorgesteld1 Wil hij het cadeaustelsel werkelijk uit-
roeien,danzal hijhet moetenuitbreidentot aliegroepen, winkeliers incluis.
Uit de Pers.
Tegen geknoei
ensmokkelarij.
In Het Vaderland van 15 Februari
j.l.
komt een artikel voor overbovengenoemd onderwerp
naaraanleiding
van'eénonderhoud,
dat de redactie heeftgehad
met den Voorzitter van den CentralenCrisis-Controle-Dienst.
Na een
belangwekkend
overzicht van deinrichting
endewerking
van den dienst betreffende de controleop den steurr aan landbouw
en veeteelt
vervolgt
het artikel:‘ ':c‘
En de
smokkelarij?
Wordt er nog veel
„gewerkt”
aan de grens ? vroegenwij.
Het is wel niet
goed denkbaar,
dat er ooit een einde'zal komen aan alle kleinesmokkelarij
voor deconsumptie,
zooluidde het ant- woord, maar dankzij
hetoptreden
van de douane en van ons is de omvang der smokkelzakenongetwijfeld
veelgeringer geworden
in den laatstentijd.
Zoo is detijd
van degepantserde
smokkel-wagens b.v.
voorbij;
deze mogen in Nederland niet meer voor- komen; wordt er nog ergens eengevonden,
dan ‘wordt er directbeslag
opgelegd.
Debewaking
aan de grens is.ookbelangrijk
ver- sterkt en zatnog verder versterkt worden. 'lntusschen is hetdoel,
dat men zichgesteld heeft,
noglang
niet bereikt.De
smokkelarij
heeftvolgens
den heer Sirks weldegelijk
econo- mischebeteekenis;
hetzijn groote partijen goederen,
die aldusover de grens komen. Zelfs nu
nog.
Sommige
bendenzijn
zeer sterkgeorganiseerd
; in den laatstentijd
werkt men weermeer metdragers,
die ieder zoowatvijftig
kilo’smeebrengen.
Soms gaaner 2JO van diedragers tegelijk
de grens over;zij
wordenvoorafgegaan
door kinderen en somsook doorspeurhonden
; eriseensmokkelaar,
die ook thans nog met een autowerkt,
maardaarbij
niet minder danvijf -motorrijwielen
vooruitzendt.Margarine
en suikerzijn
de tweebelangrijkste
smokkelartikelen.In een stad als Maastricht gaan
talrijke
kinderen naschooltijd
de grens over ommargarine
en suiker tekoopen. Daartegen
is niet veel te doen.'Volgens sommigen
is de toestand echter wel zoo, dat in een breedegrensstrook
demargarine
endesuiker,
die mengebruikt,
voor hetovergroote
deel smokkelwaar is.Vroeger
was er ook veelgesmokkelde margarine
in het Westland; datschijnt
thans minder te worden. Velewinkeliers,
dieniet-gesmokkelde margarine verkoopen,
hebben althans weer een beteren afzet ge-kregen,
watzij hoofdzakelijk toeschrijven
aan denachteruitgang
—dank
zij
destrengere
controle van de smokkelaffaire..
Dat dezesmokkelarij
een nietonbelangrijke
factor is in onzecrisiseconomie,
wordt ookgeillustreerd
door hetfeit,
dat hetDepar-
tement van Economische Zaken sindseenigen tijd
een subsidiegeeft
van anderhalve tonvoordeversterking
van dendouanedienst.Op
onze vraag naar desamenwerking
met deBelgische
en met de Duitsche douane werd onsgeantwoord,
dat mentegenwoordig
zeer
goed
kanopschieten
met deBelgische
autoriteitenen datmenbij
het onderzoek van enkelebelangrijke quaesties
degrootste tegemoetkoming
heeft ondervonden.Terwijl
men hier te lande deBelgische
douane vroeger wel eensslordigheid
enz.verweet,
meenden deBelgen
van hun kant te mogenspreken
van de onverwoestbare smokkeldrift van de Hol- landers. 'Wat de Duitsche douanebetreft,
deze isvolgens
den heer Sirks opwaarlijk voorbeeldige wijze 'ingericht
en werktprachtig.
Er valt trouwens minder te smokkelen uit Duitschland ; in den
laatsten
tijd
ondervindtmen alleen maar wat last vanBelgische margarine,
die men via Duitschland tracht inté
voeren.Boekaankondiging en Bespreking.
Beslissingen
inBelastingzaken,
onder hoofdredactievan Mr. Dr.J.
H. R.Simiinghe
Damsté.Uitg.
L.J.
Véen’sUitg. Mij.,
N.V., Amsterdam. 15deDruk,
afl. 3.(Njs 5721—5765)
f3,60.
Somer: Arresten
Hoógeh
Raad der Nederlanden inbelasting- zaken,-2e halfjaar
1934.Uig.
N.V. Boekhandelv/h
Gebr.-fielinfante,
’s-Gravenhage. Prijs
perJg.
f25,
—.123 No. 327^
Overzicht van Tijdschriftartikelen.
(Verstrekt
door den Bibliothecaris der Rotterdamsche Mandeis-hoogeschool).
ALGEMEEN.
The Ace. Tax
Suppl.
p. 55.Robson,
L. W. Economieaspects
of taxation.NEDERLAND.
A., Jg. 32,
No. 357. blz. 169.Berg,
B.vanden. Effecten inbedrijf
en
inkomstenbelasting
; blz. 175.Berg,
B. vanden.Niet-toepasselijk-
heid van art. 14 Wetinkomstenbelasting.
Jg.
33, No.358,
blz. 7.Nijst, J. J.
M. H. De Wet Doode Hand in depractijk
1.Jg. 32,
No.357,
blz. 164. StilJr.,
L. Wet op debelasting
van de Doode Hand 1934.M.
8., Jg. 41,
No.481,
blz. 137.Berg,
B. van den.Eenige
recht-spraak
in zakegoodwill.
E. S. B.
Jg. 20,
No.999,
blz. 174.Polak,
N.J.
Intercommunalebelastingverdeeling.
W. D. I. A. No. 3268.
Busscher, J.
Verzoek om kwitantie eenblijk
van wantrouwen ? No. 3266.Drielsma,
H. A. Onder testa- mentairbewindgesteld
vermogen alsexecutie-object
voor belas-tingschulden
; No. 3267.Feen, R. van der.Berekening
derafschrij- ving
op eenperiodieke uitkeering;
No. 3268. Hennes,Vorderingen,
o.a. van ouders op kinderen; No. 3267.
Klop.
Onder testamentair bewindgesteld
vermogenals executiemiddelvoorbelastingschulden
; No. 3268.Loman,
G. P. Debelasting
van de Doode Hand en devergoeding
door degemeenten
te betaleningevolge
art. 235 L. O.Wet 1920; No. 3266. P. Art. 63 par. la pers. bel. Onderschrift
van
H.;
No. 3270. Rienstra. Degeestelijke
stand; No.3269,
3270.Smeets,
M.J.
H. De beteekenisvan~opbrengst”
in de Cou-ponbelastingwet 1;
No. 3269. Z.Kerkelijke organisaties
in verband met debelasting
op de Doode Hand.W. P. N. R. No.
3396,
3397.Adriani,
P.J.
A. Hetbegrip
„ver-mogen”
in hetbelastingrecht
I.NEDERLANDSCH
OOST-INDIË.
Econ. Weekbl.
Jg. 3,
No.41,
blz.1613...Besier,
A. A.H. Desta- tistiek van devermogensbelasting
in 1932.N.V.
Jg. 13,
No.10,
blz. 297.Gruisen, J.
O. van. Deinvoering
eener
loonbelasting
in Nederlandsch-lndië.Econ. Weekbl.
Jg. 4,
No.2,
blz. 40. W.Vervanging
motorvoer-tuigenbelasting
doorverhooging benzineaccijns.
Mdbl. d. V.V.
Insp.
v. Fin.Jg. 10,
No. 1.Oosterbaan, J.
Degrond- slagen
van devereenvoudigde
administratie derkohierbelastingen, gevoerd
op debelastingkantoren
derinspecties
van Financiën ;Steensma,
Th.J.
B. Kroniek(de Loonbelasting).
Mdbl.V.
Belastingrecht. Jg. 3,
No. 9.Lijppens,
H. A.Speculatie.
BRITSCHE
RIJK.
The Acc. Tax.
Suppl.
p. 49. Allocation of income for taxation purposes ; p. 50.Blumenthal,
A.Depreciation
of short-livedassests;
p. 33.
Company
formation and income taxliability;
p. 69. Deduc- tion of intereston loan ; p. 41. Defalcationsby employees;
p. 34.Tax allowance on furnished
letting.
DUITSCHLAND.
Bank-A.
Jg. 34,
80.8,
S. 176. Holt. Das neueKapitalverkehr- steuergesetz.
Der D. Oekon.
Jg. 53,
No.4,
S. 101. Aichele.Senkung
der Haus- zinssteuer, Mieten und Zinsen.Zweckbindung
derSteuersenkung
?Jg. 53,
No.6,
S. 177.Heyer, Georg. Senkung
der Hauszinssteuer undEntschuldung.
D.
Wirtschafts-Zg. Jg. 32,
No.4,
S. 73. Bühler. Die Steuerbilanz nach dem neuen Einkommen- undKörperschaftsteuergesetz
und ihr Verhaltnis zur Handelsbilanz IJg.
32. No.4,
S. 80.Grasshoff,
Erich. DieAbanderung
der Tarif- stelle7,
Abs. 5 und 9 des preuss.Stempelsteuergesetzes
Finanz-A. Bd.
3,
No. 1, S. 131.Fricke, Rolf.
Die Kartellsteuer(Umsatzsteuer)
alsGrundlage
der Finanzreform.FRANKRIJK.
Recueil Dalloz. 12e
année,
No.6,
p. 9. La déclaration relative a rétablissement del’impöt général
sur Ie revenu.VEREENIGDE STATEN.
The
J.
of Ace. Vol.59,
No.1,
p. 28.Matthews, Wright.
Revenue Act of 1934.Vereenigingen en Vergaderingen.
Dienstvakaangelegenheden.
Bond van
Belastingconsulenten.
Van dezen bond Secretariaat: Schietbaanlaan
128, Rotterdam,
is verschenen een programma voor het examen tottoelating
als Lid van den Bond vanBelastingconsulenten.
Het examen is in twee deelen
gesplitst
enwordt op twee achter-eenvolgende dagen gehouden.
Deel I omvat:
Staatsinrichting, Recht, Economie,
Statistieken Boekhouden.
Deel II omvat; het
Belastingrecht,
ook inzijn samenhang
met de vakken van het eerste deel.De
splitsing
isfacultatief,
d.w.z. de examinandus kan tezijner
keuze het examengesplitst afleggen
ofvolledig.
Verzoekenom
vrijstelling
moetenbij
de examen-aanvrage wordeningediend
en debewijsstukken,
zooalsdiploma’s,
moetentijdens
het examen wordengetoond.
Voor alle verdere
inlichtingen
wende men zich tot het Secretariaat van den Bond.Opheffing
vanden dienst derGrondbelasting.
Naar
wij
vernemen is aan detoegevoegde
controleurs der Grond-belasting medegedeeld,
datzij
in verband met voorgenomen op-heffing
van den dienst derGrondbelasting gelegenheid
hebben tot sollicitatienaar vacanteontvangkantoren.
Ook
hoofden
van controlen kunnendesgewenscht
nu reeds sollici- teeren.De nieuwe
~reorganisatie”
isblijkbaar
nog niet in detailsgereed.
Hoe
zij
er zal uitzien kan derhalve nog niet wordenmedegedeeld.
V r agenrubri ek.
(Vragenbetreffende Ink. Bel.,Verm.Bel., Div.enTant.Bel., Coupon-Bel.
enBel.v. d.Doode Hand,te zenden aanden HeerM.J. Prinsen, Stations-
weg, Drachten; alle andere aanden HeerS. Hoekstra, te Laren,N.-H.)
Weekkrediet.
Vr. 1. Door een weekkrediet
genietend expediteur
wordt een trans- actie aanvaard terafdoening
van eenbekeuring
wegensaangifte
vangoederen
onder een verkeerdebenaming {art.
213A.W.)
Boetef
15, ontdoken invoerrechtf
3,20. Kan voor dezebedragen
weekkrediet wordengenoten?
Indien het antwoord
bevestigend
mochtluiden, zij
hetmij vergund
nog op te merken, dat transactie niet kan wordenaangegaandan na
betaling
der vereischtegelden. Ingevolge
het zesde lid van§ 75
V.C.worden de
voorgeschreven voldaanteekeningen
vervangen door „ver-klaringen
omtrent dedebiteering.”
Naarmijn meening
is voor hetopmaken
van hettransactieformulier
deze„verklaring”
onvoldoende.C.
Antw. I. Het antwoord moet ontkennend luiden.
Met den inzender ben ik van
meening,
dat debetaling
van deverschuldigde gelden
aan de transactie dient vooraf te gaan en dat dedebiteering
daarmede niet kan wordengelijk gesteld.
H.
Nö. 3273 124
Staten-Generaal.
TWEEDE KAMER.
Wijziging der wet van 15 Juli 1929 (Staatsblad No. 388).
75. 2.
( Vervolg.)
Tijdstip van indiening.
§4. V. Verscheidene ieden betreurden het, dat de onderhavige wetsontwerpenniet eerder zijn ingediend. Immersdeontwerp-begrooting moet op 1 September bij den gemeenteraadworden
ingediend,
zoadathet college van burgemeester en wethouders zich geruimen tijd vóór dien datum een beeld heeft moeten kunnen vormen van de financieele
positie der gemeentein het komende
begrootingsjaar.
Is hetontwerpeneener
gemeentebegrooting
in dezen tijd, nu de gemeenten zoowei met betrekking tot haar inkomsten als tot haar uitgaven in het onzekere verkeeren steeds zeermoeilijk, dezemoeilijkheid
wordt uit denaard der zaak nagenoegonoverkomelijk, indien de betreffende werkzaamheden worden doorkruist doorRegeeringsvoorstellen
gelijk deonderhavige, die, indien zij wet worden,in definanciënder gemeentenzeerdiepzullen in-giijpen. Welerkenden deze leden,dat de Ministervan Binnenlandsche Zaken getracht heeft, aan deze bezwaren zooveel
mogelijk tegemoet tekomen door bij rondschrijven van 28 Juli j.l. den gemeentebesturen kennis te geven van den te verwachten inhoudvan hetwetsontwerp No.
144, terwijl het wetsontwerpNo. 75 is ingediendop 13 Juli 1934, doch zij meenden, dat in veie gemeenten de begroetingen door decolleges
van
burgemeesters
enwethouderstoen reeds warenontworpen.Het hoofd- bezwaar van deze leden wasevenwel, dat men de gemeentebesturenvooreenbijkans ónmogelijketaak stelt, door te vergen datzijin deontwerp- begrooting van eenig jaar rekening houden met voornemens van de
Regeering,
waarvan niet vaststaat of, althans met welke wijzigingen, zij in de wet zullen worden neergelegd.Enkele van deze leden merkten op, dat het tijdstip van indiening
ook hieromongunstig gekozen is, omdat geletop denoodzakelijkheid
van snelle
behandeling
de lijd ontbreekt om de gevolgen van deze ingrijpendewijziging
voordeverschillende gemeentenrustigte overwegen.Hetwarehunlievergeweest,
indiendeRegeeringeenontwerp tot tijdelijkekorting
van de uitkeeringuithet gemeentefondsover 1935—1936had in- gediend,datoverdattijdperkeengelijkresultaatzou hebbenopgeleverd, als ditontwerp. Ook deden de onzekeretijdsomstandigheden
bij hen de vraag rijzen, of eeningrijpende
wijziging van de wet van 1929 op dit oogenblikwel wenschelijk is te achten.A. Gok de
Regeering
betreurthet, datde wetsontwerpenniet eerder konden worden ingediend. Zij is er ten volle van doordrongen,dat het groote bezwaren voor de gemeentebesturenmet zich brengt, wanneerzij korten tijd voorde
indiening
dergemeentebegrooting
eerstkomen te vernemen,dat de Regeeringwijziging
in definancieeleverhoudingtusschen het Rijk endegemeenten overweegt, terwijl zij dannog moetenafwachten of het voorgestelde in ongewijzigde vorm tot wet zal worden verheven.
Hetwasechtereenvolstrekte onmogelijkheidomde wetsontwerpenvroe-
ger in te dienen dan is geschied.
Wijziging
der financieeleverhouding vordert eenmaal een grooten voorbereidenden arbeid. Allerlei stelseis behooren, wat hun voor- en nadeelenbetreft,
te worden onderzocht,proefberekeningen
moeten worden gemaakt en adviezen, die met het Qog op een behoorlijkebewerking
der materie niet kunnen worden ge- mist, moeten worden ingewonnen. Met dit alles is veel tijd gemoeid.De
Regeering
had zich nu wel kunnenbeperken tot hetopnieuw treffen eenernoodvoorziening
voor een enkel jaar, doch zij achtte dit toch wel zeer weinig gewenscht, omdat de gemeentendan alleen zouden weten, waarop zij voor het jaar 1935/36konden rekenen, doch in hetonzekere zouden blijven, wathaar voor 1936/37en volgende jarenzou tewachten staan. Thans wordt haar hetperspectiefvooreenreeks van jaren geopenden de gelegenheidgegeven,om zich
geleidelijk
bij den nieuwen toestand aan tepassen. Bovendien mag niet uit hetoog worden verloren,datdoor de voorgestelde
garantieregeling
het bedrag,datdegemeentenover het jaar 1935/36minderzullen ontvangendan over hetvorige jaar,verhou-
dingsgewijs
van geringebeteekenis is.Ernstiger
staatde zaak ongetwijfeld metbetrekking
tot het voorstel omtrent hetWerkloosheidssubsidiefonds. Ditontwerpkoneerst omstreekshalf September worden ingediend, als gevolg van de omstandigheid, datvoordien tijd de noodigebouwstoffen hadden ontbroken. Het wets- ontwerp is immers de vrucht van hetgeengeblekenwas bij het onder- zoek der gemeentelijke begroetingenover 1934. Gelijk verleden jaar bij de behandeling van het wetsontwerp tot tijdelijke korting op de uit- keeringen uit hetgemeentefondswerd medegedeeld,was aande gemeen- ten,dieniet in staatwarenhaarwerkloosheidsuitgavenuitdebeschikbare middelentedekken,in overweginggegeven deze bedragenuitte stooten.
Die
uitstooting
bedoelde alleende gelegenheidteopenen om vastte kun- nen stellen in hoeverrevoordewerkloosheidsuitgaven
geendekkingaan-wezig was, ten einde aldus het materiaalte verkrijgen, om te kunnen
beoordeelen, welke maatregelen zouden moeten worden genomen. Ten aanzien van de begroetingen der uitstootende gemeentenis allereerst
beproefd door
bezuiniging
op andere gemeentelijke uitgaven of-door verhooging van gemeentelijke inkomsten de uitgestooten bedragenge- heel of ten deele weder in debegroeting
terugtebrengen.Het onderzoek leerdeechter, dathet niet mogelijkwas dit doelten aanzien van alle ui-t- -gestooten bedragen te bereiken. Er bleef aldus een belangrijk bedragover, datde
gemeenten niet konden dekken.Ten aanzien vandit bedrag bleek omstreeks het midden van dit jaar het nemen van maatregelen urgent. Het ware niet verantwoord geweest daarmede nog een jaar te wachten, met het gevolg, dat ook 1935 weer een belangrijk totaal aan
uitgestooten bedragen zou blijken op te leveren. Erzat daardoor niet anders
opdan het
aanhangig
maken van het wetsontwerptot instellingvan het
Werkloosheidssubsidiefonds,
ook al zou men daardooreenaantal gemeentenvoor moeilijkheden plaatsen. Men had hier eenvoudig van twee kwaden het minste te kiezen.Dezemoeilijkheden zijn echter aanmerkelijk gereduceerddoorbet aan-
gehaalde rondschrijven van 28 Juli j.1., waarbij de gemeentebesturen bereids met de in
voorbereiding
zijnde maatregelen in kennis werden gesteld.De Regeering hoopt, dat het treffen op het allerlaatste oogenbtik
van maatregelen van deze soort voor het vervolg zal kunnen worden vermeden. Het is mede om deze reden, dat zij voorstelt de regelingaan-
gaandehet Werkloosheidssubsidiefondsaanstonds voortwee jaarteaan- vaarden. De
vraag,welke regelingvoorhetjaar 1937zal moeten worden getroffen, zal dan zoo tijdig bij de Staten-Generaalaanhangigkunnen worden gemaakt, dat de gemeenten bij het opmaken harer begroeting
voordatjaar vroeg genoegzullen kunnen weten,hoe de regelingdan zal zijn.
De Regeeringheeft hierbovende grondenaangegeven,waarom zij het
weinig gewenscht zou achten,indieninplaatsvan eenblijvende wijziging derwet van 1929 opnieuween tijdelijke maatregelzou worden genomen.
Ermoet in de financieeleverhouding zoo spoedig mogelijk weer eenige continuïteit komen. Dat de
tijdsomstandigheden
voorde thansvoorge- steldeherziening weinig geschiktzoudenzijnkan zijniettoegeven. Immers die
herziening
laat de grondslagender wet van 1929 onaangetast enbrengtslechts die veranderingenin de toepassing,waarvan de ervaring, met de uitvoering der wet opgedaan, de wenschelijkheid heeft aan- getoond.
Taakverdeeling
tusschen het Rijk en de gemeenten.§ 5. V. Enkeieie4en betoogden,datde
moeilijkheden,
voortspruiten- de uit de financieeleverhoudingtusschen hetRijk en de gemeentenbij de tegenwoordigetaakverdeling
schier onopiosbaar zijn. Naar hunmee-ning bewijst de instelling van de beidehier aan de orde zijnde fondsen, weike bedoeld zijn als een middelomde tezwaar belaste gemeentente verlichten door haar iasten over de gezamenlijke gemeenten te ver- deelen, dat vele gemeenten voor een taak staan, die zij niet kunnen dragen.Dezeleden achtten dentijd rijpomten spoedigsteeengroot deel
van de gemeentelijke bemoeiingen naarhet Rijk over tebrengen. Aller- eerst zou daarvoor in aanmerkingkomen de geheele werkloosheidszorg,
doch dan ook de kosten vanhetonderwijs.Tevens zou naarhunmeening het reeds vaker voorgestane denkbeeld verwezenlijkt kunnen worden
omde bestaandegemeentepolitiete
vervangen door Rijkspolitie.
Vele andere leden hadden tegen deze denkbeeldenoverwegende be-
zwaren. Zijwaren evenwel van oordeel, dat hetthans niethetoogenblik was,overde iaatste twee denkbeeldenuitvoerigvangedachtentewisselen.
Zij achtten den tijd nu minderdan ooit rijp om ingrijpende wijzigingen in de
taakverdeling
tot stand tebrengen.125
Blad 7, Staten-Generaal.