• No results found

J. TEN GELEIDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "J. TEN GELEIDE"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TEN GELEIDE

\Vie de ontwikkelingen in antirevolutionaire kring de laatste jaren heeft gevolgd, weet, dat niet alleen bepaalde politieke gedragingen, maar dat ook de principiële achtergronden daarvan met meer dan gewone nadruk in de discussie zijn betrokken. Een verdere gedachtenwisseling over deze onderwerpen kan voor de Anti-Revolutionaire Partij van nut zijn, mits de zaken waarover verschil van mening bestaat, duidelijk, maar tegelijk in de sfeer van het onderlinge beraad aan de orde worden gestelcl.

Teneinde zulk een gedachtenwisseling te bevorderen, heeft de redactie tot een drietal personen te weten de heren M. \"1. Schakel, dr. C.

J.

Verplanke en prof. dr. S. U. Zuidema - van wie bekend was, dat zij onbehagen gevoelden over het gevoerde beleid, het verzoek gericht in een artikel een uiteenzetting te geven over de oorzaken en inzonderheid over de principiële achtergronden daarvan.

De redactie stelt op prijs dat de aangezochte personen haar uitnodiging hebben aanvaard, waardoor zij in de gelegenheid is een verdere gedachten-wisseling mogelijk te maken.

Zij publiceert hiermede voorts gaame een referaat van prof. dr.

J.

Zijlstra, dat vvellicht eveneens aanleiding zal geven tot nader gesprek.

Dit nummer bedoelt dus geen laatste woord te geven. Het is bedoeld als een soort van inventarisatie alsmede als een poging het gesprek een nieuwe stimulans te geven.

Indien dit laatste zou worden bereikt, heeft dit nummer beantwoord aan het doel dat de redactie ermede beoogt.

Voor de redactie,

(2)

IS CHRISTELIJKE PARTIJFORMATIE FUNEST VOOR DE DEMOCRATIE? 1)

DOOR

PROF. DR. J. ZIJLSTRA

De bovenstaande titel dekt niet geheel, ten dele zelfs geheel niet de inhoud van dit artikel. Ter verklaring moge worden aangevoerd, dat een zo con-creet mogelijk aanknopingspunt werd gezocht met de politieke actualiteit. Dat politiek actuele punt was ten tijde van de voorbereiding van dit artikel, dat in de lik'ltste verkiezingsstrijd opnieuw de noodzakelijkheid, respectievelijk de wenselijkheid van partij formatie naar christelijk beginsel ter discussie is gesteld. Wie bv. A.R., C.H. of K.v.P. stemt. stemt maar kiest niet, aldus een uitspraak van, naar ik meen dr. Vondeling. \Verd

aanvankelijk bij de bestrijding van partij formatie naar christelijk beginsel sterk de nadruk gelegd op theologisch-wijsgerige motieven (het "Gebot der Stunde" mag nooit eeuwige politieke beginselen aanvaarden), thans wordt meer pragmatisch gesteld, dat aan de vruchten de boom wordt gekend. En welnu: de democratie is in gevaar; hetrichtig functioneren van een wer-kelijk gezonde democratie vraagt partijfortnatie op grond van duidelijke antwoorden op concrete politieke vragen. Elke andere grondslag van partij-formatie verduistert en verwart het politieke leven, verlamt daardoor de effectieve werking van het staatsbestel, is kortom een gevaar voor de democratie.

Een onderzoek naar het waarheidsgehalte van deze stelling vormt de inzet van mijn betoog. Daaraan hoop ik dan vast te knopen verdere beschouwingen omtrent wezen en noodzaak van partij formatie op grond van een bepaalde levensbeschouwing, nader naar christelijk beginsel.

Ik meen, dat het aantasten van de houdbaarheid van vorenbedoelde stel-ling niet moeilijk is. Partij formatie alleen op grond van allerlei actuele politieke problemen zou de meest kwetsbare democratie opleveren, die men zich kan voorstellen, omdat zij nl. de meest onstabiele situatie oplevert. Politieke partijen immers hebben vóór alles nodig duurzaamheid. Zij

be-horen te vormen de blijvende bestanddelen van een democratisch politiek

bestel. Er is geen begin van twijfel mogelijk, dat bij gebrek aan beginselen slechts belangen de ruggesteun van partij formatie zouden kunnen vormen.

Zulk een op belangen georiënteerde partij formatie nu is funest voor een democratisch bestel. Ik meen, dat dit geen verder betoog behoeft. Trouwens geen der politieke partijen in Nederland beantwoordt aan het beeld, dat de hiervoor gereleveerde kritiek op partij formatie naar (christelijk)

(3)

IS CHRISTELIJKE PARTIJFORMATIE FUNEST VOOR DE DEMOCRATIE? 159

ginsel zou moeten opleveren. Ook de V.V.D., ook de Partij van de Arbeid steunen op beginselen. De V.V.D. zal het trouwens niet willen ontkennen, de P.v.d.A. zal het niet k-unnen ontkennen. Als iemand zijn stem geeft aan de P.v.d.A., wat kiest hij dan met betrekking tot het vraagstuk van de (atoom)bewapening? Belangrijke verschillen van mening op dit punt beletten niet, dat de eenheid van het p<JJrtijverband wordt bewaard. En dat is in het geheel niet verwonderlijk.

Politieke pa·rtijen hebben het b·indende cement VGJJt beginselen nod1:g, dat hen bijeenhoudt ook en jt~ist als de inzichten met betrekking tot act·u.ele poz.itiel?e proble·Pnen -uiteenlopen. Met name kunnen aldus belangentegen-stellingen worden gematigd, ja zelfs soms verzoend: dit is een van de grootste diensten die beginselpartijen kunnen bewijzen aan een goede demo-cratie. Het gaat hier niet om beginselen of geen beginselen, maar het gaat om de v;raag, naar welke beginselen politieke partijen zich richten.

Ten behoeve van partijformatie naar christelijke beginselen is hiermede "een begin van bewijs" geleverd. Immers, als het waar is, dat het bij partij-formatie moet gaan om beginselen die sametJJbinden in de caleidoscopische wisseling van de actuele problematiek, is het dan wonder, dat er mensen zijn, die dit saambindend beginsel zoeken in wat hen ten diepste beweegt, nl. in hun christelijk geloof ?

Maar toch hebben we hier nog slechts te maken met een "begin van be-wijs". Want wij zijn er nog niet. Het gaat ons om de ch:ristel·ijke politie!?. En het voorgaande is een argument tot de vorming van een partij van chr-is-tenen. Op zichzelf een verre van onbelangrijke zaak. Ook als wij verder geen verstandig woord zouden kunnen zeggen over christelijke politie!?, dan zou zulk een partijformatie, nl. de christelijke partij als vereniging van christenen, verre te verkiezen zijn boven menig ander beginsel van partijfonnwtie. Ik ga nog een stap verder. Wanneer wij in onze christelijke politieke partij(en) hopeloos verdeeld zouden zijn of geraken met betrek-king tot ook de voornaamste actuele politieke vraagstukken, als het zicht op wat waarachtige christelijke politiek is ons bij tijd en wijle ontglipt, dan blijft een vereniging van mensen, die in diepste levensbeginsel één zijn, op zijn minst een "onderkomen voor bezinning". Zou het misschien niet zo kwmen zijn, dat in een partij, bestaande uit mensen die zich christenen mogen noemen, de christelijke politiek zich ka.ll kristalliseren, steeds weer opnieuw, ook als zij ons voortdurend weer ontglipt, omdat ons zondig en verduisterd mensenverstand slechts ten dele kent en steeds weer afbreekt, wat werd opgebouwd?

Maar wij lopen vooruit op ons betoog. Want in het voorgaande werd ge-tracht de onhoudbaarheid van één bepaalde stelling aan te tonen. Het ging ons nl. tot dusverre om de stelling, dat christelijke partijen dáárom een gevaar vormen voor de · demoara tie, omdat hun aanhangers "wel stemmen maar niet kiezen". Het is ons bij dit onderzoek gebleken, dat juist vanuit de vereisten voor een gezonde en stabiele democratie politieke partijen moeten steunen op beginselen. In dit stadium hebben wij de christelijke politieke partij 'reeds ontmoet, nl. als "vereniging van christenen", als "christelijke milieuvorming op staatkundig terrein" als men wil.

(4)

160 PROF. DR. ]. ZI]LSTRA

andere politiek, is hiermede nog niet voor het voetlicht gebracht. Anders gezegd, wij hebben nog slechts ontmoet de christelijke politieke partij als vereniging van christenen. Wij hebben nog niet ontmoet en verdedigd de christelijke politieke partij als middel tot het bedrijven van christelijke politiek. Het gaat ons nu om dit laatste punt. Is er christelijke politiek als functie van christelijke politieke beginselen.

In de eerste jaren na 1945 is van wat ik nu maar gemakshalve doorbraak-zijde zal noemen wel eens nogal extreem gesteld: christelijke politiek is principieel onmogelijk, omdat het in de politiek gaat om aardse dingen. Praktische oplossingen moeten worden gevonden voor praktische proble-men. Men moet dit strikt gescheiden houden van kerk en geloof; het "dies-seitige" mag nimmer worden verward met het "jen"dies-seitige".

Dat nu is, geloof ik, niet zo gebleven. Van de zijde van onze mede-christenen in bv. de Partij van de Arbeid wordt duidelijk gesteld, dat zij het verband willen zien tussen geloof en politiek. Politiek is gods-dienst. In een artikel van de hand van dr. Buskes in Het Vrije Volk van

15 maart 1958 zegt hij weliswaar, dat hij liever spreekt over een politieke dienst van God dan over een christelijke politiek, maar dat is, dunkt mij,

meer het uitspreken van een afkeer van een in zijn ogen historisch belaste term dan een afwijzen van de zaak.

Maar als het nu zo staat, als wij het er over eens kunnen zijn, dat politiek en geloof ten diepste samenhangen, waar ligt dan de werkelijke scheidingslijn tussen hen die wel en hen die niet willen partij formatie

naar c:hristelijk beginsel?

Ik maak voor een andere analyse nog even gebruik van het genoemde artikel van dr. Buskes. Dit artikel is een - zeer instemmende reactie op de bijdrage van prof. Van Niftrik in de bekende brochure van c.H.-zijde : Waarom wij

c.H.

zijn en blijven.

Gebruik makend van een uitspraak van De Savornin Lohman stelt prof. Van Niftrik, dat het niet gaat "om de handhaving van abstracte normen, het doorzetten van bepaalde idealen, het verwerkelijken van een bepaalde christelijke visie op staat en maatschappij, maar om het dienen van land en volk in de navolging van Jezus Christus" 2). De auteur herhaalt dat met iets andere woorden: "Het probleem is, of Jezus Christus mij voorgaat in de concrete werkelijkheid, zodat ik Hem van stap tot stap heb te volgen op onbekende en verrassende wegen, of dat Hij mij een aantal inzichten en waarheden heeft geopenbaard, die voor alle tijden gelden, zodat ik die alleen maar heb toe te passen in alle omstandigheden en te allen tijde" 3). Dr. Buskes citeert dit alles met grote instemming. Hij realiseert zich, dat Van Niftrik wèl- en hijzelf niet een voorstander is van de christelijke politieke partij, maar "als de functie van de Bijbel bij het politiek handelen aan de orde komt, staan de doorbraak-christenen mèt prof. Van Niftrik tegenover de A.R.P.".

Dit punt van kritiek op de A.R.P. wil ik thans een ogenblik nader be-schouwen. Het gaat dus om "het volgen van Jezus Christus in de concrete werkelijl?heid van stap tot stap" versus ,)let hebben van inzichten en 'ltlaar-heden voor alle tijden geldend."

2) Waarom wij C.H. zijn en blijven, Den Haag 1958, blz. 21.

(5)

IS CHRISTELIJKE PARTIJFORMATIE Fl'NEST VOOR DE DEMOCRATIE?

161

Dr. A. Kuyper schrijft in zijn toelichting op zondag 29:

,,\Vat men ten onzent de Anti-Revolutionaire Partij noemt, is dan ook niet anders dan het product van die gisting onder de belijdende Christen-heid, die beseft dat onze rechtsordening op tal van punten in strijd is met de Goddelijke rechtsordening, en die deswege oordeelt, dat we niet mogen stilzitten, maar gehouden zijn, tegen het verkeerde in onze rechts-ordening te protesteren, en al de ter onze beschikking staande kracht en onze invloed hebben aan te wenden, om onze Nederlandse wetgeving en rechtsordening naar deze Goddelijke rechtsordening, voor zover deze ons bekend is, te conformeren."

En direct daarop aansluitend:

"Belijders van den Christus, die zich hierbij van verre houden, tonen daardoor, dat het hun alleen egoïstisch om de zaligheid hunner zielen te doen is, en dat ze geen drang of geestdrift in zich hebben, om voor de ere van hun Verhondsgod in Zijn Goddelijke rechtsordening te strijden" 4).

Deze uitspraken van Kuyper kunnen we als volgt samenvatten: 1. er is een in beginsel kenbare Goddelijke rechtsordening ;

2. de feitelijke rechtsordeningen moeten daarmee in overeenstemming worden gebracht;

3. christenen moeten zich politiek organiseren ter bereiking van het onder 2. gestelde.

De citaten van Buskes en Van Niftrik liggen eIus vooral op het terrein van punt 1. Niet te ontkennen is, dat allerlei uihverking, bv. bij Kuyper zelf, aanleiding geeft tot kritiek. Ik noem als voorbeeld de rede van 1913,

Heilige Orde. Daarin wordt aan een stelsel van handelspolitieke bescherming

met allerlei Schriftbewijs de voorkeur gegeven boven het systeem van alge-hele vrijhandel. "Gods Heilige orde in de natuur geeft een mensheid, in gans ongelijke natiën ingedeeld, ja zelfs bij de voleinding laat ons de Heilige Schrift nog een loflied voor het Lam beluisteren niet uit één gelijke mens-heid, maar uit geheel onderscheiden volkeren, geslachten en natiën opgaande. En daartegenover nu, is de Vrijhandel als dogma uit den menselijken bajert opgedoken, erop uit om deze Heilige Orde teniet te doen en nogmaals op te richten ,vat God zelf bij Babels torenbouw eerst gevonnist heeft, en toen neersloeg. Vrijhandel als exceptie, kan kostelijk zijn, maar bij de geheel ongelijke gesteldheid der natiën, is Vrijhandel tot dogma geijkt, de niets sparende vijl, die, alle eigen aard vereffen end, de spier zelf verslapt, die, ook ten onzent, 't volksleven nationaal spant" 5).

Ii1 de geschiedenis van de A.R.P. zijn nog wel meer van dergelijke voor-beelden te vinden (ik noem de ontwikkeling van de denkvoor-beelden omtrent de rol van de vrouw in de politiek, een "gezag is gezag"-theorie tijdens het conflict in Indonesië na 1945). Kritiek op een dergelijke gedachtengang acht ik juist. \Vij zullen in de Bijbel geen voor alle tijden en plaatsen geldende "blauwdruk" van een christelijke staat en maatschappij vinden.

4) Dr. A. Kuyper, E voto Dordraceno. Toelichting op den Hcidelbergschen

Catechis-mus. Deel IV, blz. 83.

5) Dr. A. Kuyper, Heilige Orde. Kampen 1913, blz. 18. Zie over deze problematiek

verder: J. Zijlstra, Economische orde en economische politiek. Leiden 1956, blz. 87-90.

(6)

162 PROF. DR. J. ZIJLSTRA W·ij hebben hier te 'maken met een te verwerpen stat'Ïsche opvatting van de betekenis van Gods Woord voor het leven in staat en maatscha1ppij. In zoverre moet tot op zekere hoogte het standptmt van Bttskes en Van Niftrik worden onderschreven.

Maa:r ik ondersdhrijf niet, dat een ·waarachtig christelijke pDlitiek volledig en juist wordt omschreven door het "van stap tot stap volgen op onbekende wegen". Inderdaad, wij vinden in de Bijbel niet een algemeen systeem van beginselen en ordeningen, die ons een ideale christelijke staat of maatsdhappij schetsen. Inderdaad gaat het veeleer om de tot mij komende en duidelijk tot mij komende geboden van liefde tot God en liefde tot de naaste. Maar de Bijbel wil ons helpen dat te verwezenlijken. De Tien Geboden naar Nieuw-Testamentische strekking trekken als het ware hulp-lijnen bij de beoordeling van staat en maatschappij, d.w.z. van de concrete staat en maatschappij, waarin ik leef. Het zijn waarschuwi.ngsvuren, die mij zeggen : pas op, ga die richting niet uit. Richt staat en maatschappij zo in, dat belemmeringen worden weggenomen enjof ruimte wordt geschapen voor het volgen van Gods geboden, te weten liefde tot God en liefde tot de naaste. In dat kader en in dat kader alleen verschijnen zaken die men "ordeningen" of "beginselen" kan noemen. Er moet bv. gezag zijn in gezin en staat, zonder hetwelk een ordelijke en daarmede vreedzame samenleving niet mogelijk is. Dat gezag moet een bron hebben. Bron en competentie van dat gezag vormen een fundamenteel politiek probleem, een probleem dat hoogst actueel is. Men zie in dit verband de schone verklaring van het vijfde gebod in de Heidelbergse catechismus. Hoe moet dat gezag functioneren? \Af elke wetten wel en welke niet? \Af elke maatschappelijke orde wel en welke niet? Hierbij moet echter niet naar een statisch patroon worden gespeurd. Inderdaad moeten wij deze vragen trachten te beantwoorden in de con-crete situatie, waarin wij leven. Deze concon-crete situatie is historisch bepaald. Daarom moeten wij voortdurenel in de weer zijn, politiek in de weer zijn, om belemmeringen te verwijderen en ruimte te scheppen voor de dienst van God en de dienst aan de naaste. Zo is christelijke politiek een voortdurende koersbepaling, een aangeven van een riohting. Zulks vraagt twee dingen. In de eerste plaats moet het uitgangspunt worden gekend, de plaats van waaruit wij opereren, en in de tweede plaats moet een doel worden aange-geven. Standpunt en doelstelling zijn nodig om een richting te kunnen be-palen. Da:t uitgangspunt, dat startpunt is de tijd waarin ik leef en de plaats, waar ik mij bevind. Daarom moeten die "tijd en plaats" worden gekend. De problemen, die ik wil onderzoeken en waarvan ik de oplossingen wil vinden moeten daarom zakelijk worden verstaan. In die zin is christelijke politiek door en door zakelijk Christelijke politiek is niet een geheel van vrome leuzen met soevereine minachting voor de feitelijke en zakelijke kern der dingen. Maar : ik moet niet alleen weten waar ik sta, ik moet ook weten waarheen ik wil. Dat doel is een leven in dienst van de Heer en in dienst van de naaste.

(7)

IS CHRISTELIJKE PARTIJ FORMATIE FUNEST VOOR DE DEMOCRATIE ~ 163

van staat en maatschappij op het aanwezig zijn van belemmeringen op de weg van de mens tot God en tot de naaste.

Deze politieke arbeid is geen tasten als blinden. Gods 'Woord kan ons daarbij helpen, wil ons ondenvijzen en waarschuwen.

Ik kom nu als vanzelf terug op de bovengegeven citaten van Van Niftrik. Inderdaad, met deze auteur kan worden ingestemd, als hij zegt, dat wij niet moeten zoeken naar voor alle tijden en omstandigheden toe te passen ge-openbaarde inzichten en waarheden. Ook is het niet moeilijk te onderschrij-ven, dat wij onze Heer moeten volgen in de concrete \verkelijkheid - van stap tot stap op onbekende en verrassende wegen.

Mits hieraan nog één 'wordt toegevoegd. Mits hieraan wordt toe-gevoegd het woord uit psalm 25. Maak mij Uw wegen bekend, leer mij Uw paden. De christelijke politiek wil zich laten leren. Dat is haar essentie.

Zouden de christenen in Nederland, tot welke partij zij ook behoren, het hierover niet eens kunnen worden? Zouden in ieder geval bv. Buskes, Van Niftrik en Berghuis het niet eens kunnen zijn? Dan zijn lang niet alle obstakels tussen de drie betreffende partijen verdwenen. De christelijke politieke partij als instrument van zulk een christelijke politiek moet nog afzonderlijk aan de orde komen. Maar dan is in ieder geval een langzamer-hand wel erg vermoeiend geworden discussiepunt uit de wereld.

(8)

164 PROF. DR. J. ZIJLSTRA

Ik noem nog een tweede voorbeeld. De Bijbel predikt noch verwerpt enig systeem van economische orde. Vrije of geleide economie, kapitalisme of socialisme, men vindt ze niet besproken. Maar het economisch bestel van de 1ge eeuw dwong zolang het bestond - de ondernemer tot een mensonwaardige behandeling van zijn arbeiders. Het stelsel als zodanig de vrije markteconomie zonder noemenswaard staatsingrijpen - is op zichzelf nog niet afkeurenswaardig. Maar deze 1ge eeuwse orde dwong in de concrete werkelijkheid van die dagen de ondernemer tot prak-tijken op straffe van economische ondergang - die voor een christen niet aanvaardbaar zijn. Het stelsel was "een steen op de weg tot de naaste." Christelijke politiek vroeg om het wegnemen van deze steen.

Met deze hvee voorbeelden beb ik nogmaals willen aangeven, wat naar mijn mening het wezen van waarachtige christelijke politiek is. Het gaat niet om het realiseren van een samenstel van ordeningen naar een in de Bijbel gevonden receptuur. Het gaat wèl om concrete correcties van con-crete situaties die ik in mijn tijd aantref. Plaatsbepalingen en richtingbe-paling komen nooit "klaar" of "af". In staatkundig bestel of maatschap-pelijke orde blijven altijd "stenen te ruimen". In deze zin is christelijke politiek inderdaad dienst aan God. Zij is zakelijk - als het goed is, door en door zakelijk - , omdat zij uitgaat van een grondige analyse van het bestaande. Zij is principieel, omdat zij in dat bestaande ruimte wil schep-pen, behouden of vergroten voor het kunnen dienen van God en de naaste. Zij verwerpt daarom een onderscheid tussen zakelijke en principiële problemen. De betalingsbalans behoort haar evenzeer bezig te houden als de zondagsrust.

Maar is voor het bedrijvan van de aldus gedefinieerde christelijke politiek nodig de christelijke politieke partij? Is zulk een partij een onontbeerlijk instrument voor bedoelde politiek? Als christelijke politiek is dienst aan God, en daarom dan ook is een heilige zaak en een dure roeping, geldt zulks dan ook voor het aangesloten zijn bij een christelijke politieke partij? Zonder meer, als direct gebod voor de christen mag men dat naar mijn mening niet stellen. Het is niet een soort elfde gebod, dat los van tijd en plaats tot de christen komt. De noodzakelijkheid van een christelijke poli-tieke partij ligt in het instrumentele veeleer dan in het principiële vlak. Hier sluit het betoog aan bij hetgeen in de aanvang van dit artikel werd be-handeld.

Politieke partijen moeten - terwille van een gezond democratisch staats-bestel - duurzaamheid bezitten. Men kan geen partijen oprichten en op-doeken al naar de luim van het po,litieke seizoen, ik bedoel op basis van een-stemmigheid met betrekking tot de steeds wisselende configuratie van concrete politieke problemen. Die duurzaamheid kan slechts steunen op continuïteit van gehuldigd beginsel. Welnu, voor de christen is politiek dienst aan God. Zij bestaat hierin, dat wij staatkundig en maatschappelijk voort-durend en steeds opnieuw moeten "schikken en richten" (zie zondag 47 Heidelbergse catechismus), opdat ons leven, dat behoort te zijn tot eer van God en tot dienst aan de naaste in de staat en de maatschappij, waarin wij hier en nu leven, daartoe ruimte vindt en ruimte behoudt.

(9)

con-IS CHRcon-ISTELIJKE PARTI}FOR:\Ii\TIE Ft:NEST VOOR DE DE:\lOCRATIE? 165

tinuïteit. Het behoort in discussies over politiek voor christenen een vast punt te zijn.

Organisatorische verzelfstandiging in de vorm van een politieke partij .,ligt dan voor de hand". Een zodanige partij is het organisatorische sluitstuk van het beleden fundamentele politieke beginsel. Niet meer en niet l1'linder.

Zo gezien is het behoren tot een christelijke partij - om nu eens een wat in discrediet geraakte uitdrukking te gebruiken - een "afgeleid beginsel". Dit heeft consequenties. Zo mag het feit dat de christenen in politicis niet één zijn niet eenzijdig worden voorgehouden aan "hen die heengingen". Dat zovele christenen niet tot een christelijke politieke partij (vvillen) behoren is yoor de christelijke politiek een hoogst ernstige zaak. :vraar ik heb weinig lust dr. Buskes voor te leggen de befaamde Haag "of een christen lid van de P.v.d.A. mag zijn". Mij kwelt veelmeer de vraag, waarom \\'ij hem en zovele anderen niet vast konden houden. \Vij moeten meer aandacht geven aan de fundamentele vragen van de christelijke politiek. De christelijke politieke partij is slechts daarin en daardoor aanvaardbaar. Is zij voor een christen geboden? \Vij moeten er naar streyen de christelijke politiek tot een zo heldere en eenvoudige zaak te maken, dat de christelijke politieke partij "vanzelf spreekt".

Te hoog gegrepen? Dat zal wel, helaas. Maar dan ook voorzichtig met het "geboden zijn" van de christelijke politieke partij, met name voorzichtig met het voorhouden hiervan aan hen, die het bij ons niet meer konden

harden. .

Diep te betreuren is ook juist in dit verband het gebrek aan eenheid in de christelijke politiek. Als deze christelijke politiek zulk een glanzend bijbels ideaal behoort te zijn, hoe is het dan mogelijk, dat de A.RP. en C.H.U. gescheiden voortleven. Ik ken wel alle verhalen die ter motivering van deze gescheidenheid de ronde doen. Deze gescheidenheid is echter niet slechts en in de allereerste plaats in wezen een negatie van de christelijke politiek zelve, zij is ook bedenkelijk voor de democratie. Immers een gezonde en stabiele democratie vraagt niet slechts continuïteit met betrekking tot de beginselen van partijfonnatie, zij vraagt bovendien, dat het aantal politieke paJrtijen beperkt is. In dat opzicht is Nederland wederom op een bedenkelijke weg. Dat de gescheidenheid der reformatorische christenen tot de versplintering een belangrijke bijdrage levert, is beschamend.

Een enkel woord van samenvatting en conclusie alsmede hier en daar van precisering is wellicht nog op zijn plaats.

De christelijke politieke partij kan men zien als een vereniging van christenen (met een staatkundig doel) Of als een instrument van een christe-lijke politiek. Men zou in dit verband ook kunnen spreken van eell politiek 'van christenen respectievelijk een christelijli?e politiek. \Vanneer men een

recente discussie in Nederlandse Gedachten volgt 6) dan zou -- zeer globaal typerend - de c.I-I.U. eerder het eerste, de A.RP. eerder het tweede type Yertonen. Het gevaar voor de eerste richting is, dat voldoende duidelijkheid vastheid ontbreekt, het gevaar voor de tweede richting dat zij een voor

(10)

166

IS CHRISTELIJKE PARTIJFORMATIE FUNEST VOOR DE DEMOCRATIE)

alle tijden en plaatsen geldend systeem van eeuwige beginselen uit de Bijbel zal trachten af te leiden.

Naar mijn mening zal de christelijke politieke partij beide types moeten omvatten. Zij moet zijn zowel "christelijke milieuvorming op staatkundig terrein" als instrument van een waarachtige christelijke politiek. Ik kom daarop hierna nog even terug.

Deze christelijke politiek streeft niet naar het zoeken van "de" christelijke staat of "de" christelijke maatschappij. Zij wil "hier en nu", d.w.z. voor een bepaalde periode en voor een bepaalde samenleving nagaan, wat moet ge-beuren, wat moet veranderen om ruimte te scheppen en ruimte te bewaren voor de dienst van God en de dienst aan de naaste.

Dat heeft betrekking op de samenleving als geheel, voor alle problemen die zich daarin voordoen, waarbij deze problemen steeds in hun samenhang moeten worden gezien. Er is dan geen aanleiding om principiële vraag-stukken te onderscheiden van niet-principiële vraagvraag-stukken. De samenleving als geheel moet voortdurend worden getoetst aan die ene vraag, nl. welke ruimte zij biedt voor het christelijk leven. Deze toetsing kan soms leiden tot beleidsoordelen, die voor een langere periode gelden, en aldus, voor die periode en voor die bepaalde samenleving, als "ordeningen", "beginselen" of iets dergelijks worden getypeerd. Daarbij helpt de Bijbel ons op weg, lerend, waarschuwend en aldus richtinggevend, maar nooit dicterend welke staat en welke maatschappij voor alle tijden en plaatsen als de meest juiste moeten worden gezien.

Wanneer wij de Tien Geboden uiteengezet en verklaard vinden in de Heidelbergse catechismus, dan zien we als het ware het gehele spectrum van staatkundig en maatschappelijk leven. En wij ontmoeten de geboden daar inderdaad in de lerende en waarschuwende zin als bovenbedoeld.

Er is in dit verband nog op een belangrijk punt te wijzen. Het is niet zo, dat overal en altijd voortdurend iets belangrijks aan de orde behoeft te zijn voor de christelijke politiek. Zij zal haar aangrijpingspunten moeten vinden in de samenleving als geheel en op hoofdpunten daarvan. Misschien is er wel eens "windstilte" in die zin, dat er niet duidelijke aanknopingspunten zijn voor een wel te onderscheiden christelijke politiek. Dan blijft de christe-lijke politieke partij haar bestaansrecht behouden. Ook al is zij dan voors-hands niet méér dan een vereniging van christenen, ook al hebben we dan in zoverre slechts te maken met "een politiek van christenen" en niet met een echte "christelijke politiek", dan nog is die partij in stand te houden. Zij is dan een "Heet in being". Ieder moment kan dat echter veranderen. Ieder moment kan de windstilte verdwijnen en de storm opsteken. Dan moet de christelijke politiek paraat zijn. Op die hoogtepunten van haar bestaan is de christelijke politieke partij meer dan een vereniging van christenen, dan kristalliseert de politiek van christenen zich tot christelijke politiek.

Is de christelijke politieke partij funest voor de democratie? Dat hangt er van af. Dat hangt van onszelf af. In de mate waarin de christenen (in mijn betoog gaat het in eerste instantie om de reformatorische christenen) zich uitleven in voor dat ideaal irrelevante beuzelarijen en oefeningen in het kweken van splijtzwammen verkeert die zegen in zijn tegendeel.

(11)

QUO VADIS? 167

QUO VADIS? DOOR

M. W. SCHAKEL

Het na-oorlogs verloop van zaken rechtvaardigt bovenstaande vraag in meer dan één opzicht.

In 1918 werden de zetels in de Tweede Kamer der Staten-Generaal voor de eerste maal toegewezen volgens het systeem van de evenredige ver-tegenwoordiging. Onze partij behaalde in dat jaar 13 zetels. Gedurende de drie daarop volgende decennia bleven wij (met uitzondering van 1929) goed voor tenminste 13 zetels.

1918: 13 zetels 1922 : 16 zetels 1925 : 13 zetels 1929: 12 zetels 1933: 14 zetels 1937:

17

zetels 1946: 13 zetels 1948: 13 zetels

De laatste Kamerverkiezingen waren in 1963. Ook in dat jaar zijn wij met dertien zetels uit de bus gekomen, maar iedere meelevende staatsburger weet dat de 13 zetels gedurende de eerste 30 jaren van evenredige ver-tegenwoordiging behaald werden in een Kamer van 100, die van 1963 in één van 150 leden.

Ons percentage daalde van 13,21 in 1948 tot 8,7 in 1963. Jarenlang zetten wij ons als antirevolutionairen bij nationale verkiezingen in voor lijst 3 - na de katholieken en de socialisten - in 1959 zalden wij naar de 4e plaats, doordat de V.V.D. ons passeerde en in 1963 scheelde het niet zoveel meer of de C.H.U., die als kerkelijk-eenzijdige partij altijd een stuk achter onze duidelijk inter-confessionele partij bleef, had ons naar de Se plaats verdrongen :

C.H.U. : 536.801 stemmen, A.R.P. : 545.836 stemmen.

Deze cijfermatige teruggang verontrust 'ieder rechtgeaard partijgenoot om het even of hij de aanduiding "verontrust" wel dan niet voor zichzelf accepteert.

Vanwaar die structurele afbrokkeling ?

(12)

168 M. W. SCHAlCEL meer wellicht en de ander wat minder, maar als het bij ons fiks regent 2 1 het elders toch ten minste druppelen, indien zich hier een algemeen creesta-1 .. creesta-1 lJ c verse ra mgsproces mam esteert h 1' ' 'f "' e

De cijfers vertellen echter iets anders.

In de Tweede Kamer zijn

5

christelijke politieke partijen vertegenwoor-digd.

Wij liepen van 1959 op 1963 terug. Hoe stond het met de vier anderen? Zij liepen niet terug. Zij bleven ook niet gelijk. Zij boekten alle vier winst

1959 % 1963 'fo

K.V.P. 1.895.914 31,59 1.996.865 31,92

C.H.U. 486.429 8,10 536.521 8,58

S.G.P. 129.678 2,16 143.533 2,29

G.P.V. 39.972 0,67 46.267 0,94

Een duidelijk bewijs, dat men geen algemeen-geestelijke oorzaken kan aanvoeren voor ons verlies.

A.R.P. 563.091 9,39 545.438 8,72

Gedaald beneden de 9%, hetgeen sedert 1918 nooit geschied is. Verlies terwijl de andere christelijke partijen zonder uitzondering winst boekten. Onze teruggang wordt er benauwender door.

Ze ligt ook niet zonder meer in de lijn van de sociologische ontwikkeling. Eer het tegendeel.

Men kan politiek Nederland globaal in c1rie groepen indelen: de socialis-ten, de confessionelen, de liberalen. Geen enkele politieke partij fungeert in een luchtledig. Haar voortgaande ontwikkeling komt in nauwe relatie tot het volk, waarbinnen zij opereert tot stand. Een politieke partij in een onderontwikkeld gebied heeft een ander program, een andere stijl van presentatie, een ander vocabulair dan een partij in een uitgebalanceerde democratie. De samenstelling van de Nederlandse bevolking en haar pro-blemen waren in de jaren dertig anders dan nu. In zoverre past iedere politieke groepering zich aan de maatschappelijke ontwikkeling aan.

Toch draagt daarnaast elke partij een stuk historie met zich mee. Onze stelling nu luidt, dat bij de huidige samenstelling van ons volk de confes-sionele partijen, gelet op hun historie en typische kenmerken, vanuit de sociologische gezichtshoek bezien de concurrentieslag met socialisten en liberalen zeker niet vanuit een verslechterde uitgangsstelling aangaan. De S.D.A.P. was een typische arbeiderspartij, aanvankelijk dogmatisch door-drenkt van het marxisme, met een eigen klimaat, waarin de industrie-arbeider, de wereldhervormer, de vegetariër, de esperantist en de natuur-vriend met manchester broek en open sandalen een geestelijk tehuis vonden.

Hierboven werd zeker geen getrouw beeld van de huidige Partij van de Arbeid getekend, maar deze historische achtergrond kan deze partij toch ook weer niet als verouderde plunje volledig van zich afschudden. .

Het klimaat van de verschillende liberale groeperingen was er een waarm werkgevers, bezitters en hogere ambtenaren zich zeer wel voelden.

\iVij zijn er al weer van overtuigd, dat deze kenschets de huidige V.V.D.

(13)

QUO VADIS? 169

geen recht naar alle kanten doet wedervaren, maar deze inbreng mag ook voor het tegenwoordige zeker niet veronachtzaamd worden.

De confessionele partijen zijn sinds de invoering van het algemeen kies-recht echte volkspartijen. Naar een woord van Klaas Kater: me:n zocht (en zoekt) niet bij gelijksoortigen maar bij gelijkgezinden kracht. Men maakte zich niet organisatorisch sterk met de soort als concentratiepunt. ?l1en zocht kracht vanuit en rondom een gelijke gezindte. De "soorten" heb-ben elkander wederkerig behoed voor hun typische eenzijdigheden. De koers van de confessionele partijen was daardoor vrijwel altijd een midden-koers. Natuurlijk leidt dat wel tot interne spanningen, maar de confessionele partijen waren en zijn stabiliserende elementen in de nationale politiek. Onze bewering, dat de confessionele partijen in deze tijd door dat hun ken-merk zeker niet vanuit een onvoordelige uitgangsstelling de politieke arena betreden, steunt op het niet te miskennen feit dat de middengroepen steeds meer het beeld van ons volk bepalen.

Dat blijkt al direct uit de spreiding van het nationaal inkomen. Dr. M. v. cl. Val geeft daaromtrent in zijn boek De vakbeweging in de welvaartsstaat instructief cijfennateriaal. In een diagram schetst hij het proces van econo-mische nivellering in Nederland in de periode 1938-1954: een proces dat sedertdien onverkort is voortgeschreden. Hij rangschikt de gezinnen naar opklimmen van inkomen in 1938 in 10 groepen en geeft dan voor 1954 het veranderingspercentage van het aandeel in het totaal-inkomen.

Van der Val komt tot het volgende beeld: laagste 2e 3e 4e

5e

6e

7e

Se ge hoogste 10%:

+

75510 10510: 57% 10%:

+

44510 10%: 36% 10%:

+

14% 10%: 6510 10%:

+

10510 10510: 4510 10%: 3% 10510: - 29)"0

V erschuivingen naar het midden toe.

Door de industriële technificering en automatisering, door de toename van werknemers in de administratieve en commerciële sector, door de ge-stadige uitbouw van de tertiaire sector (in de dienstverlenende branches is nu reeds 42510 van het aantal werknemers werkzaam) groeit er in Neder-land een nieuwe middenstand. De toegenomen kansen op sociale stijging, de verbrede onderwij sdemocratie hebben het vroegere noodlotskarakter aan het arbeidersbestaan ontnomen.

Dat alles heeft tot een beduidende mentaliteits-verandering bijgedragen en wij herhalen ons gezegde, dat de confessionele volkspartijen in een dergelijke samenleving kostelijke ontplooiingskansen hebben. Dit water is echter niet op het rad van de a.r. molen terecht gekomen.

(14)

oor-170 M. W. SCHAKEL

zaken verklaard worden. Men zal daar moeten speuren, waar de A.R. Partij zich van oudsher onderscheiden heeft van de andere christelijke partijen. De S.G.P. en het G.P.V. kunnen daarbij buiten beschouwing blijven, omdat deze partijen hun plechtankers in betekenende mate buiten de echt-politieke sfeer hebben. Bij de S.G.P. is dat het duidelijkst: op haar kiesverenigingen beperkt de politieke bezigheid zich als regel tot het beluisteren van tijdloze predikaties, die de misleidende titel van tijdrede dragen.

Het G.P.V. doet wel aan politiek, maar de hechte binding aan een nog jong kerkgenootschap maakt deze partij nog wel een kwarteeuw tamelijk immuun voor de algemene ontwikkelingen op het brede, politieke erf.

\Vaarin onderscheidt de A.R. Partij zich nu van de K.V.P. en de c.H.U. ?

Hierin, dat in onze kring prijs gesteld wordt op duidelijk omlijnde uitgangspunten en doelstellingen, dat men zich met voorliefde vastlegt op klare formuleringen, dat de politiek beschouwd wordt als een genom1eerde, beginselmatig verankerde bezigheid. Het is natuurlijk niet waar dat men in de andere, grote, confessionele partijen naar deze dingen vergeefs zou zoeken - gelukkig niet - maar de geschetste instelling komt onder het a.r. volk vergelijkenderwijs het geprononceerdst tot uitdrukking. In dit opzicht nu heeft onze partij de wind tegen.

Onze tijd draagt in sterke mate de tendentie tot het ontdogmatiseren van alles en nog wat, ook van de politiek in zich. Voor een rcformatorisch-calvinistische partij als de antirevolutionaire wordt daardoor aan haar eerste en laatste bestaansgrond geraakt. Dat ontdogmatiseringsproces is op zich-zelf wel verklaarbaar. Wetenschap en techniek stuwen ons voort op de weg van de maakbaarheid en de beheersbaarheid der dingen. \Vij heheersen met toenemend succes een vrij brede zone van het rijk der natuur. Bepaalde lagen van het sociaal-economische en politieke leven worden onderwerp van rationele bewerking. De econoom, de socioloog, de planoloog leveren hun wetenschappelijke inbreng en ook de politieke wetenschap kan men op universitair niveau bedrijven. Het is niet onze bedoeling om een en ander in de belachelijke sfeer te trekken dat ware een onverantwoordelijke bezigheid - maar wij mogen ons wel realiseren dat zich hier veranderingen aftekenen met naar alle waarschijnlijkheid vergaande consequenties.

Politiek te nadrukkelijk-eenzijdig bedreven op wetenschappelijk-rationele wijze bergt het gevaar in zich, dat onder de politieke arbeiders allerlei tegen-stellingen-van-huis-uit gaan vervagen. Er komt een gemeenschappelijke habitus. Men werkt nu eenmaal in een allen verbindend wereldje van feiten, methodieken, prognose, statistieken, programmeringen. In een dergelijk rationeel bedrijf spelen beginselen, dogma's, ideologieën in de voortgang van de tijd een steeds geringere rol. De specialist, heel vaak niet gepokt en gemazeld in het leef- en denkklimaat van een bepaalde, politieke groepe-ring, maar vanwege zijn specialiteit op het politieke veld "gedropt", moet eenmaal gedropt zijnde mede de politieke voorlichting binnen zijn groepering bedrijven met alle kortsluitings- en verschralingskansen van dien. Het poli-tieke bedrijf functioneert steeds minder als een sector uit de strijd der geesten.

(15)

antirevolu-VADIS? 171

tionaire, gegeven haar specifieke karaktertrek, het meest direct treft. Een externe invloed, waarvoor wij niet gaarne iemand of iets binnen onze partij verantwoordelijk zouden willen stellen. Dit ter voorkoming van misverstand. :'faar hier is naar onze wijze van zien toch meer aan de hand. Afgezien van beïnvloeding van uit de ressorten van wetenschap en techniek, wordt de ontdogmatisering ook bevorderd door de geest van onze eeuw.

En omdat christenen weliswaar niet van de wereld mogen zijn, maar toch in de wereld leven, ondergaan zij die invloeden en dragen zij ze in hun partijleven in.

De 1ge eeuw was de eeuw van het rationalisme, van het redeneren, van het deduceren. Men poneerde een grondstelling en leidde er de logische ge-volgen uit af. Dat spel hebben ook wij op onze wijze mee gespeeld. Het vuurwerk der eeuwige, afgeleide en toegepaste beginselen werd wat al te overvloedig ontstoken tegen de avondhemel gedurende onze gezette ver-gadertijden.

\Vij staan nu in de 20e eeuw: de eeuw van het existentialisme. Leve het leven, leve de daad, het spontane, het grillige, het onberekenbare. Het eeuwige gebod heeft afgedaan, das Gebot der Stunde kwam er voor in de plaats.

\Vij moeten oppassen dat wij bij het ons distantiëren van een overdreven manipuleren met beginselen, niet met de wereld naar het andere uiterste doorslaan. Dat wij het overgeleverde beginselenpakket niet zonder het recht van boedelbeschrijving willen overnemen, akkoord. Maar tot hoever gaat de beginselreductie ?

Wij hebben de stelling horen verkondigen, dat we eigenlijk maar één beginsel overhouden: de soevereiniteit Gods. Onze vraag is : hoe denkt men zich in dat geval op de politieke markt nog te legitimeren als een partij, die separaat naast andere christelijke partijen optreedt? Die andere partijen erkennen de soevereiniteit Gods over al het geschapene todh even zeer? Om een woord van Dooyeweerd uit het eerste nummer van de eerste jaar-gang van A.R. Staatkunde te citeren: "Bij het zoeken van dit uitgangspunt

komt men er niet met de belijdenis in bloot algemeenen zin van de souve-reiniteit Gods. Want zulk een uitgangspunt wordt zonder bezwaar door een ieder onderschreven, die het geloof aan een souverein God niet verloren heeft" 1).

Dan zeggen wij met de schrijver van een artikel in Christ und Welt van

1 mei 1964: "Parteien, die für niemanden mehr eine Alternative darstellen tragen den Keim des Zerfalls bereits in sich."

Een politieke partij zal een aantal principiële uitgangspunten moeten poneren, waaxdoor zij zich van de andere politieke groeperingen onder-scheidt. Men komt er niet met een algemeen-christelijk betoog, men moet de moed opbrengen om zich ook in deze tijd van relativisme klaar en duidelijk op een voldoend aantal kernpunten uit te spreken en vast te leggen.

\Vij zouden niet gaarne betogen dat de A.R. Partij dat met name in haar beginsel- en algemeen staatkundig program niet zou hebben gedaan.

\Vat ons verontrust is dat dit gedachtengoed in onze presentatie naar buiten te vaak in de schaduw blijft, waardoor onze politieke boodschap iets

1) Dr. H. Dooyeweerd, In den strijd om eene christelijke staatkunde, in: A.R.

(16)

172 M. W. SCHAKEL

zwevends, iets 0'nverbindends krijgt en wij er in de politieke praktijk te weinig van waar pogen te maken. Men hoort in 0'ns eigen antirev0'lutionaire huis te vaak bepaalde redenaties, die in de gr0'nd van de zaak 0'p hetzelfde tweeledige recept neerkomen:

a. men gispt het 0'vermatig gebruik van beginselen in het verleden en

maakt zich daarvan vrij;

b. men betoogt verv0'lgens, dat de Bijbel 0'ns geen richtlijnen geeft, maar alleen een richting aangeeft.

In zulke bet0'gen hebben Schriftuurlijke beginselen nauwelijks een plaats. Er is alle ruimte voor een christelijk-p0'litiek belijden, maar weinig v0'or een schriftelijk vastgelegde christelijk-p0'litieke belijdenis. Als men dan maar niet vergeet, dat wie het belijden tegen0'ver de belijdenis plaatst, het belijden in het hart aantast. Wie wel wil belijden, maar zich gereserveerd opstelt tegen0'ver een welomschreven belijdenis, is op zijn eigen, 0'genblikkelijke 0'vertuiging aangewezen. Wie de klare belijdenis inruilt v0'0'r het belijden is als het ware 0'p zich zelf alleen teruggevallen. De geesteshist0'rie is V0'I van voorbeelden dat men begint met zich af te zetten tegen k0'ude 0'rth0'-d0'xie en starre d0'gma's en dat men eindigt in de sfeer van religieuze stemmingen.

Het Z0'U 0'ns een lief ding waard zijn, indien men zich in de antirev0'lu-ti0'naire kring n0'g eens ernstig z0'u willen verdiepen in de achtergronden van de worsteling in de v0'rige eeuw tussen Gr0'en van Prinsterer en de ethisch-irenischen.

Praamsma noemt in zijn boek Het dwaze Gods de ethische richting een

theologie zonder grenzen. Dat is een treffende karakteristiek. Geen schei-dende grenzen, maar verzoening van geloof en wetenschap, Schriftgezag en Schriftkritiek, 0'rthod0'xie en m0'dernisme. Verz0'eningsp0'gingen van het onverz0'enlijke vanuit het "centrum", de "middenpositie" 0'ndernomen met als c0'nsequentie (altijd en 0'veral) dat men zich irenisch tegenover links en polemisch tegenover reohts gedraagt. Handkusjes naar moderne theologie en libertinisme, scherpe veroordeling van 0'rthod0'xen en 0'rthodoxie.

Het züu üns binnen het raam van dit artikel te ver voeren - al z0'u het geen zijpad zijn, want de b0'tsing Grüen-ethischen is weer actueel onder 0'ns - indien wij meer dan enkele h0'0'fdpunten züuden behandelen 2).

In de v0'rige eeuw is de lijn van Groen in het refürmatürische 0'rganisatie-leven gevolgd. Naast de kracht van zijn persoonlijkheid en de deugdelijkheid en geldigheid van zijn argumenten müet zijn overwinning mede verklaard worden uit het geestelijk klimaat van de tweede helft der 1ge eeuw.

Nu dit 0'ude ethisch-irenische gedachtengoed, verre van dood te zijn, in onze tijd in moderne versie de kop weer opsteekt, moet gevreesd w0'rden dat ditmaal de tijdgeest het de wind in de zeilen blaast. Het christendom niet als leerbegrip maar als ethische kracht de hoeksteeen van de maat-schappij, dat was het adagium. De Bijbel bevat niet zozeer bepaalde

richt-2) De belangstellende lezer verwijzen wij naar de d1ssertatie van het oud-C.H.U.-Kamerlid dr. J. J. R. Schmal, Tweeërlei staatsbescholtwing in het Réveil (1946), en

A. Goslinga, Conflict Groen-v. d. Brugghen. Artikel in de Lustrumbundel Christendom

(17)

QI'O VADIS? 173

lijnen (beginselen, ordinantiën) als wel een bepaalde richting, zegt men tegenwoordig.

"Nimmer heb ik zoo als thans ingezien het gevaar voor het heil der ziel zoowel als voor het behoud en den bloei een er kerk, dat aanwezig is, zood ra men het eeuwig evangelie eenigszins bindt aan eenige tijdelijke vormen, en het politiek en kerkelijk conservatisme voor eenzelvig houdt met de be-langen van het steeds voortgaande, steeds in het midden der stormen der wereldgeschiedenis zich ontwikkelende Godsrijk," schreef Chantepie de la Saussaye in De nood der Kerk, blz. 10.

Anti -Dordrecht. Anti-confessioneel.

Geen reglement ter vastlegging van de christelijke waarheid. Een scherpe scheiding tussen wet en Evangelie.

Minder waardering voor de dogmatiek dan voor de ethiek. Christelijk relativisme.

In de politiek hanteerde men het actualiteitsbeginsel : niet de norm, maar het feit als uitgangspunt.

Minister Van der Brugghen wilde van geen christelijke staatkunde weten, die zou zij.n gebouwd op in de Heilige Schrift neergelegde beginselen. Tijdens de hegrotingsdebatten in november 1856 reageerde hij op de rede van Groen als volgt.

"Ik ben nooit van gevoelen geweest, dat eene Christelijke, the'Ologische, kerkelijke of onkerkelijke rigting, ook al droeg zij het stempel der waarheid aan haar voorhoofd, als zoodanig een politieke partij mogt wezen.

Elke politiek, Mijnheer de Voorzitter, die zich identificeert met eene Christelijke rigting, identificeert zich daardoor noodzakelijk, 'Onvermijdelijk, met een of ander Christelijk leerbegrip en wordt daardoor noodwendig exclusief.

De ruime blik, welke al dat Christelijke, dat edele overzien en waarderen kan, en er zich gaarne mede wil assimileren, die blik ontbreekt noodzakelijk aan het zich met een bepaald Christelijk leerbegrip identificerend, eigenlijk gezegde anti-revolutionaire stelsel in de staatkunde."

Door zich nadrukk,elijk af te zetten tegen het christelijke leerbegrip be-landde de ethisch-irenische Van der Brugghen eenmaal minister geworden zijnde bij een ethisch-liberalisme, waardoor zijn vroegere wapenbroeder Groen van Prinsterer zich tot in het diepst van zijn hart gewond voelde. "Ik wil niet, doo,r loslating van mijn eigen beginsel, met de gansche trein vastgehecht worden aan de radicale locomotief", verzuchtte hij nog jaren later (7 januari 1870) in zijn Nederlandsche Gedachten.

\ Vaartoe deze historische notities? Ü'm daardoor te suggereren, dat de ethisch-irenischen een late victorie 'Op Groen van Prinsterer behaald zouden hebben in dien zin, dat hun geestelijke naneven thans de marsroute binnen de antirevolutionaire gelederen bepalen?

Het elkander principieel de maat nemen is onder ons vrijwel altijd een nogal emotionele bezigheid. Tegen de bezigheid als zodanig zal ons verzet zich niet mogen richten. Met Groen van Prinsterer ,3) zijn wij van mening

(18)

174 M. W. SCHAKEL

"dat principieele polemiek ter voorbereiding van wezenlijke vrede vereisdht wordt", maar wijsheid, voorzichtigheid en broederlijke liefde zullen mede in de rechtbank moeten zitten. Een diep besef van eigen beperktheid zal ons daarbij m0'eten begeleiden.

T0'ch willen wij niet verhelen, dat onze verontrusting met name rust in de vrees, dat een aantal elementen uit het ethisch-irenische denk- en leef-klimaat wij n0'emen het actualiteitsbeginsel en allerlei reserves rondom het f0'rmuleren van beginselen - in te sterke mate beslag gekregen hebben 0'p de geesten in ons anti-revolutionaire huis.

Het actualiteitsbeginsel. De relatie van norm en feit.

"Vie als christen in deze gebroken bedeling in de politiek niet alleen als profeet, maar ook als priester en koning werkzaam wil zijn heeft èn met de norm èn met het feit te maken. Christelijke politiek is immers een politiek, die begeert om het absolute in te dragen in een wereld, waarin slechts relati-visme, het betrekkelijke met de realiteit, de werkelijkheid correspondeert.

Politieke activiteit voltrekt zich niet in een luchtledig. De christen-politi-cus komt er daardoor niet met niets dan de nom1. "Naakt komen de wortel-beginselen alleen in de academische gehoorzaal aan de orde, op de markt des levens verschijnen ze n0'oit anders dan gehuld in het kleed van hun toe-passing" hield Kuyper zijn deputaten in 1901 in zijn rede Volharden bij het

ideaal voor. In deze zin kunnen wij dus niet stellen, dat er een duidelijke, wederkerige afgrenzing, een soort zwart-witschema, tussen norm en feit zou bestaan. Beide functioneren in de politieke positiebepaling.

De vraag is echter: hoe liggen de accenten? Hoe verschuiven in de loop der tijden die accenten 0'p de verbindingslijn tussen norm en feit? Van nature zijn wij allen geneigd om de schaal in de richting van de feiten te doen glijden: het feit is concreet, de norm lijkt abstract; wij nemen gaame aan het beleid deel en zorgen dus dat wij er bij komen; onze tijd voelt meer voor de daad dan voor de redenering. Met alle besef van de subtiliteit van ons onderwerp, dat niet zo gemakkelijk aanknopingspunten biedt voor een gericht in-gebreke-stellen, willen wij toch stellen, dat naar onze mening in te veel gevallen in onze kring in de politieke speech en bij de beleidsbeslis-sing het dictaat der feiten, de "verkoopbaarheid" der te maken keuze. de haalbaarheid der po,litieke kaart te nadrukkelijk op de voorgrond treden. Als de spanningen tussen norm en feit verminderen, doordat de pool der feiten het krachtenveld te sterk beheerst, dan geraken wij buiten de echt-calvinistische levenssfeer.

"In het Calvinisme als levens- en wereldbeschouwing zijn de spanningen, welke het Christendom als universele cultuur-verschijning van den aanvang af in zich droeg, tot de hoogst denkbare intensiteit opgevoerd" 4).

Wij geraken dusdoende niet slechts buiten de calvinistische levenssfeer, het zal ons ook steeds moeilijker vallen om ons als christelijke, politieke partij te legitimeren zowel naar buiten als naar binnen.

"Een politiek, die op de Christelijke consciëntie vat wil belhouden en ver-krijgen, zal zich daarom niet op de onontkoombaarheid, het "nu eenmaal" van de politieke situatie of op de politieke opportuniteit kunnen beroepen. Want zo spoedig in de politiek de eigen wettelijkheid optreedt, is haar

(19)

QUO VADIS? 175

telijk karakter niet alleen onduidelijk gevvorden, maar ook geheel verloren gegaan" 5).

In de betogen van vooraanstaande antirevolutionairen komt het in af-nemende mate voor dat men bepaalde vóóronderstellingen, fundamentele uit-gang,cpunten als ordinantiën, als beginselen waagt te poneren; over het woord beginsel zelf wordt tegenwoordig te vaak meer in waarschuwende dan in positief-bouwende zin gesproken en geschreven.

\Vij hebben een en ander reeds gesignaleerd, maar achten ons verplicht daarop in een artikel, waarin de redactie de principiële achtergronden van onze verontrusting beschreven zou willen zien, nog nader in te gaan.

Beginselen worden in verband gebracht met verstarring. Men stuit tegen-woorclig nogal eens op cle voorstellingswijze, alsof het calvinistische volks-deel allengs verstard z{)u zijn onder het statisch hehoeden van de ons toege-vallen erfenis en dat het speciale in onze nieuwe opstellingswijze zou hestaan in een eindelijk \oveer opnieuw uit de verf komen. Tegen het van tijd tot tijd uit de verf komen richt zich ons bezwaar allerminst - het is onlosmakelijk verhonclen met het woekeren met een erfenis ons bezwaar gaat uit tegen de pretentie, dat wij daarvoor in onderscheiding tot hen, die ons voor gingen, pas echt weer oog gekregen zouden hebben. Wie van verstarde schema's spreekt, denkt natuurlijk aan Kuyper: onze grootmeester.

\Velaan dan, uitgerekend van Kuyper is het hier volgende woord: Het calvinisme is geen starre, onbeweeglijke macht, die reeds bij Calvijns leven haar laatste consequentie ontdekt, haar volle afronding gevonden had. J ntegendeel het is een beginsel, dat eerst allengs zijn kracht openbaart; voor elke eeuw een eigen gedachte heeft; in elk land een eigen vorm weet aan te nemen en juist in deze rusteloze gedachtenwisseling zijn ontwikkelings-proces voortzet (Het Calvinisme. Oorsprong en waarborg onzer constitutio-nele vrijheden).

Wanneer de Anti-Revolutionaire Partij het in 1924 noodzakelijk acht om ter \'oorlichting en scholing van haar kader een maandblad op te richten, dat sedertdien onder de naam Anti-Revolutionaire Staatl?unde verschijnt,

dan bewijst Colijn in zijn Ter Inleiding op blz. 4, dat ook hij een open oog

had voor de twee componenten van het politiek systeem van het calvinisme, als hij opmerkt: Het po,litiek systeem van het calvinisme is het meest zuivere tegendeel van verstarring. Het handhaaft, zeker! met onverzettelijkheid de eeuwige waarheden van het Woord Gods! maar het heeft tegelijk een open oog voor de onder GDds genadig bestel voortschrijdende wereldontwikke-Jing. In die twee verenigd ligt de waarborg voor de toekomst. Mits we de oogen open houden! In beide richtingen.

Tot zover de klare taal van Colijn.

\Vie neiging zou gevoelen om Schouten van verstarring en schemati-sering te beschuldigen niet te verwarren met het stevig vasthouden aan een doelbewuste koers! - die leze nog eens een van zijn (helaas weinige) nagelaten geschriften: Partijformatie en partijgroepering (1946).

\Vie meent onze voortrekkers op het punt van een verstard, allengs on-vruchtbaar wordend beginselpakket te moeten corrigeren, mag zich in alle ernst de vraag stellen of hij zelf niet gecorrigeerd wordt. Door de tijdgeest

(20)

176 M. W. SCHAKEL

dan wel te verstaan! Eén van de eerste klaroenstoten, die ook voor het moderne, politieke denken verreikende consequenties zou verkrijgen, weer-klonk in 1932 bij de publikatie van Brunners ethiek: Das Gebot und die

Ordnungen. Brunner kent geen statisch, geen blijvend gebod Gods. Het

komt in een bepaald ogenblik tot de mens en vraagt van hem een ogen-blikkelijke beslissing. Overeenkomstig de existentiefilosofie is het leven van de mens een aaneenrijging van beslissingen. Denken en zijn vallen praktisch samen. Van een ethiek in de gewone zin van het woord, een systeem, dat ons de wil Gods doet kennen, is bij Brunner feitelijk geen sprake. \\Tij mogen en men lette eens op hoe zelfs in de jaargang 1964 vanA.R. Staat-kunde ,rakelings langs dit standpunt heengesdheerd wordt - niet van de Schrift gebruik maken om uit haar een systeem van geboden Gods af te leiden. In wezen is er slechts één gebod Gods te noemen, dat is het gebod van de liefde 6).

In die hele scala van gevoelens en opvattingen van enerzijds innerlijke reserve tot anderzijds een uitgesproken tegenzin tegenover geformuleerde beginselen speelt ons kindsehap van deze tijd in betekenende mate mede. \\Tij, antirevolutionairen van het midden der 20e eeuw moeten waakzaam zijn, dat wij niet al te veel politieke vraagstukken van onder de dwingende klem van het beginsel weghalen en zo de dusgenaamde neutrale zóne der opportuniteitsvragen binnen loodsen. \\Tij zullen er met elkander naar moeten streven, onder meer door niet-aflatende, interne discussie, dat wij niet een belijnde, concrete beginselpolitiek, die dwars door de tijdvragen heen de scheidslijn trekt tussen ongeloof en geloof inruilen voor een aantal algemeen-menselijke slagwoorden, waaruit dan conclusies getrokken wor-den, die geJheel in de lijn der moderne revolutionair-democratische tijd-stroming vallen.

"Wij weten nu langzaam aan wel, dat het een fout van het vroegere dogmatisme was, uit bepaalde abstracte beginselen concrete conclusies voor alle plaatsen en voor alle tijden te trekken, waarbij geen rekening wordt gehouden met de voortschrijdende ontwikkelîng der feiten."

Antirevolutionairen, die menen dat dit een recente uitspraak moet zijn, omdat eerst onze tijd voor dit gevaar weer oog gekregen heeft, moeten wij teleurstellen. Ze stamt uit 1926. Men vindt haar in de 2e jaargang van A.R. Staatkunde (blz. 11). Ze is van de hand van dr. H. Dooyeweerd. Niet minder "actueel" is het vervolg:

"Maar wij weten allen ook, wij ervaren het om zoo te zeggen dagelijks aan den lijve, dat een schier nog grooter gevaar ligt in de steriliseering van de beginselen tot aanbiddelijke waarheden voor de binnenkamer, die ons buitenshuis niets meer hebben te geven dan een vage stemming van sociaal gevoel, van christelijke solidariteit, waarn1ede gewapend, we dan alle actie steunen, die progressief, alle actie veroordeel en, die naar den democratischen ijk van den dag "reactionair" heet."

Dooyeweerd vreesde reeds in 1926, dat men door deze habitus steeds meer in het zog van de socialistische ijsbreker zou komen te varen.

Mag het in dit verband niet op zijn minst opmerkelijk worden

ge-6) De belangstellende lezer verwijzen wij naar het door dr. F. W. Grosheide op de op 31 oktober 1935 belegde partijconferentie gehouden referaat: N aluur en ge1tade

(21)

QUO VADlS? 177

noemd, dat uit betogen van verschillende, vooraanstaande antirevolutio-nairen van de laatste jaren bij lezer en toehoorder wel de indruk moet ont-staan, dat men de oude, dubbele distantie ten opzichte van zowel liberalisme als socialisme steeds nadrukkelijker ten gunste van het socialisme verlaat? Alsof liberalisme en socialisme als geestesbeweging ons niet in gelijke mate wezensvreemd zouden zijn?

Reserve, restricties, slagen om de arm, het voorziahtiglijk zich distan-ciëren als het gesprek komt op normen, beginselen, dogmata, traditie.

Prof. dr.

J.

Severijn, erelid onzer partij, noemt in zijn bijdrage aan Bene

M eritus 7) (blz. 38) als diepste oorzaak van dit verschijnsel, dat de godde-lijke autoriteit der Heilige Schrift in brede kringen geen erkenning meer vindt of wordt opgevat op een wijze, welke praktisch daarop neerkomt.

vVij raken hier aan ernstige zaken, wij zijn bovendien allesbehalve hoog-leraar in cIc theologie, wij beperken ons daarom tot een in alle voorzichtig-heid gestelde vraag, in hoeverre speelt wellicht een zich wijzigende Schrift-beschouwing in bepaalde antirevolutionaire kringen (het boek Genesis b.v.) een rol bij de (genuanceerde, soms gemitigeerde) aanvaarding van schrif-tuurlijke beginselen (bv. scheppingsordinanties) voor het politieke leven?

In 1954 mocht onze partij haar 75-jarig bestaan herdenken. Dat is dan een uitgelezen gelegenheid voor vriend en "vijand" om nog eens onder woorden te brengen, "hoe men je ziet". Het zij ons vergund om enkele van die schetsjes-naar-het-leven in dit artikel in te vlechten.

Het Algemeen Handelsblad: "Evenmin is het mogelijk te ontkennen, dat de AR. Partij de vertegenwoordigster is van een historische en typische schakering in ons volk en, doordat zij een facet van ons volkskarakter zo sterk belicht, nl. dat van taaie volharding, leerstelligheid en onwrikbare, soms stugge vasthoudendheid, zou een ontbreken van haar noodzakelijker-wijs een manco betekenen op het politieke palet dat daardoor een karakteris-tieke kleur zou ontberen. In deze zin nu .heeft de AR. Partij gedurende de drie verrel eeuw van haar bestaan in ons politieke leven een grote be-tekenis gehad en mannen geleverd die, strijdbaar en beginselvast, aan dat leven vaak een bijzondere kleur hebben gegeven."

De Maasbode schreef: "De Anti-Revolutionaire Partij heeft ons land op

stijlvolle wijze gediend, hetzij in de oppositie, hetzij als regeringspartij. Haar nederlagen heeft zij genomen op de wijze waarop Groen zijn neder-lagen tegen Thorbecke nam: uit het besef, zijn plicht zo goed mogelijk te hebben gedaan, met feilen, maar zonder onwaardig gemarchandeer, zonder concessies aan oppervlakkige mode-versdhijnselen en aan tijdelijke machts-verhoudingen. Aan de leidende figuren van de AR. is opvallend dikwijls een zeker stempel gemeen. Een zo nodig tot onverzettelijkheid gaande vast-heid van lijn pleegt te worden verenigd met een weldadig aandoende nuch-tere greep op verhoudingen en feiten. Een groot gevoel voor stijl en waar-digheid gaat gepaard met een gezond-populaire houding en zeggenskJracht.

De AR. heeft een model gevormd van stijl in onze constitutie, dat alom respect en vertrouwen afdwingt, mede omdat iedereen weet waar .hij aan toe is, bondgenoot en tegenstancler."

Prof. Romme schreef in De Volleskrant: "Hoe men ook tegen haar

(22)

178 M. W. SCHAKEL

politiek aankijkt, men müet de A.R. Partij bovenal hoogachten en dankbaar zijn om het feit, dat zij altijd met vastheid teruggaat tot de diepste begin-selen, waardoor haar aanhangers zich laten leiden."

Deze citaten zijn niet van veertig jaar geleden. Een decennium. slechts scheidt ons van deze karakterschetsen. Men zal toe moeten stemmen, dat zich in die tien jaren het een en ander gewijzigd heeft in ons zich opstellen en in onze presentatie naar buiten.

N u is het duidelijk dat iedere volgende generatie niet zonder meer een doorslagje van de vüorafgaande kan zijn. Elke generatie moet in haar tijd haar eigen stijl en presentatie vinden. \Vij hebben daar een open oog voor. Als men daa.rbij dan tevens maar niet over het hoofd ziet, dat onze nieuwe stijl en opstelling ons üp verlies van weerklank bij een grote grüep van rand-kiezers is komen te staan. \Vanneer in het verleden verkiezingen waren gehouden en het bestuur van de kiesvereniging in een overzichtelijke ge-meenschap zette zich üm de tafel teneinde de uitgebrachte antirevolutionaire stemmen ,vat men noemde te "adresseren", dan hield men een op het totaal niet onbeduidend aantal stemmen over, die men met geen mogelijkheid "onder de pannen" wist te brengen. Dat waren die ranclkiezers, die zeker niet tot de gerefürmeerde gezindte in de engere zin van het wüord behoren, maar die keer üp keer hun vertrouwen aan de antirevolutionairen schonken juist vamvege die consequente, onwrikbare houding, die in de jubileum-artikelen van 10 jaar geleden zo treffend werd geschetst. Die ranclkiezers zijn we kwijt geraakt. Er zijn partijgenoten, die beweren daarover niet te treuren. \Vij vinden dat maar een schrale opvatting van het politieke roepingsbesef in een partij, die immers pretendeert dat zij een woord voor de wereld heeft. Ons verlies van 1959 op 1963 is zonder twijfel structureel een verlies naar rechts geweest. \Vij weten natuurlijk ook wel, dat de uit-eindelijke stembusuitslag in vergelijking tot de voorafgaande het resultaat is van een zeer groot aantal niet te reconstrueren (de stenm1ing is immers geheim) verschuivingen. Maar waar zou de S.G.P. haar winst van bijna 14.000 stemmen in grote meerderheid anders weggehaald moeten hebben dan bij ons? Hetzelfde moet verondersteld worden van de ruim 6.000 stem-men winst voor het G.P.V. (de AR.P. boette 17.653 stemstem-men in).

Wij zouden in dit verband gaarne willen refereren aan de wüorden van onze partijvoorzitter dr. Berghuis, die op het partijconvent van oktober 1958 - het was de zelfde bijeenkomst, waarin Schüuten van het openbare leven afscheid nam - heeft gepleit voor versterking van het reforma-torische besef, voor het behoud van het calvinistische geestesmerk in het kerkelijk en politiek handelen, in het gehele christen-zijn in deze moderne samenleving.

"Het calvinisme mag zich verheugen in de steeds stijgende belang-stelling van de moderne theologische en cultuul'histürische studie" is de allereerste zin in de in 1927 van stapel gelopen driemaandelijkse (naast de maandelijkse) uitgave van A.R. Staatkunde 8).

Zo was .het dus in 1927. Zo is het niet meer in 1964.

N u zelfs niet meer in eigen kring. Hebben wij de 400ste sterfdag van Calvijn niet afgedaan met een enkel krante- en tijdschriftartikel? Leven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De keuze voor deze potentiële maalsoorten zal overigens naar verwachting heel behoorlijk zijn, omdat er dan altijd tenminste één potentiële maalsoort is die gebruikt kan worden

Dönszelmann, 2018) en het proefschrift over Doeltaal-Leertaal gaan in op de theoretische onderbouwing van de didactiek en van het intensieve professionaliseringstraject dat elke

Als leerlingen hun tekst af hebben, is er ruimte voor feedback door een klasgenoot, die commentaar geeft op zowel inhoud, organisatie als grammaticale aspec- ten van een tekst?.

Een aanbeveling voor de onderwijspraktijk zou dus kunnen zijn dat docenten leeracti- viteiten aanbieden die passen bij de schrijf- aanpak van de leerlingen: voor leerlingen die

Om niet alleen te vernemen hoe leerlingen het oefenen en toetsen van gespreksvaardig- heid zien maar ook hun docenten, hebben we enkele weken na de afronding van de toetsaf-

Meer specifiek vonden we – binnen de categorie redenen om te lezen – grotere effecten op leesmotivatie en begrijpend lezen van programma’s waarin de interesse van leerlingen

De onderzoeksvraag luidde: Vertonen leerlingen uit groep 8 van het basisonderwijs die instructie hebben gekregen in specifie- ke genrekenmerken meer en andersoortige

Dit onder- zoek onderstreept dus niet alleen (opnieuw) het belang van de juiste ondersteuning en instructie wanneer men studenten samen tek- sten laat verbeteren, maar toont