• No results found

Title: Kleurrijk Nederland: Beschilderd Meubilair 1600-1930

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Title: Kleurrijk Nederland: Beschilderd Meubilair 1600-1930 "

Copied!
316
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cover Page

The handle http://hdl.handle.net/1887/83255 holds various files of this Leiden University dissertation.

Author: Piena, H.

Title: Kleurrijk Nederland: Beschilderd Meubilair 1600-1930

Issue Date: 2020-01-21

(2)

Hoofdstuk 2

1808 Van Wierum op Dokkum worden een kabinet of kast, en een latafel getarifeerd.57

1815 In de vrachtlijst voor beurtschepen tussen Amsterdam en Lemmer staan o.a.

de volgende goederen gespecificeerd: bureaus, buffetten, kabinetten, canapés, commodes, spinnenwiel, secretaires, chiffonnières, ledikanten, stoelen met vaste kussens, met matten zitting, fauteuils en fauteuils met maten zitting, ziekenstoelen, zeer grote ziekenstoelen met raderen, kinderstoelen, stoven en tafels.58

1822 Op het traject tussen Hindeloopen en Amsterdam worden stoelen, een kabinet, een kleine kas en een grote en kleine tafel gespecificeerd.59

1835 In de tarieflijst van goederen voor beurtschepen tussen Harlingen en Amsterdam is onder andere sprake van tafels, stoven, stoelen de zes en dito met leuning, spaan, hoedendozen, pruikendozen, een latafel en een gladhouten latafel, een ledikant, een kinderstoel, een kast, een kabinet, en een bureau, een

chiffonnière buffet, en een secretaire.60

1838 In de lijst tussen Harlingen en Amsterdam komen vrijwel alle soorten meubels voor waaronder tafels, kabinetten, kasten en dozen.61

1851 Voor de beurtschepen tussen Alkmaar en Amsterdam worden vele soorten meubels opgesomd. Van vrijwel elke type is er ook een witwerkers-variant:

'lessenaar, dozen met mans- en vrouwenhoeden, canapé of ledikant, mahonij kabinet, witwerkers kabinet, glad bureau, witwerkersbureau, mahonij secretaire, mahonij chiffonnière, een witwerkers bureau dan wel chiffonnière, mahonij lade- en spiegeltafels, witwerkers ladetafels, tafel met marmerblad, ordinaire tafel, speel- en werktafel, witwerkers speel- en werktafel, een ronde mahonij eettafel, mahonij of gladde stoelen, dito fauteuil, Brabantse stoelen, Kuilenburger- of keukenstoelen'.62 1856 Tussen Hindeloopen en Amsterdam worden een kabinet en dozen genoemd.63 1858 In de lijst van Amsterdam naar Hattem, Heerde, Eepe, Vaassen, en Apeldoorn staat de transportprijs voor een vurenhouten kabinet gespecificeerd.64

57 SAA: Toegangsnr.: 8, Inv.nr.: 965.

58 Vrachtlijst van de beurt-schepen, van Amsterdam op de Lemmer en vice versa. Amsterdam: Stads- Druckerij, 1815. (Tresoar: Toegangsnr.: 11, Inv.nr.: 3586).

59 Reglement en vracht-lijst van het veer van Hindeloopen op Amsterdam, vice versa. Amsterdam:

Stadsdrukkerij, 1822. (SAA: Toegangsnr.: 15009, Inv.nr.: 7466).

60 Verordening en vrachtlijst voor het beurt-veer tusschen Amsterdam en Harlingen, vice versa.

Amsterdam: Stads-Drukkerij, 1835 (Tresoar: Toegangsnummer: 11, Inv.nr.: 3538).

61 SAA: Toegangsnr.: 15009: Inv.nr.: 7460.

62 Reglement en Vracht-Lijst tusschen de Steden Amsterdam en Alkmaar. Amsterdam:

Stadsdrukkerij, 1851. (SAA: Toegangsnr.: 15030, Inv.nr.: 73248).

63 SAA: Toegangsnr.: 15009, Inv.nr.: 7467.

64 SAA: Toegangsnr.: 15009, Inv.nr.: 7460.

3. De meubels 3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden 28 typen beschilderde naaldhouten meubels nader

behandeld. Samen met de meubelbeschrijvingen in de catalogus (zie hoofdstuk 8.3) vormt dit de kern van het onderzoek. Van theetafels, lage hoekkasten, hangoortafels en linnenkasten en -kabinetten zijn de meeste exemplaren bewaard gebleven. Deze typen hebben hun bruikbaarheid niet verloren en waren daardoor, ook in de

afgelopen 150 jaar, onverminderd populair. Veel minder bewaard zijn de meubels waarvoor men inmiddels geen gebruik meer had zoals gortladen en turfkisten. De typen waarvan maar enige exemplaren zijn teruggevonden zijn in de catalogus bij elkaar gezet onder hoofdstuk 3.5.28. Deze laatsten komen op diverse plaatsen te sprake zoals in de hoofdstukken 3.5, 4.2 en 4.3. Van de rechtbank, de voorloper van ons aanrecht, is slechts één voorbeeld teruggevonden, en dan nog een secundair gebruikt exemplaar: het was oorspronkelijk een buffetkast met opstand. Omdat dit type veel voorkomt in boedelinventarissen van witwerkers-ateliers en in de Nederlandse wooncultuur, en omdat zijn ontwikkeling goed te volgen is in

kookboeken en op schilderijen, is er wel een apart hoofdstuk aan gewijd. Anders ligt het met slaapbanken. Deze komen veel voor in de voorraden van witwerkers en in de woonhuizen van alle lagen van de bevolking (zie hoofdstuk 2.4.1). De term

‘slaapbank’ lijkt voor meerdere typen meubels te zijn gebruikt. Sommige exemplaren moeten zelfs op wielen hebben gestaan (zie hoofdstuk 2.3). Er is echter geen enkel exemplaar teruggevonden dat aan de beschrijvingen voldoet. Hier ligt nog een raadsel dat nader onderzoek behoeft.

3.2 Invalshoeken

Zoals reeds in het voorwoord vermeld, is bij dit onderzoek een inductieve benadering gevolgd. Alle bestaande theorieën over herkomst, makers, gebruikers, en ouderdom zijn ter zijde gelegd. Eerst is gekeken naar de bewaard gebleven objecten zelf.1 Welke houtsoorten en houtverbindingen zijn er gebruikt? Welke gereedschapssporen liet de maker na en wat vertelt ons dat over de tijd en de context waarin hij werkte (hoofdstuk 3.3.1)? Welke typen spijkers en beslag zijn er toegepast (hoofdstuk 3.3.2 t/m 3.3.4)? Vervolgens zijn de verflagen in kaart gebracht en zijn daarvan de belangrijkste categorieën behandeld (hoofdstuk 3.4). Tot slot zijn de gebruikssporen en latere wijzigingen en restauraties beschreven om een indruk te kunnen geven van de authenticiteit.

Onafhankelijk daarvan zijn vele iconografische bronnen geraadpleegd evenals bestaande literatuur, boedelinventarissen van makers en gebruikers,

dialectopnames, reisverslagen, tarieflijsten van beurtschepen en archivalia zoals gildereglementen en stedelijke verordeningen. De gegevens uit deze bronnen is

1 De methoden waarmee de meubels zijn bestudeerd staan vermeld in de inleiding op de catalogus (hoofdstuk 8.1).

(3)

Hoofdstuk 3

vergeleken met de informatie uit de meubelbeschrijvingen en per type meubel gesynthetiseerd in hoofdstuk 3.5. Elk hoofdstuk is daarbij, waar de beschikbare informatie dit toeliet, opgedeeld in paragrafen aangaande terminologie, ontwikkeling en diversiteit, beschildering, datering, vermelding in witwerkers-ateliers en

geografisch verspreiding.

3.3 Technische aspecten 3.3.1 Gereedschapssporen.

3.3.2 Spijkers. 3.3.3 Beslag.

3.3.4 William Tottie: Engels beslag van Hollandse bodem.

3.3.1 Gereedschapssporen.

Tijdens de inventarisatie zijn de technische aspecten systematisch in kaart gebracht:

gereedschapssporen, type spijkers en het beslag. Dat heeft een aantal redenen.

Witwerkers-meubels hebben weinig specifieke stijlkenmerken. Hierdoor zijn ze op stilistische gronden moeilijk te dateren. Van de naaldhouten meubels die wel uitgesproken stilistische kenmerken bezitten werd bij aanvang van het onderzoek vermoed dat ze late navolgingen zijn. Nieuwe stijlen lijken het eerst te zijn uitgevoerd in eiken-, noten- en mahoniehout. Een datering puur op stilistische gronden zou dus een te vroege inschatting opleveren voor de naaldhouten meubels. Aan de hand van de technische aspecten kunnen de meubels beter worden gedateerd. Bovendien wordt door de sporen duidelijk:

a. welke onderdelen aan het meubel niet oorspronkelijk zijn.

b. of het een vervalsing is.

c. of het in een ander land is gemaakt.

3.3.1 Gereedschapssporen

Alle aangetroffen gereedschapssporen en wat er uit af te leiden is, worden in dit volgende hoofdstuk behandeld. Het sluit af met de werkwijze van witwerkers door de tijd heen, waaruit blijkt dat zij slechts met een beperkt aantal gereedschappen werken.

A. Productie van planken

Een groot aantal sporen op de meubels blijkt niet te zijn ontstaan in het atelier van de witwerker maar al eerder bij de productie van de balkjes en planken.

Kloven

Vóórdat de windhoutzaagmolen vanaf circa 1600 het zagen revolutionair vergemakkelijkt, worden stammen veelal gekloofd. De in dwarsdoorsnede

taartpuntvormige stukken vlakt men vervolgens met een kantrechtbijl en raamzaag.1 Geen van de onderzochte beschilderde meubels toont echter dergelijke kloofsporen.

Dit maakt het aannemelijk dat alle onderzochte beschilderde meubels na circa 1630 zijn vervaardigd. Daarna is namelijk de windzaagmolen zo algemeen dat de dan in West-Nederland geproduceerde meubels vrijwel zonder uitzondering

windhoutzaagmolensporen dragen. Het kloven van stammen tot planken is dus reeds

1H. Piena, 'Twee kasten, Duizend sporen', in: Cr: Interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie, jrg. 2 (2001), zomer, p. 32-42.

De meubels

vergeleken met de informatie uit de meubelbeschrijvingen en per type meubel gesynthetiseerd in hoofdstuk 3.5. Elk hoofdstuk is daarbij, waar de beschikbare informatie dit toeliet, opgedeeld in paragrafen aangaande terminologie, ontwikkeling en diversiteit, beschildering, datering, vermelding in witwerkers-ateliers en

geografisch verspreiding.

3.3 Technische aspecten 3.3.1 Gereedschapssporen.

3.3.2 Spijkers. 3.3.3 Beslag.

3.3.4 William Tottie: Engels beslag van Hollandse bodem.

3.3.1 Gereedschapssporen.

Tijdens de inventarisatie zijn de technische aspecten systematisch in kaart gebracht:

gereedschapssporen, type spijkers en het beslag. Dat heeft een aantal redenen.

Witwerkers-meubels hebben weinig specifieke stijlkenmerken. Hierdoor zijn ze op stilistische gronden moeilijk te dateren. Van de naaldhouten meubels die wel uitgesproken stilistische kenmerken bezitten werd bij aanvang van het onderzoek vermoed dat ze late navolgingen zijn. Nieuwe stijlen lijken het eerst te zijn uitgevoerd in eiken-, noten- en mahoniehout. Een datering puur op stilistische gronden zou dus een te vroege inschatting opleveren voor de naaldhouten meubels. Aan de hand van de technische aspecten kunnen de meubels beter worden gedateerd. Bovendien wordt door de sporen duidelijk:

a. welke onderdelen aan het meubel niet oorspronkelijk zijn.

b. of het een vervalsing is.

c. of het in een ander land is gemaakt.

3.3.1 Gereedschapssporen

Alle aangetroffen gereedschapssporen en wat er uit af te leiden is, worden in dit volgende hoofdstuk behandeld. Het sluit af met de werkwijze van witwerkers door de tijd heen, waaruit blijkt dat zij slechts met een beperkt aantal gereedschappen werken.

A. Productie van planken

Een groot aantal sporen op de meubels blijkt niet te zijn ontstaan in het atelier van de witwerker maar al eerder bij de productie van de balkjes en planken.

Kloven

Vóórdat de windhoutzaagmolen vanaf circa 1600 het zagen revolutionair vergemakkelijkt, worden stammen veelal gekloofd. De in dwarsdoorsnede

taartpuntvormige stukken vlakt men vervolgens met een kantrechtbijl en raamzaag.1 Geen van de onderzochte beschilderde meubels toont echter dergelijke kloofsporen.

Dit maakt het aannemelijk dat alle onderzochte beschilderde meubels na circa 1630 zijn vervaardigd. Daarna is namelijk de windzaagmolen zo algemeen dat de dan in West-Nederland geproduceerde meubels vrijwel zonder uitzondering

windhoutzaagmolensporen dragen. Het kloven van stammen tot planken is dus reeds

1 H. Piena, 'Twee kasten, Duizend sporen', in: Cr: Interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie, jrg. 2 (2001), zomer, p. 32-42.

(4)

Hoofdstuk 3

vergeleken met de informatie uit de meubelbeschrijvingen en per type meubel gesynthetiseerd in hoofdstuk 3.5. Elk hoofdstuk is daarbij, waar de beschikbare informatie dit toeliet, opgedeeld in paragrafen aangaande terminologie, ontwikkeling en diversiteit, beschildering, datering, vermelding in witwerkers-ateliers en

geografisch verspreiding.

3.3 Technische aspecten 3.3.1 Gereedschapssporen.

3.3.2 Spijkers.

3.3.3 Beslag.

3.3.4 William Tottie: Engels beslag van Hollandse bodem.

3.3.1 Gereedschapssporen.

Tijdens de inventarisatie zijn de technische aspecten systematisch in kaart gebracht:

gereedschapssporen, type spijkers en het beslag. Dat heeft een aantal redenen.

Witwerkers-meubels hebben weinig specifieke stijlkenmerken. Hierdoor zijn ze op stilistische gronden moeilijk te dateren. Van de naaldhouten meubels die wel uitgesproken stilistische kenmerken bezitten werd bij aanvang van het onderzoek vermoed dat ze late navolgingen zijn. Nieuwe stijlen lijken het eerst te zijn uitgevoerd in eiken-, noten- en mahoniehout. Een datering puur op stilistische gronden zou dus een te vroege inschatting opleveren voor de naaldhouten meubels. Aan de hand van de technische aspecten kunnen de meubels beter worden gedateerd. Bovendien wordt door de sporen duidelijk:

a. welke onderdelen aan het meubel niet oorspronkelijk zijn.

b. of het een vervalsing is.

c. of het in een ander land is gemaakt.

3.3.1 Gereedschapssporen

Alle aangetroffen gereedschapssporen en wat er uit af te leiden is, worden in dit volgende hoofdstuk behandeld. Het sluit af met de werkwijze van witwerkers door de tijd heen, waaruit blijkt dat zij slechts met een beperkt aantal gereedschappen werken.

A. Productie van planken

Een groot aantal sporen op de meubels blijkt niet te zijn ontstaan in het atelier van de witwerker maar al eerder bij de productie van de balkjes en planken.

Kloven

Vóórdat de windhoutzaagmolen vanaf circa 1600 het zagen revolutionair vergemakkelijkt, worden stammen veelal gekloofd. De in dwarsdoorsnede

taartpuntvormige stukken vlakt men vervolgens met een kantrechtbijl en raamzaag.1 Geen van de onderzochte beschilderde meubels toont echter dergelijke kloofsporen.

Dit maakt het aannemelijk dat alle onderzochte beschilderde meubels na circa 1630 zijn vervaardigd. Daarna is namelijk de windzaagmolen zo algemeen dat de dan in West-Nederland geproduceerde meubels vrijwel zonder uitzondering

windhoutzaagmolensporen dragen. Het kloven van stammen tot planken is dus reeds

1H. Piena, 'Twee kasten, Duizend sporen', in: Cr: Interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie, jrg. 2 (2001), zomer, p. 32-42.

De meubels

vergeleken met de informatie uit de meubelbeschrijvingen en per type meubel gesynthetiseerd in hoofdstuk 3.5. Elk hoofdstuk is daarbij, waar de beschikbare informatie dit toeliet, opgedeeld in paragrafen aangaande terminologie, ontwikkeling en diversiteit, beschildering, datering, vermelding in witwerkers-ateliers en

geografisch verspreiding.

3.3 Technische aspecten 3.3.1 Gereedschapssporen.

3.3.2 Spijkers.

3.3.3 Beslag.

3.3.4 William Tottie: Engels beslag van Hollandse bodem.

3.3.1 Gereedschapssporen.

Tijdens de inventarisatie zijn de technische aspecten systematisch in kaart gebracht:

gereedschapssporen, type spijkers en het beslag. Dat heeft een aantal redenen.

Witwerkers-meubels hebben weinig specifieke stijlkenmerken. Hierdoor zijn ze op stilistische gronden moeilijk te dateren. Van de naaldhouten meubels die wel uitgesproken stilistische kenmerken bezitten werd bij aanvang van het onderzoek vermoed dat ze late navolgingen zijn. Nieuwe stijlen lijken het eerst te zijn uitgevoerd in eiken-, noten- en mahoniehout. Een datering puur op stilistische gronden zou dus een te vroege inschatting opleveren voor de naaldhouten meubels. Aan de hand van de technische aspecten kunnen de meubels beter worden gedateerd. Bovendien wordt door de sporen duidelijk:

a. welke onderdelen aan het meubel niet oorspronkelijk zijn.

b. of het een vervalsing is.

c. of het in een ander land is gemaakt.

3.3.1 Gereedschapssporen

Alle aangetroffen gereedschapssporen en wat er uit af te leiden is, worden in dit volgende hoofdstuk behandeld. Het sluit af met de werkwijze van witwerkers door de tijd heen, waaruit blijkt dat zij slechts met een beperkt aantal gereedschappen werken.

A. Productie van planken

Een groot aantal sporen op de meubels blijkt niet te zijn ontstaan in het atelier van de witwerker maar al eerder bij de productie van de balkjes en planken.

Kloven

Vóórdat de windhoutzaagmolen vanaf circa 1600 het zagen revolutionair vergemakkelijkt, worden stammen veelal gekloofd. De in dwarsdoorsnede

taartpuntvormige stukken vlakt men vervolgens met een kantrechtbijl en raamzaag.1 Geen van de onderzochte beschilderde meubels toont echter dergelijke kloofsporen.

Dit maakt het aannemelijk dat alle onderzochte beschilderde meubels na circa 1630 zijn vervaardigd. Daarna is namelijk de windzaagmolen zo algemeen dat de dan in West-Nederland geproduceerde meubels vrijwel zonder uitzondering

windhoutzaagmolensporen dragen. Het kloven van stammen tot planken is dus reeds

1 H. Piena, 'Twee kasten, Duizend sporen', in: Cr: Interdisciplinair vakblad voor conservering en restauratie, jrg. 2 (2001), zomer, p. 32-42.

(5)

Hoofdstuk 3

achterhaald als men tussen 1630-1700 steeds meer naaldhout in beschilderde meubels gaat toepassen.

Kantrechtbijl

Op de oudste groep meubels, voornamelijk kasten uit 1650-1730, zijn sporen van kantrechtbijlen gevonden.2 De sporen bevinden zich op uit het zicht gelegen eikenhouten delen, zoals achterop laden, en achter- of onderop plinten en

kroonlijsten. De kantrechtbijlsporen op een eind 18de-eeuws linnenkabinet vormen een late uitzondering.3 Een kantrechtbijl wordt door veel houtbewerkers gebruikt om stammen te kantrechten, om planken te vlakken nadat ze zijn gekloofd of om spinthout te verwijderen (zie onderstaande afb.). Zo ressorteren in Utrecht de timmerlieden, schrijnwerkers, stoelenmakers, witwerkers, wagenmakers en schepenmakers van oudsher onder het bijlhouwers-gilde.4

Wandtegel met een houtbewerker die een kantrechtbijl heft. Datering: 1625-1650.

Maten: H.13 x B.13 cm. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: N.38644.

2 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 5119, ZZM 7586, ZZM 9496; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047, FM 5124; collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.3181-44.

3 Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM 3181-44.

4 UA: Toegangsnr.: 708-1, Inv.nr.: 79; Toegangsnr.: 820, Inv.nr. 644, p. 3 nr. 4.

Sporen van een kantrechtbijl, met daar overheen een handmerk door een ritsmes.

Plank uit de achterwand van een eikenhouten klerenkast, 1560. Collectie Museum Elisabeth Weeshuis, Culemborg.

Raam- en kraanzaag

In een eerdere publicatie van mijn hand uit 1999 is ingegaan op diverse soorten zagen, hun introductie in houtzagerijen en meubelwerkplaatsen en tenslotte de herkenning van de sporen die ze op hout achterlaten.5De in voorgenoemd artikel behandelde hoofdtypen komen hier wederom aan bod en vormen de basis voor de herkenning van de aangetroffen zaagsporen.

De planken in de bestudeerde meubels zijn vrijwel zonder uitzondering met windhoutzaagmolens gezaagd. Onder de circa 600 bestudeerde meubels zijn er maar een paar gevonden waarop sporen van een met de hand aangedreven kraan- of raamzaag staan.6Zo is er het bureau, ontworpen door boer en kolenbrander Eimert Papenborg. Hij woonde destijds aan de Baakse beek bij Zieuwent. Het bureau wordt in 1853-1854 voor 40 gulden gemaakt door timmerman A. Spekschoor te Lichtenvoorde.7Daarnaast is er het dubbel gebuikt linnenkabinet uit 1892. In de kap lezen we:

‘Dit Kambinet gemaakt in het jaar 1892

Zieuwent den 19 maart Feestdag van den H. Joseph H. Papenberg

Timmerman te Zieuwent’

5H. Piena, ‘Afgezaagd is leuk. Typochronologie van zaagsporen op Nederlandse meubels’, in: Vierde Nederlandse Symposium Hout en Meubelrestauratie. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2001, p. 13-31.

6Er is weinig of geen verschil gevonden tussen sporen van een raam- of kraanzaag, daarom behandel ik deze hier samen.

7Dagboek van Eimert Papenborg getiteld: Eimert Papenborg is mijn naam: dit boekje is mij zeer bekwaam, Zieuwent is mijn vaders land, God heeft gegeven mij verstand, den 27 januarij 1843.

Geraadpleegde digitale kopie: Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: Bibl.nr. 53072. Het origineel berust bij Eimerts nazaten in Zieuwent.

De meubels

achterhaald als men tussen 1630-1700 steeds meer naaldhout in beschilderde meubels gaat toepassen.

Kantrechtbijl

Op de oudste groep meubels, voornamelijk kasten uit 1650-1730, zijn sporen van kantrechtbijlen gevonden.2De sporen bevinden zich op uit het zicht gelegen eikenhouten delen, zoals achterop laden, en achter- of onderop plinten en

kroonlijsten. De kantrechtbijlsporen op een eind 18de-eeuws linnenkabinet vormen een late uitzondering.3Een kantrechtbijl wordt door veel houtbewerkers gebruikt om stammen te kantrechten, om planken te vlakken nadat ze zijn gekloofd of om spinthout te verwijderen. Zo ressorteren in Utrecht de timmerlieden, schrijnwerkers, stoelenmakers, witwerkers, wagenmakers en schepenmakers van oudsher onder het bijlhouwers-gilde.4

Wandtegel met een houtbewerker die een kantrechtbijl heft. Datering: 1625-1650.

Afmeting: H.13 x B.13 cm. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: N.38644.

2Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 5119, ZZM 7586, ZZM 9496; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047, FM 5124; collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.3181-44.

3Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM 3181-44.

4UA: Toegangsnr.: 708-1, Inv.nr.: 79; Toegangsnr.: 820, Inv.nr. 644, p. 3 nr. 4.

Sporen van een kantrechtbijl, met daar overheen een handmerk door een ritsmes.

Plank uit de achterwand van een eikenhouten klerenkast, 1560. Collectie Museum Elisabeth Weeshuis, Culemborg.

Raam- en kraanzaag

In een eerdere publicatie van mijn hand uit 1999 is ingegaan op diverse soorten zagen, hun introductie in houtzagerijen en meubelwerkplaatsen en tenslotte de herkenning van de sporen die ze op hout achterlaten.5 De in voorgenoemd artikel behandelde hoofdtypen komen hier wederom aan bod en vormen de basis voor de herkenning van de aangetroffen zaagsporen.

De planken in de bestudeerde meubels zijn vrijwel zonder uitzondering met windhoutzaagmolens gezaagd. Onder de circa 600 bestudeerde meubels zijn er maar een paar gevonden waarop sporen van een met de hand aangedreven kraan- of raamzaag staan.6 Zo is er het bureau, ontworpen door boer en kolenbrander Eimert Papenborg. Hij woonde destijds aan de Baakse beek bij Zieuwent. Het bureau wordt in 1853-1854 voor 40 gulden gemaakt door timmerman A. Spekschoor te Lichtenvoorde.7 Daarnaast is er het dubbel gebuikt linnenkabinet uit 1892. In de kap lezen we:

‘Dit Kambinet gemaakt in het jaar 1892 Zieuwent den 19 maart Feestdag van den H. Joseph H. Papenberg

Timmerman te Zieuwent’

5 H. Piena, ‘Afgezaagd is leuk. Typochronologie van zaagsporen op Nederlandse meubels’, in: Vierde Nederlandse Symposium Hout en Meubelrestauratie. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2001, p. 13-31.

6 Er is weinig of geen verschil gevonden tussen sporen van een raam- of kraanzaag, daarom behandel ik deze hier samen.

7 Dagboek van Eimert Papenborg getiteld: Eimert Papenborg is mijn naam: dit boekje is mij zeer bekwaam, Zieuwent is mijn vaders land, God heeft gegeven mij verstand, den 27 januarij 1843.

Geraadpleegde digitale kopie: Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: Bibl.nr. 53072. Het origineel berust bij Eimerts nazaten in Zieuwent.

(6)

Hoofdstuk 3

achterhaald als men tussen 1630-1700 steeds meer naaldhout in beschilderde meubels gaat toepassen.

Kantrechtbijl

Op de oudste groep meubels, voornamelijk kasten uit 1650-1730, zijn sporen van kantrechtbijlen gevonden.2 De sporen bevinden zich op uit het zicht gelegen eikenhouten delen, zoals achterop laden, en achter- of onderop plinten en

kroonlijsten. De kantrechtbijlsporen op een eind 18de-eeuws linnenkabinet vormen een late uitzondering.3 Een kantrechtbijl wordt door veel houtbewerkers gebruikt om stammen te kantrechten, om planken te vlakken nadat ze zijn gekloofd of om spinthout te verwijderen (zie onderstaande afb.). Zo ressorteren in Utrecht de timmerlieden, schrijnwerkers, stoelenmakers, witwerkers, wagenmakers en schepenmakers van oudsher onder het bijlhouwers-gilde.4

Wandtegel met een houtbewerker die een kantrechtbijl heft. Datering: 1625-1650.

Maten: H.13 x B.13 cm. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: N.38644.

2 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 5119, ZZM 7586, ZZM 9496; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047, FM 5124; collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.3181-44.

3 Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM 3181-44.

4 UA: Toegangsnr.: 708-1, Inv.nr.: 79; Toegangsnr.: 820, Inv.nr. 644, p. 3 nr. 4.

Sporen van een kantrechtbijl, met daar overheen een handmerk door een ritsmes.

Plank uit de achterwand van een eikenhouten klerenkast, 1560. Collectie Museum Elisabeth Weeshuis, Culemborg.

Raam- en kraanzaag

In een eerdere publicatie van mijn hand uit 1999 is ingegaan op diverse soorten zagen, hun introductie in houtzagerijen en meubelwerkplaatsen en tenslotte de herkenning van de sporen die ze op hout achterlaten.5De in voorgenoemd artikel behandelde hoofdtypen komen hier wederom aan bod en vormen de basis voor de herkenning van de aangetroffen zaagsporen.

De planken in de bestudeerde meubels zijn vrijwel zonder uitzondering met windhoutzaagmolens gezaagd. Onder de circa 600 bestudeerde meubels zijn er maar een paar gevonden waarop sporen van een met de hand aangedreven kraan- of raamzaag staan.6Zo is er het bureau, ontworpen door boer en kolenbrander Eimert Papenborg. Hij woonde destijds aan de Baakse beek bij Zieuwent. Het bureau wordt in 1853-1854 voor 40 gulden gemaakt door timmerman A. Spekschoor te Lichtenvoorde.7Daarnaast is er het dubbel gebuikt linnenkabinet uit 1892. In de kap lezen we:

‘Dit Kambinet gemaakt in het jaar 1892

Zieuwent den 19 maart Feestdag van den H. Joseph H. Papenberg

Timmerman te Zieuwent’

5H. Piena, ‘Afgezaagd is leuk. Typochronologie van zaagsporen op Nederlandse meubels’, in: Vierde Nederlandse Symposium Hout en Meubelrestauratie. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2001, p. 13-31.

6Er is weinig of geen verschil gevonden tussen sporen van een raam- of kraanzaag, daarom behandel ik deze hier samen.

7Dagboek van Eimert Papenborg getiteld: Eimert Papenborg is mijn naam: dit boekje is mij zeer bekwaam, Zieuwent is mijn vaders land, God heeft gegeven mij verstand, den 27 januarij 1843.

Geraadpleegde digitale kopie: Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: Bibl.nr. 53072. Het origineel berust bij Eimerts nazaten in Zieuwent.

De meubels

achterhaald als men tussen 1630-1700 steeds meer naaldhout in beschilderde meubels gaat toepassen.

Kantrechtbijl

Op de oudste groep meubels, voornamelijk kasten uit 1650-1730, zijn sporen van kantrechtbijlen gevonden.2De sporen bevinden zich op uit het zicht gelegen eikenhouten delen, zoals achterop laden, en achter- of onderop plinten en

kroonlijsten. De kantrechtbijlsporen op een eind 18de-eeuws linnenkabinet vormen een late uitzondering.3Een kantrechtbijl wordt door veel houtbewerkers gebruikt om stammen te kantrechten, om planken te vlakken nadat ze zijn gekloofd of om spinthout te verwijderen. Zo ressorteren in Utrecht de timmerlieden, schrijnwerkers, stoelenmakers, witwerkers, wagenmakers en schepenmakers van oudsher onder het bijlhouwers-gilde.4

Wandtegel met een houtbewerker die een kantrechtbijl heft. Datering: 1625-1650.

Afmeting: H.13 x B.13 cm. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: N.38644.

2Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 5119, ZZM 7586, ZZM 9496; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047, FM 5124; collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.3181-44.

3Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM 3181-44.

4UA: Toegangsnr.: 708-1, Inv.nr.: 79; Toegangsnr.: 820, Inv.nr. 644, p. 3 nr. 4.

Sporen van een kantrechtbijl, met daar overheen een handmerk door een ritsmes.

Plank uit de achterwand van een eikenhouten klerenkast, 1560. Collectie Museum Elisabeth Weeshuis, Culemborg.

Raam- en kraanzaag

In een eerdere publicatie van mijn hand uit 1999 is ingegaan op diverse soorten zagen, hun introductie in houtzagerijen en meubelwerkplaatsen en tenslotte de herkenning van de sporen die ze op hout achterlaten.5 De in voorgenoemd artikel behandelde hoofdtypen komen hier wederom aan bod en vormen de basis voor de herkenning van de aangetroffen zaagsporen.

De planken in de bestudeerde meubels zijn vrijwel zonder uitzondering met windhoutzaagmolens gezaagd. Onder de circa 600 bestudeerde meubels zijn er maar een paar gevonden waarop sporen van een met de hand aangedreven kraan- of raamzaag staan.6 Zo is er het bureau, ontworpen door boer en kolenbrander Eimert Papenborg. Hij woonde destijds aan de Baakse beek bij Zieuwent. Het bureau wordt in 1853-1854 voor 40 gulden gemaakt door timmerman A. Spekschoor te Lichtenvoorde.7 Daarnaast is er het dubbel gebuikt linnenkabinet uit 1892. In de kap lezen we:

‘Dit Kambinet gemaakt in het jaar 1892 Zieuwent den 19 maart Feestdag van den H. Joseph H. Papenberg

Timmerman te Zieuwent’

5 H. Piena, ‘Afgezaagd is leuk. Typochronologie van zaagsporen op Nederlandse meubels’, in: Vierde Nederlandse Symposium Hout en Meubelrestauratie. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2001, p. 13-31.

6 Er is weinig of geen verschil gevonden tussen sporen van een raam- of kraanzaag, daarom behandel ik deze hier samen.

7 Dagboek van Eimert Papenborg getiteld: Eimert Papenborg is mijn naam: dit boekje is mij zeer bekwaam, Zieuwent is mijn vaders land, God heeft gegeven mij verstand, den 27 januarij 1843.

Geraadpleegde digitale kopie: Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: Bibl.nr. 53072. Het origineel berust bij Eimerts nazaten in Zieuwent.

(7)

Hoofdstuk 3

Zowel het bureau als het linnenkabinet zijn van lokaal eikenhout. Tenslotte is er een kakstoel uit 1800-1850 van wilgen- en essenhout met raam- of kraanzaagsporen.8

Deze drie meubels zijn gemaakt in de 2de helft van de 19de eeuw door timmerlieden op het platteland. Op grotere afstand van het geïndustrialiseerde westen en buiten de grote houthandel gebruiken deze ambachtslieden lokaal hout dat ze met voor die tijd archaïsche technieken tot planken zagen. Hetzelfde geldt voor de 19de- en vroeg 20ste-eeuwse eikenhouten meubels, gemaakt in Staphorst en Rouveen.9

In Amsterdam daarentegen gaat het handhoutzagers-gilde al in 1627 failliet,10 waarschijnlijk als gevolg van de 30 jaar eerder geïntroduceerde windhoutzaagmolen.

De witwerkers betrekken hun naaldhout, getuige de zaagsporen op hun meubels, zonder uitzondering bij windhoutzaagmolens.

Demonstratie van het zagen met een kraanzaag. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 11150.

8 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 1953 4379.

9 J. Hooikammer en H. Piena, ‘The dynamics of tradition: painted furniture from Staphorst 1800-2000’, in: Vernacular Furniture. Context, form, analysis. Proceedings: Ninth International Symposium on Wood and Furniture Conservation, 14-15 November 2008. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2009, p. 38- 50. 10 J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van

Amsterdam, deel 2. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1933, p. 633, art. 1123.

Sporen van een kraan- of raamzaag.

Windhoutzaagmolen11

Diverse beschilderde meubels dragen afbeeldingen van windhoutzaagmolens zoals een kinderledikant (1650-1675),12een klaptafel (1751)13en een schooltas (1758).14 Op het merendeel van de bestudeerde meubels zijn sporen van

windhoutzaagmolens aangetroffen. Deze sporen zitten op uit het zicht gelegen delen zoals onderop ladebodems. Ze bestaan uit een regelmatig groevenpatroon, haaks op de houtnerf. Op deze planken kan de afstand tussen de groeven verlopen van smal naar breed en weer terug.15Ook komt er regelmatig een enkele diepe groef op voor, die ontstaat als het zaagraam stationair draait, bijvoorbeeld om de klembalken naar achteren te verplaatsten. Daarnaast staan er soms diagonale ribbels over de zaagsporen, veroorzaakt door resonantie tijdens het zagen.16Maar over het algemeen zijn de sporen zeer regelmatig en soms niet te onderscheiden van de latere door stoom aangedreven verticale ijzeren raamzagen.

Er is een uitgebreide administratie (1706-1719) bewaard gebleven van de Amsterdamse witwerker Frans Dircksz. Sluijter.17Sluijter woont tot 1719 op de Brouwersgracht. De vier paltrokmolens waarvan hij in deze periode hout betrekt staan op loopafstand van zijn huis, tussen de 700-2300 meter. De veelheid aan

11Ik dank Frans Rutten, Jos van Schooten en Mark den Boer voor hun informatie inzake windmolens en de daarin toegepaste ijzeren tangen.

12Collectie Rijksmuseum, Inv.nr.: BK-NM-8266.

13Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 01280.

14Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 1493.

15Dit houdt verband met het aantal tanden dat de krabbelaar van het krabbelrad in een keer pakt. De molenaar kan dit variëren naar gelang de windkracht, de scherpte van de tanden en de mate waarin het hout achter de vertanding terugzwelt en het zaagblad klemt.

16Resonantie wordt veroorzaakt door onvoldoende spanning op de zaagbladen en een slechte zetting. Deze sporen zijn onder meer te zien onderop een laat 18de-eeuws bureau (collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.5754-46), een hangoortafel (collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM.5132; een buffet (collectie Museum In ’t Houten Huis, De Rijp, Inv.nr.: 08732) en een schenktafel (collectie Haags Historisch Museum, Inv.nr.: 1979x0005-OHO).

17SAA: Toegangsnr.: 367.B, Inv.nr.: 8H.

De meubels

Zowel het bureau als het linnenkabinet zijn van lokaal eikenhout. Tenslotte is er een kakstoel uit 1800-1850 van wilgen- en essenhout met raam- of kraanzaagsporen.8

Deze drie meubels zijn gemaakt in de 2dehelft van de 19deeeuw door timmerlieden op het platteland. Op grotere afstand van het geïndustrialiseerde westen en buiten de grote houthandel gebruiken deze ambachtslieden lokaal hout dat ze met voor die tijd archaïsche technieken tot planken zagen. Hetzelfde geldt voor de 19de- en vroeg 20ste-eeuwse eikenhouten meubels, gemaakt in Staphorst en Rouveen.9

In Amsterdam daarentegen gaat het handhoutzagers-gilde al in 1627 failliet,10 waarschijnlijk als gevolg van de 30 jaar eerder geïntroduceerde windhoutzaagmolen.

De witwerkers betrekken hun naaldhout, getuige de zaagsporen op hun meubels, zonder uitzondering bij windhoutzaagmolens.

Demonstratie van het zagen met een kraanzaag. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 11150.

8Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 1953 4379.

9J. Hooikammer en H. Piena, ‘The dynamics of tradition: painted furniture from Staphorst 1800-2000’, in: Vernacular Furniture. Context, form, analysis. Proceedings: Ninth International Symposium on Wood and Furniture Conservation, 14-15 November 2008. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2009, p. 38- 50.10J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van

Amsterdam, deel 2. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1933, p. 633, art. 1123.

Sporen van een kraan- of raamzaag.

Windhoutzaagmolen11

Diverse beschilderde meubels dragen afbeeldingen van windhoutzaagmolens zoals een kinderledikant (1650-1675),12 een klaptafel (1751)13 en een schooltas (1758).14 Op het merendeel van de bestudeerde meubels zijn sporen van

windhoutzaagmolens aangetroffen. Deze sporen zitten op uit het zicht gelegen delen zoals onderop ladebodems. Ze bestaan uit een regelmatig groevenpatroon, haaks op de houtnerf. Op deze planken kan de afstand tussen de groeven verlopen van smal naar breed en weer terug.15 Ook komt er regelmatig een enkele diepe groef op voor, die ontstaat als het zaagraam stationair draait, bijvoorbeeld om de klembalken naar achteren te verplaatsten. Daarnaast staan er soms diagonale ribbels over de zaagsporen, veroorzaakt door resonantie tijdens het zagen.16 Maar over het algemeen zijn de sporen zeer regelmatig en soms niet te onderscheiden van de latere door stoom aangedreven verticale ijzeren raamzagen.

Er is een uitgebreide administratie (1706-1719) bewaard gebleven van de Amsterdamse witwerker Frans Dircksz. Sluijter.17 Sluijter woont tot 1719 op de Brouwersgracht. De vier paltrokmolens waarvan hij in deze periode hout betrekt staan op loopafstand van zijn huis, tussen de 700-2.300 meter. De veelheid aan

11 Ik dank Frans Rutten, Jos van Schooten en Mark den Boer voor hun informatie inzake windmolens en de daarin toegepaste ijzeren tangen.

12 Collectie Rijksmuseum, Inv.nr.: BK-NM-8266.

13 Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 01280.

14 Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 1493.

15 Dit houdt verband met het aantal tanden dat de krabbelaar van het krabbelrad in een keer pakt. De molenaar kan dit variëren naar gelang de windkracht, de scherpte van de tanden en de mate waarin het hout achter de vertanding terugzwelt en het zaagblad klemt.

16 Resonantie wordt veroorzaakt door onvoldoende spanning op de zaagbladen en een slechte zetting. Deze sporen zijn onder meer te zien onderop een laat 18de-eeuws bureau (collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.5754-46), een hangoortafel (collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM.5132; een buffet (collectie Museum In ’t Houten Huis, De Rijp, Inv.nr.: 08732) en een schenktafel (collectie Haags Historisch Museum, Inv.nr.: 1979x0005-OHO).

17 SAA: Toegangsnr.: 367.B, Inv.nr.: 8H.

(8)

Hoofdstuk 3

Zowel het bureau als het linnenkabinet zijn van lokaal eikenhout. Tenslotte is er een kakstoel uit 1800-1850 van wilgen- en essenhout met raam- of kraanzaagsporen.8

Deze drie meubels zijn gemaakt in de 2de helft van de 19de eeuw door timmerlieden op het platteland. Op grotere afstand van het geïndustrialiseerde westen en buiten de grote houthandel gebruiken deze ambachtslieden lokaal hout dat ze met voor die tijd archaïsche technieken tot planken zagen. Hetzelfde geldt voor de 19de- en vroeg 20ste-eeuwse eikenhouten meubels, gemaakt in Staphorst en Rouveen.9

In Amsterdam daarentegen gaat het handhoutzagers-gilde al in 1627 failliet,10 waarschijnlijk als gevolg van de 30 jaar eerder geïntroduceerde windhoutzaagmolen.

De witwerkers betrekken hun naaldhout, getuige de zaagsporen op hun meubels, zonder uitzondering bij windhoutzaagmolens.

Demonstratie van het zagen met een kraanzaag. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 11150.

8 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 1953 4379.

9 J. Hooikammer en H. Piena, ‘The dynamics of tradition: painted furniture from Staphorst 1800-2000’, in: Vernacular Furniture. Context, form, analysis. Proceedings: Ninth International Symposium on Wood and Furniture Conservation, 14-15 November 2008. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2009, p. 38- 50. 10 J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van

Amsterdam, deel 2. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1933, p. 633, art. 1123.

Sporen van een kraan- of raamzaag.

Windhoutzaagmolen11

Diverse beschilderde meubels dragen afbeeldingen van windhoutzaagmolens zoals een kinderledikant (1650-1675),12een klaptafel (1751)13en een schooltas (1758).14 Op het merendeel van de bestudeerde meubels zijn sporen van

windhoutzaagmolens aangetroffen. Deze sporen zitten op uit het zicht gelegen delen zoals onderop ladebodems. Ze bestaan uit een regelmatig groevenpatroon, haaks op de houtnerf. Op deze planken kan de afstand tussen de groeven verlopen van smal naar breed en weer terug.15Ook komt er regelmatig een enkele diepe groef op voor, die ontstaat als het zaagraam stationair draait, bijvoorbeeld om de klembalken naar achteren te verplaatsten. Daarnaast staan er soms diagonale ribbels over de zaagsporen, veroorzaakt door resonantie tijdens het zagen.16Maar over het algemeen zijn de sporen zeer regelmatig en soms niet te onderscheiden van de latere door stoom aangedreven verticale ijzeren raamzagen.

Er is een uitgebreide administratie (1706-1719) bewaard gebleven van de Amsterdamse witwerker Frans Dircksz. Sluijter.17Sluijter woont tot 1719 op de Brouwersgracht. De vier paltrokmolens waarvan hij in deze periode hout betrekt staan op loopafstand van zijn huis, tussen de 700-2300 meter. De veelheid aan

11Ik dank Frans Rutten, Jos van Schooten en Mark den Boer voor hun informatie inzake windmolens en de daarin toegepaste ijzeren tangen.

12Collectie Rijksmuseum, Inv.nr.: BK-NM-8266.

13Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 01280.

14Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 1493.

15Dit houdt verband met het aantal tanden dat de krabbelaar van het krabbelrad in een keer pakt. De molenaar kan dit variëren naar gelang de windkracht, de scherpte van de tanden en de mate waarin het hout achter de vertanding terugzwelt en het zaagblad klemt.

16Resonantie wordt veroorzaakt door onvoldoende spanning op de zaagbladen en een slechte zetting. Deze sporen zijn onder meer te zien onderop een laat 18de-eeuws bureau (collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.5754-46), een hangoortafel (collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM.5132; een buffet (collectie Museum In ’t Houten Huis, De Rijp, Inv.nr.: 08732) en een schenktafel (collectie Haags Historisch Museum, Inv.nr.: 1979x0005-OHO).

17SAA: Toegangsnr.: 367.B, Inv.nr.: 8H.

De meubels

Zowel het bureau als het linnenkabinet zijn van lokaal eikenhout. Tenslotte is er een kakstoel uit 1800-1850 van wilgen- en essenhout met raam- of kraanzaagsporen.8

Deze drie meubels zijn gemaakt in de 2dehelft van de 19deeeuw door timmerlieden op het platteland. Op grotere afstand van het geïndustrialiseerde westen en buiten de grote houthandel gebruiken deze ambachtslieden lokaal hout dat ze met voor die tijd archaïsche technieken tot planken zagen. Hetzelfde geldt voor de 19de- en vroeg 20ste-eeuwse eikenhouten meubels, gemaakt in Staphorst en Rouveen.9

In Amsterdam daarentegen gaat het handhoutzagers-gilde al in 1627 failliet,10 waarschijnlijk als gevolg van de 30 jaar eerder geïntroduceerde windhoutzaagmolen.

De witwerkers betrekken hun naaldhout, getuige de zaagsporen op hun meubels, zonder uitzondering bij windhoutzaagmolens.

Demonstratie van het zagen met een kraanzaag. Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 11150.

8Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM 1953 4379.

9J. Hooikammer en H. Piena, ‘The dynamics of tradition: painted furniture from Staphorst 1800-2000’, in: Vernacular Furniture. Context, form, analysis. Proceedings: Ninth International Symposium on Wood and Furniture Conservation, 14-15 November 2008. Amsterdam: Stichting Ebenist, 2009, p. 38- 50.10J.G. van Dillen, Bronnen tot de geschiedenis van het bedrijfsleven en het gildewezen van

Amsterdam, deel 2. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1933, p. 633, art. 1123.

Sporen van een kraan- of raamzaag.

Windhoutzaagmolen11

Diverse beschilderde meubels dragen afbeeldingen van windhoutzaagmolens zoals een kinderledikant (1650-1675),12 een klaptafel (1751)13 en een schooltas (1758).14 Op het merendeel van de bestudeerde meubels zijn sporen van

windhoutzaagmolens aangetroffen. Deze sporen zitten op uit het zicht gelegen delen zoals onderop ladebodems. Ze bestaan uit een regelmatig groevenpatroon, haaks op de houtnerf. Op deze planken kan de afstand tussen de groeven verlopen van smal naar breed en weer terug.15 Ook komt er regelmatig een enkele diepe groef op voor, die ontstaat als het zaagraam stationair draait, bijvoorbeeld om de klembalken naar achteren te verplaatsten. Daarnaast staan er soms diagonale ribbels over de zaagsporen, veroorzaakt door resonantie tijdens het zagen.16 Maar over het algemeen zijn de sporen zeer regelmatig en soms niet te onderscheiden van de latere door stoom aangedreven verticale ijzeren raamzagen.

Er is een uitgebreide administratie (1706-1719) bewaard gebleven van de Amsterdamse witwerker Frans Dircksz. Sluijter.17 Sluijter woont tot 1719 op de Brouwersgracht. De vier paltrokmolens waarvan hij in deze periode hout betrekt staan op loopafstand van zijn huis, tussen de 700-2.300 meter. De veelheid aan

11 Ik dank Frans Rutten, Jos van Schooten en Mark den Boer voor hun informatie inzake windmolens en de daarin toegepaste ijzeren tangen.

12 Collectie Rijksmuseum, Inv.nr.: BK-NM-8266.

13 Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 01280.

14 Collectie Zaans Museum, Inv.nr.: ZOV 1493.

15 Dit houdt verband met het aantal tanden dat de krabbelaar van het krabbelrad in een keer pakt. De molenaar kan dit variëren naar gelang de windkracht, de scherpte van de tanden en de mate waarin het hout achter de vertanding terugzwelt en het zaagblad klemt.

16 Resonantie wordt veroorzaakt door onvoldoende spanning op de zaagbladen en een slechte zetting. Deze sporen zijn onder meer te zien onderop een laat 18de-eeuws bureau (collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.5754-46), een hangoortafel (collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM.5132; een buffet (collectie Museum In ’t Houten Huis, De Rijp, Inv.nr.: 08732) en een schenktafel (collectie Haags Historisch Museum, Inv.nr.: 1979x0005-OHO).

17 SAA: Toegangsnr.: 367.B, Inv.nr.: 8H.

(9)

Hoofdstuk 3

breedte- en diktematen die Sluijter van deze molens koopt geeft aan dat hij alles zoveel mogelijk op maat wil hebben zodat hij niet meer zelf hoeft te zagen maar kan volstaan met schaven en draaien. Dat vrijwel alle witwerkers zo werken verklaart wellicht waarom we op hun meubels zo weinig sporen van handzagen aantreffen.

Interieur met de zaagramen van een paltrok windhoutzaagmolen uit Numansdorp.

Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 8075.

Sporen van een windhoutzaagmolen.

Krammen en tangen

Bij het zagen van eikenstammen in paltrokmolens worden grote smeedijzeren krammen gebruikt. Die krammen slaat men diep in het hout om de stam tijdens het zagen in positie te houden. Deze ijzeren punten in het natte eikenhout laten vierkante gaten na met rondom een zwarte verkleuring. Dit wordt regelmatig in eikenhouten meubels terug gevonden. Ook in de eikenhouten delen, toegepast in verder naaldhouten beschilderde meubels, zijn afdrukken van deze krammen te zien.18 Deze sporen zijn alleen in eikenhouten delen aangetroffen en niet in die van naaldhout. Dat duidt er op dat men bij het zagen van naaldhout dergelijke krammen minder of niet gebruikt.

Daarnaast kunnen dergelijke sporen zijn veroorzaakt door grote puntige ijzeren tangen. Een wagenschotzager heeft zeker twaalf van dergelijke tangen in gebruik. Ze dienen om bij het kwartiers zagen van planken de kwarten van de stam in positie te houden.19

18Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM.1963-7586; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047.

19L. van Natrus, J. Polly en C. van Vuuren, Groot Volkomen Moolenboek; of naauwkeurig ontwerp van allerhande tot nog toe bekende soorten van moolens, deel 1. Amsterdam: J. Cóvens en C. Mortier, 1734, plaat IV.

De meubels

breedte- en diktematen die Sluijter van deze molens koopt geeft aan dat hij alles zoveel mogelijk op maat wil hebben zodat hij niet meer zelf hoeft te zagen maar kan volstaan met schaven en draaien. Dat vrijwel alle witwerkers zo werken verklaart wellicht waarom we op hun meubels zo weinig sporen van handzagen aantreffen.

Interieur met de zaagramen van een paltrok windhoutzaagmolen uit Numansdorp.

Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 8075.

Sporen van een windhoutzaagmolen.

Krammen en tangen

Bij het zagen van eikenstammen in paltrokmolens worden grote smeedijzeren krammen gebruikt. Die krammen slaat men diep in het hout om de stam tijdens het zagen in positie te houden. Deze ijzeren punten in het natte eikenhout laten vierkante gaten na met rondom een zwarte verkleuring. Dit wordt regelmatig in eikenhouten meubels teruggevonden. Ook in de eikenhouten delen, toegepast in verder naaldhouten beschilderde meubels, zijn afdrukken van deze krammen te zien.18 Deze sporen zijn alleen in eikenhouten delen aangetroffen en niet in die van naaldhout. Dat duidt er op dat men bij het zagen van naaldhout dergelijke krammen minder of niet gebruikt.

Daarnaast kunnen dergelijke sporen zijn veroorzaakt door grote puntige ijzeren tangen (zie afb. p.142). Een wagenschotzager heeft zeker twaalf van dergelijke tangen in gebruik. Ze dienen om bij het kwartiers zagen van planken de kwarten van de stam in positie te houden.19

18 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM.1963-7586; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047.

19 L. van Natrus, J. Polly en C. van Vuuren, Groot Volkomen Moolenboek; of naauwkeurig ontwerp van allerhande tot nog toe bekende soorten van moolens, deel 1. Amsterdam: J. Cóvens en C. Mortier, 1734, plaat IV.

(10)

Hoofdstuk 3

breedte- en diktematen die Sluijter van deze molens koopt geeft aan dat hij alles zoveel mogelijk op maat wil hebben zodat hij niet meer zelf hoeft te zagen maar kan volstaan met schaven en draaien. Dat vrijwel alle witwerkers zo werken verklaart wellicht waarom we op hun meubels zo weinig sporen van handzagen aantreffen.

Interieur met de zaagramen van een paltrok windhoutzaagmolen uit Numansdorp.

Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 8075.

Sporen van een windhoutzaagmolen.

Krammen en tangen

Bij het zagen van eikenstammen in paltrokmolens worden grote smeedijzeren krammen gebruikt. Die krammen slaat men diep in het hout om de stam tijdens het zagen in positie te houden. Deze ijzeren punten in het natte eikenhout laten vierkante gaten na met rondom een zwarte verkleuring. Dit wordt regelmatig in eikenhouten meubels terug gevonden. Ook in de eikenhouten delen, toegepast in verder naaldhouten beschilderde meubels, zijn afdrukken van deze krammen te zien.18 Deze sporen zijn alleen in eikenhouten delen aangetroffen en niet in die van naaldhout. Dat duidt er op dat men bij het zagen van naaldhout dergelijke krammen minder of niet gebruikt.

Daarnaast kunnen dergelijke sporen zijn veroorzaakt door grote puntige ijzeren tangen. Een wagenschotzager heeft zeker twaalf van dergelijke tangen in gebruik. Ze dienen om bij het kwartiers zagen van planken de kwarten van de stam in positie te houden.19

18Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM.1963-7586; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047.

19L. van Natrus, J. Polly en C. van Vuuren, Groot Volkomen Moolenboek; of naauwkeurig ontwerp van allerhande tot nog toe bekende soorten van moolens, deel 1. Amsterdam: J. Cóvens en C. Mortier, 1734, plaat IV.

De meubels

breedte- en diktematen die Sluijter van deze molens koopt geeft aan dat hij alles zoveel mogelijk op maat wil hebben zodat hij niet meer zelf hoeft te zagen maar kan volstaan met schaven en draaien. Dat vrijwel alle witwerkers zo werken verklaart wellicht waarom we op hun meubels zo weinig sporen van handzagen aantreffen.

Interieur met de zaagramen van een paltrok windhoutzaagmolen uit Numansdorp.

Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: AA 8075.

Sporen van een windhoutzaagmolen.

Krammen en tangen

Bij het zagen van eikenstammen in paltrokmolens worden grote smeedijzeren krammen gebruikt. Die krammen slaat men diep in het hout om de stam tijdens het zagen in positie te houden. Deze ijzeren punten in het natte eikenhout laten vierkante gaten na met rondom een zwarte verkleuring. Dit wordt regelmatig in eikenhouten meubels teruggevonden. Ook in de eikenhouten delen, toegepast in verder naaldhouten beschilderde meubels, zijn afdrukken van deze krammen te zien.18 Deze sporen zijn alleen in eikenhouten delen aangetroffen en niet in die van naaldhout. Dat duidt er op dat men bij het zagen van naaldhout dergelijke krammen minder of niet gebruikt.

Daarnaast kunnen dergelijke sporen zijn veroorzaakt door grote puntige ijzeren tangen (zie afb. p.142). Een wagenschotzager heeft zeker twaalf van dergelijke tangen in gebruik. Ze dienen om bij het kwartiers zagen van planken de kwarten van de stam in positie te houden.19

18 Collectie Zuiderzeemuseum, Inv.nr.: ZZM.1963-7586; collectie Fries Museum, Inv.nr.: FM 6047.

19 L. van Natrus, J. Polly en C. van Vuuren, Groot Volkomen Moolenboek; of naauwkeurig ontwerp van allerhande tot nog toe bekende soorten van moolens, deel 1. Amsterdam: J. Cóvens en C. Mortier, 1734, plaat IV.

(11)

Hoofdstuk 3

IJzeren tangen om de kwarten van boomstammen vast te zetten tijdens het kwartiers zagen van eikenhout in een paltrokmolen. Lengte circa 1-1,5 m. Bron: Natrus, Polly en Van Vuuren, deel 1, 1734, plaat IV, detail.

Stoomhoutzagerijen

In de loop van de 19de eeuw neemt het percentage planken met onregelmatige zaagsporen steeds verder af. Bovendien liggen de sporen steeds meer in één vlak, en vertonen minder frequent diepe groeven. Dit komt ten eerste omdat het

mechanisme van molens steeds meer van ijzer wordt waarin minder speling zit. Ten tweede worden wieken (windkracht) vervangen door stoommachines. Met hun continue aandrijving zorgen deze voor zeer gelijkmatige zaagsporen.

In Leiden begint men al in 1837 met het verstomen van een houtzagerij, die eerder door paarden is aangedreven.20 Een andere vroege stoomhoutzagerij staat in Vijgendam (1852).21 Vanaf 1854 zijn er, verspreid over het land,

stoomhoutzaagmolens in Rotterdam, Groningen, Meerssen, Barradeel, Oldevaart, Noordwolde, Vollenhoven,22 en Flait.23 Deze eerste stoomhoutzaagmolens zijn veelal windhoutzaagmolens waarvan de wieken zijn verwijderd waarna de aandrijving door een stoommachine is overgenomen. Volledig uit ijzer opgetrokken houtzagerijen zijn bekend vanaf circa 1850.

20 Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid. Haarlem: V. Loosjes, deel 4 (1837), p. 468.

21 Algemeen Handelsblad: 08-03-1852 en 09-03-1852.

22 Statistisch jaarboek voor het koningrijk der Nederlanden. ’s Gravenhage: Van Weelden & Mingelen, volume 4 (1854), p. 347-348.

23 Bij Molkwerum, Zuidwest-Friesland: Verslag aan de koning over de openbare werken in de jaren 1850-1853. ’s Gravenhage: Algemeene Landsdrukkerij, 1853, p. 93.

In 1856 wordt aan de Haagse meubelfabriek van de Gebroeders Horrix als eerste een vergunning voor een stoommachine verleend.24In 1862 gaat deze fabriek in vlammen op.25Even later (1868) heeft ook meubelfabriek J.D. Schmidt & Co. te Rotterdam een eigen stoomhoutzagerij,26gevolgd door Allen & Co. te Amsterdam (1880).27

Witwerkers met een eigen stoomhoutzagerij zijn mij niet bekend. Zij zullen het op deze wijze gezaagde hout van stoomhoutzagerijen hebben betrokken. Stoom- zagerijen, zoals M.J. Vreeburg te Soeterwoude in 1867, verkopen gezaagd hout aan meubelmakers.28De oudste naaldhouten beschilderde meubels waarop sporen van dergelijke machines te zien zijn dateren vanaf 1860 zoals een lessenaar,29een buffet,30een hoekkast,31en een bokje onder een wieg.32

24T.M. Eliëns en A.J. van Scherpenzeel, Koninklijk goedgekeurd. Horrix en Mutters. Twee Haagse meubelfabrikanten. Zwolle: Uitgeverij Wbooks, 2010; Verslag over den jaren 1856 gedaan door de Gedeputeerde Staten aan de Provincie Zuidholland in de gewone zomervergadering geopend te ’s Gravenhage, dinsdag den 7den julij 1857, p. 276.

25Verzameling van arresten van den Hoogen Raad der Nederlanden, volume 29. ‘s Gravenhage:

Martinus Nijhoff, 1866, p. 513.

26Nieuwe Rotterdamsche Courant: 21-02-1868.

27Rotterdamsch Nieuwsblad: 21-04-1880

28Nieuwe Rotterdamsche Courant: 30-08-1867; Leydse Courant: 30-08-1867

29Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.39419-70.

30Collectie Huizer Museum, geen inv.nr.

31Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.13225-52.

32Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.11555-50.

De meubels

IJzeren tangen om de kwarten van boomstammen vast te zetten tijdens het kwartiers zagen van eikenhout in een paltrokmolen. Lengte circa 1-1,5 m. Bron: Natrus, Polly en Van Vuuren, deel 1, 1734, plaat IV, detail.

Stoomhoutzagerijen

In de loop van de 19deeeuw neemt het percentage planken met onregelmatige zaagsporen steeds verder af. Bovendien liggen de sporen steeds meer in één vlak, en vertonen minder frequent diepe groeven. Dit komt ten eerste omdat het

mechanisme van molens steeds meer van ijzer wordt waarin minder speling zit. Ten tweede worden wieken (windkracht) vervangen door stoommachines. Met hun continue aandrijving zorgen deze voor zeer gelijkmatige zaagsporen.

In Leiden begint men al in 1837 met het verstomen van een houtzagerij, die eerder door paarden is aangedreven.20Een andere vroege stoomhoutzagerij staat in Vijgendam (1852).21Vanaf 1854 zijn er, verspreid over het land,

stoomhoutzaagmolens in Rotterdam, Groningen, Meerssen, Barradeel, Oldevaart, Noordwolde, Vollenhoven,22en Flait.23Deze eerste stoomhoutzaagmolens zijn veelal windhoutzaagmolens waarvan de wieken zijn verwijderd waarna de aandrijving door een stoommachine is overgenomen. Volledig uit ijzer opgetrokken houtzagerijen zijn bekend vanaf circa 1850.

20Tijdschrift ter bevordering van Nijverheid. Haarlem: V. Loosjes, deel 4 (1837), p. 468.

21Algemeen Handelsblad: 08-03-1852 en 09-03-1852.

22Statistisch jaarboek voor het koningrijk der Nederlanden. ’s Gravenhage: Van Weelden & Mingelen, volume 4 (1854), p. 347-348.

23Bij Molkwerum, Zuidwest-Friesland: Verslag aan de koning over de openbare werken in de jaren 1850-1853. ’s Gravenhage: Algemeene Landsdrukkerij, 1853, p. 93.

In 1856 wordt aan de Haagse meubelfabriek van de Gebroeders Horrix als eerste een vergunning voor een stoommachine verleend.24 In 1862 gaat deze fabriek in vlammen op.25 Even later (1868) heeft ook meubelfabriek J.D. Schmidt & Co. te Rotterdam een eigen stoomhoutzagerij,26 gevolgd door Allen & Co. te Amsterdam (1880).27

Witwerkers met een eigen stoomhoutzagerij zijn mij niet bekend. Zij zullen het op deze wijze gezaagde hout van stoomhoutzagerijen hebben betrokken. Stoom- zagerijen, zoals M.J. Vreeburg te Soeterwoude in 1867, verkopen gezaagd hout aan meubelmakers.28 De oudste naaldhouten beschilderde meubels waarop sporen van dergelijke machines te zien zijn dateren vanaf 1860 zoals een lessenaar,29 een buffet,30 een hoekkast,31 en een bokje onder een wieg.32

24 T.M. Eliëns en A.J. van Scherpenzeel, Koninklijk goedgekeurd. Horrix en Mutters. Twee Haagse meubelfabrikanten. Zwolle: Uitgeverij Wbooks, 2010; Verslag over den jaren 1856 gedaan door de Gedeputeerde Staten aan de Provincie Zuidholland in de gewone zomervergadering geopend te ’s Gravenhage, dinsdag den 7den julij 1857, p. 276.

25 Verzameling van arresten van den Hoogen Raad der Nederlanden, volume 29. ‘s Gravenhage:

Martinus Nijhoff, 1866, p. 513.

26 Nieuwe Rotterdamsche Courant: 21-02-1868.

27 Rotterdamsch Nieuwsblad: 21-04-1880

28 Nieuwe Rotterdamsche Courant: 30-08-1867; Leydse Courant: 30-08-1867

29 Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.39419-70.

30 Collectie Huizer Museum, geen inv.nr.

31 Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.13225-52.

32 Collectie Nederlands Openluchtmuseum, Inv.nr.: NOM.11555-50.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Voor de groep gebeeldhouwde sarcofaag- deksels en zerken uit de late twaalfde en de dertiende eeuw in de noordelijke kustgebie- den is sinds kort niet alleen in Duitsland maar ook

Het is de taak van de samenleving om alles in het werk te stellen om te voor- komen dat mensen door hun beperking geen deel kunnen nemen aan een normaal leven, niet gewoon

beroepenindex op de poorterboeken (1531-1811) nagelopen. Alleen poorters kunnen lid worden van een gilde. Alle poorters worden ingeschreven in poorterboeken. Ten eerste zijn dat

9. Gereedschapssporen: De deur draait op twee ijzeren knieren, de kast lijkt nimmer ajour vlinderscharnieren te hebben gehad. Spijkers: Gesmede spijkers. Beslag: De deur

Na een pilot van december 1998 tot juni 1999 ten behoeve van het project Inventarisatie decoratieve interieurschilderingen in Nederland (1600-1940) is hij vanaf 1 september 2001

De stelling dat het hier effectief om gereduceerde infinitieven gaat en niet om werkwoordsstammen of finiete werkwoorden met ø-suffix, ondersteunden we door te

De opstand is volgens Tacitus beëindigd door een overeenkomst tussen Cerialis en de leider van de opstandige Bataven, Julius Civilis. De inhoud van dit verdrag is niet over-