Vraag nr. 12 van 31 oktober 1995
van mevrouw NELLY MAES
Decreet volksontwikkelingswerk – Uitvoering
Op 19 april 1995 heeft de Vlaamse Raad een decreet inzake verenigingen voor volksontwikkelingswerk aan-genomen, dat werd bekrachtigd door de regering. Dit decreet omvat de verplichte minimumgroei tot 3000 uur, of de verplichting tot samenwerkingsverbanden of fusies.
Verenigingen die het decreet gevolgd hebben en nu de vraag naar subsidiëring stellen aan de administratie voor Sociaal-Cultureel Werk, vernemen echter dat men op de administratieve diensten weigert dit decreet toe te passen.
Welke rechtsgrond heeft de administratie voor deze handelwijze ?
Doet zij dit in opdracht van de regering ?
Op welke rechtsgrond steunt de Vlaamse regering om de toepassing van een decreet, uitgevaardigd met ingang van 1 januari 1995 en waarvan de uitvoeringsbe-sluiten uitgevaardigd werden op 19 mei 1995, in sep-tember 1995 te weigeren ?
Wie is verantwoordelijk en draagt de consequenties van de reeds door de verenigingen aangegane verbinte-nissen op basis van een goedgekeurd en bekrachtigd decreet ?
Antwoord
Op 19 april 1995 keurde het Vlaams parlement drie decreten goed in de sector van het volksontwikkelings-werk. Een van die decreten voorziet in een regeling voor instellingen en omvat een verplichte minimum-groei tot 3.000 uren of de verplichting tot samenwer-kingsverbanden of fusies.
Op 10 mei 1995 kreeg elk van die decreten een uitvoe-ringsbesluit (Belgisch Staatsblad 5 oktober 1995). Gelet op het moment van de goedkeuring van de decreten en de uitvoeringsbesluiten heeft de adminis-tratie, geconfronteerd met de feitelijke gevolgen van de nieuwe decreten, en in het kader van een goed bestuur, gemeend zijn verantwoordelijkheid te moeten nemen teneinde voor het lopende werkjaar 1995 een aantal oplossingen te geven aan de zich aandienende proble-men.
Dit gebeurde telkens via een rondschrijven per werk-soort, waarbij in de geest van het decreet invulling gegeven werd aan de overgangsbepalingen, rekening gehouden met de retroactieve inwerkingstreding. Ov e r het juridische karakter en de gegrondheid hiervan wil ik mij op dit ogenblik niet ten gronde uitspreken, omdat een aantal organisaties op basis van die omzend-brieven ondertussen een klacht indienden bij de Raad van State.
Zolang over de correctheid van de inhoud van die omzendbrieven geen uitsluitsel is gegeven door het ter zake bevoegd rechtscollege, kan ik mij volledig achter
de inhoud van die omzendbrieven stellen in de mate waarin zij een redelijke en zekerheid brengende oplos-sing proberen te formuleren.
Ingeval het bevoegde rechtscollege een andere mening zou toegedaan zijn, werden in het programmadecreet, op mijn initiatief, de vereiste aanpassingen opgenomen om de regels, vervat in de omzendbrieven, decretaal te onderbouwen.
Het probleem van de honorering van de aangegane verbintenissen moet gerelateerd worden aan de beschikbare kredieten voor het werkjaar 1995 en is één van de elementen die de administratie aangezet hebben tot de redactie en verspreiding van de betwiste omzendbrieven.