• No results found

4 B-splines

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "4 B-splines"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

4 B-splines

4.a Definities en elementaire eigenschappen

In plaats van de berekening van een spline-benadering via een lokale-polynoomrepresentatie per deelinterval, kunnen we ook een basis kiezen in de ruimte Mp,p−1(∆) van splines van graad p en een benadering schrijven als een lineaire combinatie van deze basiselementen. Een geschikte basis wordt gevormd door de B-splines van een graad p.

0 0.5 1

0 5

+ + + + + + + 0

0.5 1

0 5

+ + + + + + +

0 0.5 1

0 5

+ + + + + + + 0

0.5

0 5

+ + + + + + +

Figure 2: B-splines van graad 0, 1, 2 en 3 op de punten {0 , .5 , 2.2 , 3 , 4 , 4.5 , 6}.

Voor definitie van B-splines en afleiding van eigenschappen veronderstellen we (voorlopig) dat we beschikken over een oneindige serie knopen {ti}i=−∞,

· · · < t−2 < t−1 < t0 < t1 < t2 < t3 < · · · . We defini¨eren de B-spline van graad 0 op de knopen tk en tk+1 door

B0(tk, tk+1; x) :=

1 als tk≤ x < tk+1,

0 elders. (4.1)

Vervolgens defini¨eren we recursief de B-spline van graad p op de punten tk, tk+1,· · · , tk+p+1 door Bp(tk,· · · , tk+p+1; x) := x− tk

tk+p− tk Bp−1(tk,· · · , tk+p; x) + tk+p+1− x

tk+p+1− tk+1 Bp−1(tk+1,· · · , tk+p+1; x) .

(4.2)

Voor p = 1 betekent dit bijvoorbeeld:

B1(tk, tk+1, tk+2; x) = x− tk

tk+1− tkB0(tk, tk+1; x) + tk+2− x

tk+2− tk+1B0(tk+1, tk+2; x) =

=

x− tk tk+1− tk

als tk≤ x ≤ tk+1, tk+2− x

tk+2− tk+1 als tk+1≤ x ≤ tk+2,

0 elders.

(4.3)

(2)

Notatie: Voor het gemak zullen we in het vervolg de notatie afkorten en schrijven: Bkp(x) i.p.v.

Bp(tk,· · · , tk+p+1; x) , tenzij de lange notatie beter is voor de duidelijkheid.

Opmerking. In de praktijk laten we bij het uitrekenen van Bkp de recursie liever niet lopen tot op het niveau p = 0, omdat Bk0niet continu is in de knopen en een kleine verschuiving van x (b.v. door een afrondfout) een verschil van orde 1 tot gevolg kan hebben.

Uit de definitie (4.1) zien we dat het interval [tk, tk+1] de drager van Bk0 is, dit is de afsluiting van verzameling punten waar de funktie niet nul is. Bovendien is Bk0op die drager niet-negatief. Uit (4.3) zien we dat [tk, tk+2] de drager van Bk1 is en dat ook deze daar (en dus overal) niet-negatief is. Verder zien we, dat Bk1 continu is en stuksgewijs een polynoom van graad 1. Uit de recursieve definitie (4.2) zien we vervolgens, dat voor alle p de B-spline Bkp van graad p de drager [tk, tk+p+1] heeft, dat hij nergens negatief is, en dat hij stuksgewijs een polynoom van graad p is. Bovendien heeft Bpk p−1 continue afgeleiden, zoals vogt uit de volgende stelling:

Stelling: De afgeleide van Bkp voldoet aan de recursie:

d

dxBkp(x) = p tk+p− tk

Bkp−1(x) − p tk+p+1− tk+1

Bp−1k+1(x) (4.4) bewijs. Met volledige induktie naar p. Voor p = 1 (en x 6∈ {tk, tk+1, tk+2}) volgt (4.4) trivialiter uit (4.1) en (4.3). Voor p > 1 voeren we de differentiatie van formule (4.2) direkt uit en gebruiken vervolgens de induktieaanname voor dxdBkp−1(x) :

d

dxBkp(x) = 1

tk+p− tkBkp−1(x) − 1

tk+p+1− tk+1Bk+1p−1(x) + x− tk

tk+p− tk d

dxBkp−1(x) + tk+p+1− x tk+p+1− tk+1

d

dxBk+1p−1(x)

= · · ·

de eerste regel heeft reeds de goede vorm; in de tweede gebruiken we de induktieaaname op het niveau p− 1

+ x− tk

tk+p− tk

à p− 1

tk+p−1− tkBkp−2(x) − p− 1

tk+p− tk+1Bk+1p−2(x)

!

+ tk+p+1− x tk+p+1− tk+1

à p− 1

tk+p− tk+1Bk+1p−2(x) − p− 1

tk+p+1− tk+2Bk+2p−2(x)

!

= · · ·

op de plaatsen van de twee mintekens voegen we geschikte veelvouden van Bk+1p−2toe, die samen met de eerste en de laatste term Bkp−1resp.

Bk+1p−1 vormen; de middentermen sommeren tot nul.

+ p− 1 tk+p− tk

à x− tk

tk+p−1− tkBkp−2(x) + tk+p− x

tk+p− tk+1Bk+1p−2(x)

!

− p− 1 tk+p− tk

à tk+p− x

tk+p− tk+1 + x− tk

tk+p− tk+1

!

Bk+1p−2(x)

+ p− 1

tk+p+1− tk+1

Ãtk+p+1− x

tk+p− tk+1 + x− tk+1

tk+p− tk+1

!

Bp−2k+1(x)

− p− 1

tk+p+1− tk+1

à x− tk+1

tk+p− tk+1Bk+1p−2(x) + tk+p+1− x

tk+p+1− tk+2Bk+2p−2(x)

!

= p

tk+p− tkBkp−1(x) − p

tk+p+1− tk+1Bk+1p−1(x)

Het gevolg van deze stelling is, dat Bkp een stuksgewijs polynoom van graad p met p − 1 con- tinue afgeleiden, zodat Bkp ∈ Mp,p−1(∆) en dus met recht een spline genoemd kan worden. We

(3)

zullen bewijzen, dat we met Bkp een basis kunnen vormen. Hiervoor bewijzen we de volgende twee stellingen.

Stelling: De verzameling B-splines van graad p vormen een partitie van de eenheid:

X k=−∞

Bkp(x) = 1 ∀x ∈ IR . (4.5)

bewijs. Met volledige induktie naar p. Voor p = 0 zijn de dragers van B0ken Bj0 disjunkt als k 6= j en Bk0= 1 op zijn drager; hun som is dus ook gelijk aan 1. Voor p > 1 passen we de definitie (4.2) toe en verschuiven de index in de tweede som van het rechterlid met 1:

X k=−∞

Bpk = X k=−∞

x− tk tk+p− tk

Bkp−1(x) + X k=−∞

tk+p+1− x tk+p+1− tk+1

Bk+1p−1(x)

= X k=−∞

x− tk

tk+p− tkBkp−1(x) + X k=−∞

tk+p− x

tk+p− tkBkp−1(x)

= X k=−∞

Bkp−1(x) = 1 volgens de induktieaanname.

Hieruit volgt de geldigheid van (4.5) voor alle p.

We merken op, dat in de som (4.5) voor iedere x er hoogstens p+1 termen ongelijk aan nul zijn, omdat de drager van Bkp zich slechts uitstrekt over p+1 deelintervallen. Als we op een begrensd deel van IR kijken zijn er daar dan ook slechts een eindig aantal B-splines ongelijk aan nul; uit de volgende stelling volgt, dat deze lineair onafhankelijk zijn.:

Stelling: Als ∀x ∈ [t0, tn] geldt

S(x) :=

X k=−∞

ckBpk(x) = 0 , (4.6)

dan geldt: cp= cp+1= · · · = cn−3= cn−2 = cn−1= 0 .

bewijs. met volledige induktie. Voor p = 0 is de bewering triviaal, omdat alle dragers disjunkt zijn.

Voor p > 0 kunnen we (4.6) differenti¨eren, gebruik maken van formule (4.4) en de sommatieindex in de tweede som verschuiven,

S(x) = X k=−∞

ck d

dxBkp(x) = X k=−∞

ckp

tk+p− tkBkp−1(x) − X k=−∞

ckp

tk+p+1− tk+1Bp−1k+1(x)

= X k=−∞

ckp

tk+p− tkBp−1k (x) − X k=−∞

ck−1p

tk+p− tkBkp−1(x)

= X k=−∞

(ck− ck−1) p

tk+p− tk Bp−1k (x) = 0 . Volgens de induktieaanname zijn de co¨effici¨enten in de laatste expressie nul,

cp+1− cp = cp+2− cp+1= · · · = cn−3− cn−2= cn−2− cn−1

zodat alle betrokken co¨effici¨enten ck (k = −p · · · n−1) aan elkaar gelijk zijn. Volgens (4.5) is S(x) dan constant op het interval [t0, tn] en gelijk aan cp, zodat cp = 0 .

Het gevolg van deze stelling is, dat de collectie B-splines {Bpp, Bpp+1,· · · , Bn−2p , Bpn−1} een onafhankelijke verzameling van n + p funkties vormt in Mp,p−1(∆). Omdat dit aantal gelijk is aan de dimensie, vormt deze collectie dus een basis in deze ruimte.

(4)

Opmerking. Een discontinu¨ıteit in een spline-benadering of haar afgeleide in een knooppunt kunnen we cre¨eren door zo’n knoop twee- (of meer-)voudig in de knopenlijst op te nemen. In de recursie (4.2) moeten we daar natuurlijk wel rekening mee houden; als er een noemer nul is, is de teller ook nul en kunnen we betreffende term nul stellen, mits we er in formule (4.3) voor zorgen dat steeds geldt Bk1(tk+1) = 1 als tk < tk+2 (immers, als we tk+1 vast houden en tk van beneden of tk+2 van boven naar tk+1 laten lopen, blijft steeds B1k(tk+1) = 1). De afleidbaarheid wordt dan verminderd, daar in (4.4) een noemer nul wordt, zodat de formule niet geldig is in dat punt. Als we dus bijvoorbeeld in een kubische-splinebenadering een knik willen leggen in een punt tk, dan leggen we in dit punt een drievoudige knoop, zodat we continu¨ıteit van eerste en tweede afgeleide in dat punt verliezen. Dit recept kunnen we ook toepassen in een randpunt van een interpolatie- interval; in plaats van het kiezen van een aantal kunstmatige knopen buiten het interval maken we de randknoop meervoudig, zie fig. 3 en 4.

0 0.5 1

0 5

+ + + +++ + + + 0

0.5 1

0 5

+ + + +++ + + +

Figure 3: B-splines van graad 2 (links) en 3 (rechts) op de knopen {0 , 1 , 2 , 4 , 4 , 4 , 6 , 7 , 8} met een drievoudige knoop 4 . Duidelijk is, dat de B2 discontinu zijn in 4 en dat de B3 er een knik vertoont.

0 0.5 1

0 5

+ + +

+ + + + + + 0

0.5 1

0 5

+ + +

+ + + + + +

Figure 4: B-splines van graad 2 (links) en 3 (rechts) op de knopen {0 , 0 , 0 , 0 , 2 , 3 , 4 , 5 , 6} met een meervoudige randknoop.

4.b Het rekenen met B-splines

De eerste vraag is om waarde van een lineaire combinatie S(x) van B-splines voor een gegeven waarde van x uit te rekenen. Laat S gegeven zijn door

S(x) = X k=−∞

cpkBkp(x). (4.7)

We merken om te beginnen op, dat er hier voor iedere x in feite maar een eindige som staat, omdat voor x ∈ [tj, tj + 1] alleen de B-splines Bj−pp (x), · · · , Bjp(x) ongelijk aan nul zijn. Om (4.7) te

(5)

evalueren maken we gebruik van recursie (4.2) en verschuiven de sommatieindex in de tweede som:

S(x) = X k=−∞

cpkBpk(x)

= X k=−∞

cpk x− tk

tk+p− tkBkp−1(x) + X k=−∞

cpk tk+p+1− x

tk+p+1− tk+1 Bk+1p−1(x)

= X k=−∞

cpk x− tk

tk+p− tkBkp−1(x) + X k=−∞

cpk−1 tk+p− x

tk+p− tk Bkp−1(x)

= X k=−∞

cp−1k Bkp−1(x)

(4.8)

waarbij cpk−1 gedefini¨eerd is door

cp−1k := cpk x− tk

tk+p− tk + cpk−1 tk+p− x

tk+p− tk . (4.9)

Hiermee hebben we de som (4.7) van B-splines van graad p herleid tot een van graad p − 1. Dat de co¨effici¨enten impliciet van x afhangen is niet belangrijk, omdat we x toch vast houden in deze afleiding. Dezelfde recursieslag als (4.8) kunnen we nu opnieuw toepassen van graad p − 1 naar p− 2 en we kunnen doorgaan tot we bij graad nul zijn en vinden:

S(x) = X k=−∞

c0kB0k(x) = c0j als x∈ [tj, tj+ 1] .

Voor de berekening van c0j en dus van S(x) hebben we dus niet meer nodig, dan het driehoekig tableau

cpk cpk−1 cpk−2 cpk−3

· · ·

-

©©©* -

©©©* -

©©©* -

cp−1k cp−1k−1 cp−1k−2

· · ·

-

©©©* -

©©©* -

· · ·

· · ·

· · ·

· · ·

· · ·

· · ·

-

©©©* -

©©©* c1k c1k−1

-

©©©* c0k

(4.10)

waarin de kolommen van links naar rechts berekend worden met formule (4.9).

Toepassing: Collocatie voor een tweepuntsrandwaardeprobleem.

We willen de oplossing van het tweepuntsrandwaardeprobleem op het interval [0, 1]

a(x) u′′+ b(x) u+ c(x) u = f (x) met u(0) = α , u(1) = β . (4.11) benaderen met kubische splines. We kiezen daartoe een verdeling ∆ van het interval in n deelin- tervallen (en aan weerszijden 3 deelintervallen erbuiten). Laat {B−33 ,· · · , Bn−13 } de B-spline basis zijn voor M3,2(∆). Schrijf de benadering uit in deze basis,

u=

n−1X

k=−3

ckBk3(x) (4.12)

met n + 3 te bepalen parameters. Deze benadering moet aan de randvoorwaarden voldoen, zodat c3B−33 + c2B−23 + c1B−13 = α , en cn−3Bn−33 + cn−2Bn−23 + cn−1B3n−1= β . (4.13) De benadering u kan natuurlijk niet overal (exact) aan de differentiaalvergelijking voldoen; om een goede benadering te verkrijgen is het voldoende dat u aan de vergelijking voldoet in de

(6)

deelpunten t0 = 0, t1,· · · , tn−1, tn = 1, de zogenaamde collocatiepunten. Dit geeft n + 1 vergelij- kingen; tesamen met (4.13) zijn dit er precies voldoende om de n + 3 onbekende co¨effici¨enten in u te bepalen. Omdat in het deelpunt tj alleen Bj−33 , Bj−23 en Bj−13 ongelijk aan nul zijn, geeft de j-de collocatievergelijking een betrekking tussen cj−3, cj−2 en cj−1. Het resulterende stelsel vergelijkingen heeft dus de vorm:

∗ ∗ ∗

∗ ∗ ∗

∗ ∗ ∗

∗ ∗ ∗

. .. . .. . ..

∗ ∗ ∗

∗ ∗ ∗

∗ ∗ ∗

(4.14)

Vanwege de recurrente betrekking (4.2) kunnen de berekeningen zeer effici¨ent ge¨ımplementeerd worden.

De zo verkregen benadering is van orde O(h4), als f etc. voldoend glad zijn. Het idee achter het bewijs van deze foutschatting is, dat de kubische B-splines in het linkerlid van de differentiaal- vergelijking (4.11) tweemaal gedifferentieerd worden. We interpoleren het rechterlid dus als het ware met stuksgewijs lineaire splines die een benaderingsorde O(h2) geven. Tweemaal integreren geeft dan, bij gebruik van de randvoorwaarden, de gewenste orde O(h4).

4.c B´ezier-polynomen en controlepunten

Op zoek naar een manier om gladde krommen in het platte vlak (IR2) op een eenvoudige manier te beschrijven kwam B´ezier (ingenieur bij Renault) rond ’60 met een methode waarbij de gezochte kromme niet beschreven wordt als een funktie y = f (x) maar in parametrische vorm, x = f (t), y = g(t), t ∈ IR . Als f en g gladde funkties zijn, dan is (g(t) , −f(t)) de richting van de raaklijn, tenzij deze nul is. De geparametriseerde kromme (f (t) , g(t)) is dus glad, tenzij de afgeleiden van f en g tegelijk nul zijn.

Standaard-voorbeelden van geparametriseerde krommen zijn de cycloide en de epicycloiden, geschetst in fig. 5. Als we een cirkel met straal 1 laten rollen over een rechte (fig 5A), dan beweegt een vast punt op die cirkel zich over een (epi-)cycloide. Als de cirkel over een afstand t is voortgerold, dan is deze ook over een hoek t gedraaid. De baan van zo’n vast punt op de cirkel, dat op een afstand r van het middelpunt staat wordt dus beschreven door (t + r sin t , 1 − r cos t). De richting van de raaklijn is dus (−r sin t , 1 + r cos t), hetgeen nul is als r = 1 en t = ±π. De cycloide in fig 5B heeft dan ook een knik, terwijl de epicycloiden (met r 6= 1) van fig 5C en fig 5D overal glad zijn.

Als we n + 1 punten {pk := (xk, yk)|k = j · · · n + j} gegeven hebben, dan kunnen we hierbij de kromme van graad n in parametervorm defini¨eren door

Pnj(t) :=

n+jX

k=j

Ãn k

!

(1 − t)n−ktkpk met t∈ [0, 1] . (4.15) Dit is een polynoom van graad n in de parameter t. Deze formule definieert ieder punt van de kromme als een convexe lineaire combinatie van de controlepunten, omdat Pjn(t) = Pckpk met ck≥ 0 en Pck= 1 (ga na!). Vanwege de bekende recursie voor binomiaalco¨effici¨enten geldt:

Pnj(t) = (1 − t) Pn−1j (t) + t Pn−1j+1(t) . (4.16) Dit geeft een eenvoudig en snel algoritme om de waarde van de kromme voor iedere t te berekenen.

De belangrijkste eigenschappen (die we niet zullen bewijzen) zijn:

(7)

x x x

A: Voortbrengende cirkel. B: cycloide; straal=1

C: epicycloide; straal=0.6 D: epicycloide; straal=1.4

Figure 5: Epicycloiden. A: Voortbrenging door vaste punten (x) op een rollende cirkel. B: De cycloide (r = 1). C-D: Epicycloiden.

1) Pnj(0) = pj en Pnj(1) = pn+j.

2) In t = 0 (het beginpunt) raakt de kromme aan de rechte door pj en pj+1 en in t = 1 (het eindpunt) raakt de kromme aan de rechte door pn+j−1 en pn+j.

3) De kromme ligt geheel binnen het convexe omhulsel van {pj · · · pn+j}, dit is het kleinste convexe polygoon, dat al deze punten omvat. Dit volgt eenvoudig uit de definitie (4.15), die Pjn(t) geeft als een convexe lineaire combinatie van de controlepunten.

Het concept van controlepunten tesamen met de eenvoudige recursie (4.16) maken dit soort krom- men een aantrekkelijk interactief grafisch hulpmiddel. Cre¨eren, verschuiven en weglaten van con- trolepunten kan eenvoudig met een muis gebeuren. Een nadeel van deze B´ezierpolynomen is, dat de graad nogal hoog kan oplopen en dat de krommen daardoor mogelijk ongewenst hard gaan kro- nkelen, als we veel controlepunten kiezen. Het alternatief van stuksgewijze B´ezierpolynomen is ook niet aantrekkelijk omdat de overgang van een stuk naar een volgend stuk moeilijk glad te maken is. Zie fig. 6 voor enige voorbeelden.

0 0.5 1 1.5

0.4 0.6

x x

x

x

1 2

3

4 0

0.5 1 1.5

0.4 0.6

x

x x

1 x

2 3

4

Figure 6: B´ezierpolynomen van graad 3 met (genummerde) controlepunten. Uit de figuur is te zien, dat de volgorde belangrijk is.

Dit soort B´ezier-krommen wordt bijvoorbeeld gebruikt in de “postscript” functie “curveto”. De opdracht “x1 y1 x2 y2 x3 y3 curveto” tekent een B´ezier-kromme van de graad 3 van het actuele punt (x, y) naar het punt (x3, y3) met intermediaire controlepunten (x1, y1) en (x2, y2) zoals in fig. 6.

(8)

4.d B-spline-krommen en controlepunten

Punten op een B´ezierkromme worden, zoals we zagen in §4.c, gevormd als een convexe lineaire combinatie van controlepunten. Aangezien B-splines volgens formule (4.5) ook een partitie van de eenheid vormen, kunnen we ook met B-splines zo’n convexe lineaire combinatie vormen. Als Bkp(t) := Bp(k, k + 1, · · · , k + p + 1 ; t) de B-spline van graad p is die leeft op [k , k + p + 1], dan is Pk Bkp(t) = 1 voor alle t. Met een collectie controlepunten {pk∈ IR2| k ∈ ZZ} kunnen we dan de kromme Sp(t) in het vlak vormen als de convexe lineaire combinatie

Sp(t) :=

X k=−∞

pkBkp(t) . (4.17)

Aangezien de drager van iedere Bkp beperkt is tot [k , k + p + 1], staat hier altijd een eindige som van hoogstens p + 1 termen,

Sp(t) :=

X k=−∞

pkBkp(t) = Xj k=j−p

pkBkp(t) als t∈ [j, j + 1] . (4.18)

Hierdoor heeft de B-spline-kromme Sp naast de vaste (lage) graad een behoorlijke mate van lokaliteit, ongeacht het aantal controlepunten. Natuurlijk is de parametrisering (en dus ook de kromme) niet oneindig glad; voor t geheel sluiten de stukken hoogstens p − 1 maal continu differ- entieerbaar aan elkaar aan. In vergelijking met B´ezierkrommen leveren we dus gladheid in voor lage graad en lokaliteit. Evenals de B´ezierkromme is de B-spline-kromme Sp niet interpolerend in de controlepunten (gaat niet door die punten).

Voor de eenvoud van de formulering is in (4.17) een oneidig aantal controlepunten gebruikt.

Als er echter precies n controlepunten {pk∈ IR2| k = 0, · · · , n − 1} gegeven zijn, willen we slechts een eindige som

Sep(t) :=

n−1X

k=0

pkBkp(t)

beschouwen. Als funktie van de parameter t hebben beide componenten vanSepde drager [0 , n+p], maar slechts voor p ≤ t ≤ n is de eindige som, zie fig. 7, Pn−1k=0 Bkp(t) = 1 een partitie van de eenheid (immers, de dragers van de eerste weggelaten termen B−1p en Bnp links en rechts zijn [−1 , p]

resp. [n , n+p+1]). Voor t = 0 en t = n+p geldt bijvoorbeeldSep(0) =Sep(n+p) = (0, 0). Het gevolg is, dat we voor 0 ≤ t < p en n < t ≤ n + p geen convexe combinatie van de controlepunten hebben, zodat de grafiek in het begin en eind niet goed aansluit. Dit probleem kunnen we oplossen, door aan de knopenverzameling {p , p + 1 , · · · , n}, zoals in fig. 4, de randknopen p en n multipliciteit p+ 1 te geven. Hierdoor loopt de kromme inderdaad van het eerste naar het laatste controlepunt, zoals we zien in fig. 8.

(9)

x x x x x x x x x x x x x 9

6 3

0 12

x x x x x x

x x x x x x xxxxxxx

9 6

3

Figure 7: Getekend zijn de kubische B-splines Bk3 voor k = 1 · · · 9 en hun som. In de linkerfiguur is de knopenverzameling {0, 1, 2, · · · , 12} gebruikt en in de rechter {3, 3, 3, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 9, 9, 9}.

Tengevolge van de 4-voudige randknopen liggen in de rechterfiguur alle dragers binnen het interval [3, 9] waar de negen B-splines een partitie van de eenheid vormen.

-1 0 1

-1 0 1

+ +

+ +

+

+

+ +

+

+

+

1 2

3 4

5 6

7 8 9

10 11 -1

0 1

-1 0 1

+ +

+ +

+

+

+ +

+

+

+

1 2

3 4

5 6

7 8 9

10 11

Figure 8: Gestippeld is de lissajousfiguur {(cos t, sin 2t)| − π < t < π} en elf genummerde con- trolepunten daarop. Langs die controlepunten is de B-spline-kromme van graad 3 getrokken. In de linkerfiguur zijn de knooppunten van de parametrisering 0 · · · 14 gekozen. In de rechter zijn randknopen met multipliciteit 4 gekozen. De rechterkromme loopt dan ook van het eerste naar het laatste controlepunt, terwijl de linker ergens in de buurt van de tweede en de voorlaatste ophoudt.

(10)

References

[1] M. Hestenes & E. Stiefel, Methods of conjugate gradients for solving linear systems, J. Research NBS, 49, pp. 409 – 436, 1952.

[2] C. Lanczos, An iteration method for the solution of the eigenvalue problem of linear differential and integral operators, J. Research NBS, 45, pp. 255 – 282, 1950.

[3] J.K. Reid, On the method of conjugate gradients for the solution of large sparse systems of linear equa- tions, Proc. Conf. on Large Sparse Sets of Linear Equations, Academic Press, New York, 1971.

[4] J.A. Meijerink and H.A. van der Vorst, An iterative solution method for linear systems of which the coefficient matrix is a symmetric M-matrix, Math.of Comp., 31, pp. 148 – 162, 1977.

[5] G.H. Golub & C.F. Van Loan, Matrix Computations, The Johns Hopkins University Press, Baltimore, Maryland, USA, 1ste druk, 1983, 2dedruk, 1988, 3de druk, 1995.

[6] R. Bulirsch & J. Stoer, Introduction to Numerical Analysis, Springer Verlag, Berlin, 1977. (Ook verkri- jgbaar in een goedkope duitstalige pocketeditie).

[7] D. Kincaid & W. Cheney, Numerical Analysis, Brooks & Cole Publishing Company, Pacific Grove, California, USA, 1991; 2de druk, 1996.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The “post-fault” voltages are important to predict (due to the post-fault rotor inertia) while the fault occurs, since these voltages are used in the equal area

Films remain sufficiently smooth to a thickness of ~ 50 nm under a wide range of deposition conditions so that accurate dielectric functions could be determined as a function

Waar het mij om gaat is dat ruimte wordt gelaten, in elk geval in de literatuur maar liefst ook een beetje daarbuiten, aan een luciditeit, die enerzijds de beschaving van

gewasbescherming herbiciden pesticiden kosten middelen loonwerk ploegen drijfmest uitrijden vaste mest uitrijden zaaiklaarmaken zaaien kunstmest strooien spuiten dorsen

- De statische eigenschappen kunnen door een bepaalde verwerking van de correlatiefuncties onafhankelijk van de dynamische ei- genschappen worden bepaald. Met behulp

Het onderzoek, in opdracht van Studie- en Landmetersbureau Geotec uit Bilzen, werd geleid en uitgevoerd door projectverantwoordelijke Elke Wesemael (ARON bvba). Voor het archeologisch

Omwille van de ligging in het gebied rond de hoeve ‘IJzerwinning’, waar op 12 augustus 1914 de Slag der Zilveren Helmen plaats vond, kunnen binnen het plangebied sporen

Adsorption of water by H-ZSM-5 zeolite studied by magic angle spinning proton