• No results found

De kleine zeemeermin wilde naar boven, naar de mensen, naar de sterren. Ze wilde een ziel. Ze wilde niet verdwijnen in de maalstromen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De kleine zeemeermin wilde naar boven, naar de mensen, naar de sterren. Ze wilde een ziel. Ze wilde niet verdwijnen in de maalstromen."

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

I

(2)

‘Als wij sterven worden we zeeschuim,’ zei haar oma.

‘Knisperende vlokken op het water. Daarna verdwijnen we in de maalstromen. Bij de mensen gaat dat anders.

Zij hebben een ziel, die stijgt naar de sterren. Wie weet wat daar te halen valt.’

‘Wat zijn sterren?’ vroeg de kleine zeemeermin.

‘Sterren,’ mijmerde haar oma, ‘zijn het mooiste dat je ooit zult zien.’

De kleine zeemeermin wilde naar boven, naar de men- sen, naar de sterren. Ze wilde een ziel. Ze wilde niet ver- dwijnen in de maalstromen.

Onder water werd veel gezongen. Zo ook over de dag dat de kleine zeemeermin haar naam kreeg, een naam die niet in mensentaal was uit te drukken. Ze kwam ter zee tijdens een laatste krachtige perswee, de jammer- kreten van haar moeder echoden door de hoge hallen van het paleis waar haar vader machteloos afwachtte tot hij het nieuws kreeg dat hij er een dochter bij had, maar dat hij zijn vrouw verloren was.

‘Ik nam je in mijn armen, toonde je aan je zussen. Het nieuwe leven voor het oude,’ zong haar oma.

Het koninkrijk verstilde. De oesterschelpen die het

(3)

sponzen dak sierden sloten hun lichtroze monden en slikten hun parel in, de waterplanten verwelkten en de wieren lagen futloos op de zeebodem.

Lang duurde deze stilte niet en alles kwam algauw weer tot bloei. Het gouden stemgeluid van de meisjes vulde de hallen van het paleis met vreugde. Want de levenden overstemmen uiteindelijk altijd de doden.

De kleine zeemeermin bracht bijna al haar tijd door in haar tuin. Daar, achter een haag van vuurrode blade- ren, beschermd door koralen waaiers, lag een vreemde verzameling voorwerpen. Telkens wanneer schepen ver- gingen zonken er spullen haar wereld binnen. Dat wat de mens in zee verloor was voor de zeemeermin van on- schatbare waarde. Bestek, batterijen, autobanden. Een marmeren torso vol vastgezogen zeepokken. Het sprak tot de verbeelding. Ze fantaseerde over een wereld die zo anders was dan die waarin ze zelf rondzwom.

‘Stel je er niet te veel van voor,’ zeiden haar zussen.

‘Het verveelt snel.’

Ze waren allemaal al boven geweest. Zij nog niet, ze was de jongste.

Haar zussen vertelden over havens vol schepen groter dan walvissen. Drukke steden die eruitzagen als lichtge- vende riffen. ‘Het lawaai van de stad is overdonderend,’

zeiden ze. ‘Alles maakt geluid. Wij zwemmen liever de rivieren op, waar het kalmer is en waar je de wind hoort ruisen door de toppen van de bomen.’

(4)

Ze spraken over bladeren die van de takken hingen als geschubde vissenlijven, gewassen die zaden droegen die eruitzagen als zee-egels. Ze beschreven hoe landkoeien niet veel verschilden van zeekoeien, behalve dat ze be- dekt waren met een dikke laag stugge haren. En ze raak- ten niet uitgepraat over de kleinere dieren die door de lucht zwommen met hun vreemde, gevederde vinnen.

Over de mensen waren ze kort en bondig: ‘Mensen zijn smerig.’

‘En de sterren?’ vroeg de kleine zeemeermin. ‘Heb- ben jullie de sterren gezien?’

‘Oma is al lang niet meer boven geweest. Er valt daar geen ster meer te bekennen.’

‘Hoe is dat mogelijk?’ vroeg ze teleurgesteld.

Haar zussen haalden hun schouders op. ‘Er hangt te veel tussen mens en hemel in.’

‘Ik geloof er niks van,’ riep de kleine zeemeermin. ‘Ik móét naar boven!’

‘Sorry, zus. Je zult nog even moeten wachten.’

(5)

II

(6)

Ze kochten een stuk grond met de bedoeling er een huis te bouwen. Het perceel lag in de punt van een lange strook land, tussen de benen van een industrieterrein en een waterweg die uitkwam in zee en onderhevig was aan de getijden. Bij vloed werden de oevers haast uit hun voegen geduwd en bij eb trok al dat water weer zee- waarts. Er waren een vuilstortplaats, een afvalverwer- kingsbedrijf en een grote chemische fabriek. Daarachter lagen drassige polders. De meeste mensen leken er van het soort dat zich nergens mee bemoeide, omdat ze zelf wat te verbergen hadden.

Voor Loek en Brenda was dit de perfecte plaats om zich te vestigen. Ze betaalden de bodemprijs. Niemand wilde in deze plek investeren, ook al lag hij niet ver van de stad.

Dat had te maken met de hoge fabriekstorens die onop- houdelijk hun rook de lucht in bliezen, de witte as van de verbrandingsovens die overal aan kleefde als een laag- je poedersneeuw. Soms dreven er plotseling vissen om- hoog in de sloten en de kanalen, hun bleke, bolle buiken als een onheilspellend voorteken. Maar Loek en Brenda hadden ergere dingen meegemaakt. Ze wilden opnieuw beginnen, ver weg van de levens die ze hadden geleid, de schulden die uitstonden en de mensen die ze waren ge- weest.

(7)

In de lente zouden ze beginnen aan de bouw van hun huis. Tot die tijd plaatsten ze een woonwagen op het ter- rein. Loek had hem ergens op de kop weten te tikken.

Een degelijk geval, vond hij. Een opknapper, dat wel. De verf bladderde en bij een van de hoeken rotte het hout, maar enkel aan de buitenkant. Het dak was nog in orde, dat was het belangrijkst.

Stroom, water en riool moesten nog worden aangelegd.

Het werd een koude winter. Er zaten ijssterren op de ra- men. Ze kookten op campinggas, warmden potten voor- gekookte ravioli op, aten witte bonen in tomatensaus en besmeerden hun brood met kabeljauwlever en zure zult uit blik.

Achter de woonwagen had Loek een hok van golfpla- ten gebouwd. Daar was het droogtoilet, waar de geur van zaagsel en ammoniak hing.

Eén keer per week reden ze met hun oude Peugeot onder de snelweg door naar de stad. Ze deden er boodschap- pen en gingen naar het publieke zwembad om daar het vuil uit hun haren te wassen. Op de terugweg stopten ze bij het tankstation en vulden ze een paar jerry cans met vers drinkwater.

Ze droegen dikke schapenwollen truien en vingerloze handschoenen. Met kleren aan lagen ze in bed onder de dekens, bliezen elkaar warm. De lakens werden klam van hun wolkende adem, maar zodra ze eronderuit kro- pen kraakte alles van de ijzel. Het was uit te houden,

(8)

want het was tijdelijk. Ze fantaseerden over het huis dat ze gingen bouwen. Samen voelden ze zich sterk. Samen waren ze een eiland.

(9)

Je stond naast het bed en keek bezorgd.

‘Je hebt een nare droom gehad,’ zei je. Je wapperde met je handen over mijn lijf om de droom te verjagen.

Ik trapte het laken van me af, probeerde adem te ha- len.

‘Was het de zeeheks?’

Ik knikte.

‘Volgende keer vertel ik een ander verhaal.’

Voorzichtig ging ik met de toppen van mijn vingers langs de plek waar de tentakels mijn hals hadden om- klemd. Ik kon de zuignappen nog voelen.

‘Kom,’ zei je. ‘Het is veel te warm, we moeten in bad.’

Je liep naar de badkamer en zette de koude kraan open.

Ik ging achter je aan, keek hoe je bukte en je onderbroek uittrok. Je ruggengraat stak scherp af onder je huid.

‘Wat zit je te kijken?’ vroeg je. ‘Kom je nog?’

Je stapte in bad.

Ik trok mijn hemd over mijn hoofd en keek in de spie- gel naar mijn hals, verwachtte daar donkere plekken te zien.

Het water was ijskoud. Ik bibberde en vroeg of er wat warm bij mocht.

‘Nee,’ zei je. ‘Dan werkt het niet.’

(10)

Omdat het donker buiten de badkamer dicht op el- kaar geperst zat, durfde ik niet zelf uit bad te gaan. Het enige wat ik kon doen was wachten terwijl jij op tempe- ratuur kwam. Dus kroop ik dichter tegen je aan.

‘Het is maar een verhaal,’ zei je. ‘Er zijn zoveel verha- len.’

Eindelijk gingen we uit bad. Je liet je drogen aan de lucht. Aandachtig keek je naar jezelf in de spiegel en je trok je lange haren door een elastiek, bond ze vast in een slordige knot. Daarna smeerde je jezelf in met een vet- tige crème.

‘Zo kan ik er weer even tegenaan,’ zuchtte je tevreden en je begon je tanden te poetsen.

Ik keek naar de littekens achter je oren, dacht aan het verhaal dat daarbij hoorde.

‘Hier zijn we veilig,’ zei je. Je spuugde een schuimen- de klodder tandpasta in de wasbak. ‘Ook voor de zee- heks.’

‘Hoelang kunnen we hier dan blijven?’ vroeg ik voor- zichtig.

Je gaf geen antwoord, pakte een handdoek en begon me af te drogen.

Toen ik weer in bed lag, hield ik het donker nauwlettend in de gaten. Het hechtte zich vast aan de muren, hoopte zich op in de hoeken van de kamer. Ik wilde niet aan de zeeheks denken, negeerde het zachte ruisen in mijn oren dat ik zowat de hele tijd, als een grondtoon, door alles heen hoorde, en ik concentreerde me op de geluiden die

(11)

steeds verder weg leken te klinken: jouw plakkerige pas- sen op het parket, de televisie die net iets te hard stond, het klapperen van de kastdeurtjes terwijl je ons nieuwe onderkomen inspecteerde.

(12)

Alex werkte in een fabriek en woonde bij zijn moeder, die voor hem kookte en de was deed, waardoor hij al- tijd geld overhield aan het einde van de maand. Hij had het goed voor elkaar, vond hij zelf. Er was alleen een na- deel. Van kinds af aan had het hem fantastisch geleken om een aquarium te beginnen, maar van zijn moeder mocht dat niet, omdat ze bang was dat hij de vissen zou verwaarlozen.

‘Je kunt niet eens voor jezelf zorgen,’ mopperde ze tel- kens als hij het onderwerp ter sprake bracht.

Het was Rick die hem aanmoedigde om het toch te doen.

Rick zat bij hem in de ploegendienst. Samen werkten ze nachtenlang in de buik van de fabriek, waar alles klop- te, pulseerde en stampte. Ze stonden bij de compressie- machines: dikke darmen die meters witte teflonvlokken samenpersten tot een halffabricaat dat gebruikt werd in verschillende producten, zoals waterafstotende midde- len, bakpannen en voedselverpakkingen. De machines moesten regelmatig gereinigd worden. Alex en Rick ver- versten het water van de koelsystemen, schroefden de onderdelen uit elkaar en veegden alles schoon met staal- borstels en schuursponzen.

’s Ochtends vroeg stonden ze buiten, zwaar in hun le-

(13)

dematen en koortsachtig licht in hun hoofd, te opgefokt om al naar bed te gaan.

Onderweg naar de uitgang passeerden ze mannen in zwarte vilten jassen en maatpakken die zich haastig naar hun eerste vergadering begaven en die voor de vorm een helm over hun kortgeknipte kapsel droegen. Als het even kon haalden Alex en Rick hun neus op, richtten en rochelden vlak voor de voeten van een van die nerveu- ze kantoorpikken. Niemand zei er ooit wat van, ze ble- ven druk met elkaar in gesprek en hielden hun blik strak op een punt in de verte. Iedereen wist wie hier het vuile werk deed. Klagen ging via de ploegmanager. Er was zo min mogelijk contact tussen vloer en kantoor. Een ge- ruststellende gedachte voor beide partijen.

Na hun dienst gingen ze naar de dichtstbijzijnde super- markt. Stinkend naar zweet en formaldehyde kochten ze halveliterblikken bier en zakken chips. Soms kocht een van hen een bus zware shag die ze over hun buidels verdeelden. Meestal was het Alex die betaalde.

‘Jouw leven kost toch bijna niks,’ smaalde Rick dan.

Ze moesten iets doen om hun zenuwen te temperen, om de voortdurend malende geluiden van de productielijn uit hun kop te verjagen. Daarom aten ze chips, likten het oranje paprikapoeder van hun vingers en probeer- den dronken te worden, elke dag weer, zittend op het- zelfde bankje aan het water op de kade tegenover het in- dustriële gebied. En daar begon Alex herhaaldelijk over zijn grote wens.

(14)

‘Je moet zo’n aquarium gewoon kopen,’ adviseerde Rick. Hij stootte een bulderende boer uit. ‘Je bent bijna veertig.’

Ze keken naar het fabrieksterrein waar ze net van- daan waren gekomen, naar de vrachttreinen en de bo- ten, zwaarbeladen met roestige containers. De stalen opslagcilinders, het complexe systeem van pijpleidingen en de lange, dampende schoorstenen. Het had iets bui- tenaards.

‘Als jij vissen wilt, dan moet je dat godverdomme ge- woon doen.’

Die dag kocht Alex zijn eerste aquarium in de dieren- speciaalzaak waar hij al zo vaak voor de deur had ge- staan maar nooit eerder naar binnen was gegaan. Be- sluiteloos stond hij naar de vissen te turen.

‘Neem een paar tetra’s,’ adviseerde de medewerker die opeens achter hem opdoemde. ‘Die zijn in de aan- bieding.’

Alex bevestigde het aquarium met spinhaken op de ba- gagedrager van zijn brommer en reed zo voorzichtig mogelijk naar huis. Tien kleine kardinaaltetra’s klotsten heen en weer in twee plastic zakken met water die aan weerszijden van zijn stuur hingen.

Hij zette het glazen gevaarte in de woonkamer, leegde de zakken erin en vulde de rest bij met kraanwater. De vissen waren zilver én rood, ze leken op reflectoren.

(15)

Zijn moeder kreeg vlekken in haar hals toen ze het aqua- rium zag, maar hield haar mond. ’s Avonds stond er geen eten voor hem klaar. Hongerig maar tevreden reed Alex weer naar de fabriek.

Ze draait wel bij, wist hij. Ze draaide altijd bij.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met nieuwe verwondering keek hij naar zijn tot de tanden gewapende ridder, vervaarlijk zwaaiend met een goedendag, en ik begon net te denken dat we ons toch wel op

I n dit magische waterverfboek kun je allerlei dieren inkleuren door alleen maar met een penseel met water over de tekeningen te gaan.. Zodra het water op het papier terechtkomt,

De testuitslagen voor vogelgriep (WBVR) en voor westnijl- en usutuvirus (Erasmus MC) waren negatief. De spreeuwen zijn ook getest op de aanwezigheid van ratten- en muizengif,

Verstandelijk kon De Koninck zijn moeder helemaal volgen: ‘Zelfbeschikking

(Paul) (m), op vrijdag 9 november 2012 tot lid van de raad van de raad van de gemeente Albrandswaard benoemd verklaard voor de periode tot 20 februari 2013;. Overwegende dat

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Albrandswaard in zijn openbare vergadering van 12 november 2012. De griffier,

De bouw van een zorgwoning voor de Buytenhof aan de Oude weg (zie kaart plangebied met kenmerk 124181) nader te onderzoeken. een voorbereidingskrediet van € 1.550,- beschikbaar

Hoewel Europa dichtbevolkt is, zijn er toch behoorlijk grote stukken natuur waar dieren nog de ruimte hebben.. Hier leven wilde dieren, zoals beren