• No results found

Risicoverslaggeving MBO-instellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicoverslaggeving MBO-instellingen"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Risicoverslaggeving

MBO-instellingen

‘Welke karaktereigenschappen zijn van invloed op de

kwaliteit van risicoverslaggeving bij middelbaar

beroepsonderwijs instellingen?’

Rijksuniversiteit Groningen

Roy van Luit

(2)

Master Thesis

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Gegevens

Auteur

: Roy van Luit

Studentnummer

: 1924486

Adres

: Voorhorsterweg 29

Postcode en woonplaats

: 7433 SH Schalkhaar

E-mail

: royvanluit@hotmail.com

Opleiding

: Master Accountancy & Controlling

1

e

begeleider

: W.G. de Munnik

2

e

begeleider

: I. Oortman

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie ter afsluiting van de Master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn scriptie gaat over de kwaliteit van risicoverslaggeving bij MBO-instellingen en eventuele karaktereigenschappen die hier invloed op kunnen hebben. Dit onderwerp trok in 2011 mijn aandacht door de vele ontwikkelingen in deze sector en op het gebied van risicoverslaggeving.

Ik wil graag mijn begeleider W.G. de Munnik vanuit de Rijksuniversiteit Groningen bedanken voor zijn goede en heldere feedback en kennis die hij met me heeft gedeeld. Mede hierdoor is het mij gelukt om mijn scriptie tot een goed eind te brengen. Tevens gaat mijn dank uit naar de geïnterviewden drs. J. Westdijk RA, drs. R. Baars RA, drs. E. van Ginkel RC en R. Kral die mij inzicht hebben gegeven in risicoverslaggeving van de MBO-sector.

Tot slot wil mijn vriendin, ouders en studiegenoten bedanken voor hun steun tijdens mijn studie.

(4)

Samenvatting

Zelden heeft het onderwerp risicomanagement en risicoverslaggeving zoveel aandacht gehad als de afgelopen jaren. Na de verschillende boekhoudschandalen is er een grote druk ontstaan op ondernemingen om het managen van risico’s serieus te nemen en een adequaat stelsel van beheersmaatregelen in te richten en te onderhouden. Het geschonden vertrouwen van de maatschappij diende te worden herwonnen. De weg naar hernieuwd vertrouwen werd in diverse landen in gang gezet door middel van nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving. Door de invoering van de nieuwe wet- en regelgeving zijn veel ondernemingen verplicht te rapporteren over risico’s in hun jaarverslag door middel van risicoverslaggeving. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat risicoverslaggeving in Nederland, maar ook in de onderwijssector nog onder de maat is.

Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of er een relatie is tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en een aantal karaktereigenschappen (Big 4 auditor, omvang raad van toezicht en risicoprofiel) van MBO-instellingen. Bij de meeste onderzoeken die tot op heden zijn uitgevoerd wordt die relatie juist gemaakt met de kwantiteit van risicoverslaggeving.

Van 62 MBO-instellingen is het jaarverslag 2010 beoordeeld op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Om de kwaliteit van de risicoverslaggeving te meten is gebruik gemaakt van een indexanalyse. Deze index is opgebouwd uit verschillende informatie elementen, die zijn geformuleerd aan de hand van literatuur, aanbevelingen, wet- en regelgeving en richtlijnen. Aan de opgenomen informatie elementen is een weging toegekend, op deze manier is de omvang van verslaggeving vertaald naar de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Om te bepalen of de opgestelde index relevant, juist en volledig is zijn een aantal interviews met professionele gebruikers afgenomen. Tevens is de toegekende weging bepaald naar aanleiding van deze interviews. De risicoverslaggeving is hiermee getest relatief aan de index. Hoe meer het verslag aan de index voldoet, hoe hoger de score, des te beter is de kwaliteit van de risicoverslaggeving. De in het onderzoek geformuleerde karaktereigenschappen (ofwel onafhankelijke variabelen) vormen de hypothesen die een relatie hebben op de mate van de kwaliteitsaspecten van risicoverslaggeving (ofwel afhankelijke variabele). Door middel van de correlatie- en regressieanalyse uit SPSS is de relatie tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen getoetst. Bij het toetsen van de variabele is vastgesteld of deze kan worden verworpen of geaccepteerd.

Aan de hand van mijn ontwikkelde norm om de jaarverslagen 2010 te analyseren, blijkt dat risicoverslaggeving nog niet is ingebed bij MBO-instellingen. Er is een gemiddelde (mean) kwalitetisscore behaald door de MBO-instellingen van 35%.

Uit de regressieanalyse kan er worden geconcludeerd dat er niet of nauwelijks verband is gevonden tussen de geformuleerde karaktereigenschappen en de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er blijkt wel dat de karaktereigenschap Big 4 auditor een positieve invloed heeft op de kwaliteit van risicoverslaggeving, echter blijkt dat de invloed niet significant is. Hiertegenover staat dat de karaktereigenschappen omvang van de raad van toezicht en het risicoprofiel een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van risicoverslaggeving. Er is enkel een significant verband gevonden tussen de solvabiliteit en kwaliteit van risicoverslaggeving. Aangezien de solvabiliteit een onderdeel is van de karaktereigenschap risicoprofiel, kan er ook bij deze eigenschap geen eenduidig antwoord worden gegeven of deze wel invloed heeft gehad op de kwaliteit van

(5)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 3 Samenvatting ... 4 Hoofdstuk 1 Introductie ... 6 1.1 Aanleiding ... 6 1.2 Probleemstelling ... 7 1.3 Deelvragen ... 7 1.4 Relevantie ... 7

1.5 Structuur van het rapport ... 8

1.6 Afbakening ... 9

Hoofdstuk 2 MBO-instellingen en relevante wet- en regelgeving ...10

2.1 Inleiding ...10

2.2 MBO-instellingen ...10

2.3 Wet- en regelgeving ten behoeve van risicoverslaggeving ...11

2.4 Conclusie ...13

Hoofdstuk 3 Risicomanagement en risicoverslaggeving ...14

3.1 Definitie van risicomanagement, risico en risicoverslaggeving ...14

3.2 Het nut van verslaggeving ...15

3.3 Theoretische/praktische handvaten voor het opstellen van een risicoparagraaf ...16

3.4 meetbaarheid van risicoverslaggeving ...19

3.5 Conclusie ...21

Hoofdstuk 4 Formuleren hypotheses ...23

4.1 onafhankelijke variabelen ...23 4.2 Controlevariabele ...25 4.3 Conclusie ...26 Hoofdstuk 5 Onderzoeksmethode ...28 5.1 Type onderzoek ...28 5.2 Onderzoekspopulatie ...28

5.3 Model voor risicoverslaggeving analyse ...28

5.4 Valideren coderingstabel/index ...29 5.5 Coderingsprocedure ...29 5.6 Statistische analyse ...30 Hoofdstuk 6 Resultaten ...31 6.1 Valideren coderingstabel ...31 6.2 Testen model ...33 6.3 Analyse jaarverslagen ...34 6.4 Conclusie ...37 Hoofdstuk 7 Conclusies ...38 7.1 Conclusie ...38 7.2 Discussie ...39

7.3 Beperkingen van het onderzoek ...39

Literatuurlijst ...41

Bijlage 1 Onderzoekspopulatie ...44

Bijlage 2 Opzet interviews met professionele gebruikers ...45

Bijlage 3 Onderbouwing coderingstabel ...46

Bijlage 4 Coderingstabel voor interview en test 1e vijf jaarverslagen ...48

Bijlage 5 Definitieve coderingstabel na interview en test 1e vijf jaarverslagen ...51

Bijlage 6 Overzicht geinterviewden ...53

Bijlage 7 Index behorende bij beschrijvende statistiek ...54

(6)

Hoofdstuk 1 Introductie

1.1 Aanleiding

Mede door het tekortschieten van de interne beheersing met betrekking tot de financiële informatievoorziening is een reeks grote boekhoudschandalen opgetreden bij beursgenoteerde ondernemingen zoals Ahold, Worldcom, Tyco, Enron, Parmalat, etc. (Emanuels, 2005). Zelden heeft het onderwerp risicomanagement en risicoverslaggeving dan ook zoveel aandacht gehad als de afgelopen jaren. Na de boekhoudschandalen is er een grote druk ontstaan op ondernemingen om het managen van risico’s serieus te nemen en een adequaat stelsel van beheersmaatregelen in te richten en te onderhouden. Het geschonden vertrouwen van de maatschappij diende te worden herwonnen. De weg naar hernieuwd vertrouwen werd in diverse landen in gang gezet door middel van nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving. Hiermee verdween de vrijblijvendheid en kwam de noodzaak voor veel ondernemingen om de veelal binnen de organisatie al lopende initiatieven op het gebied van risicomanagement in een stroomversnelling te brengen en aan te passen aan de specifieke eisen vanuit de wet- en regelgeving (Frijns, 2006).

Door de invoering van de nieuwe wet- en regelgeving zijn veel ondernemingen verplicht te rapporteren over risico’s in hun jaarverslag door middel van risicoverslaggeving. De afgelopen jaren zijn zowel verschaffers, zoals bestuurders, controllers, accountants als gebruikers zoals de minister van onderwijs druk bezig geweest met de verslaggeving van één van de onderdelen van de publieke sector: de onderwijssector. Zo zijn onderwijsinstellingen vanaf het boekjaar 2008 wettelijk verplicht te rapporteren over de voornaamste risico’s die ze lopen en de wijze waarop ze die risico’s beheersen. Deze verplichting vloeit voort uit de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) van 28 december 2007 en de daaraan gekoppelde wet- en regelgeving Titel 9 boek 2 BW en Richtlijn voor de verslaggeving 660 onderwijsinstellingen (RJ 660). Voor de meeste onderwijsinstellingen is risicoverslaggeving een relatief nieuw fenomeen. Opstellers van jaarverslagen, bestuurders, leden van de raad van toezicht en andere gebruikers staan dan ook voor de volgende vragen;

- wat houdt risicoverslaggeving in het jaarverslag in?

- Wat zijn de formele, wettelijke eisen die worden gesteld aan de risicoparagraaf? - Zijn er praktische handvatten om een risicoparagraaf op te stellen? (de Groot

en van Boxtel, 2010).

De RJ 660 is bedoeld om te komen tot een meer actuele en geharmoniseerde jaarverslaggeving voor de gehele onderwijssector. Belangrijk is de onderlinge vergelijkbaarheid tussen de onderwijsinstellingen, waarbij het streven is naar een meer uniforme en transparante jaarverslaggeving (Vos, 2010).

Vos et al. (2010) heeft onderzoek verricht bij 96 onderwijsinstellingen verdeeld over de verschillende onderwijssectoren (WO, HBO, VO, MBO en PO). Uit dit onderzoek naar de verslaggeving 2008 blijkt dat 45% van de onderwijsinstellingen informatie heeft opgenomen over de aanwezige risicobeheersings- en controlesystemen. Bij 6% van de onderwijsinstellingen wordt er een oordeel gegeven over de werking van dit systeem. Uit het artikel blijkt niet hoe deze resultaten tot stand zijn gekomen, echter geeft dit wel indicatie dat risicoverslaggeving verbeterd kan worden.

(7)

1.2 Probleemstelling

Uit de aanleiding komt duidelijk naar voren dat risicoverslaggeving volop in de belangstelling staat en dat onderwijsinstellingen in 2008 nog niet voldoen aan de geldende wet- en regelgeving met betrekking tot risicoverslaggeving.

Volgens het onderzoek van Steggink et al. (2009) vinden de belanghebbenden (aandeelhouders, banken en ondernemingsraden) in de private sector de informatieverstrekking in Nederland kwalitatief niet toereikend om in de informatiebehoefte te voorzien. MBO-instellingen hebben een publieke taak en zullen op basis hiervan andere belanghebbenden hebben dan ondernemingen in de private sector. Ook bij MBO-instellingen is het van belang dat de informatieverstrekking toereikend is. Risicoverslaggeving kan namelijk van waarde zijn voor de belanghebbenden, zoals studenten of werknemers. Deze personen zijn betrokken bij de organisatie en nemen bepaalde beslissingen op basis van het jaarverslag.

In onderzoeken van (Beasley 2005, Doyle et al. 2007, Ashbaugh et al. 2007, Deumel & Knechel 2008 en Abraham en Cox 2007 en Beretta en Bozzolan 2004) wordt er een relatie gelegd tussen de mate van (risico)verslaggeving en een aantal karaktereigenschappen van een organisatie.

Doelstelling:

Mijn doel is om te onderzoeken of er een relatie is tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving van de MBO-instellingen en een aantal karaktereigenschappen van de MBO-instellingen.

Uit de doelstelling kan de volgende hoofdvraag worden geformuleerd:

Welke karaktereigenschappen van MBO-instellingen zijn van invloed op de kwaliteit van risicoverslaggeving?

1.3 Deelvragen

Om een antwoord te geven op de hoofdvraag, zijn onderstaande deelvragen geformuleerd:

• Wat zijn MBO-instellingen en met welke relevante wet- en regelgeving ten aanzien van risicoverslaggeving hebben zij te maken?

• Wat is risicoverslaggeving en hoe kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten?

• Welke karaktereigenschappen zouden van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving?

• Wat is de status van de kwaliteit van informatie-elementen van risicoverslaggeving van de MBO-instellingen en in hoeverre hebben de karaktereigenschappen hier invloed op gehad?

1.4 Relevantie

Het onderwerp van mijn scriptie richt zich op risicoverslaggeving en dan specifiek gericht op MBO-instellingen. De externe verantwoording en verslaggeving over risico’s en risicomanagement staat in de schijnwerpers door corporate-goverance voorschriften en door een groeiende vraag van belanghebbenden (stakeholders) naar meer transparantie over de strategische doelstellingen, businessrisico’s, de risicohouding en interne beheersing (De Groot, 2006).

Op het gebied van risicoverslaggeving is al veel onderzoek verricht. Bij veel onderzoeken is voornamelijk onderzocht of er volgens de gestelde richtlijnen is gerapporteerd. Een

(8)

over risico’s, risicobeheersingssystemen en risicomanagement sterk verbeterd kan worden. Ook uit het onderzoek van Groenland et al. (2006) blijkt dat de kwaliteit van risicoverslaggeving bij beursgenoteerde ondernemingen in Nederland nog sterk verbeterd kan worden.

Uit het onderzoek van Steggink et al. (2009) blijkt dat de informatieverstrekking over risicobeheersing niet toereikend is in Nederland om in de informatiebehoefte te voorzien. Ten aanzien van de inhoud van deze informatie vragen belanghebbende (aandeelhouders, banken en ondernemingsraden) om een specifieke uiteenzetting van de voor de onderneming belangrijkste risico’s (strategische, operationele, financiële en compliance) en de daarvoor geldende risicobeheersingsystemen.

In de onderzoeken van (Beasley 2005, Deumel & Knechel 2008 en Abraham & Cox 2007, Linsley & Shrives 2006 en Beretta & Bozzolan 2004) wordt er een relatie gelegd tussen de mate van risicoverslaggeving en een aantal karaktereigenschappen van een organisatie.

Zoals hierboven te lezen is er over het onderwerp risicoverslaggeving al veel geschreven, echter de relatie met MBO-instellingen in Nederland is zeer beperkt. Dit blijkt ook uit het artikel van Droogsma (2009), die bij het literatuuronderzoek heeft geconcludeerd dat er weinig onderzocht is op het terrein van risicomanagement in de publieke sector. Door het uitvoeren van dit onderzoek zal ik een bijdrage leveren aan de economische wetenschap. Het doel van dit onderzoek is om vast te stellen of er een relatie is tussen de kwaliteit van risicoverslaggeving en een aantal karaktereigenschappen (Big 4 auditor, omvang raad van toezicht en risicoprofiel) van MBO-instellingen. Bij de meeste onderzoeken die tot op heden zijn uitgevoerd wordt die relatie juist gemaakt met de kwantiteit van risicoverslaggeving (Abraham en Cox 2007, Beretta en Bozzolan 2004, Linsley en Shrives 2006 en Deumes & Knechel 2008).

Het onderzoek van Vos et al. geeft een indicatie dat risicoverslaggeving nog verder verbeterd kan worden. Dit onderzoek levert voor MBO-instellingen tevens een bijdrage voor het verbeteren van risicoverslaggeving. In dit onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt welke informatie-elementen beschreven kunnen met betrekking tot risicoverslaggeving. 1.5 Structuur van het rapport

Dit onderzoek kan worden onderverdeeld in drie fasen:

1. Literatuuronderzoek

In het literatuuronderzoek (hoofdstuk 2 t/m 4) zal het theoretische kader worden beschreven en worden de deelvragen 1 t/m 3 beantwoord. Op basis van het literatuuronderzoek zal de onderzoekspopulatie worden bepaald en zullen de hypothesen met karaktereigenschappen worden geformuleerd. Tevens zal in kaart worden gebracht wat de informatie elementen zijn en hoe deze gemeten kunnen worden.

(9)

2. Data-verzameling

In deze fase zullen de jaarverslagen 2010, van alle bekostigende Nederlandse MBO-instellingen (zie voor de onderzoekspopulatie bijlage 1) worden beoordeeld. De coderingstabel zal valide worden gemaakt door middel van een aantal interviews. Waarna de beoordeling van de jaarverslagen zal plaatsvinden aan de hand van de definitieve coderingstabel, zoals opgesteld in bijlage 5. De data-verzameling zal deels antwoord geven op deelvraag 4.

3. Statistische analyse

In deze fase zullen de hypotheses, zoals opgesteld in het literatuuronderzoek, worden getoetst. De hypothesen zullen worden geanalyseerd in het programma SPSS door middel van een correlatie- en regressieanalyse. Het toetsen van de hypotheses en de beoordeling van de risicoparagraaf zal het antwoord vormen op deelvraag 4.

1.6 Afbakening

In dit onderzoek zullen de jaarverslagen 2010 van alle bekostigde Nederlandse MBO-instellingen worden beoordeeld betreffende de kwaliteit van risicoverslaggeving. Voor uitvoering van het onderzoek is gekozen voor de jaarverslagen 2010, omdat bij de start van dit onderzoek de jaarverslagen 2010 de meest recent uitgebrachte jaarverslagen zijn. Tevens zal enkel 1 jaar worden beoordeeld, omdat het onderzoek niet tot doel heeft om een vergelijking te maken met voorgaande jaren. De wet- en regelgeving verplicht MBO-instellingen in hun jaarverslag te rapporten over de voornaamste risico’s en de wijze waarop ze die risico’s beheersen. Op basis hiervan wordt enkel het jaarverslag beoordeeld en niet de jaarrekening. Tevens is er voor gekozen om enkel onderzoek te verrichten op de bekostigde Nederlandse MBO-instellingen (zoals vermeld op de site van de MBO-raad zie bijlage 1), omdat de Regeling jaarverslaggeving onderwijs gaat enkel uitgaat van bekostigde onderwijsinstellingen, zoals omschreven in artikel 1 sub a Regeling jaarverslaggeving onderwijs (Rjo; OCW, 2011).

(10)

Theoretische inkadering

Hoofdstuk 2 MBO-instellingen en relevante wet- en regelgeving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal uiteen worden gezet wat MBO-instellingen zijn en met welke relevante wet- en regelgeving zij te maken hebben in het kader van risicoverslaggeving. Vervolgens zal er aan het einde van dit hoofdstuk een conclusie worden geformuleerd die antwoord zal geven op de eerste deelvraag.

Deelvraag 1:

‘Wat zijn MBO-instellingen en met welke relevante wet- en regelgeving ten aanzien van risicoverslaggeving hebben zij te maken?’

2.2 MBO-instellingen

In deze paragraaf zal eerst het begrip MBO-instellingen worden uiteengezet, waarna vervolgens de belanghebbenden in kaart worden gebracht. Op basis van de uiteenzetting van de MBO-instellingen zal de onderzoekspopulatie worden bepaald.

2.2.1 MBO-instellingen

Uit het artikel van Vos et al. (2010) komt naar voren dat MBO-instellingen maatschappelijke organisaties zijn zonder winstoogmerk (OZW), die ook naar continuïteit streven en die als rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) actief zijn in het geven van onderwijs aan personen. De MBO-instellingen hebben een publieke taak en vallen gezien hun doelstelling en aard van inkomsten onder de non-profitorganisaties. Het MBO is onderdeel van de sector middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE). De MBO-raad1 omschrijft het middelbaar beroepsonderwijs als volgt; het middelbaar

beroepsonderwijs bereidt mensen voor op de beroepspraktijk of een vervolgopleiding. De afdelingen volwasseneneducatie verzorgen cursussen waarmee mensen kunnen meedraaien in de maatschappij of kunnen beginnen met een (beroeps)opleiding. De sector (BVE) bestaat uit circa 70 Nederlandse MBO-instellingen.

De MBO-instellingen, zoals omschreven in artikel 1 sub a Regeling jaarverslaggeving onderwijs (Rjo; OCW, 2011), zijn alle door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) op grond van de onderwijswetgeving bekostigde MBO-instellingen.

Deze soorten MBO-instellingen zijn onder te verdelen in:

• Regionale opleidingcentra (ROC’s); bieden het volledige pakket aan opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie.

• Agrarische opleidingcentra (AOC’s); verzorgen de opleidingen op het gebied van voeding, natuur en milieu.

• Vakinstellingen; richten zich op het opleidingsaanbod voor één beroepenveld binnen één sector uit het middelbaar beroepsonderwijs

• Overige MBO-instellingen; deze groep bestaat uit een hbo met een MBO-afdeling en een instelling voor auditief gehandicapten. Deze groep zal in dit onderzoek niet worden meegenomen, omdat dit een HBO-instelling is met een MBO-afdeling. De instellingen verschillen enorm wat betreft grootte en aantal locaties. ROC’s in de grote steden hebben soms wel 30.000 studenten en cursisten verspreid over een groot aantal vestigingsplaatsen. AOC’s en vakscholen hebben gemiddeld ongeveer 2.000 studenten.

(11)

Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen de niet bekostigde en bekostigde MBO-instellingen. De niet bekostigde MBO-instellingen worden niet gefinancierd door de overheid. De bekostigde MBO-instellingen worden grotendeels gefinancierd door de overheid. Voor mijn onderzoek zal enkel gebruik worden gemaakt van de bekostigde MBO-instellingen, aangezien de groep niet bekostigde minimaal is en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs enkel uitgaat van bekostigde onderwijsinstellingen, zoals omschreven in artikel 1 sub a Regeling jaarverslaggeving onderwijs (Rjo; OCW, 2011). Aangezien de overheid deels de MBO-instellingen financiert, vindt de overheid het ook van belang dat hier toezicht op is (door middel van verticale verantwoording, voor meer details zie paragraaf 2.2.3 en 2.4). De inspectie van het onderwijs houdt per MBO-instelling aan de hand van een toezichtkader toezicht op de onderwijskwaliteit, de naleving van wet- en regelgeving, de financiële continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid (toezichtkader BVE, 2012).

2.2.2 Belanghebbende van MBO-instellingen

De MBO-raad2 geeft aan dat MBO-instellingen een publieke taak uitoefenen, waarvoor zij

publieke middelen ontvangen. Hierbij hoort een goede publieke verantwoording. Het begrip meervoudige publieke verantwoording wordt doorgaans uitgelegd in interne, verticale en horizontale verantwoording. Interne verantwoording is de verantwoording die vanuit diverse geledingen binnen de instellingen aan het college van bestuur wordt afgelegd en vanuit het college van bestuur aan de raad van toezicht. Bij verticale verantwoording leggen de MBO-instellingen verantwoording af aan de rijksoverheid en de onderwijsinspectie. Bij horizontale verantwoording wordt verantwoording afgelegd aan de belanghebbenden in de maatschappelijke omgeving, zoals studenten, personeel en de werkgevers van afgestudeerden.

Bij het begrip belanghebbenden kan een onderscheid worden gemaakt tussen: • Prioritaire belanghebbenden: de deelnemer en studenten

• Interne belanghebbenden: het personeel

• Externe verticale belanghebbenden: de rijksoverheid en organisaties die de rijksoverheid vertegenwoordigen en met wie een wettelijke toezichts- en verantwoordingsrelatie bestaat (zoals de onderwijsinspectie)

• Externe horizontale belanghebbenden: het afnemende beroepveld, de lokale overheid, aanbieders van andere publieke diensten en producten, regionale werkgevers- en werknemersorganisaties, brancheorganisaties in het bedrijfsleven, het toeleverend onderwijs, afnemend onderwijs en andere regionale partijen zoals de Kamer van Koophandel.

2.3 Wet- en regelgeving ten behoeve van risicoverslaggeving

In paragraaf 2.2 is al aan de orde gekomen dat onderwijsinstellingen aan bepaalde wet- en regelgeving dienen te voldoen. In deze paragraaf zal uiteen worden gezet hoe risicoverslaggeving is verankerd in de wet- en regelgeving voor MBO-instellingen.

Er zal niet verder op andere wet- en regelgeving worden ingegaan, omdat dit onderzoek niet verder gaat dan de wet- en regelgeving betreffende risicoverslaggeving. Deze paragraaf zal samen met paragraaf 2.2 antwoord geven op deelvraag 1.

2.3.1 Corporate Governance bij MBO-instellingen

In de inleiding van hoofdstuk 1 is te lezen dat het geschonden vertrouwen van de maatschappij dient te worden herwonnen. De weg naar hernieuwd vertrouwen werd in diverse landen uiteengezet in nieuwe of aangepaste wet- en regelgeving op het gebied van corporate governance (Frijns ,2006). Door de invoering van de nieuwe wet- en regelgeving zijn ook MBO-instellingen verplicht te rapporteren over risico’s in hun jaarverslag door middel van risicoverslaggeving. Zo hebben MBO-instellingen hun eigen corporate governance code (genaamd goed bestuur in de bve-sector). De code bevat afspraken/handreikingen voor raden van toezicht, colleges van bestuur en het

(12)

horizontaal dialoog. De afspraken zijn niet wettelijk verankerd, maar ook niet vrijblijvend, want daarvan kan alleen goed geargumenteerd van worden afgeweken. De status van de code is ‘pas toe of leg uit’. Instellingen die willen afwijken, dienen verantwoording af te leggen in hun jaarverslag3. De code dient te zorgen voor meer uniforme en transparante

jaarverslaggeving.

In de code is geregeld dat het college van bestuur formeel het bevoegd gezag van een bve-instelling is. Een bve-instelling kent een Raad van Toezicht, die wettelijk een aantal bevoegdheden heeft;

• Goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag, het strategisch meerjarenplan en het bestuursreglement;

• Toezien op het naleven van wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode;

• Verantwoording afleggen over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden in het jaarverslag.

Tevens staat in de branchecode dat het bevoegd gezag verantwoording aflegt (in het jaarverslag) over de omgang met deze branchecode.

De branchecode stelt tevens bepaalde eisen aan de MBO-instellingen voor het opstellen van een risicoparagraaf. In paragraaf 4.2.1 van de branchecode wordt vermeld dat bij de MBO-instellingen er een systeem nodig is voor interne risicobeheersing en –controle. Dat is de verantwoordelijkheid van het College van Bestuur. De Raad van Toezicht heeft de verantwoordelijkheid erop toe te zien dat deze systemen er zijn en dat het College van Bestuur zorgt voor adequaat functioneren daarvan.

In hoofdstuk 5 ‘horizontale dialoog’ van de branchecode wordt vermeld dat ‘goed bestuur’ niet compleet is zonder een gedegen relatie met de belanghebbenden. Paragraaf 5.4.1 vermeldt dat MBO-instellingen in een geïntegreerd jaardocument verantwoording af dienen te leggen over het horizontaal dialoog. In paragraaf 5.2.1 wordt vermeld dat externe belanghebbenden door middel van het geïntegreerd jaardocument op de hoogte moeten worden gesteld van de missie, beleid en doelstellingen van de MBO-instellingen. 2.3.4 Wet- en regelgeving

De Wet Educatie en Beroepsonderwijs (artikel 2.5.4) schrijft voor dat een MBO-instelling jaarlijks een jaarverslag moet vaststellen en openbaar maken. Dezelfde wet (artikel 2.5.3) verplicht een instelling om een jaarrekening op te maken, door een accountant te laten valideren en bij het ministerie van OCW in te dienen. Tot voor kort was er alleen voor de jaarrekening sprake van voorschriften (richtlijnen) voor de verslaggeving. Voor het inhoudelijke jaarverslag was daar geen sprake van4. Daar is verandering ingekomen;

vanaf het boekjaar 2008 zijn onderwijsinstellingen wettelijk verplicht (deze eisen gelden uniform voor alle deelsectoren WO, HBO, MBO, VO en PO binnen het onderwijs) te rapporteren over de voornaamste risico’s die ze lopen en de wijze waarop ze die risico’s beheersen. Deze verplichting vloeit voort uit de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) van 28 december 2007 en de daaraan gekoppelde wet- en regelgeving Titel 9 boek 2 BW en Richtlijn voor de verslaggeving 660 onderwijsinstellingen (RJ 660) en bijbehorende corporate governance code (de Groot en van Boxtel, 2010).

Richtlijn 660 is bedoeld om te komen tot een meer actuele en geharmoniseerde jaarverslaggeving voor de gehele onderwijssector. Belangrijk is de onderlinge vergelijkbaarheid tussen de onderwijsinstellingen. Het streven is naar een meer uniforme en transparante jaarverslaggeving (Vos, 2010).

(13)

2.3.5 Risicoverslaggeving in het jaarverslag voor MBO-instellingen

Via de RJO dienen MBO-instellingen te voldoen aan Titel 9 Boek 2 BW. Derhalve is artikel 391 lid 1 BW2:9 van toepassing, waarin over risicoverslaggeving het volgende is voorgeschreven; ‘het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de instelling wordt geconfronteerd.’ RJ 400.109 herhaalt dit nog eens en RJ660.403, de richtlijn die specifiek betrekking heeft op onderwijsinstellingen, stelt in aanvulling daarop: ‘het jaarverslag geeft een zo volledig mogelijk beeld van alle invloed zijnde interne en externe ontwikkelingen’.

Het bestuur van de MBO-instellingen dienen volgens RJ 660.406 te rapporten over de aanwezigheid en werking van interne risicobeheersings- en controlesystemen in het boekjaar. Tevens schrijft RJ 660.406 voor dat het bestuur daarbij aangeeft welke eventuele significante wijzigingen zijn aangebracht, welke eventuele belangrijke verbeteringen zijn gepland en dat één en ander met het, indien aanwezig, met toezicht belaste orgaan is besproken.

Ten aanzien van een eventuele in-controlverklaring door MBO-instellingen gelden geen specifieke wettelijke voorschriften of RJ-bepalingen. Voor deze groep is de in-controlverklaring dus ook niet verplicht, wat ook OCW (2008) heeft onderkend. OCW (2008) stelt het volgende: ‘als het bestuur van mening is dat de interne beheersings- en controlesystemen adequaat zijn, kan zij een zogeheten ‘in-control statement’ opstellen en in het jaarverslag opnemen (niet verplicht dus)’.

2.4 Conclusie

In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de in dit hoofdstuk geformuleerde deelvraag 1. Een MBO-instelling is onderdeel van de sector middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (BVE). De MBO-raad omschrijft het middelbaar beroeps-onderwijs als volgt; het middelbaar beroepsberoeps-onderwijs bereidt mensen voor op de beroepspraktijk of een vervolgopleiding. Voor mijn onderzoek zal enkel gebruik worden gemaakt van de bekostigde MBO-instellingen, aangezien de groep niet bekostigde minimaal is en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs enkel uitgaat van bekostigde onderwijsinstellingen, zoals omschreven in artikel 1 sub a Regeling jaarverslaggeving onderwijs (Rjo; OCW, 2011). Voor meer details betreffende de onderzoekspopulatie wordt verwezen naar paragraaf 5.2 en voor de volledige afbakening wordt verwezen naar paragraaf 1.6.

De wet- en regelgeving kan worden gesplitst in regelgeving en wetgeving. Zo hebben MBO-instellingen hun eigen regelgeving ook wel corporate governance code (beter bekend als ‘Goed bestuur in de bve-sector’). De code bevat afspraken/handreikingen voor raden van toezicht, colleges van bestuur en horizontaal dialoog.

De wetgeving Wet Educatie en Beroepsonderwijs (artikel 2.5.4) schrijft voor dat een instelling jaarlijks een jaarverslag moet vaststellen en openbaar maken. MBO-instellingen zijn wettelijk verplicht in het jaarverslag te rapporteren over de voornaamste risico’s die ze lopen en de wijze waarop ze die risico’s beheersen. Deze verplichting vloeit voort uit de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs (RJO) en de daaraan gekoppelde wet- en regelgeving Titel 9 boek 2 BW en Richtlijn voor de verslaggeving 660 onderwijsinstellingen (RJ 660) en bijbehorende coporate governance code. Uit de wet- en regelgeving is niet te herleiden wat de normstelling is voor risicoverslaggeving, deze is namelijk niet duidelijk en helder geformuleerd (hoe hiermee wordt omgegaan in dit onderzoek is uitgewerkt in hoofdstuk 3).

Aangezien een in-controlverklaring niet verplicht is voor MBO-instellingen zal tijdens mijn onderzoek deze buitenbeschouwing worden gelaten.

(14)

Hoofdstuk 3 Risicomanagement en risicoverslaggeving

In het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat MBO-instellingen volgens de wet- en regelgeving verplicht zijn te rapporteren over de aanwezigheid en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. Tevens komt naar voren dat de normen waaraan dient te worden voldaan, niet duidelijk zijn gedefinieerd. In dit hoofdstuk zullen eerst de definities van risicomanagement en risicoverslaggeving uiteen worden gezet. Deze definities zijn van belang aangezien de naleving van risicoverslaggeving samenhangt met risicomanagement. Vervolgens worden normen gedefinieerd voor het meten van risicoverslaggeving. Als laatste wordt onderzocht hoe de kwaliteit van risicoverslaggeving meetbaar gemaakt kan worden. Dit hoofdstuk zal antwoord geven op de tweede deelvraag.

Deelvraag 2:

‘Wat is risicoverslaggeving en hoe kan de kwaliteit van risicoverslaggeving worden gemeten?’

3.1 Definitie van risicomanagement, risico en risicoverslaggeving Risicomanagement

Risicomanagement is volgens Droogsma (2009) een proces waarin bewust wordt gekozen voor het al dan niet implementeren van beheersingsmaatregelen naar aanleiding van ingeschatte risico’s. Tevens geeft Droogsma (2009) aan dat het doel van risicomanagement is om op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze te komen tot het realiseren van de doelstellingen in een organisatie.

Volgens Lajili en Zeghal (2005) is risicomanagement een integraal onderdeel van interne beheersing en governance. Emanuels en de Munnik (2006) geven aan dat een risicobeheersingsysteem als doel heeft om met de gewenste mate van zekerheid te kunnen stellen dat de organisatiedoelstellingen worden bereikt.

Risico

In het voorgaande is al verscheidene keren het begrip risico’s naar voren gekomen, maar wat zijn risico’s eigenlijk? Wikipedia definieert het begrip risico als volgt; risico is de kans dat een gebeurtenis plaatsvindt vermenigvuldigd met het gevolg van die gebeurtenis en de kans dat een bepaald scenario waarin de eerder genoemde kans plaatsvindt voorkomt. Dit gevolg kan positief dan wel negatief zijn.

Risicoverslaggeving

Uit de wet- en regelgeving (Titel 9 Boek 2 BW en RJ 660) kan worden geconcludeerd dat risicoverslaggeving een beschrijving is van de voornaamste risico’s en de wijze waarop deze risico’s en onzekerheden waarmee de onderwijsinstelling wordt geconfronteerd. Met de daarbij horende (RJ 660.406) opmerkingen over opzet en werking van interne risicobeheersings- en controlesystemen.

Linsley en Shrives (2006) stellen dat risicoverslaggeving als doel heeft het verstrekken van risico-informatie aan belanghebbenden ten behoeve van toekomstige werkzaamheden van de organisatie.

(15)

3.2 Het nut van verslaggeving

Het nut of de relevantie van verslaggeving is eigenlijk om ‘inside information’ om te zetten naar ‘outside information’ (Scott, 2009). In de Financial Accounting Theorie van Scott (2009) wordt aangegeven dat disclosure samenhangt met de agency theorie. Met name de informatieasymmetrie is een probleem in de agency theorie. De belangrijkste verschijningsvorm hierin is de theorie tussen de agent en de principaal. De principaal (de eigenaar), geeft de agent (de bestuurder van de onderneming), de leiding over zijn onderneming in handen. Er wordt van de agent verwacht dat hij zijn taken zoveel mogelijk uitvoert in het belang van de principaal. De agency-theorie stelt dat de belangen van de principaal verschillen van de belangen van de agent. Dit kan ertoe leiden dat een agent andere doelen nastreeft dan de principaal. De belanghebbenden hebben ten opzichte van de informatieverschaffers een informatieachterstand, dit wordt informatieasymmetrie genoemd. Het omzetten van ‘inside information’ naar ‘outside information’ verkleint het agency probleem. Dit probleem doet zich voornamelijk voor in de private sector. MBO-instellingen hebben een publieke taak, met andere belanghebbenden en hier is geen sprake van scheiding tussen leiding en eigendom, aangezien er geen eigenaar is.

Bij MBO-instellingen kan beter worden gesproken over de stakeholder theory. In de stakeholder theory staan alle belanghebbenden centraal. MBO-instellingen behoren tot de publieke sector en hierbij is het van belang dat alle belanghebbenden tevreden zijn. Volgens Donaldson en Preston (1995) hebben alle belanghebbenden bij een publieke organisatie het doel om er voordelen uit te krijgen. Volgens Hooge et al. (2004) is de overheid niet langer de enige belanghebbende als het om publieke verantwoording gaat. Instellingen moeten zich verantwoorden over een veelvoud van factoren. Om dit te kunnen doen, wordt van instellingen gevraagd een open oog te hebben voor doelstellingen van alle belanghebbenden in hun omgeving. Die belanghebbenden denken uiteraard niet allemaal hetzelfde over wat een instelling moet presteren. Verschillende groepen hebben verschillende posities en belangen bij een instelling en bovendien hebben ze verschillende methoden om dit kenbaar te maken. Voor het management van de MBO-instelling is het dus uitermate belangrijk om te weten wie de stakeholders zijn en welke informatie ze van de instelling wensen.

(16)

3.3 Theoretische/praktische handvaten voor het opstellen van een risicoparagraaf

Uit de wet- en regelgeving is niet te herleiden wat de normstelling is voor risicoverslaggeving, deze is namelijk niet duidelijk en helder geformuleerd. Het doel van deze paragraaf is om normen te stellen, waaraan risicoverslaggeving voor mijn onderzoek dient te voldoen. Deze normen zullen worden opgesteld door middel van richtlijnen, aanbevelingen en artikelen. Uit het onderzoek van A. de Looze (2010) blijkt dat door verschillende auteurs en beroepsorganisaties van accountants richtlijnen en aanbevelingen uitgebracht zijn om ondernemingen te helpen met het verbeteren van de kwaliteit van risicoverslaggeving. De beroepsorganisatie zoals de AICPA, de CICA, het ICAEW en het NIVRA hebben rapporten geschreven over dit onderwerp. Naast de beroepsorganisatie zijn er ook andere onderzoeksbureaus en auteurs, zoals Addison, die hierover geschreven hebben.

Jos de Groot en Dorus van Boxtel (2010) hebben voor onderwijsinstellingen enkele praktische elementen samengesteld voor het opstellen van een risicoparagraaf. Deze elementen zijn gebaseerd op een mix van elementen ontleend aan de literatuur en de eigen praktijkervaring.

In onderstaande paragrafen wordt uiteen gezet welke volgens bovengenoemde richtlijnen, aanbevelingen en artikelen van belang zijn voor risicoverslaggeving:

3.3.1 Algemeen Aparte risicoparagraaf

In het artikel van Mertens en Blij (2008) is een brief opgenomen van Eumedion met speerpunten ten behoeve van corporate governance. Deze brief bevat belangrijke punten die de aangesloten deelnemers graag onder de aandacht willen brengen. Hierin is ook het punt opgenomen dat alle risico-informatie op één plek dient te worden opgenomen, aangezien dit ten goede komt van de leesbaarheid.

3.3.2 Risicoprofiel

Het doel van het opstellen van een risicoprofiel is om inzicht te geven in de voornaamste risico’s waarmee de organisatie geconfronteerd wordt en de wijze waarop de organisatie reageert op die risico’s. Dat hoeft niet per definitie te betekenen dat alle risico’s beheerst worden c.q. kunnen worden. Ondernemen is namelijk risico’s nemen; het gaat erom dat de organisatie transparant is.

Het is belangrijk om het risicoprofiel te beperken tot de voornaamste risico’s in plaats van een lange lijst van alle mogelijk risico’s te maken. Wees bedrijfs- en branchespecifiek met het formuleren van risico’s, noem geen risico’s, zoals natuurrampen. Zorg voor een breed, evenwichtig beeld en bedek het volledige spectrum van strategische, operationele, financiële, compliance- en financiële verslagleggingrisico’s en besteed aandacht aan zowel externe als interne risico’s. Maak duidelijk wat de risicobereidheid van de organisatie is; dit zet de toon voor de genomen risico’s en gekozen reactie op elk risico. Beschrijf per voornaamst risico kans van voordoen, de impact, kwantificeerbaarheid en het beheersingsmaatregel. Bij de impact dient in kaart te worden gebracht wat voor consequenties dit heeft op de resultaten, reputatie, liquiditeit, strategie en/of andere doelstellingen. Kwantificeer, bijvoorbeeld in de vorm van gevoeligheidsanalyses, de gevolgen van bepaalde risico’s. Benadruk de reactie op de risico’s, beschrijf voor de risico’s hoe het wordt beheerst, verminderd, overgedragen of geaccepteerd.

(17)

Op basis van bovenstaande zijn onderstaande informatie-elementen als norm opgenomen in de coderingstabel (zie bijlage 4):

1. Risicohouding

2. Totaal aantal risico’s

3. Totaal aantal voornaamste risico’s

A. Scheiding aangegeven (voornaamste en overige risico’s) B. Aantal voornaamste risico’s > 10

C. Generale risico’s

4. Risico’s onderverdeeld naar aard (financieel, operationeel, strategisch enz.) Per voornaamste risico:

A. Kans van voordoen B. Mogelijke impact C. Gekwantificeerd D. Beheersmaatregel 3.3.3 Risicomanagementsysteem

Het doel van het opstellen van een risicobeheersingssysteem is om inzichtelijk te maken hoe de organisatie haar voornaamste risico’s beheerst en wat eventuele acties zijn voor de toekomst.

Beschrijf de opzet en werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem. Neem een definitie en de doelstellingen van het risicomanagementsysteem op en maak expliciet welke soorten risico’s (strategisch, operationeel, financieel, compliance, verslaggeving) worden beheerst met het risicomanagementsysteem. Benoem het (organisatiespecifieke) referentiekader met criteria, al dan niet ontleend aan of in overeenstemming met een algemeen geaccepteerd kader. Benoem het evaluatieproces (inclusief methoden en technieken) voor de beoordeling van het risicomanagementsysteem, bijvoorbeeld programma’s van risk & control, self assessments, compliance audits etc. Beschrijf de geconstateerde belangrijke en/of materiële tekortkomingen en de genomen acties ter verbetering. Vermeld dat de uitkomsten van beoordeling van de werking van het systeem zijn besproken met de toezichthouders. Benoem de inherente beperkingen die verbonden zijn aan de systemen van risicomanagement, zoals het niet kunnen voorkomen van materiële fouten en fraude als gevolg van samenspanning, afwegingen ten behoeve van kosten en baten. Neem de belangrijkste aangebrachte of geplande verbeteringen of aanpassingen in het systeem van risicomanagement.

Op basis van bovenstaande zijn onderstaande informatie-elementen als norm opgenomen in de coderingstabel (zie bijlage 4):

1. Beschrijving opzet en werking IRCS 2. Beschrijving doelstelling

3. Referentiekader Beschrijving evaluatie, incl. A. Tekortkomingen

B. Besproken met auditcommissie / raad van toezicht C. Inherente beperking

(18)

Schematische weergave van informatie-elementen in de hiervoor genoemde literatuur:

De groot CICA CICA FCR Addison ICAEW ICAEW Mertens&Blij 2010 2009 2008 2009 2009 1997 2000 2008 Algemeen Aparte risicoparagraaf x x x x Risicoprofiel Risicohouding x x x x Beschrijving risico's x x x x x x x - te veel risico's x x x - algemene risico's x x Categoriseren risico's x x x Schematische weergave x x Per risico - aard x x - impact x x x x x - kans x x x - kwantificatie x x x x x - beheersmaatregel x x x x Risicomanagement- systeem

Beschrijving IRCS, incl: x x x x x x

- doelstelling x x

- verantwoording x x

- referentiekader x

Beschrijving evaluatie, incl.: x x

- tekortkomingen x x

- besproken RvC x

- inherente beperking x

- verbetering/aanpassing x x

Figuur 1 overzicht informatie-elementen vanuit de literatuur (A. de Looze, 2010)

3.3.4 risico’s bij MBO-instellingen

De inspectie van het onderwijs houdt per MBO-instelling aan de hand van een toezichtkader toezicht op de onderwijskwaliteit, de naleving van wet- en regelgeving, de financiële continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid (toezichtkader BVE, 2012). Doel van deze instellingsanalyse is om antwoord te krijgen op twee kernvragen:

• Wat zijn de resultaten van de instelling op de onderstaande set indicatoren en zijn er mogelijke risico’s voor de onderwijskwaliteit en de financiële continuïteit, en zo ja waar zitten die?

• Wat is de stand van de kwaliteitsborging van de instelling?

In het toezichtkader BVE volgt de inspectie voor alle instellingen jaarlijks de mogelijke risico’s op de indicatoren:

- Opbrengsten

- Tevredenheid van studenten en medewerkers - Stabiliteit van organisatie en management - Kwaliteit van het onderwijs en examens

(19)

Aangezien de inspectie van het onderwijs jaarlijks de mogelijke risico’s op deze indicatoren volgt, kan worden gesteld dat alle MBO-instellingen op deze indicatoren risico’s lopen. De verwachting is dan ook dat alle MBO-instellingen zullen rapporteren over deze risico’s van deze indicatoren.

Bij het bestuderen van de wet- en regelgeving en dan voornamelijk de wet educatie en beroepsonderwijs komen bovenstaande risico’s ook naar voren. Aanvullend op bovenstaande zijn bij het bestuderen van de wet- en regelgeving specifiek onderstaande risico’s naar voren gekomen:

- Onvoldoende studenten - Niet voldoen aan de studielast

- Niet voldoen aan wet- en regelgeving

Voor een verdere toelichting op bovenstaande risico’s wordt verwezen naar bijlage 3 ‘onderbouwing coderingstabel t.b.v. risico’s’.

3.4 meetbaarheid van risicoverslaggeving

Op basis van de literatuurstudie kan worden geconcludeerd dat er meerdere onderzoeksmethoden zijn naar de meetbaarheid van risicoverslaggeving. In deze paragraaf zal de meetbaarheid van de kwaliteitsaspecten uiteen worden gezet.

3.4.1 modellen voor analyse van risicoanalyse

Zoals eerder al is aangeven is er al veel onderzoek verricht naar risicoverslaggeving. Over het algemeen kunnen deze onderzoeken gesplitst worden in onderzoeken naar kwantitatieve aspecten en kwalitatieve aspecten van risicoverslaggeving. De kwantiteit van risicoverslaggeving wordt vaak vertaald via een proxy naar de kwaliteit van de tekst (Beretta en Bozzolan, 2004).

A. de Looze (2010) geeft aan dat bij het uitvoeren van onderzoek er eigenlijk twee manieren gebruikt worden voor het meten van risicoverslaggeving; de subjectieve analisten meting en tekst/inhoudsanalyse.

Subjectieve analisten meting beoordeelt kwaliteit op basis van een in het jaar-, halfjaarlijks- en kwartaalverslag. Een voorbeeld hiervan is de rating gegeven door het CFA Instituut in de VS. Binnen deze aanpak wordt de informatie subjectief beoordeeld door analisten. Zij doen dit met gebruik van een standaardlijst van factoren die belangrijk worden geacht. Deze aanpak heeft twee nadelen. De database betreft alleen Amerikaanse bedrijven en de totaalscore is gebaseerd op het subjectieve oordeel van de analisten. Verder is het niet duidelijk voor de gebruiker hoe de score tot stand is gekomen.

De inhoudsanalyse vindt zijn basis in het tekstmateriaal en wordt vaak opgesteld door de onderzoeker zelf. Het opstellen van thema’s, categorieën en subcategorieën en het coderen van teksteenheden is hierbij essentieel. Slechts daarna kan een statistische verwerking worden uitgevoerd. Dit wordt ook wel semi-objectief onderzoek genoemd.5

Een zwak punt van de inhoudsanalyse is dat het onvermijdelijk subjectief is (Linsley en Shrives, 2006). Een mogelijkheid om de subjectiviteit gedeeltelijk te vermijden is om de tekst door meer dan één persoon te laten lezen en coderen (Bowman, 1984). Een dergelijke controle is zeer belangrijk en wordt daarom ook geregeld toegepast (Beattie et. al., 2004). Een andere methode is om de output te onderzoeken van twee verschillende manieren van de inhoudsanalyse (Beattie et. al., 2004). Bij een hoge correlatie is de betrouwbaarheid van de test groter. Het tellen van sleutelwoorden kan een tweede analyse zijn om betrouwbaarheid te creëren voor de eerdere inhoudsanalyse.

(20)

De semi-objectieve onderzoeken kunnen worden onderverdeeld in tekstanalyses en indexanalyses. De tekstanalyse zijn de meer letterlijke onderzoeken zoals een leesbaarheidsanalyse (is meer gericht op de begrijpelijkheid van een stuk tekst) of inhoudsanalyse. Deze methoden zijn gebruikt door o.a. Abraham en Cox (2007) en Linsley en Shrives (2007). Voor een inhoudsanalyse is het gebruikmaken van codering van volzinnen de meest betrouwbare methode (Milne en Adler, 1999) en gebruikt door Beretta en Bozzolan (2004) en Linsley en Shrives (2006). Een nadeel is dat de ondernemingen door de stijl van schrijven de metingen kunnen beïnvloeden. Als er een brei van woorden om de risico-informatie zit, dan kan het voorkomen dat het niet als zodanige informatie wordt aangemerkt.

De indexanalyse is meer praktisch van aard en wordt voornamelijk uitgevoerd met een zelf ontworpen indexanalyse. De index kan gebaseerd zijn op verschillende onderwerpen. Linsley en Shrives (2006) gebruiken bijvoorbeeld een index van gecategoriseerde risico’s, maar ook kan er regelgeving of richtlijnen gebruikt worden als basis voor het ontwerpen van de index (Raffournier, 1995). Voor risicoverslaggeving zijn deze indexanalyses vaak gericht op de kwantiteit van informatie en maken met de index een vertaalslag naar kwaliteit (Mohobbot, 2005 en Michiels, 2009). Met de index wordt aangenomen dat de omvang van de verslaggeving vertaald kan worden naar de kwaliteit van de verslaggeving. Er zijn twee relevante beperkingen voor het repliceren van de resultaten en daarmee de betrouwbaarheid. Het is niet altijd duidelijk of het relevant is wat wordt gemeten en het model is niet altijd even stabiel en nauwkeurig (Healy en Palepu, 2001). Het eerste nadeel kan worden beperkt door de index door een derde te valideren. Beretta en Bozzolan (2004) hebben ook op deze manier onderzoek verricht. Het tweede nadeel kan worden beperkt om enkele jaarverslagen ook door een derde te laten coderen (Bowman, 1984).

De meting bij een indexanalyse kan met of zonder weging van de aparte onderdelen worden ontworpen. Voor indexen zonder weging kan er per onderdeel een score van 0 voor niet aanwezige informatie en 1 voor wel aanwezige informatie worden gegeven. Hierin wordt dan met een dummy variabel gewerkt. Ongewogen indexen kunnen door hun opzet alleen gebruikt worden voor het analyseren van de kwantiteit. Als de kwaliteit van de verslaggeving betrokken moet worden kan de onderzoeker voorafgestelde waarden toekennen aan bepaalde onderdelen. Dit wordt veelal gedaan door enquêtes/interviews onder een relevante gebruikersgroep, vragend naar het belang van elke onderwerp (Beattie et. al., 2004). De weging representeert het belang en de relevantie van bepaalde onderwerpen voor verschillende gebruikers (Raffournier, 1995 en Beretta en Bozzolan, 2007) of de vorm van informatie in de verslaggeving (Botosan, 1997) of de omvang van de verslaggeving (Pape, 2007).

Ongewogen index kan de totaalscore berekenen door de volgende formule: ORVj =1/nj Σ RVi

ORVj = Ongewogen risicoverslaggeving index

Nj = Maximum aantal onderwerpen

RVi = Onderwerpen gerapporteerd door onderneming

De aanpassing naar een weging per onderdeel verandert de formule in: WRVj =1/nj Σ Wi RVi

WRVj = Ongewogen risicoverslaggeving index

(21)

Als de weging op een goede manier is toegepast zou dit tot gevolg hebben dat WRV ≥ ORV. Het is daarnaast bekend dat er een positieve relatie tussen WRV en ORV is (Beretta en Bozzolan, 2007). Door via een weging de kwaliteit te beoordelen blijf je afhankelijk van de kwantiteit. Wel wordt er een extra dimensie aan de meting toegevoegd. De manier van opstellen en toekennen van weging zou in grote mate de relevantie en representatie van de resultaten beïnvloeden.

3.5 Conclusie

In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de in dit hoofdstuk geformuleerde deelvraag 2. Risicoverslaggeving is een beschrijving van strategische, operationele, financiële en compliance risico’s en het aanwezige risicomanagementsysteem. Met de daarbij behorende opmerkingen over de opzet, bestaan en werking van de interne risicobeheersings- en controlesystemen. Normaliter zijn de belanghebbenden bij risicoverslaggeving de aandeelhouders, banken en ondernemingsraden. De MBO-instellingen hebben echter andere belangen en doelstellingen, waardoor er ook ander belanghebbenden zijn. De belanghebbenden bij MBO-instellingen zijn onder meer; de deelnemers, studenten, personeel, rijksoverheid, onderwijsinspectie, afnemende beroepveld, en brancheorganisaties.

Zoals in dit hoofdstuk is te lezen zijn er verschillende onderzoeksmethoden om de kwaliteit van risicoverslaggeving te meten. Uit de onderzoeken blijkt echter niet welke methode nu het beste is.

De volgende onderzoeksmethoden kunnen als volgt worden samengevat:

Onderzoeksmethoden Voordeel Nadeel

Subjectieve analisten meting

1. Voor mijn onderzoek geen 1. Beoordeling is subjectief

2. Database betreft alleen Amerikaanse

bedrijven

3. Niet duidelijk hoe score tot stand is

gekomen

Semi objectief onderzoek

Tekstanalyse

Leesbaarheidanalyse Gericht op begrijpelijkheid van inhoud, niet van belang voor mijn onderzoek. Niet verder uitgewerkt.

Inhoudsanalyse 1. Inhoud kan worden gecodeerd door middel van woorden, zinsdelen en volzinnen

1. Door stijl van schrijven kan meting worden beinvloed

2. Onvermijdelijk subjectief

Indexanalyse 1. Index kan worden gebaseerd op verschillende onderwerpen, zoals risico's, literatuur, richtlijnen etc.

1. Niet altijd duidelijk of het relevant is wat gemeten wordt door de index (validiteit beperkt).

2. Kwantitiet van informatie kan door vertaalslag worden omgezet in kwalitatieve informatie

2. model niet altijd even stabiel en

nauwkeurig 3. Praktische van aard en uitgevoerd door eigen

ontwerp

De subjectieve analisten meting zal ik geen gebruik van maken, aangezien niet duidelijk is hoe de score tot stand is gekomen. De inhoudsanalyse heeft als nadeel dat ondernemingen door de stijl van het schrijven de metingen kunnen beïnvloeden. Als er een brei van woorden staat over risico-informatie, kan het voorkomen dat het niet als zodanig wordt aangemerkt en is op deze manier onvermijdelijk subjectief.

In mijn onderzoek zal ik dan ook gebruik gaan maken van de indexanalyse. Aangezien er geen norm is vanuit de wet- en regelgeving, zal ik, aan de hand van richtlijnen, aanbevelingen en literatuur een eigen index opstellen (zie bijlage 4). Het grote voordeel is, dat door middel van een weging per informatie onderdeel, de omvang van de

(22)

daarmee de betrouwbaarheid. Het model is niet altijd even stabiel en nauwkeurig en het is niet altijd duidelijk of het relevant is wat wordt gemeten. Het eerste nadeel wordt beperkt om door een derde vijf jaarverslagen te laten coderen, deze verschillen te vergelijken met mijn uitkomsten en waar nodig de index aan te passen. Om het tweede nadeel zoveel mogelijk te beperken zal er een interview worden gehouden met professionele gebruikers. Tijdens het interview zullen de opgenomen informatie-elementen in de coderingtabel/index worden beoordeeld op juistheid en volledigheid. Vervolgens wordt er weging toegekend per element van de index. De weging wordt ook bepaald naar aanleiding van het interview met professionele gebruikers. De risicoverslaggeving wordt hiermee getest relatief aan de index. Hoe meer het verslag aan de index voldoet, hoe hoger de score, des te beter is de kwaliteit van de risicoverslaggeving. Voor meer details wordt verwezen naar paragraaf 5.3.

(23)

Hoofdstuk 4 Formuleren hypotheses

In dit hoofdstuk zullen hypotheses worden geformuleerd die specifiek getoetst kunnen worden voor MBO-instellingen. De hypothesen zullen in hoofdstuk 6 worden geanalyseerd door middel van een correlatie- en regressieanalyse. De kwaliteitscore, ofwel de afhankelijke variabele, zal door middel van onderlinge correlaties tussen de onafhankelijke variabelen (de hier geformuleerde karaktereigenschappen) worden gemeten. Bij het analyseren van de resultaten zal worden vastgesteld of de hypothese wordt verworpen of geaccepteerd. In de conclusie bij dit hoofdstuk zal antwoord worden geven op de derde deelvraag.

Deelvraag 3:

‘Welke karaktereigenschappen zouden van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving?’

4.1 onafhankelijke variabelen 4.1.1 Big 4 auditor

In het onderzoek van Deumes en Knechel (2008) worden “Big 4 auditors” aangeduid als kwalitatief goede accountants. Tevens komt in het onderzoek naar voren dat kwalitatief goede accountants zorgen voor goede monitoring in de onderneming. Uit het onderzoek van Beasley et al. (2005) blijkt dat ondernemingen die gecontroleerd worden door Big 4 auditors verder zijn met de implementatie van Enterprise Risk Management dan ondernemingen die door kleinere accountantskantoren worden gecontroleerd. Op basis hiervan kan worden verondersteld dat gecontroleerd worden door een Big 4 auditor positieve invloed kan hebben op de mate van risicoverslaggeving. Op basis hiervan kan de volgende hypothese kan worden geformuleerd.

Hypothese 1:

De aanwezigheid van een Big 4 accounting firm is positief gerelateerd aan de kwaliteit van risicoverslaggeving.

Aan de hand van het jaarverslag of de jaarrekening wordt vastgesteld of de onderneming is gecontroleerd door een Big 4 auditor in het boekjaar 2010. De big 4 auditors betreffen: PwC, KPMG, Ernst & Young en Deloitte. Bij het doornemen van enkele jaarverslagen is vastgesteld dat de MBO-instellingen zowel door Big 4 auditors worden gecontroleerd als niet Big 4 auditors.

4.1.2 Risicoprofiel

Naar de hypothese risicoprofiel van een onderneming is in mindere mate onderzoek verricht dan de vorige geformuleerde hypothesen. Linsley en Shrives (2006) stellen in hun onderzoek dat de directie de intentie kan hebben bij ondernemingen met een hoog risicoprofiel om geen gedetailleerde analyse te geven van de risico’s. Op deze wijze wordt er voorkomen dat hier extra aandacht naar uitgaat. Echter zou het bestuur van een onderneming met een laag risicoprofiel juist wel de intentie hebben om de risico’s, de impact, de likelihood en beheersing uitgebreid te beschrijven om de gebruikers te laten zien dat zij volledig in control zijn (Linsley en Shrives, 2006). Hieruit kan worden geconcludeerd dat hoe hoger de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit des te hoger de kwaliteit van risicoverslaggeving. De resultaten van verschillende onderzoeken naar de invloed van deze hypothese verschillen nogal. Zo vonden Malone et. al. (1993) een positieve correlatie, terwijl Linsley en Shrives (2006) geen correlatie vonden. Het is dus nog onduidelijk of het risicoprofiel een positieve of negatieve invloed heeft op om de mate van risicoverslaggeving. De hypothese kan als volgt worden geformuleerd:

(24)

Hypothese 2

Er is een relatie (kan zowel positief als negatief zijn) te onderkennen tussen ondernemingen met een hoger risicoprofiel en de mate van risicoverslaggeving.

Linsley en Shrives (2006) stellen in hun onderzoek dat het risicoprofiel op verschillende manieren gemeten kan worden, middels de Beta Factor, Book to Market Value, Quickscore, Asset Cover Ratio en Gearing Ratio. Linsley en Shrives (2006) geven aan dat er geen theoretische onderbouwing is in welke bepaalde situatie welke variabele gebruikt dient te worden. Echter bij onderwijsinstellingen gelden andere formules om het risicoprofiel te meten. De Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (2009) is van mening dat bij het beoordelen van de financiële positie van onderwijsinstellingen twee aspecten centraal staan:

• wat is de totale kapitaalbehoefte van de instelling? De wijze waarop de totale kapitaalbehoefte wordt gefinancierd (met eigen vermogen of vreemd vermogen). • wat is de capaciteit van de instelling om tegenvallers op korte of middellange

termijn op te vangen?

De commissie stelt in het rapport een aantal grenzen (zie hieronder) voor als eerste beoordelingskader voor gezond financieel beleid van de individuele instelling. Tevens beoordeelt ook de inspectie van het onderwijs de financiële continuïteit. In het toezichtkader BVE 2012 van de inspectie van het onderwijs wordt net als de in het rapport van de commissie de solvabiliteit, liquiditeit en de rentabiliteit gebruikt om de financiële positie te beoordelen.

Solvabiliteit

Besturen kunnen op langere termijn voldoen aan hun financiële verplichtingen. De solvabiliteit (eigen vermogen en voorzieningen : totaal passiva) is gezond als deze een waarde heeft tussen 0,2 en 0,6. Normaliter is er bij bedrijven in de private sector geen maximale waarde (0,6), echter een MBO-instelling heeft niet tot doel winst maken waardoor de vermogens niet te hoog mogen oplopen. MBO-instellingen met hoge vermogens dienen dit af te bouwen en/of in te zetten voor het onderwijsproces.

Liquiditeit

Besturen kunnen op korte termijn (<1jaar) voldoen aan hun verplichtingen. De liquiditeit (kortlopende vorderingen en liquide middelen : kortlopende schulden) is gezond als deze een waarde hoger dan 0,5 heeft.

Rentabiliteit

Besturen houden baten en lasten met elkaar in evenwicht. De rentabiliteit (resultaat gewone bedrijfsvoering : totale baten uit gewone bedrijfsvoering) is gezond als deze meerjarig een waarde heeft van nul of hoger.

Resumerend:

Formule Ondergrens Bovengrens Vermogensbeheer

Solvabiliteit EV + voorzieningen : totaal passiva 0,2 0,6 Budgetbeheer

Liquiditeit Kortlopende vorderingen en liquide middelen : kortlopende schulden

0,5 geen

Rentabiliteit Resultaat gewone bedrijfsvoering : totale baten uit gewone bedrijfsvoering

(25)

In het kader van dit onderzoek zal de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit van de onderwijsinstellingen worden berekend om het risicoprofiel te bepalen. Bij het bepalen van het risicoprofiel zal tevens gebruik worden gemaakt van bovengenoemde onder- en bovengrenzen. De inspectie van onderwijs (toezichtkader BVE 2012) en commissie gebruiken dezelfde beoordelingswaarden (ondergrens) om de solvabiliteit, liquiditeit en rentabiliteit om de financiële continuïteit van de onderwijsinstellingen te bepalen. De berekeningen zullen worden gebaseerd op de weergegeven cijfers in het jaarverslag 2010. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verschillende waarderingsgrondslagen en de wijze van presentatie, aangezien de jaarrekening 2010 niet altijd openbaar wordt gemaakt. Uit nader onderzoek blijkt dat dit echter minimale impact kan hebben op mijn onderzoek, aangezien de posten in het jaarverslagen voldoende worden uitgesplitst en de waarderingsgrondslagen aan regelgeving zijn onderhevig en dus nagenoeg gelijk zullen zijn.

4.1.3 Raad van toezicht

Uit onderzoek van Beasley (1996) en Abraham en Cox (2007) blijkt dat het aantal onafhankelijke directors een positief effect heeft op de hoeveelheid risicoverslaggeving. Bij onderwijsinstellingen kan de raad van toezicht worden gezien als onafhankelijke directors. Oonk (2011) geeft aan dat opportunistisch gedrag van afhankelijke directors kan worden gemitigeerd door onafhankelijke directors. Ook zal een sterk panel van onafhankelijke directors beter in staat zijn de risico’s, zoals onderkend door de afhankelijke directors, boven tafel te krijgen. De hypothese kan als volgt worden geformuleerd:

Hypothese 3

Er is een positieve relatie te onderkennen tussen de omvang van de raad van toezicht en de mate van risicoverslaggeving.

Aan de hand van het jaarverslag of de jaarrekening wordt vastgesteld uit hoeveel leden de raad van toezicht bestaat.

4.2 Controlevariabele

4.2.1Grootte van de onderneming

In verschillende onderzoeken is aangetoond dat de grootte van een onderneming een positieve relatie heeft tot risicoverslaggeving. Zo hebben Linsley en Shrives (2006) onderzoek verricht bij 79 Britse beursondernemingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de omvang van een onderneming een positieve relatie heeft met de hoeveelheid risicoverslaggeving. Abraham en Cox (2007) hebben onderzoek uitgevoerd bij 71 Britse beursgenoteerde ondernemingen naar de hoeveelheid risicoverslaggeving. In dit onderzoek worden een aantal karaktereigenschappen afgezet tegen de mate van risicoverslaggeving. Ook hierbij komt naar voren dat de omvang van een onderneming een positieve relatie heeft met de hoeveelheid risicoverslaggeving. Hieruit kan de volgende conclusie worden getrokken; hoe groter de onderneming, hoe meer mate van risicoverslaggeving.

Om te constateren of andere factoren geen invloed hebben op de mate van risicomanagement zal net als in het onderzoek van (Deumes, 2008) de grootte van de onderneming fungeren als controlevariabele.

In verschillende onderzoeken, waarbij gebruik is gemaakt van de variabele omvang, wordt omvang op verschillende manieren gemeten, namelijk door middel van netto-omzet, aantal FTE’s en balanstotaal. In de meeste onderzoeken wordt de grootte van de onderneming bepaald aan de hand van de netto-omzet (Linsley en Shrives, 2006). De MBO-raad heeft als branche organisatie geen classificatie naar omvang beschikbaar. Om tot een indeling te komen is de klassengrootte gehanteerd die is gebruikt in de

(26)

Totale baten < € 30.000.000 Klein Totale baten tussen € 30.000.000 en € 110.000.000 Middel

Totale baten > € 110.000.000 Groot

De grootte van de onderneming zal in het kader van dit onderzoek net als in het onderzoek van Commissie vermogensbeheer onderwijsinstellingen (2009) worden uitgedrukt in totale baten; de variabele is te verzamelen aan de hand van de jaarverslag/jaarrekening. Hierbij wordt meteen een relatie gelegd met het aantal leerlingen, aangezien de ontvangsten uit rijksbijdrage (gebaseerd op aantal leerlingen) bestaan en collegegeld. Op basis hiervan worden er twee eenheden van grootte tegelijk gemeten.

4.4 conceptueel model

Naar aanleiding van bovenstaande geformuleerde hypothesen kan onderstaand conceptueel model worden opgesteld:

Figuur 2conceptueel model

Toelichting conceptueel model:

Het risicoprofiel, omvang raad van toezicht en Big 4 auditors (ofwel onafhankelijke test variabelen genoemd) vormen de karaktereigenschappen die mogelijk van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving. De omvang van de onderneming zal fungeren als controlevariabele. Er wordt gebruik gemaakt van een controlevariabele om vast te stellen of andere factoren geen invloed hebben op de mate van risicomanagement. De kwaliteit van risicoverslaggeving zal fungeren als afhankelijke variabele. Tijdens de analyse zullen de hypothesen worden getoetst door middel van een correlatie- en regressieanalyse om vast te stellen of deze hypothesen dienen te worden aangenomen of verworpen.

4.3 Conclusie

In deze conclusie wordt antwoord gegeven op de in dit hoofdstuk geformuleerde deelvraag 3. Uit het bestuderen van de literatuur blijkt dat er meerdere karaktereigenschappen van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van risicoverslaggeving. De karaktereigenschappen/variabelen die voornamelijk zijn getest betreffen; sector, grootte, onafhankelijke leden, beursnotering, internationalisatie, accountantskantoren, risicoprofiel, winstgevendheid etc. De hiervoor genoemde

Kwaliteit van risicoverslaggeving Omvang organisatie Big 4 auditors Risicoprofiel Omvang raad van toezicht

(27)

die tijdens mijn onderzoek worden getoetst en specifiek zijn gemaakt voor MBO-instellingen. Uit het onderzoek van Deumes 2008 komt naar voren dat het van belang is om gebruik te maken van een controlevariabele om vast te stellen of andere factoren geen invloed hebben op de mate van risicoverslaggeving. De omvang van de onderneming zal bij het onderzoek fungeren als controlevariabele.

De omvang van de onderneming zal in het kader van dit onderzoek uitgedrukt worden in totale baten. Hierbij wordt meteen een relatie gelegd met het aantal leerlingen, aangezien de ontvangsten uit rijksbijdrage (per leerling) bestaan en collegegeld.

De grootte van een accountantskantoor zal in het kader van dit onderzoek uitgedrukt worden in de Big 4 auditors, betreffende: PwC, KPMG, Ernst & Young en Deloitte.

Het risicoprofiel van een onderneming zal in het kader van dit onderzoek uitgedrukt worden in een solvabiliteit lager dan 0,2 (niet gezond) en hoger dan 0,6 (te gezond), liquiditeit lager dan 0,5 (niet gezond en rentabiliteit lager dan 0 (niet gezond).

De omvang van de raad van toezicht zal in het kader van dit onderzoek uitgedrukt worden in het aantal leden van de raad van toezicht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek wordt informatie verzameld over welke motieven een rol hebben gespeeld bij scholen die gekozen hebben voor het traditionele schooltijdenmodel, het

De gemeente Barendrecht zet in op een wijkgericht warmteplan, dat een houdbaar perspectief biedt aan inwoners en bedrijven over de toekomstige uitfasering van aardgas..

Naast de hierboven geschetste voorbereiding op het maken van de leeskilometers is het dus belangrijk om een kind te stimuleren om veel te lezen door samen een passend boek te

Indien er het vermoeden is op nierstenen of afwijkingen van de nieren of urineleiders wordt er vaak een CT scan gemaakt om deze zo nauwkeurig mogelijk in beeld te brengen. Soms krijgt

Afgerond Met de meeste jongeren gaat het goed, maar kwetsbare kinderen en jongeren lijden meer on- der de maatregelen dan de gehele groep. Thuis is er meer ruzie, meer problemen

Alhoewel Heiloo zeker in vergelijking met de vier gemeenten relatief veel onderzoek heeft gedaan, is niet voldaan aan de ambitieuze belofte uit de verordening dat in vier jaar

Om een goed inzicht te krijgen in het plas- en drinkgedrag van uw kind overdag, is het nodig dat er 3 dagen bijgehouden wordt, wat en hoeveel uw kind drinkt en hoe vaak er

Omdat maatschappelijke onrust bij meerdere regionale risico’s voorkomt of voor kan komen, wordt in de komende beleidsperiode gekeken op welke wijze kan en moet worden