• No results found

Herverdelingspolitiek : van hoofdzaak naar bijzaak?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Herverdelingspolitiek : van hoofdzaak naar bijzaak?"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Herverdelingspolitiek : van hoofdzaak naar bijzaak?

Citation for published version (APA):

Douben, N. H. (1972). Herverdelingspolitiek : van hoofdzaak naar bijzaak? Erven F. Bohn.

Document status and date: Gepubliceerd: 20/04/1972 Document Version:

Uitgevers PDF, ook bekend als Version of Record Please check the document version of this publication:

• A submitted manuscript is the version of the article upon submission and before peer-review. There can be important differences between the submitted version and the official published version of record. People interested in the research are advised to contact the author for the final version of the publication, or visit the DOI to the publisher's website.

• The final author version and the galley proof are versions of the publication after peer review.

• The final published version features the final layout of the paper including the volume, issue and page numbers.

Link to publication

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal.

If the publication is distributed under the terms of Article 25fa of the Dutch Copyright Act, indicated by the “Taverne” license above, please follow below link for the End User Agreement:

www.tue.nl/taverne

Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us at: openaccess@tue.nl

providing details and we will investigate your claim.

(2)

VAN HOOFDZAAK N AAR BIJZAAK?

REDE

UITGESPROKEN BIJ DE AAl'\VAARDING VAN HET AMBT VAN GEvVOON HOOGLERAAR IN DE STAATHUISHOUDKUNDE

AAN DE NEDERLAl'\DSE ECONOMISCHE HOGESCHOOL TE ROTTERDAM OP 20 APRIL 1972 DOOR DR. N. H. DOUBEN HAARLE.M DE ERVEN F. BOHN N.V. 1972

(3)

door middel van druk, fotokopie, mikrofilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm, or any other means without written permission from the publisher.

(4)

1. lNLEIDING

Ekonomische aangelegenheden vormen belangrijke zaken in het dagelijkse leven; iedereen wordt ermee gekonfronteerd. De voort-durende spanning tussen de verlangens en de middelen die ons ter beschikking staan om die spanning te verminderen, wordt overal in de maatschappij ervaren, en voor velen is dat geen plezierige gewaar-wording. Zelfs tot in de sprookjeswcreld dringt het 'trieste karakter' van de ekonomie door, hetgeen door Godfricd Bomans op een zodani-ge wijze is vertolkt dat ik meen hem te mozodani-gen citeren bij de inleiding op de problematiek 'Nelke ik vanmiddag wil bespreken. Bomans zegt daar het volgende over: 'Er was eens een musicus en die maakte muziek. Ach, zulke schone muziek ! Men begon vanzelf te wenen als men haar hoorde en de mussen in de tuin zwegen stil en hielden hun kopjes schuin. Dat was natuurlijk wel heel plezierig voor de musicus, doch daar verder niemand zich van zijn muziek wat aantrok was hij zeer arm. En toch - en daarom moeten wij allen veel van de musicus houden - bedroefd was hij niet; ja, hij floot van de morgen tot de avond de vrolijkste deuntjes. 'Want', zo luidde zijn redenering, 'als niemand mijn muziek wil kopen, dan fluit ik ze zelf maar'. En dat is een heel goede redenering. Nu woonde er in dat zelfde huis ook een rentenier. Zes vertrekkcn bezat hij; twee om te eten, drie om te slapen, en een om datgene te doen wat ons nederig houdt. Want een rentenier is ook ccn mens. Ge zult misschien vinden dat zes kamers

wcl wat veel zijn voor

een

rentenier en dat hij er best wat kon afstaan aan de musicus die onder de dakpannen woonde in het poetshok. Dat vond de rentenier niet. '\Vie zo mal is om musicus te worden,

(5)

moet maar hebben wat erbij staat; zeide hij, en dat is ook een heel

goede redenering' .1

Ofschoon sprookjes in vecl lieflijker termen warden gegoten dan

die van de min of meer kunstmatige taal der ekonomische weten-schap, komt het verdelingsprobleem er toch in zijn belangrijkste aspekten duidelijk in naar voren. Het sprookje konstateert niet alleen

het verschijnsel van de ongelijk verdeelde middelen over de

verschil-lende personages, maar het wijst ook een belangrijke oorzaak ervan

aan: de diensten welke de muzikant aanbiedt warden door niemand

op prijs gesteld, en dus 'was hij zeer arm'. Ook verhaalt de sprookjes-verteller dat de ongunstige materiele omstandigheden vvaarin de

muzikant verkeert door hemzelf gekozen zijn, want hij 'is zo mal om

musicus te warden'. Verder gaat het sprookje op deze zaken niet in, waardoor ik de gelegenheid krijg dat wel te doen.

Beschouwcn we het ekonomisch proces in zijn totaliteit dan nemen

we ecn groot aantal relaties waar tussen individuen en groepen. Daarin komt tot uitdrukking dat zij zich richten op de bevrediging van allerlei behoeften, en daarbij gebruik maken van middclen die

alternatieve aanwendingsmogelijkheden hebben. In dit welvaarts-streven zijn drie centrale aktiviteiten te onderkennen, namelijk: de

vorming, de verdeling en de besteding van inkomen. Elk produktie-proces doet inkomen ontstaan en leidt ook tot een verdeling van dat inkomen. Ekonomen spreken in dit verband van primair inkomen en primaire inkomensverdeling. Dit uit de produktie ontstane in-komen kan - wat de verdeling betreft - vanuit drie gezichtspunten warden beschouwd, en dan onderscheiden we de kategoriale, de funktionele en de personele verdeling. De kategoriale verdeling be-studeert de inkomensaandelen welke aan de onderscheiden

produk-ticfaktoren kunnen warden toegerekend. Bij de funktionele verdeling gaat het om de beloningsvoeten van de verschillende produktie-faktoren, terwijl de personele verdeling zich bezig houdt met de

verdcling van de inkomens over de afzonderlijke personen. Ofschoon voor de totaliteit van de volkshuishouding de produktie de enige

duurzame 'bron van inkomen' is, en het primaire inkomen op dit

niveau centraal staat, heeft in het kader van de personele

inkomens-vorming en -verdeling het overdrachtsinkomen naast het primaire

inkomen veel betekenis. Onder overgedragen inkomens warden

ver-staan 'inkomens die warden uitbetaald, zonder dat daar op het

1 Cit: Godfried Bomans, Sprookjes: de muzikan.t en de 1entenier, Amsterdam/Brussel 1971, biz. 25 en 26.

(6)

moment van de uitbetaling een prestatie (of zelfs maar een verwachte prestatie) tegenover staat'.2 Voor veel personen geldt dat hun komen uit overdrachten vele malen groter is dan hun primaire in-komen. Omgekeerd geldt ook, dater groepen inkomenstrekkers zijn die bijna uitsluitend primair inkomen genieten. Meer nog dan de verdeling van het primaire inkomen is in het kader van het verdelings-beleid de distributie van het sekundaire of besteedbare personele inkomen van belang. Deze laatste verdeling is het saldo van primair inkomen en inkomensoverdrachten. De verschillen in de besteedbare personele inkomens geven aan hoe groot de differenties in de vrije bestedingsmogelijkheden der afzonderlijke personen zijn, en dit maakt de personele inkomensverdeling voor velen tot een intrigerend verschij nsel.

In ons land is de overheid zich na de tweede wereldoorlog gaan bezig houden met de vraag hoe een meer aanvaardbare of billijke inkomensverdeling tot stand kan worden gebracht. Het personele verdelingsprobleem werd daarmee tot een van de officiele doelstel-lingen van de ekonomische politiek verheven. Allerwegen wordt

thans de vraag gesteld of de tot nu toe genomen verdclingsmaatrege-len wel effektief zijn geweest en of in de toekomst op dezelfde voet moet worden voortgegaan. Vooral degenen die een te geringe mate van nivellering in de personele verdeling menen te kunnen konstate-ren, twijfelen aan de effektiviteit van het gehanteerde instrumenta-rium en pleiten daarom vaak voor een stringent algemeen inkomens-beleid, waarbij de 'bronnen' van de inkomensongelijkheid funda-menteel worden gewijzigd. Anderen zien in het gebruik van

her-verdelingsmaatregelen juist een mogelijkheid om de personele be-schikbare inkomensverdeling te veranderen, ook al kan hiervan een negatieve invloed op de werking van het ekonomisch proces uitgaan. In deze diskussie over de effektiviteit van de verschillende verdelings-maatregelen wordt m.i. te vaak vergeten dat een adequate verde-lingspolitiek zowel gebruik dient te maken van de overheveling van inkomens - dus herverdeling - als van instrumenten die de primaire verdeling rechtstreeks be!nvloeden. Met name is de vraag van belang

welke groepen in de maatschappij men met de verdelingspolitiek wil bereiken. Van de beantwoording van deze vraag hangt het af of de nadruk op de herverdelingsmaatregelen dient te liggen dan wel op instrumenten welke de primaire verdeling veranderen. In de kritiek

(7)

op de verdelingsmaatregelen wordt dit gezichtspunt meestal 'over-geslagen'. Vanmiddag wil ik dit echter als uitgangspunt nemen, nadat eerst een korte bespreking van de personele verdelingstheorie vooraf is gegaan.

2. THEORIE VAN DE PERSONELE INKOMENSVERDELING

In de loop van deze eeuw zijn een aantal konkurrerende theorieen ontwikkeld die een verklaring willen geven voor de ongelijkheid in de personele inkomensverdeling. Desondanks is er op dit moment weinig reden tot tevredenheid. Op de terreinen van de funktionele en de kategoriale inkomensverdeling heeft de ekonomische wetenschap betere resultaten afgeworpen, al kan niet gezegd worden dat hier geen problemen meer om een wetenschappelijke oplossing vragen. De oudste theorieen over de personele verdeling hebben een nogal empirisch-statistisch karakter en sluiten nauwelijks aan bij de ver-worvcnheden die de ekonomische theorie op het gebied van funktio-nele en kategoriale inkomensverdeling heeft opgeleverd. Dit geldt met name voor de 'verdelingswetten' van Pareto en Gibrat. In plaats van te zoeken naar een theoretische verklaring van de personele inkomensverdeling, hebben deze auteurs vooralgetracht de personele verdeling vast te leggen met behulp van statistisch waargenomen regelmatigheden. Ook hebben zij vrijwel uitsluitend oog voor de ver-deling van de inkomensverwervende eigenschappen over de personen. Op de ekonomische waarde van die verschillende eigenschappen wordt door hen te weinig acht geslagen. Zij leggen de nadruk op het aanbod en vergeten daarbij dat de vraag evenzeer bepalend is voor de beloning die in het ekonomische verkeer tot stand komt. In dit verband merkt F. Hartog op, dat wij 'de personele verdeling eigenlijk niet (kunnen) verklaren buiten de funktionele verdeling om'. 3

De problematiek van de personele inkomensverdeling is lang in de statistische hoek blijven liggen, omdat de ekonomisten deze materie geruime tijd hebben verwaarloosd als een specifiek onderdeel van de ekonomische theorie. Het indelen van de ekonomische subjekten, zoals de traditionele theorie gewend is te doen, in zelfstandige produ-centen en soevereine konsumenten, in ondernemers/kapitaaleigena-ren en arbeiders/loontrekkers, en de eenzijdige aandacht voor de funktionele inkomensverdeling pasten uitstekend bij de statistische

(8)

'wetten' van de personele verdeling. De statistische kansrekening die de basis vormt voor de formulering van de 'wetten' van Pareto en Gibrat beschouwt de elementen waaruit een massa is opgebouwd als van elkaar geheel onafhankelijke verschijnselen. Daardoor warden de mensen in deze theorieen 'gezien als zandkorrels, die nu eens naar rechts, dan weer naar links warden gestoten'. 4 In de theorie van de

volledige konkurrentie >vorden voorts de prijzen op onpersoonlijke wijze gedetermineerd, want zowel aan de kant van de producenten als aan de zijde van de konsumenten heerst een volkomen overlevering

aan de krachten van de markt. Elk ekonomisch subjekt handelt on-afhankelijk van de anderen, het is als individu machteloos tegen de anonimiteit van de medespelers. Ook hier een frappante overeen-stemming tussen de 'statistische wetten' van de personele inkomens-verdeling en de traditionele prijstheorie: zowel prijsvorming als personele inkomensverdeling warden gekenmerkt door een sfeer van determinisme, althans gezien \'anuit de positie van het individu. Pen komt - in zijn onlangs verschenen boeiende publikatie 'Income Distribution' - tot een rake typering van deze situatie als hij zegt:

'However, in this reasoning - and this is its weakness - no call is made on systematic factors that could upset the laws of probability. We hear nothing said about the power structure, law of inheritance, the concentration of wealth, technical development, the whole social

system'.5

Een theoretische band tussen de personele inkomensverdeling en de kategoriale verdelingsleer is tot nu toe niet met sukses gelegd. Dat lijkt mij trouwens ook onmogelijk zolang in de (makro-ekonomische) kategoriale verdelingstheorie slechts een onderscheid wordt gemaakt tussen loontrekkers enerzijds en genieters van kapitaalinkomen anderzijds. Voor een makro-ekonomische verklaring van de katego-riale inkomensverdeling kan een dergelijke indeling doelmatig en

zinvol zijn, maar dat betekent wel dat hierdoor de relatie met de personele verdeling nauwelijks op verantwoorde wijze kan warden gelegd.

Enigszins gunstiger staan de zaken als we de relatie tussen persone-le en funktionele inkomensverdeling beschouwen. Deze laatste tracht een verklaring te geven voor de hoogte van het loon, de intrest, en de pacht per eenheid van de betreffende produktiefaktor. De winst

4 J. Pen, Feitenpresentatie en theorievorming; het geval van de personclc inkomens-verdeling, in: Schaarste en Welvaart, opstellenbundel aa1~geboden aan Prof. Dr. P. Hennipman, Leiden 1971, biz. 163.

(9)

neemt daarbij - als restpost - een onduidelijke plaats in, maar er wordt in ieder geval wel rekening mee gehouden dat het hier om een zelfstandige inkomenskomponent gaat. Voor de verklaring van de funktionele inkomensverdeling is de theorie van de grensproduktivi-teit nog steeds van grote betekenis. De faktoren welke de vraag naar en het aanbod van de produktiefaktor bepalen, determineren uit-eindelijk ook de prijs, d.w.z. de beloning van dat produktiemiddel. Een verklaring van de personele inkomensverdeling welke aansluit bij de funktionele verdelingstheorie zal daarom rekening dienen te houden met 'de wet van vraag en aanbod'.

In 1956 heeft]. Tinbergen een model gepubliceerd dat de belang-rijkste elementen van de funktionele verdelingstheorie verbindt met de personele inkomensverdeling. 6 Een korte samenvatting van zijn

theorie komt op het volgende neer :7 Ieder mens beschikt over een aantal potentiele inkomensverwervende eigenschappen en aangeno-men wordt dat deze over de verschillende individuen normaal zijn verdeeld. De ekonomische waarde van elk van deze eigenschappen is afhankelijk van de mate waarin de maatschappij van deze diensten gebruik wenst te maken (dat had onze muzikant in het sprookje van Bomans ook al in de gaten). Het aanbod van inkomensverwervende faktoren tesamen met de \Taag ernaar bepalcn uiteindelijk de perso-nelc inkomensverdeling. Voor een konkrete persoon betekent dit dat zijn positie op de inkomensladder bepaald wordt door de mate van spanning die er bestaat tussen de eigenschappen die hij kan aanbicden en de bchoefte - in de zin van een koopkrachtige vraag - welke aan deze faktoren bestaat. Is die spanning groot, d.w.z. is het aanbod klein in verhouding tot de vraag, dan zal hij een relatief hoog in-komen kunnen verwerven. Bij een geringe spanning zal zijn inin-komen daarentegen betrekkelijk laag zijn. Zou de verdeling van de vraag naar de onderscheiden inkomensverwervende eigenschappen vrijwel gelijk zijn aan de verdeling van het aanbod daarvan, dan volgt daar-uit dat de inkomens over de verschillende personen tamelijk gelijk-matig verdeeld zullen zijn. Grote inkomensverschillen komen dan niet voor. Een (sterk) genivelleerde inkomensverdeling - en dat is de andere konklusie uit deze theorie - betekent niet dat het noodzakelijk is dat iedereen over dezelfde potentiele inkomensverwervende

kapaci-teiten dient te beschikken.

6 ]. Tinbergen, On the Theory of Income Distribution, iVeltwirtschaftliches Archiv, 1956, II (Deel 77), afl. 2, biz. 155-175.

(10)

Fundamentele veranderingen in de primaire personele inkomens-verdeling kunnen in de visie van Tinbergen het meest effektief worden gerealiseerd door de verdeling van de potentiele inkomens-verwervende eigenschappen tussen de personen te wijzigen. Over-heidsmaatregelen kunnen daar veel toe bijdragen, vooral in de vorm van onderwijs- en scholingsmogelijkheden. 8

F. Hartog heeft de belangrijkste inkomensverwervende faktoren nader gerangschikt en komt tot drie grote groepen welke de inko-mensongelijkheid mede veroorzaken.9 In de eerste plaats wijst hij op de faktoren welkc in de maatschappijstruktuur wortelen; di t zij n met name de persoonlijke relaties, de vererving, de opleiding en de mono-polieposities. Verschillen in personele inkomens kunnen gedeeltelijk wordcn toegeschreven aan een ongelijkc verdeling over de afzondcr-lijke personen van deze maatschappelijk bepaalde faktoren. In de tweede plaats zijn er natuurlijke verschillen tussen de mensen die leiden tot uiteenlopende inkomenkreerende eigenschappen; de aan-geboren begaafdheden. En tenslotte spannen zich alle mensen niet in gelijke mate in om inkomen te verwerven, en dit levert uiteraard ook weer een bijdrage aan de personele inkomensongelijkheid.

Gegeven deze ongelijkheden in de inkomensverwervende eigen-schappen zal het duidelijk zijn dat een sterk genivelleerde inkomens-verdeling zich niet gauw automatisch zal yoordoen. Ook zal het geen toelichting mecr behoeven dat in een demokratische maatschappij de personele inkomensverschillen welke het gevolg zijn van de

maatschappeli;'ke ongelijkheidsoorzaken aan de aanbodzijde, steeds

minder getolereerd worden. Het lijkt mij gewenst er voorts op te wijzen dat de verdelingstheorie zoals die hier aan de orde is geweest, zich uitsluitend bepaalt tot het primaire inkomen, zodat van

over-drachten in de vorm van belastingen, sociale verzekeringspremies en overdrachtsuitgaven volledig is geabstraheerd. Toch gaat het in het beleid uiteindelijk om de sekundaire of beschikbare verdeling, dus de

inkomensverdeling welke ook door deze overdrachten is beinvloed. De ekonomische verdelingstheorie bemoeit zich echter in het geheel niet met de omvang en verdeling van de transfers. Overdrachten be-horen immers niet tot de beloningen van de produktiefaktoren en dit is de reden waarom de funktionele verdelingstheorie het hier nood-zakelijk moet laten afweten. En juist nu de personele

inkomens-s J. Tinbergen, The Impact of Education on Income Distribution, Rotterdam 1971; ook:

\V. Begeer, Het wetenschappelijk onderwijs in a cold climate, Haarlem 1971, biz. 10.

(11)

verdeling na de tweede wereldoorlog in steeds sterkere mate wordt

bepaald door de toenemende stroom van 'strukturele'

overdrachts-inkomens, wordt dit gemis van de ekonomische theorie hier sterk

gevoeld.

Wel kunnen met behulp van makro-ekonomische modellen de

ge-volgen van de overdrachten voor allerlei makro-ekonomische

varia-belen worden geschat, en daarmee hebben de ekonomen zich frequent

bezig gehouden. Speciaal de invloed die van de mutaties in de totali-teit der transfers uitgaat op de overige doelstellingen van de ekono-mische politiek wordt in beleidskringen - en daar niet alleen - met

argusogen gadegeslagen.

3. VERDELINGSPOLITIEK: ACHTERGRONDEN

Voordat ik de schijnwerper wil richten op de verdelingspolitiek zoals die in ons land kan worden geobserveerd, zou ik eerst nog even willen stilstaan bij enkele achtergronden. Allereerst acht ik het zinvol

te weten waarom de inkomensverdeling in het pakket van

doelstel-lingen der ekonomische politiek is opgenomen. Een nota over de in-komensverdeling welke de regering in 1970 heeft gepubliceerd, zegt daarover het volgende: 'Het streven naar rechtvaardigheid is in onze

maatschappij een van de belangrijkste uitgangspunten. Tegen deze

achtergrond is bij de sociaal-ekonomische politiek de bevordering van rechtvaardige inkomensverhoudingen een fundamentele

doel-stelling' .10 Voorts wordt nog toegelicht dat de doelstelling van een

rech tvaardige inkomensverdeling niet primair in term en van de kategoriale of de funktionele verdeling geformuleerd kan worden,

maar dat dit op het vlak van de personele verdeling client te ge-beuren.11

Nu doet zich bij het vraagstuk van de personele inkomensverdeling

de moeilijkheid voor dat er geen consensus bestaat over de inhoud van het begrip 'rechtvaardige' of 'aanvaardbare' inkomensverdeling. Wat voor de een al een te vergaande mate van nivellering is '(de lol is er af') wordt door een ander nog steeds als een onaanvaardbare of

juist akseptabele situatie beschouwd. Een beroep op de ekonomische

theorie brengt de oplossing niet naderbij, ·want wat de ekonomist een rechtvaardige verdeling noemt, is op zijn best een mengsel van

tu N ota over de inkomensverdeting, verschenen als bijlage 15 bij de Miljoeneunota 1970, blz. 3.

(12)

eigen waarde-oordelen en door de schaarste gedikteerde randvoor-waarden. Zelfs indien de primaire personele verdeling uitsluitend bepaald zou worden door verschillen in inspanning, dan nog behoeft deze verdeling niet als rechtvaardig te worden ervaren. Albeda en De Galan zien de weg naar een rechtvaardige inkomensverdeling niet langs 'kwantitatieve feiten' lopen, maar volgens hen dient, veel moeizamer, te worden gezocht naar de inkomensverschillen die een funktie vervullen', d.w.z. voor zover hun bestaan noodzakelijk is voor het ekonomisch proces' _12 Maar als het kriterium voor aanvaardbare inkomensverschillen daar wordt gelegd, dan vallen de inkomens uit overdrachten er buiten, zodat slechts voor een deel van de inkomens-trekkers een maatstaf is gevonden. Een ander bezwaar tegen deze aanpak is, dat het kriterium voor de aanvaardbaarheid der inko-mensverschillen een zwaar ekonomisch aksent krijgt.

Tegen dit laatste verzetten zich de aanhangers van de gedachte dat 'de gelijkwaardigheid van de persoon en de ontplooiing van de mens' op de voorgrond dienen te staan, ook in verdelingskwesties. M. G. Plattel13 ziet in de huidige fase van de demokratie - door hem personale demokratie genoemd - dit aspekt naar voren komen. 'De sociale politiek krijgt een bredere horizon; zij richt zich niet primair op de ontwikkeling van de mens als arbeider, maar op de mens als vrije persoon. De relatie tussen de verrichte arbeid en het inkomens-niveau wordt daardoor mede gezien vanuit het inspirerend perspec-tief van gelijke kans op persoonsontplooiing voor iedere mens'; aldus Plattel. Inkomen is in de visie van de personale demokratie veel meer dan een ekonomische kategorie en het wordt daarom niet uitsluitend beoordeeld naar de maatstaven van vraag en aanbod. Ofschoon dit niet betekent dat 'de ekonomische band tussen verrichte prestatie en inkomen dient verbroken te worden', komt toch wel duidelijk naar voren dat er een verschuiving merkbaar is 'van de arbeid als titel van inkomen naar de persoonswording als recht op inkomen'.14 Aanvaarding van deze gedachte zal er gemakkelijk toe leiden dat de inkomensverdeling, door C.

J.

Oort beschreven als 'het koekoeksei in het overigens zo vreedzame nest van de ekonomische theorie', uit dat nest wordt gestoten.

Tenslotte mag ook niet worden vergeten ,dat de doelstelling van de 1 2 \V. Albeda en C. de Galan, Inkomen, vorming, besteding, beleid, Groningen 1970, biz. 169-170.

13 M. Platte!, Utopie en kritisch denken, Bilthoven 1970, biz. 178.

(13)

aanvaardbare inkomensverdeling een geheel vormt met de overige

doeleinden van de ekonomische politiek. Dit betekent dat realisatie

van enkele der overige doeleinden de verwezenlijking van een

aan-vaardbare inkomensverdeling in de weg kan staan. Omgekeerd houdt

een sterke nadruk op de verdelingsdoelstelling in, dat bijvoorbeeld de werkgelegenheid en de groei in gevaar kunnen komen. Wanneer nu de verdelingspolitiek niet de hoogste prioriteit krijgt, dan gaan de

doelstellingswaarden van de overige doeleinden al spoedig als

rand-voorwaarden voor de inkomensverdeling fungeren. Bij een

her-bezinning op de rangorde der doelstellingen van de ekonomische politiek krijgt dit potentiele konfliktkarakter enige nadruk. Het

komt mij voor dat de 'aanvaardbare verdeling' in het verleden niet

vaak een hoge prioriteit heeft bereikt, met als gevolg dat de formu-lering van deze doelstelling nogal vaag is gebleven; dit in

tegen-stelling tot praktisch alle overige doelstellingen.15

4. VERDELINGSPOLITIEK: UITVOERING

Bij een bespreking van het verdelingsbeleid zoals dat na 1945 in

ons land is gevoerd, is het m.i. raadzaam een onderscheid te maken tussen enerzijds de maatregelen die genomen zijn ten einde de

niet-aktieven te laten delen in de welvaartsgroei en anderzijds de

maat-regelen die betrekking hebben op een verandering van de

inkomens-verdeling binnen de groep der aktieven. De overheveling van

inko-men van de aktieven naar de niet-aktieven kan alleen tot stand

komen d.m.v. herverdelingsmaatregelen, terwijl een wijziging van de

inkomensverdeling binnen de groep der werkenden zowel m.b.v. herverdelingsinstrumenten als via een ingrijpen in de primaire

ver-deling kan worden gerealiseerd. Ik meen er goed aan te doen op deze twee aspekten van het verdelingsbeleid te wijzen, omdat in de

re-cente kritiek op dit beleid meestal alleen de ongelijkheid in de

pri-maire verdeling wordt beschouwd. Vooral de voorstanders van een

algemeen inkomensbeleid doen het soms voorkomen alsof er alleen maar aktieven zijn waarvoor de verdelingsproblematiek geldt.16

15 Zie ook: B. de Vries, Inkomenspolitiek: moeilijk maar niet onmogelijk, M aandschrift Economie, mei 1970, biz. 406.

1 6 llijvoorbeeld in: Schets voor een algemeen inkomensbeleid, Nederlands Katholiek

(14)

H erverdeling

Kenmerkend voor de verdelingsmaatregelen die na de tweede wereldoorlog in N ederland zijn genomen is, dat vooral het

her-verdelingsaspekt op de voorgrond is getreden. De bei:nvloeding van de personele inkomensverdeling is voornamelijk met behulp van inkomensoverdrachten beproefd. Op het gebied van de primaire personele verdeling - dus aan de bronnen van de inkomensongelijk-heid - is weinig gedaan. Enerzijds ontbreekt vanaf het begin van het bewuste ingrijpen in de personele verdeling een uitgewerkt en kon-sistent 'plan de campagne' en anderzijds is men (uiteraard) begonnen met de ook politiek meest urgente problemen aan te pakken, en die lagen vooral bij degenen die niet meer in het arbeidsproces waren

opgenomen. Sleutelen aan de primaire inkomensverdeling heeft voor de inkomens van deze personen vrijwel geen betekenis meer, omdat zij behalve voor zover hun inkomen uit vermogen voortvloeit -buiten de sfeer van de inkomensvorming vallen. Bej aarden, invaliden, werklozen, zieken en weduwen om een aantal te noemen -staan er in het algemeen materieel slechter voor dan degenen die ekonomisch 'aktief' zijn, en daarom ligt het voor de hand dat de inkomens van deze groepen aanvankelijk alle aandacht hebben ge-kregen. De totstandkoming in 1947 van de 'noodwet Drees' ten be-hoeve van de bejaarden is daar een voorbeeld van.

De overdracht van inkomens van de beroepsbevolking naar de zgn. 'niet-aktieven', ook wel horizontale herverdeling genoemd, is gerealiseerd door de (groeps)gerichte overdrachtsuitgaven te ver-hogen en het stelsel van sociale verzekeringen uit te bouwen. Orn deze uitgaven te kunnen financieren is gebruik gemaakt van progres-sieve belastingen die uit de tweede wereldoorlog waren overgeble-ven, en van een permanente verhoging van de premies voor de sociale verzekeringen. Stilaan is de last van de horizontale herverdelings-maatregelen echter zo zwaar geworden, dat de reperkussies ervan op de primaire personele inkomensverdeling niet zijn uitgeble\'en. De lasten van de sociale verzekeringen en de inkomensoverdrachten die door de overheid aan de gezinnen betaald warden, zijn van 1952 tot 1971 gestegen van 8% van het netto nationaal produkt tot 21 procent. Voegen we daar de uitkeringen van de pensioenfondsen en de levensverzekeringsmaatschappijen bij, dan warden dcze percen-tages opgevoerd tot 10,9 resp. 24,5.17 Deze stijgende last - die

(15)

voor een deel ook uit andere dan herverdelingsoogmerken voort-komt - drukt op een relatief kleiner wordende beroepsbevolking ten gevolge van de vergrijzing van de totale bevolking, de optrekking van de leerplichtige leeftijd, en de relatieve toeneming van het aantal studerenden aan het voortgezet en hoger onderwijs.

Meer gedetailleerde doch een kortere periode omvattende cijfers wijzen in dezelfde rich ting als hiervoor met behulp van enkele makro gegevens is gei:ndiceerd. Zo blijkt na enig puzzelen in de statistieken van de lnkomens- en vermogensverdeling van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat hct besteedbaar inkomen van de bejaarden als percentage van het besteedbaar inkomen van de inkomenstrekkers in de leeftijdsgroep van 21 tot 65 jaar, tussen 1959 en 1966 is gestegen van 13,3 tot 15,6 procent. Wordt het besteedbaar inkomen van de 65-plussers vermeerderd met dat van de gescheiden vrouwen en weduwen beneden 65 jaar, dan blijkt ook dit nieuwe totaal een groeiend aandeel uit te maken van het besteedbaar inkomen der 21 tot 65-jarigen. Verdere analyse van het statistisch materiaal brengt aan het licht, dat in 1966 meer dan een kwart (26,9%) van het bruto

inkomen van gepensioneerden bestond uit uitkeringen wegens AOW, A WW, Invaliditeitswet, en Bijstandswet.18

Ongetwijfeld is hier sprake van een overheveling van miljarden guldens van het aktieve deel der N ederlandse bevolking naar het niet-aktieve deel, al bevinden zich in de inkomensgegevens over de leeftijdsgroepen van 21 tot 65 jaar natuurlijk ook personen die niet tot de aktieven gerekend mogen worden, zoals invaliden en werk-lozen. Door het gedwongen karakter van deze overdrachten valt een zekere mate van effektieve herverdeling niet te ontkennen, en het lijkt mij dat in dit opzicht de overheid sukses heeft gehad met het streven naar een meer aanvaardbare inkomensverdeling.

Het is vrijwel onmogelijk om op grond van het bestaande statisti-sche materiaal over de besteedbare inkomens van natuurlijke perso-nen een uitspraak te doen aangaande de mate waarin de herverdeling van aktieven naar niet-aktieven nivellerend heeft gewerkt. Verge-lijking van de verdeling der besteedbare inkomens van de volwassen inkomenstrekkers (ouder dan 21 jaar) in 1959 en 1966 doet zien, dat in beide jaren deze verdeling praktisch dezelfde is. Van een duidelijke nivellering of denivellering is geen sprake. Worden de bejaarden (ouder dan 65 jaar) uit deze gegevens gelicht, en vergelijken we de

18 !3erekend uit: C.13.S., Inkomensverdeling en vermogensverdeling r959/r960 en r966/

(16)

verdeling der besteedbare inkomens van de 21 tot 65-jarigen in

verschillende jaren, dan blijkt dat 1966 t.o.v. 1959 een lichte

de-nivellering laat zien. Binnen de groep der aktieven is in deze periode

de ongelijkheid in de besteedbare inkomens dus enigszins toegeno-men, hetgeen in dit verband als een aanwijzing kan warden opgevat

voor een nivellerende werking van de horizontale hen'erdeling. Verder reikende konklusies durf ik uit deze fiskale inkomensgegevens niet te trekken.

TABEL I

Verdeling besteedbaar inkomen van inkomenstrekkers ouder dan 2I

f

aar

inkomens-groep le top-5% 2e top-5% 2e deciel 3e deciel 4e deciel Se deciel procentuele aandeel in totaal besteedbaar inkomen

1959 1966 16,5 10,0 15,0 I 1,0 10,0 9,0 16,2 10,3 15,5 11,0 10,0 9,5

Bronnen: Berekend uit: C.B.S. Inkomensverdeling en vermogensverdeling r959/r960 en r966/r967.

TABEL II

V erdeling besteedbaar inkomen van inkomenstrekkers in de leeftijdsgroep van 2I tot 6 5

f

aar

inkomens-groep le top-5% 2e top-5% 2e deciel 3e deciel 4e deciel Se deciel procentuele aandeel in

totaal besteedbaar inkomen

1959 1966 16,5 9,5 15,0 12,5 10,0 8,0 16,8 9,7 16,0 12,0 10,0 9,0

Bronnen: Berekend uit: C.B.S. lnkomensverdeling en vermogensverdding r959/r960 en r966/r967.

Ten aanzien van de herverdeling binnen de groep der aktieven kan eveneens niet zo heel veel met enige stelligheid word en gekonstateerd.

(17)

Vooral aan de progressieve loon- en inkomstenbelasting wordt als effektief instrument om de besteedbare inkomens van de beroeps-bevolking te nivelleren steeds meer getwijfeld, ook al kan op dit ogenblik geen wetenschappelijk getoetste theorie daarover een kwantitatieve uitspraak doen.19 Daarnaast bestaat ook onzekerheid omtrent de invloed van de overheidsuitgaven op de personele in-komensverdeling. Deze onzekerheid aangaande het effekt van de overheveling van inkomen binnen de groep der aktieven spruit voort uit de reperkussies die men van zware herverdelingsmaatregelen verwacht voor de primaire personele verdeling.

Ofschoon er nauwelijks een enigszins exakte analyse Yan dit terug-koppelingseffekt mogelijk is, duiden steeds meer reakties van grote groepen uit de beroepsbevolking erop dat de afwenteling der her-verdelingslasten binnen de aktieradius van de inkomensbepaling valt. l\faar niet iedereen verkeert in dezelfde relatieve schaarste-positie, zodat de afwentelingsmogelijkheden ook ongelijk verdeeld zijn. Dit neemt echter niet weg dat in het perssonlijke en kollektieve streven naar inkomensverwerving de 'sociale lasten' en de 'fiskale afdrachten' steeds meer de hoogte van het primaire inkomen mede bepalen.20 Daardoor zou de strukturele prijsstijging van de laatste tien jaar en de afwenteling van de herverdelingslasten weleens hand in hand kunnen gaan. Binnen de aktieve beroepsbevolking behoeft er in dat geval nauwelijks iets te veranderen aan de beschikbare inkomensverdeling.

Primaire verdeling

Voor zover ook maatregelen zijn getroffen die de primaire verde-ling rechtstreeks hebben bei:nvloed, stonden meestal andere doel-einden op de voorgrond dan een wijziging in de personele verdeling. Te denken valt hierbij aan het loon-en prijsbeleid en het huurbeleid.21 Stabiliteit op het gebied van de werkgelegenheid, de ekonomische groei en het algemeen prijsniveau hebben bij deze maatregclen meer centraal gestaan. Ook heeft meestal op de achtergrond de redenering meegespeeld dat een meer gelijkmatig verdeeld inkomen met minder sociale wrijvingen tot stand zou kunnen komen indien het totale 19 Zie o.a. C. Goedhart, Enkele facetten van belastingprogressie, in: Fiscaal-Econo-mische Opstellen, aangeboden aan Prof. Dr. B. Schendstok, Alp hen aan den Rijn 1966, biz. 100 e.v.

20 Bijvoorbeeld: A. J.C. Vv. M. de Kort, Reele inkomensverbetering onder het

Kabinet-De Jong, Economisch-Statistische B erichten, 24 maart 1971, biz. 268.

(18)

inkomen voldoende groeit. Iedereen kan dan een inkomensvermeer-dering ontvangen; het meerinkomen van de een gaat dan niet ten koste van een absolute inkomensdaling van de antler. Het gevolg van deze keuze is geweest dat de personele inkomensverdeling van de beroepsbevolking grotendeels is bepaald door de feitelijke schaars te-verhoudingen en de afdrachten aan de overheid wegens de financie-ring van de sociale verzekeringen en de kollektieve voorzieningen. Op een gewenste verdeling is niet (bewust) aangestuurd, zodat de toe -vallige marktomstandigheden veel invloed op de verdelingsresultaten hebben gehad. De personele inkomensverhoudingen binnen de be -roepsbevolking vormden globaal het saldo van de werking van het prijsmechanisme en de filosofie over de herverdeling.

Een beleid dat de oorzaken van de primaire inkomensongelijkheid bewust en direkt heeft aangetast, is dus nauwelijks aan de orde ge-weest. Zonder een grote mate van dwang is dit soort maatregelen in onze ekonomische orde ook niet gemakkelijk op een redelijke termijn tot stand te brengen. Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat met maatregelen als invoering van een minimumloon, bevordering van de gelijkschakeling van de beloning van mannen en vrouwen, stimuleren van de vermogensvorming en externe demokratisering van het onderwijs, de belangrijkste aktiviteiten zijn genoemd. Hoe effektief die maatregelen zijn geweest kan moeilijk exakt worden aangegeven, omdat tegelijkertijd een aantal yerschillende - en soms elkaar tegenwerkende - faktoren de inkomensverdeling hebben bei:n-vloed. Overheidsmaatregelen in de vorm van juridische voorschriften en regelingen m.b.t. het ekonomisch proces kunnen in hun feitelijke

uitwerking vaak door de schaarsteverhoudingen gedwarsboomd

worden. En dat lijkt mij met name het geval te zijn voor het mini-mumloon, de vermogensvorming en de exteme demokratisering van het (hoger) onderwijs. Sedert de invoering van het minimumloon in 1964 heeft dit geen gelijke tred gehouden met de regelingslonen2 2 en deze laatste geven een globale indikatie voor de loonontwikkeling Dit relatieve achterblijven van de minimumlonen vindt gedeeltelijk zijn oorzaak in de omstandigheid dat in de vraag naar de diensten van laag- en ongeschoold personeel grotendeels is voorzien door het binnenhalen van aanzienlijke aantallen gastarbeiders. Mede door de geringe arbeidsmogelijkheden in hun eigen land houden zij de aan-bodschaal voor de kategorie 'lagere arbeid' in ons land vrijwel

(19)

komen elastisch, zodat een grotere vraag naar hun diensten nauwe-lijks tot hogere lonen leidt, maar juist tot een grotere stroom gast-arbeiders naar ons land. Dat in de afgelopen jaren nog weinig is ge-bleken van een vermindering van de beloningsverschillen voor hoger

en lager gekwalificeerde arbeid, ondanks de aanzienlijke uitbreiding van het onderwijs, kan ook aan de stroom van gastarbeiders warden toegeschreven. 'Door het dichten van deze kloof' (tussen de vraag naar en het aanbod van ongeschoolde arbeid) 'met gastarbeiders', kan volgens L. H. Klaassen, 'alles bij het oude blijven'. Hij beschouwt in dit verband de gastarbeider als 'een effektief instrument om de in

onze maatschappij bestaande inkomensverhoudingen te conserveren

en het spook van de vergoeding van negatief psychisch inkomen buiten de deur te houden'.23 Het vervagen van de landsgrenzen op ekonomisch gebied doet o.a. op deze wijze ons weer beseffen dat inkomens\·erdelingsvraagstukken in de sfeer van de beroepsbevol-king niet meer nationaal op te lossen zijn.

Tenslotte blijkt uit een onderzoek, uitgevoerd door H. M. van de Kar op het Instituut voor Overheidsuitgaven,24 dat de maatregelen die de overheid heeft getroffen om in het kader van het bezits-vormings beleid de vorming van bezit in brede lagen der bevolking te

stimuleren, nauwelijks aan de doelstelling blijken te hebben beant-woord. Deze auteur komt tot de weinig opwekkende slotsom dat 'van een verbetering der vermogens- en inkomensverhoudingen ... vooral "aan de voet" geen sprake (is), integendeel'. Met name de Algemene Premiespaarwet blijkt te hebben geleid tot subsidiering

van reeds gevormd vermogensbezit.

Ofschoon t.a.v. de primaire personele inkomensverdeling belang-rijke maatregelen zijn uitgebleven, is de makro-ekonomische katego-riale inkomensverdeling sterk gewijzigd. Een aanwijzing daarvoor geeft de ontwikkeling van de arbcidsinkomensquote van bedrijven. In de periode 1959-1966 is deze geleidelijk aan opgelopen van 70,5 naar 77,2. Hieruit mag echter niet de konklusie worden getrokken, en dat gebeurt in de praktijk nogal eens, dat de primaire personele

verdeling in dit tijdvak verder genivelleerd is. De informatie welke deze indikator geeft is veel te grof om ook maar enigszins de ont-wikkeling van de ongelijkheid der personele inkomens daarmee te kunnen volgen. Hij berust namelijk op een ruwe inde1ing van het 23 L. H. Klaassen, Gastarbeidersfilosofie, Economisch-Statistische lJerichten, 29 sep· tember 1971, biz. 857.

(20)

inkomen in loon en overig inkomen. Het is daarom ook niet verras-send dat in de periode 1959-1966 het zgn. kerninkonien van de

werk-neniers enigszins gedenivelleerd is en de verdeling van het

besteed-bare inkomen van de volwassen beroepsbevolking (en daarmee be-doel ik de inkomenstrekkers tussen 21 en 65 jaar) zich niet meer zichtbaar heeft gewijzigd. Na 1966 is de arbeidsinkomensquote nog eens toegenomen tot circa 81 in 1971 . 25 Hoe de personele verdeling zich gedurende de laatste vijf jaar ontwikkeld heeft, weten we echter niet, enerzijds omdat de gedetailleerde gegevens die daarin inzicht geven pas met enkele jaren vertraging ter beschikking komen en anderzijds omdat hien·oor niet op het verloop van de

arbeids-inkomensquote kan worden afgegaan.

Evaluatie

Ondanks deze beknopte bespreking van de ingewikkelde materie welke de personele (besteedbare) inkomensverdeling is, meen ik toch dat het mogelijk is een beperkte evaluatie te kunnen geven van de gehanteerde instrumenten die tot een meer genivelleerde verdeling hebben moeten bijdragen. Het uitgangspunt daarbij is de vraagwelke groepen in de maatschappij men (in eerste aanleg) heeft willen berei-ken met het verdelingsbeleid.

Globaal kunnen de inkomenstrekkers vanuit dit gezichtspunt

worden ingedeeld in twee grote groepen, namelijk de aktieven en de niet-aktieven. De verdelingsmaatregelen zijn in de eerste plaats ge-richt geweest op degenen die niet aan het produktieproces deelnemen.

Bejaarden, weduwen, wezen, invaliden en werklozen zagen een groot

deel van hun inkomen ofwel via overdrachten van de overheid dan

wel via de uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten tot stand komen. Voor deze groepen kunnen de herverdelingsmaatrege -len niet als 'symptoombestrijding' of als een 'korrigeren achteraf' van de primaire inkomensverdeling worden opgevat. Deze relatief grote kategorie van inkomenstrekkers kan slechts in de lift van de personele inkomensverbetering worden opgenomen door het ver-strekken van inkomensoverdrachten. Een groot deel van de her-verdelingsmaatregelen moet m.i. daarom als noodzakelijk

en

effektief nivelleringsinstrument worden gezien.

Ten aanzien van de aktieYen werd een minder ingrijpend beleid gevoerd. Pas na 1960 werd de aandacht in de verdelingspolitiek sterker op de werkenden gericht, maar dat hiervan nu al belangrijke

(21)

resultaten mogen worden verwacht lijkt mij onwaarschijnlijk. Binnen de groep der aktieven is immers meer aan 'symptoombestrijding' gedaan dan aan een fundamentele wijziging van de primaire verde-ling, en daarom kan hier van verdelingsmaatregelen worden gespro-ken die vooral 'tweede keus' zijn. Hiertegen vooral richt zich de recente kritiek op het verdelingsbeleid, ofschoon een duidelijk onder-scheid tussen de maatregelen voor de aktieven enerzijds en de niet-aktieven anderzijds meestal niet wordt aangetroffen. Daardoor krijgen herverdelingsmaatregelen in het algemeen vaak het etiket

'inefficient' opgeplakt, hetgeen onjuist is. In het toekomstige

ver-delingsbeleid zal dit onderscheid m.i. niet uit het oog mogen worden verloren, want dan lopen we de kans dat de positieve bijdrage die de herverdelingsmaatregelen tot de inkomensverbetering der niet-aktieven hebben geleverd, gedeeltelijk weer teniet wordt gedaan.

5. ToEKOMSTPERSPEKTIEF

Een terugblik op een kwart eeuw overheidsaktie voor een meer aanvaardbare personele inkomensverdeling doet zien dat de ekono-misch meest kwetsbare groepen uit onze maatschappij, de niet-meer-aktieven, er in de loop der jaren relatief het meest op vooruit zijn gegaan. Voor zover zich een nivellering in de personele inkomens-verdeling heeft voorgedaan is die vooral het gevolg geweest van een uitgesproken herverdeling, gaande van de aktieven naar de niet-aktieven. De beroepsbevolking die het elk jaar weer mogelijk moet maken om deze overheveling van inkomen te effektueren, heeft de lasten van de herverdeling voortdurend zien groeien, waardoor er voor de aktieven relatief minder overblijft van de nationale in-komensgroei. Mede om deze reden meent H. Deleeck te kunnen konkluderen 'dat de personele inkomensverdeling in onze landen vermoedelijk een bepaald peil van stabiliteit heeft bereikt en dat op dit ogenblik geen duidelijke aanwijsbare factoren een verdere

nivelle-ring der inkomensverdeling mogen doen verwachten'.26 Een

aan-wijzing voor deze status quo ziet hij in het steeds dichter naderen van de ekonomische grenzen van de nivellering. Produktiviteitsvermin-dering of reakties van de inkomenstrekkers die de nivellering kom-penseren zouden zich volgens deze auteur beginnen voor te doen. En ofschoon hij toegeeft dat men 'evenwel volledig in het duister (tast)

26 H. Deleeck, Evolutie der inkomensverdeling, Economisch-Statistische Berichten,

(22)

omtrent de plaats waar deze economische grens zich bevindt', kan men volgens Deleeck wel stellen, 'dat in de verst gevorderde wes-terse land en deze theoretische grens zo dich t benaderd is da t de samen-drukbaar heid van de inkomensspreiding sterk verminderd of prac-tisch niet meer mogelijk is'.27

Het is onmogelijk nauwkeurig vast te stellen wat die 'ekonomische grenzen' zijn, en daardoor zullen het subjektieve element en de politieke voorkeuren een belangrijke rol spelen bij de beantwoording van de vraag wat men van de toekomst der inkomensverdeling ver-wacht. Ondanks dit onzekerheidselement klinkt de laatste jaren de

roep om een algemeen inkomensbeleid steeds luider. Enerzijds zou zo'n

beleid gericht dienen te zijn op de verwezenlijking van meer redelijke

personele inkomensverhoudingen 28 en anderzij ds will en sommigen

hiermee het instrumentarium van de ekonomische politiek uitbrei-den, met name om de algemene prijsstijging met meer resultaat te

kunnen bestrijden.29 Duidelijk komt hier weer naar voren dat de

prioriteiten die in het ekonomisch-politieke vlak worden vastgesteld in hoge mate bepalend zijn voor de ontwikkeling van de inkomens-verdeling. Het is op dit ogenblik dan ook nog geen uitgemaakte zaak welke doelstellingen het zwaarst zullen wegen in het toekomstige beleid. Ook al wordt aan de inflatiebestrijding voorrang gegeven, dan kan - indien een algemene inkomenspolitiek daartoe als instrument wordt gehanteerd - als neveneffekt toch een meer gelijkmatig ver-deeld primair personeel inkomen het gevolg zijn. Zowel inflatie-bestrijding als inkomensnivellering kunnen met dit instrument tege-lijkertijd worden aangepakt. Of een vermindering van de algemene prijsstijging ten gevolge van een effektieve inkomenspolitiek -gepaard zal gaan met een meer genivelleerde verdeling zal echter afhangen van de manier waarop de inkomenspolitiek bedreven wordt. Maakt de regering ernst met het scheppen van 'gelijke

kansen', met name door middel van het wegwerken van de

maat-schappelijke ongelijkheidsoorzaken aan de aanbodzijde, dan wordt voor de toekomstige ontwikkeling van de personele inkomensverde-ling de weg naar een grotere gelijkmatigheid open gehouden. De keuze waarvoor we ons geplaatst zien is evenwel veel ingewikkelder

27 H. Deleeck, t.a.p., biz. 335.

28 O.a. Nederlands Katholiek Vakverbond, Schets voor een algemeen inkomensbeleid,

Utrecht 1970, blz. 11 e.v.

29 O.a. P. de vVolff, The OECD Contribution to the Development of Incomes Policy

as an Economic Policy Instrument of Central Governments, in: Probleme der

(23)

en moeilijker dan ik hier heb aangestipt, want een groter aantal doel-stellingen dan prijsstabiliteit en inkomensverdeling konkurreren met elkaar. Daarom ben ik er niet zo zeker van dat een algemeen inko-mensbeleidin de jaren zeventig al tot belangrijke veranderingen in de personele verdeling zal leiden, te minder daar de milieuproblematiek weleens alle aandacht zou kunnen gaan opeisen en absolute prioriteit

zou kunnen krijgen.

Misschien is intussen bij u de gedachte opgekomen dat de ekono-mische wetenschap op het gebied van de personele verdelingsproble-matiek nog een grote achterstand heeft in te halen. Deze opvatting lijkt mij onjuist, althans indien bedoeld wordt dat de ekonomisten meer inzicht zullen moeten verschaffen in het verschijnsel dat aan-vaardbare of rechtvaardige inkomensverdeling heet. Wat een recht-vaardige primaire verdeling is, kan de ekonomist niet aangeven. Zelfs wanneer een beloning overeenkomstig de bijdrage welke iemand aan het produktieproces levert, als rechtvaardig wordt beschouwd, dan nog staat de ekonomist vrijwel met lege handen. Volgens de grensproduktiviteitstheorie ontvangt elke produktiefaktor een reele beloning welke gelijk is aan het grensprodukt van die faktor. Bij een dalende vraagkurve voor die produktiefaktor ontvangt alleen de marginale eenheid die in gebruik genomen wordt een beloning die gelijk is aan zijn eigen bijdrage aan het produktieresultaat. Alle voorgaande eenheden leveren echter een hogere bijdrage dan die van de marginale eenheid, maar ook zij worden beloond overeenkomstig

het grensprodukt van de laatst aangetrokken eenheid. Aldus wordt

niet bereikt dat elke afzonderlijke eenheid van een produktiefaktor een beloning ontvangt die een weerspiegeling is van de eigen bijdrage

van die eenheid.

vVordt ook het behoefte-element in de beschouwingen betrokken dan komen we terecht bij de inkomensoverdrachten en verlaten we het terrein van de primaire inkomensverdeling. Zowel Tinbergen30 als Oort31 heeft er reeds eerder op gewezen dat de problemen, die dan ontstaan met betrekking tot de inhoud van het begrip 'rechtvaardige'

of 'redelijke' inkomensverdeling, veel verder reiken dan het

werk-terrein van de ekonomische wetenschap. Toch hoeft de ekonomist

zich niet als belangstellende toeschouwer buiten het veld van het

verdelingsspel terug te trekken. Hij kan een waardevolle bijdrage tot

dit spel leveren door met behulp van zijn eigen instrumentarium

so ] . Tinbergen, Redelijke inkomensverdeling, Haarlem 1953.

(24)

trachten na te gaan welke gevolgen van een voorgestelde

verdelings-politiek te verwachten zijn voor bijvoorbeeld de overige

doelstellin-gen van de ekonomische politiek. Daarnaast kan hij in het verlengde

daarvan alternatieven en hun konsequenties duidelijk maken. Voor-dat de ekonomische wetenschap daartoe op het gewenste niveau in staat is, zal er echter nog heel wat informatie moeten worden open-gelegd, want de werkelijke personele inkomensverdeling is nog vrijwel een gesloten boek.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indirekte beïnvloeding van 'n kind se emosionele uitdrukking en regulering vind verder plaas deur reëls vir die uitdrukking van emosie ("display rules"), binne 'n

The short-acting insulin activates the storage cells in the human energy system to absorb the extra available blood sugar and hence regulates the glycaemic response.. This is

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Een nieuw lied van een meisje, welke drie jaren als jager onder de Fransche legers heeft gediend, en in de slag voor Austerlitz is gewond geworden... Een nieuw lied' van een

Natuurlijk heeft de grensnutschool, die deze verschuiving in het denken bewerkstelligde, niet vergeten dat er ook nog produktiekosten bestaan; hun relevantie voor de

Hoge populatie- dichtheden, het grote aantal carnivore soorten met uiteenlo- pende specialisaties en ook de spreiding van soorten over het seizoen, maken dat loopkevers

Om voor bekostiging van een school voor primair of voortgezet onderwijs in aanmerking te komen, moet vol- daan zijn aan twee criteria: (1) het moet aannemelijk zijn dat