Pennings, P. (2016, Mei 25). Top EU houdt te weinig rekening met verschillen. Trouw, pp. 22-23.
Op 5 mei 2016 vond een interessant debat plaats over de ‘State of the European Union’ tussen onder andere Jean-Claude Juncker, de voorzitter van de Europese Commissie, en Donald Tusk, de voorzitter van de Europese Raad, die bestaat uit de regeringsleiders. Juncker verwijt de regeringsleiders dat ze te veel naar hun nationale bevolking luisteren en daarmee een rem zetten op de Europese eenwording. Het zijn volgens Juncker ‘fulltime-Europeanen’ als het gaat om nemen, maar ‘parttime-Europeanen’ als het gaat om geven. Ze zouden van hem altijd voltijds-Europeanen moeten zijn, die steeds het grotere Europese belang vooropstellen. Als recent voorbeeld noemt Juncker de verantwoording van de Britse regering aan de eigen bevolking over de onderhandelingen met de EU om een Brexit te voorkomen. Tijdens de Britse persconferenties ging het puur over het Britse eigenbelang, waaraan het Europese belang ondergeschikt werd gemaakt. Dit gedrag is volgens Juncker exemplarisch voor de meeste nationale politici, die hun oor vooral te luisteren leggen bij het grote publiek, in plaats van bij andere lidstaten. De commissievoorzitter wordt hierin gesteund door Martin Schulz, de voorzitter van het Europees Parlement, die stelt dat de Europese Raad meer bestaat uit handelslieden dan uit staatslieden.
Onrealistisch idee-fixe
Donald Tusk daarentegen fulmineert tegen dit onder EU-veteranen populaire idee-fixe van één federaal Europa. Hij noemt dit onrealistisch. Volgens hem moeten we af van de droom van één Europese
gemeenschap met één gezamenlijk doel en belang. Europa kan geen natie vormen, omdat het daarvoor te divers is. Ik denk dat Tusk gelijk heeft en wil ingaan op een aantal vragen die de discussie oproept.
Allereerst: klopt het dat nationale politici alleen maar horen dat het nationale belang moet worden verdedigd, of zijn er ook landen waar de bevolking uitziet naar meer Europese samenwerking? En bestaat er wel één publieke opinie of zijn de nationale bevolkingen even verdeeld over de Europese kwestie als Juncker en Tusk? En tenslotte de hamvraag: klopt het dat de nationale politici met hun opstelling de Europese eenwording bemoeilijken of is de EU-leiding hier zelf ook debet aan? Deze vragen kunnen deels beantwoord worden aan de hand van de European Social Survey, een onafhankelijk onderzoek dat elke twee jaar wordt gedaan naar sociale thema’s in de meeste EU landen. Daarin wordt ook de vraag gesteld: is de Europese samenwerking te ver doorgeschoten of moet deze juist worden geïntensiveerd? De uitkomsten laten een interessant regionaal patroon zien. In de Scandinavische landen wil een kleine meerderheid geen verdere Europese samenwerking, omdat men vreest dat meer Europa leidt tot minder nationale welvaart. In de Angelsaksische landen (Ierland en Engeland) keren veel burgers alle leiders de rug toe, met het idee dat de politiek toch niets voor hen kan betekenen. In de West-Europese landen zien we een meer gemengd beeld en minder nadruk op eigen belang dan wordt verondersteld door Juncker. De interessantste clusters zijn Zuid-Europa en Oost-Europa. In die regio’s zijn veel burgers óf teleurgesteld in alle politici, mede door de impact van de economische crisis in die landen, óf ze vestigen juist al hun hoop op Europa. Dit patroon laat zien dat regeringsleiders heel verschillende dingen horen, afhankelijk van de regio waaruit ze komen én dat de bevolkingen vaak sterk verdeeld zijn. De klacht van Juncker gaat wel op voor de Scandinavische en Angelsaksische landen, maar veel minder voor de zuidelijke en oostelijke landen, waar een vrij groot deel van de bevolking ‘fulltime- Europeaan’ wil zijn. Natuurlijk ligt ook aan deze positie eigenbelang ten grondslag, maar wel een ten gunste van meer Europese samenwerking. De meerderheid van de bevolking in de achtergestelde regio’s
1