• No results found

Een onderzoek naar identiteitsconstructies in cultuurbeleidsdiscoursen van Nederlandse steden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar identiteitsconstructies in cultuurbeleidsdiscoursen van Nederlandse steden "

Copied!
207
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

(Gemaakt met wordle.net)

Geassembleerde eigenheid

Een onderzoek naar identiteitsconstructies in cultuurbeleidsdiscoursen van Nederlandse steden

Naam: K. Vermeij, s1693093

Begeleiders: P.J.D. Gielen en Q.L. Van den Hoogen

Opleiding: Masterscriptie Kunsten, Cultuur & Media, Rijksuniversiteit Groningen Afstudeerrichting: Kunst, Beleid en Management

Datum: 28 September 2015

(2)

Verklaring Masterscriptie Faculteit der Letteren, Rijksuniversiteit Groningen

Naam student: Karlijn Vermeij
 Studentnummer: 1693093


Masteropleiding–programma: Kunsten, Cultuur en Media (Kunst, Beleid en Management)

Titel scriptie: Geassembleerde eigenheid. Een onderzoek naar identiteitsconstructies in cultuurbeleidsdiscoursen van Nederlandse steden

Naam scriptiebegeleiders: P.J.D. Gielen en Q.L. Van den Hoogen

Hierbij verklaar ik ondubbelzinnig dat de door mij ingeleverde scriptie gebaseerd is op eigen werk en de vrucht is van een onafhankelijke wetenschappelijk onderzoek. Ik verklaar dat ik geen gebruik heb gemaakt van ideeën en formuleringen van anderen zonder bronvermelding; dat ik geen vertalingen of parafraseringen van tekstgedeelten van anderen als onderdeel van mijn eigen betoog heb ingezet; dat ik de tekst van deze scriptie of een vergelijkbare tekst niet heb ingediend voor opdrachten van andere opleidingsonderdelen.

Datum: 28-09-2015 Plaats: Groningen

Handtekening student:

N.B. Schending van bovengenoemde verklaring wordt als fraude aangemerkt als bedoeld

in art. 3.9 van de Onderwijs- en Examenregeling 64

(3)

Dankwoord

Met het schrijven van dit dankwoord leg de laatste hand aan mijn scriptie. Dit onderzoek is het product van verschillende gedachtestromen, en zonder de hulp van de volgende personen had ik het onderzoek niet kunnen volbrengen.

Allereerst zou ik mijn eerste begeleider Pascal Gielen willen bedanken. Dankzij zijn open houding en originele, kritische blik heb ik de standpunten en onderwerpen in de eerste hoofdstukken van mijn onderzoek op tijd kunnen bijslijpen tot een meer samenhangend geheel. Door Pascal heb ik geprobeerd altijd eerst een Heinich en dan pas een Bourdieu te zijn.

Ook zou ik mijn tweede begeleider Quirijn van den Hoogen willen bedanken voor zijn expertise op het gebied van cultuurbeleid. Zijn aanvullingen en pragmatische

commentaar waren voor mij van onmisbare waarde in de totstandkoming van de laatste hoofdstukken.

Ten slotte zou ik mijn vrienden, familie en mijn vriend willen bedanken voor hun geduld en vertrouwen. De eindeloze wandelingen, gesprekken en koffiemomenten zijn zeer belangrijk voor mij geweest. Ik zal met een warm gevoel terugkijken op de afgelopen intensieve periode, bedankt!

Karlijn Vermeij 28-09-2015

[karlijn.vermeij@gmail.com]

(4)

Inhoudsopgave

INLEIDING ... 5

Relevantie: recente ontwikkelingen rond staat en stad in cultuurbeleid ... 7

Vraagstelling: doelstelling, hoofdvraag en deelvragen ...12

Verantwoording ...13

Onderzoeksopzet: methoden, technieken en theoretisch kader ...15

HOOFDSTUK 1. STAD EN STAAT IN NEDERLANDS CULTUURBELEID ... 18

1.1. I

NTERNATIONALE EN

E

UROPESE TENDENSEN IN CULTUURBELEID

... 18

Globalisering, cultuurbeleid en de stad ...19

Europees (cultuur)beleid en de stad...22

The global and the local ...24

1.2. N

EDERLANDS CULTUURBELEID EN DE STAD

... 27

Nederlands cultuurbeleid: thema’s door de jaren heen...27

De zes cultuurnota’s van de Rijksoverheid tussen 1992 en 2011 ...30

Visie Rijksoverheid op cultuurbeleid vanaf 2011 ...35

Over de stad in Nederlands rijks cultuurbeleid ...36

C

ONCLUSIE HOOFDSTUK

1 ... 42

HOOFDSTUK 2. CONSTRUCTIE VAN STADSIDENTITEITEN ... 44

2.1. D

E STAD GEANALYSEERD

:

GEVOEL

,

TOE

-

EIGENING EN PREDISPOSITIES

... 44

Sense of place en stadsbeeld ...45

Het alledaagse en toe-eigening ...48

Habitus van de stad ...50

2.2. I

DENTITEIT EN STADSIDENTITEIT

... 52

Identiteit en imagined community ...52

Stadsidentiteit ...55

2.3. E

EN IDENTITEITSCRISIS

? ... 62

C

ONCLUSIE HOOFDSTUK

2 ... 66

HOOFDSTUK 3. EMPIRISCH ONDERZOEK: DISCOURSANALYSE ... 68

3.1. I

NTRODUCTIE CASESTUDIES

... 68

3.2. A

LGEMENE BEVINDINGEN DISCOURSANALYSE

... 73

3.3. O

NDERZOEKSRESULTATEN EN ONTWIKKELINGEN

... 81

3.4. O

NDERZOEKSRESULTATEN

:

VERGELIJKINGEN EN CONCLUSIES

... 107

CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ...121

BIBLIOGRAFIE ...129

BIJLAGEN ...138

B

IJLAGE

1: O

VERZICHT WOORDGROEPEN PER STAD

... 138

B

IJLAGE

2: O

VERZICHT WOORDGROEPEN CULTUURNOTA

S

R

IJKSOVERHEID

... 141

B

IJLAGE

3: A

NALYSE WOORDGROEPEN EN TALIGE ELEMENTEN CULTUURNOTA

S GEMEENTEN

... 142

B

IJLAGE

4: A

NALYSE WOORDGROEPEN EN TALIGE ELEMENTEN CULTUURNOTA

S

R

IJKSOVERHEID

... 160

B

IJLAGE

5: T

ALIGE ELEMENTEN EN WOORDGROEPEN CULTUURNOTA

S

N

EDERLANDSE GEMEENTEN

... 165

B

IJLAGE

6: T

ALIGE ELEMENTEN EN WOORDGROEPEN CULTUURNOTA

S

R

IJKSOVERHEID

... 200

SAMENVATTING ...207

(5)

Inleiding

Al wandelend door Groningen is te zien dat op verschillende plekken, na jaren van leegstand, weer wordt gebouwd. Dit is bijvoorbeeld te zien op het Ebbingekwartier aan het Boterdiep en bij het Groninger Forum aan de Grote Markt. Beide stedenbouwkundige projecten hebben iets te maken met de stad en met cultuur. In tijden van braakligging deed het Ebbingekwartier dienst als tijdelijke ruimte voor kunst en cultuur, nu krijgt het ook een woonbestemming. Voor de bouw van het Groninger Forum moesten een aantal gebouwen en bedrijven plaatsmaken voor een grootschalig

‘cultuurpaleis’, een plek waar vrijetijdsbesteding, debat en cultuur samenkomen (Wijn 2013c: 16).

1

Omdat deze ontwikkelingen in de stad door de jaren heen zo zichtbaar zijn, rijzen er over de betekenis ervan enkele brandende vragen. Waarom worden deze investeringen gedaan? Passen deze projecten wel bij de stad Groningen? Krijgt de stad hierdoor een ander karakter, een andere identiteit? En wat betekent dit voor de stad Groningen in het Nederlands cultuurlandschap? De projecten moeten nog worden afgerond, echter wat al vaststaat is de sterke verbinding die hier wordt gemaakt tussen de stedelijke identiteit en het cultuurbeleid.

Naast Groningen besteden onder andere Utrecht en Arnhem aandacht aan de manier waarop de stad en de cultuur kunnen samenkomen.

2

Marlet beweert dat niet alleen nieuwe projecten, maar ook oudere eigenschappen van de stad zoals een historische binnenstad bijdragen aan de aantrekkelijkheid en het succes van verschillende Nederlandse steden (Marlet et al. 2015: 27). Cultuur speelt daarin een cruciale rol; er wordt gezegd dat zij een middel is om steden aanzien te geven en tevens kan dienen als concurrentiemiddel van steden binnen en buiten Nederland. Eveneens wordt gesuggereerd dat cultuur kan helpen om economische groei te kunnen genereren in de stad (zie bijvoorbeeld Bussemaker 2015, Commissie Derksen 2015, Marlet 2009, Marlet et al. 2011, Marlet et al. 2015en Wijn 2003). Desalniettemin is deze veronderstelde relatie tussen cultuur en economische groei complex.

3

1 Voor informatie over het Ebbingekwartier (Open Lab Ebbinge), zie http://www.openlabebbinge.nl/project/

(Bezocht op 28 Sep. 2015) voor informatie over het Groninger Forum zie http://www.groningerforum.nl/informatie en http://gemeente.groningen.nl/grotemarkt (Bezocht op 28 Sep. 2015).

2 In Utrecht is in 2014 Tivoli Vredenburg tot stand gekomen, een groot podium voor verschillende soorten muziek, zie https://www.tivolivredenburg.nl/nl/informatie/detail/41/Het_gebouw (Bezocht op 28 Sep. 2015), in Arnhem wordt

‘Kenniscluster Rijnboog’ de komende jaren tot stand gebracht: http://www.architectuur.nl/nieuws/ontwerp- kenniscluster-rijnboog-gepresenteerd/ (Bezocht op 28 Sep. 2015).

3 Zie Gielen et al. – De waarde van cultuur (2014),

(6)

De totstandkoming van culturele voorzieningen, bijvoorbeeld nieuwbouwprojecten zoals het Groninger Forum of Tivoli Vredenburg, vindt onder andere plaats binnen bepaalde beleidsprocedures in het ruimtelijke ordeningsbeleid van de desbetreffende steden. Dit soort projecten kunnen eveneens impact hebben op andere beleidsterreinen van de gemeente, zoals op het cultuurbeleid; de plannen van ruimtelijke ordeningsbeleid zullen immers van invloed zijn op de lokale culturele infrastructuur. Desalniettemin zijn deze projecten volgens van Aalst vooral bedoeld om ruimtelijke ordeningsproblemen van desbetreffende steden op te lossen en de stad aantrekkelijk te maken, waardoor de inhoudelijke (culturele) invulling binnen de muren van deze gebouwen verloren kan gaan (Van Aalst 1997). Echter, zoals uit het onderzoek van deze scriptie onder andere zal blijken, lijken de belangen van ruimtelijke ordening en cultuurbeleid in gemeenten anno 2015 gelijk op te gaan en dit heeft effect op het vergroten van de aantrekkelijkheid van de stad en het aantrekken van bewoners, bezoekers en bedrijven.

Gemeenten hebben binnen het Nederlands cultuurbeleid een centrale positie.

Zij dragen zorg voor de financiering van binnen de gemeente noodzakelijke voorzieningen, het subsidiëren van activiteiten op het gebied van kunst en de instandhouding van locaties en voorzieningen (Wijn 2003: 20, 21). Meer dan 60% van alle uitgaven voor cultuur zijn afkomstig van gemeenten (Council of Europe 2014: 36).

Naast deze verantwoordelijkheid hebben een aantal grote steden ook te kennen gegeven dat zij als stad meer onafhankelijk zouden willen opereren.

4

Deze visie werd al eerder geformuleerd door de Raad voor Cultuur in het advies voor het Nederlands cultuurbeleid in de periode 2017 tot 2020. Zij formuleerden dat het zwaartepunt van het cultuurbeleid niet bij de staat maar bij de stad moet komen te liggen (Raad voor Cultuur 2014, 2015). De koppeling tussen de stad en cultuurbeleid is dankzij recente ontwikkelingen en tevens door achterliggende processen zoals globalisering en identificatie, op maatschappelijk gebied bijna een vanzelfsprekendheid geworden.

5

Hierin wordt specifiek op de extrinsieke waarde van cultuur gewezen. Deze opvallende samentrekking tussen de economische functie van cultuur op stedelijk niveau enerzijds,

4 Zie de brief van de G9 Wethouders kunst en cultuur aan minister Bussemaker van april jl. De G9 zijn de volgende gemeenten: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Eindhoven, Groningen, Arnhem, Enschede en Maastricht.

5 Zowel in de onderzochte literatuur als in cultuurnota’s van de Rijksoverheid lijkt deze connectie niet of nauwelijks in twijfel te worden getrokken (enkele voorbeelden zijn Brief G9 aan ministerie OCW 2015, Bussemaker 2015, Commissie Derksen 2014, Dormans et al. 2003, Drenth et al. 2002, Kunsten ’92 2012, OCW 2002, 2013, 2014, Marlet 2009, Raad voor Cultuur 2014, 2015, Schrijvers, Keizer en Engbersen 2015, Van Aalst 1997, Wijn 2003, 2013 en 2013c).

(7)

en het verschaffen van een identiteit aan de stad bruikbaar als competitief voordeel anderzijds, komt in deze scriptie uitgebreid aan de orde. Cultuurbeleid heeft meer en meer te maken met stedelijke ontwikkeling en de stad houdt daar tegelijkertijd een bepaalde identiteit aan over. Deze koppeling is echter niet nieuw. Wijn schetst dat de koppeling tussen stad en cultuur al vanaf de 17

e

eeuw wordt gemaakt (Wijn 2003, Wijn 2013c, zie ook Pots 2000). In het Nederlands cultuurbeleid is de gemeente dus geen onbekende speler. Eveneens is de historische ontwikkeling van de stad een belangrijke factor in de vorming van stadsidentiteit, die als element binnen gemeentelijk cultuurbeleid naar voren komt. Steden zijn namelijk geen lege hulzen. Het traject dat een stad heeft afgelegd, met de daarin ontwikkelde stadsidentiteiten, kan zelfs worden verklaard aan de hand van het concept ‘habitus’ van steden.

6

Gemeenten leggen hun plannen op het gebied van kunst en cultuur vast in cultuurnota’s. Deze nota’s spelen een belangrijke rol bij de formulering van karakteristieken, eigenschappen en eigenheden van een specifieke stad.

Cultuurnota’s worden binnen deze scriptie opgevat als discursieve of talige constructies, bestaand uit talige elementen zoals woorden en zinsconstructies die onderzocht kunnen worden met een discoursanalyse.

7

Deze talige elementen creëren samen ‘het verhaal’ van een bepaalde gemeente, waarin de specifieke eigenheden van de stad samen worden gebracht in een logisch geheel. Elementen in dit verhaal kunnen bijvoorbeeld te maken hebben met kunst en cultuur, maar ook met de ligging en historie van de stad, relaties en contacten met andere entiteiten, evenals met sociale en economische impact van cultuur in de stad. Samen vormen deze elementen een schets van diverse aspecten waaruit de identiteit van de stad is opgemaakt. Om er achter te komen welke talige middelen bijdragen tot de identiteit die naar voren is gebracht in bepaalde cultuurnota’s van gemeenten, staan in deze scriptie een literatuuronderzoek en een discoursanalyse centraal met als onderzoeksvraag: Welke discursieve elementen bepalen in cultuurbeleidsdiscoursen identiteitsconstructies van Nederlandse steden?

Relevantie: recente ontwikkelingen rond staat en stad in cultuurbeleid

Voordat de vraagstelling, verantwoording en onderzoeksopzet aan bod komen, zullen eerst de meest recente ontwikkelingen rond het belang en de relevantie van de stad en stedelijke identiteit binnen cultuurbeleid worden besproken. Een recent voorbeeld van

6 Zie hoofdstuk 2 voor een uitgebreide uitleg van de concepten stadsidentiteit en habitus.

7 Zie pagina 15 voor een meer complete uitleg van deze methode.

(8)

het toenemend belang van de rol van de stad in het Nederlands cultuurbeleid is de Agenda Cultuur van de Raad voor Cultuur uit april 2015. Hierin staat dat stedelijke regio’s centraal zouden moeten staan in het cultuurbeleid, omdat het de ‘natuurlijke brandpunten’ in het culturele aanbod zijn (Raad voor Cultuur 2015: 1). Aan dit advies, waarin meer autonomie voor de stad binnen cultuurbeleid wordt bepleit, liggen twee standpunten ten grondslag. Enerzijds kunnen stedelijke regio’s een passend en onderscheidend beleid voeren door op het karakter en de wensen van de lokale bevolking in te spelen (Ibid.). De stad wordt als thuisbasis van cultuur gezien en culturele voorzieningen dragen bij tot de vorming van de identiteit en eigenheid van een stad (Raad voor Cultuur 2015: 18). Verstedelijking en globalisering zijn een oorzaak voor het toenemend belang van de stad, stelt de Raad (Raad voor Cultuur 2014, 2015).

Tevens wordt er een rol toegekend aan culturele voorzieningen in de revitalisatie van binnensteden, het tegengaan van leegstand en het inrichten van de stad (Raad voor Cultuur 2015: 19). Anderzijds pleit de Raad voor Cultuur voor een decentraal cultuurbeleid dat minder nationaal georiënteerd is, waarin het initiatief van het Rijk naar culturele instellingen, ondernemers en overheden in de stedelijke regio’s verschuift (Ibid.). Een maatregel die daarvoor moet worden getroffen is het verdelen van middelen op basis van de plannen van de stad (Raad voor Cultuur 2015: 22). Ook moet samenwerking tussen overheden en instellingen makkelijker gemaakt worden (Raad voor Cultuur 2015: 24). Het Rijk blijft binnen deze ontwikkelingen een ‘belangrijke partner en financier’ (Raad voor Cultuur 2015: 1).

Er is verschillend op het advies van de Raad van Cultuur gereageerd. Zo onderstrepen de negen grootste gemeenten van Nederland (de G9) in een brief van april 2015 het belang van gemeenten. Culturele instellingen opereren in en dragen bij aan de stad. Kunst en cultuur hebben een functie voor de stad omdat zij identiteit, leefbaarheid, verbinding tussen bewoners, innovatie en economische en sociale ontwikkeling kunnen genereren (Brief G9 2015: 1). In de brief wordt gerefereerd aan Agenda Stad, een overheidsprogramma van het Rijk uit 2015. Dit programma heeft als thema stedelijk cultuurbeleid in te zetten om vitaliteit en aantrekkingskracht in de stedelijke regio te bepalen.

8

Hierin wordt gesteld dat Nederlandse steden op deze manier tot de top van de wereld kunnen behoren als zij hier aandacht op zouden vestigen (Ibid., zie ook Raad

8 Zie http://agendastad.nl/ voor meer informatie over Agenda Stad. (Bezocht op 28 Sep. 2015).

(9)

voor Cultuur 2015: 19). Steden zijn volgens de G9 op zoek naar een verbinding met lokale, regionale, nationale en internationale niveaus (Ibid.).

Evenals de Raad van Cultuur wijst de G9 op het belang van de stad als uitgangspunt voor cultuurbeleid, waarbij de invulling ervan afhankelijk is van samenwerking tussen gemeenten en het Rijk en het uitdrukken van het profiel per stad (Brief G9 2015: 2). Eveneens benoemt de G9 het belang van ‘nieuwe verhoudingen tussen stad en staat, waarbij stedelijke en regionale uitgangspunten als basis dienen voor cultuurbeleid in Nederland’ (Ibid.). Ook de belangenorganisatie Kunsten ’92 sluit aan bij dit standpunt.

9

Wel wijzen zij op het feit dat door bezuinigingen verschillen tussen gemeenten kunnen ontstaan. Het in evenwicht houden van de verhoudingen tussen Rijk, provincie en gemeente wordt hier benadrukt (Brief Kunsten ’92 2015: 2).

Het Rijk heeft de eindregie en wordt als eindverantwoordelijke aangewezen (Brief Kunsten ’92 2015: 1). In een document over de toekomstvisie van de Kunsten ’92 voor het Nederlandse cultuurbeleid wordt dit advies aangevuld met het idee dat cultuurbeleid breder gesitueerd moet worden, omdat ‘andere beleidsgebieden zoals onderwijs, economie, ruimtelijke ordening en Europese zaken’ door cultuur worden aangeraakt (Kunsten ’92 2012: 6).

Tendensen als het onderstrepen van de eigen identiteit van de stad, de mogelijkheid cultuurbeleid nauwkeuriger af te stemmen en de relatie met cultuur op andere deelgebieden geven blijk van een verschuivende visie op de stad binnen het Nederlands cultuurbeleid. De mate waarmee Jet Bussemaker, de huidige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, deze ontwikkelingen tegemoet treedt, blijkt uit haar nieuwe visie op cultuur, die als voorschot dient op het cultuurbeleid van 2017-2020.

Hierin stelt ze het eens te zijn met de Raad voor Cultuur over het belang van de stedelijke regio, waarbij ingezet moet worden op een ‘eigen profiel en eigen kracht’

(Bussemaker 2015: 3). Bussemaker zegt eigen inhoudelijke visie van steden op cultuur een goed idee te vinden, om zo tot een betere afstemming van vraag en aanbod te komen (Bussemaker 2015: 7). Toch vindt ze dat het Nederlandse stelsel niet moet veranderen;

het Rijk moet de meest autonome entiteit binnen het culturele bestel blijven (Ibid.). Er zouden grote risico’s aan verdere decentralisatie zitten, stelt Bussemaker in een eerdere

9 Kunsten ’92 is een belangenorganisatie voor de kunst-, cultuur- en erfgoedsector, gefinancierd door de eigen 390 leden afkomstig uit diverse disciplines, zie: http://www.kunsten92.nl/over/ (Bezocht op 28 Sep. 2015).

(10)

reactie op het advies van de Raad voor Cultuur.

10

Wel pleit de minister voor een intensievere ‘samenwerking tussen Rijk en gemeenten om kwaliteit van cultuuraanbod te behouden’ (Bussemaker 2015: 41). Alhoewel het belang van de relatie tussen de stad en cultuurbeleid op sociaaleconomisch en ruimtelijk niveau wordt onderstreept, is er van een radicale omslag in Uitgangspunten cultuurbeleid 2017-2020 echter geen sprake (Ibid.). Of de minister uiteindelijk meer rekening zal houden met de wensen van de Raad voor Cultuur zal pas volgend jaar blijken, wanneer het nieuwste subsidieplan cultuur 2017-2020 verschijnt. De implementatie van het advies in het nieuwe cultuurbeleid vormt niet het uitgangspunt van deze scriptie. Wel kunnen de uitkomsten van het eigen onderzoek het advies van de Raad aanvullen.

De bovenstaande visie op cultuur in de stad en de discussie daaromheen is al wel te situeren binnen een bredere context van enkele processen die de laatste jaren van invloed zijn op het Nederlandse cultuurbeleid. Eén van de recente ontwikkelingen rond staat en stad is decentralisatie, even hierboven al door Bussemaker genoemd.

Decentralisatie heeft te maken met het op bestuurlijk niveau opdelen van verantwoordelijkheden in kleinere eenheden van bestuur in overheden. Volgens Van Oort en Wijn heeft dit decentralisatieproces verantwoordelijkheden op gemeentelijk niveau veranderd vanaf de jaren ’70 (Van Oort en Wijn 2013: 1). Door de recente decentralisatie van de zorgsector krijgen sectoren die met autonoom geld worden gefinancierd het zwaar, aldus de auteurs. Cultuur is een van die vrije sectoren binnen de gemeente die in het gedrang kan komen. Uiteindelijk zal er minder geld zijn voor culturele voorzieningen die op gemeentelijk niveau worden gefinancierd (Van Oort en Wijn 2013: 2). Een uitdaging voor gemeenten anno 2015 is dus het zo efficiënt mogelijk verdelen van minder middelen.

Een andere ontwikkeling die zich in de afgelopen jaren heeft voorgedaan is het ontstaan van een andere verhouding tussen staat en gemeente door de financiële crisis van 2008 en de daaropvolgende bezuinigingen. Hoe kunnen steden aantrekkelijk blijven voor bevolking en bedrijven, ook wanneer er minder geld is? Hoe kunnen steden hun aantrekkingskracht legitimeren, ten aanzien van concurrenten, zoals succesvolle buursteden, in Nederland en daarbuiten? Culturele voorzieningen en attracties, eerder aangegeven door Bussemaker, spelen in tijden van concurrentie en competitie een rol

10 Zie http://www.Rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/toespraken/2015/04/08/reactie-op- cultuuragenda.html voor de speech van minister Bussemaker in april 2015 (Bezocht op 28 Sep. 2015).

(11)

doordat zij steden identiteit en aantrekkelijkheid verschaffen. In een adviesdocument van de Commissie Derksen (2014) wordt het aantrekken en behouden van bewoners eveneens als een recente trend van steden genoemd (Commissie Derksen 2014: 9).

11

Zo stelt de commissie dat bewoners door de aanwezigheid van culturele voorzieningen naar de stad getrokken worden (Commissie Derksen 2014: 6). De commissieleden noemen de stad niet voor niets ‘de motor van de economie en innovatie’ (Commissie Derksen 2014: 3). Het voeren van een cultuurbeleid dat zich hier op richt levert economisch profijt op en zorgt voor het versterken van identiteit en eigenheid, stellen zij (Commissie Derksen 2014: 9).

Naast de gevolgen van de financiële crisis kreeg Nederland verder te maken met de groei van de bevolking in grote Nederlandse steden (CBS 2013). De voorzieningen van middelgrote steden (tussen de 30.000 en 90.000 inwoners) komen in het gedrang, omdat veel inwoners uit hun verzorgingsgebied wegtrekken (zogenaamde krimpgebieden).

12

Enkele grotere steden zijn inmiddels ‘nieuwe grote’ steden geworden; dit zijn steden die inmiddels meer dan 100.000 inwoners hebben. De hiërarchie van Nederlandse steden zal de komende jaren, mede dankzij deze bevolkingsgroei van enkele grotere steden, waarschijnlijk verschuiven. Een bepalende factor binnen deze ontwikkeling is de groei en populariteit van steden met een historische binnenstad (Marlet et al. 2015: 13). Men onderkent meer en meer dat de aantrekkelijkheid van steden wordt bepaald door de aanwezigheid van culturele voorzieningen en door historische elementen en eigenschappen van een stad (zie bijvoorbeeld Frijhoff 1992, Noordman 2004, Verheul 2012, Wijn 2013).

De hierboven beschreven ontwikkelingen en trends kunnen vervolgens verder genuanceerd worden door ze te situeren binnen verschillende chronologische processen op mondiaal, nationaal en gemeentelijk niveau. Er is wetenschappelijk onderzoek in verschillende disciplines gedaan naar (de rol van) de stad en de koppeling met cultuurbeleid. Ook is de stad als begrip ingebed in een breed scala aan

11 Deze commissie is ingesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), zie https://vng.nl/onderwerpenindex/economie/nieuws/perspectief-voor-de-steden-adviezen-voor-de-agenda-van-de- stad (Bezocht op 28 Sep. 2015). De opdracht van de commissie was om met steden mee te denken over nieuwe collegeprogramma’s van de gemeente, over de stand van zaken van de stad en welke trends er zichtbaar zijn in stedelijke ontwikkelingen.

12 Een artikel op Ruimtevolk.nl van 7 mei jl. wijst op het verval van middelgrote steden door toedoen van krimp, vergrijzing, minder hoogopgeleide bewoners en minder economische groei; middelgrote steden (minder dan 100.000 inwoners) komen voor een uitdaging te staan. Mogelijkheden zitten volgens het artikel in cultuurhistorie, ondernemerszin, gemeenschapsgevoel en opbouwen hiervan. Bovenal moet worden aangesloten bij een verhaal dat al in de samenleving zit. De notie van ‘het verhaal’ in de gemeente wordt in hoofdstuk twee verder uitgebreid besproken.

(http://ruimtevolk.nl/2015/05/07/wat-gaat-er-gebeuren-met-de-middelgrote-stad) (Bezocht op 28 Sep. 2015).

(12)

wetenschapsgebieden (bijvoorbeeld binnen culturele geografie en andere stadsstudies), waarin cultuurbeleid van de Rijksoverheid en gemeenten in Nederland, het groeiend belang van de stad en de historische context daarvan centraal staan. Daarnaast valt er door middel van bepaalde perspectieven en onderzoeken meer te zeggen over de constructie van stedelijke identiteiten en de manier waarop deze elementen in gemeentelijk cultuurbeleid op discursieve wijze ontleed en geanalyseerd kunnen worden. De resultaten van deze onderzoeken worden behandeld in het theoretisch kader in hoofdstuk 1 en 2 van deze scriptie.

Vraagstelling: doelstelling, hoofdvraag en deelvragen

De veranderende visie op de betekenis van de stad en de rol van gemeente binnen het Nederlands cultuurbeleid nodigt uit om vanuit een cultuurwetenschappelijk kader de stad, stedelijke identiteiten en de functie ervan binnen cultuurbeleid nader te onderzoeken. Omdat binnen deze ontwikkeling diverse deelgebieden elkaar kruisen, waaronder cultuur, economie en stedelijkheid, staat in dit onderzoek een interdisciplinaire opzet centraal. Het doel van deze scriptie is inzicht geven in de manier waarop steden het discours van Nederlands cultuurbeleid helpen vormgeven via talige constructie van stedelijke identiteiten. Aan de hand van eigen casestudies wordt uit cultuurnota’s van gemeenten en van de Rijksoverheid talige elementen gehaald die naar deze constructies verwijzen. Naar verwachting zal een inventarisatie en analyse van talige elementen in een aantal cultuurnota’s van geselecteerde Nederlandse gemeenten meer kunnen zeggen over hoe de identiteit van de stad, de positie ten opzichte van andere steden en de verhouding ten opzichte van de Rijksoverheid gecommuniceerd worden. In deze scriptie wordt enkel een discursieve analyse gemaakt van het soort beleid dat wordt geformuleerd, en niet van het soort handelen van personen of de uitvoering van een bepaald beleid. De gebruikte methoden en de beperkte omvang van de scriptie zijn hier niet voor geschikt.

De doelgroep van deze scriptie zijn personen en instellingen die zich bezig

houden met het onderzoeken van de (veranderende) rol van de stad in het Nederlands

cultuurbeleid. Ook zijn het de onderzoekers en beleidsmakers die de functie en de rol

van identiteiten binnen het cultuurbeleid van Nederland onderzoeken. De uitkomsten

van het literatuuronderzoek en het empirisch onderzoek kunnen interessant zijn voor

zowel wetenschappelijke theorievorming als voor de beleidskundige praktijk, waarin de

rol van stedelijke identiteiten op discursief niveau centraal staan.

(13)

De hoofdvraag die in deze scriptie centraal staat is: Welke discursieve elementen bepalen in cultuurbeleidsdiscoursen identiteitsconstructies van Nederlandse steden?

De deelvragen die het beantwoorden van de hoofdvraag ondersteunen zijn:

 Wat zijn kenmerkende ontwikkelingen op mondiaal, Europees, nationaal en gemeentelijk niveau ten aanzien van de rol van de stad binnen het Nederlands cultuurbeleid?

 Wat is stedelijke identiteit en hoe kan dit begrip gesitueerd worden binnen het denken over gemeentelijk cultuurbeleid en over cultuurbeleid van de Rijksoverheid?

 Welke talige elementen komen in de gemeentelijke cultuurnota’s van zes steden en in de zes cultuurnota’s van de Rijksoverheid van beleidsperiodes tussen 1993 en 2016 via discoursanalyse naar voren die stedelijke identiteiten beschrijven?

Hoe kunnen deze discursieve middelen geordend worden en wat zeggen de dominante taaluitingen hierin over (de identiteit van) de stad, over de relatie van de stad met andere steden en met het Nederlands cultuurbeleid in het algemeen?

Verantwoording

In deze scriptie zal de bestudering van de koppeling van stadsidentiteit en cultuurbeleid volgens de volgende logica onderzocht worden.

Ten eerste zal bij de bespreking van deze koppeling sprake zijn van interdisciplinair perspectief, waarin cultuursociologie en culturele geografie centraal staan. De ontwikkeling van de stad en de ruimte is een veelbesproken onderwerp binnen de gebieden stadsstudies, culturele geografie, culturele planologie, geschiedenis, sociologie en, zoals uit de inleiding blijkt, ook van cultuurwetenschappen. In het theoretisch kader van deze scriptie wordt een divers aanbod van literatuur vanuit bovenstaande disciplines beknopt weergegeven.

Ten tweede wordt de keuze van het onderwerp gestuurd door de vraag waar

cultuur in het gemeentelijk beleid precies thuis hoort. Wijn vraagt zich bijvoorbeeld af of

cultuur te scharen valt onder welzijn, onder ruimtelijke ordening of toch onder

economie hoort (Wijn 2013: 102). De besproken kwestie in deze scriptie bevindt zich

(14)

echter op een ander kruispunt, namelijk op dat van cultuur, ruimtelijke ordening en economie; het welzijnsaspect wordt in deze scriptie buiten beschouwing gelaten.

Ten derde is er gekozen voor een exclusief ‘Nederlands’ onderzoek, omdat binnen de geraadpleegde literatuur weinig gepubliceerd is over de relatie tussen cultuurbeleid en de Nederlandse stad. Tevens bij het bespreken van internationale en mondiale tendensen vormt Nederland het uitgangspunt.

13

Ten vierde zal de koppeling tussen identiteit en cultuurbeleid onderzocht worden aan de hand van een mechanisme dat hierin een rol speelt, namelijk de constructie en vorming van stedelijke identiteiten. Door de introductie van het plan Grote Stedenbeleid in 1994 van de Rijksoverheid werden grote gemeentelijke overheden aangezet een karakterschets te geven van het wezen van de gemeente, en de manier waarop dit de identiteit van de stad beïnvloedde (Dormans et al. 2003, Drenth et al. 2002, Noordman 2004). Volgens de in deze inleiding beschreven ontwikkelingen en tendensen is het nog altijd actueel voor steden zich te identificeren, bijvoorbeeld door middel van de aanwezigheid van cultuur in de stad. In deze scriptie worden cultuurnota’s onderzocht om te zien hoe identiteitsconstructies in cultuurbeleid naar voren komen. Dit wil nog niet zeggen dat het juist cultuurnota’s en cultuurbeleid zijn die

‘de’ identiteit van de stad construeren, of dat deze documenten deze identiteitsconstructies het beste kunnen weergeven.

14

De heldere positionering van gemeenten en het formuleren van typerende identiteiten zijn namelijk ook van belang voor andere gemeentelijke beleidsafdelingen, zoals in gemeentelijke marketing en p.r.

waarin de constructie van identiteit sterk naar voren kan worden gebracht (zie bijvoorbeeld Noordman 2004). Identiteitsconstructies vanuit andere perspectieven, zoals die bijvoorbeeld in nota’s van andere beleidsafdelingen zoals economische zaken of ruimtelijke ordening naar voren komen, worden in deze scriptie buiten beschouwing gelaten. Het zou voor vervolgonderzoek echter wel interessant zijn om te kijken of er een zekere verbondenheid bestaat tussen identiteitsconstructies, ingebed in nota’s van diverse beleidsterreinen uit bepaalde gemeenten, en of er sprake is van een zekere uniformiteit, chronologie of wisselwerking tussen deze identiteiten. Zo kan de volledigheid van identiteitsconstructies van de stad in bepaalde beleidsperiodes beter

13 Ook is deze keuze uit noodzaak geboren, omdat er in deze masterscriptie helaas te weinig ruimte is voor een comparatief onderzoek tussen de rol van cultuur binnen diverse Europese of internationale steden. Dit zou wel aan de basis kunnen staan voor interessant vervolgonderzoek.

14 Bovendien is het de vraag of men kan spreken van identiteit als eenvormig geheel, zie hoofdstuk 2 van deze scriptie.

(15)

worden gevangen. Desalniettemin brengen cultuurnota’s bepaalde eigenschappen, kenmerken en ‘verhalen’ naar voren die een bepaalde gemeente voor een gedeelte typeert; deze elementen in cultuurbeleid geven samen vorm aan bepaalde identiteitsconstructies van de stad en kunnen door middel van discoursanalyse geanalyseerd worden. In deze scriptie staat alleen het onderzoek naar identiteitsconstructies in cultuurbeleid centraal.

Als laatste zal de relatie tussen stad en cultuurbeleid besproken worden in een tijdsbestek van 23 jaar.

15

De tijdsperiode 1993 tot 2016 is gekozen omdat de gemeentelijke cultuurnota’s vanaf de vroege jaren ’90 met regelmaat beschikbaar werden. Eveneens werd in 1992 de eerste cultuurnota van de Rijksoverheid over de periode 1993-1996 uitgegeven, dankzij de Wet op specifiek cultuurbeleid uit 1993 die de gemeenten ertoe verplichtte elke vier jaar hun plannen over cultuur in de gemeente aan de Rijksoverheid te presenteren (Pots 2000: 437) en de gemeenten en hun visie op cultuur daardoor gedurende een kwart eeuw kunnen worden gevolgd. De meest recente cultuurnota’s van gemeenten en de Rijksoverheid bestrijken de beleidsperiode 2013 tot 2016.

Onderzoeksopzet: methoden, technieken en theoretisch kader

Voor dit onderzoek heeft allereerst een literatuuronderzoek plaatsgevonden. Het literatuuronderzoek bestaat uit de volgende theoretische verkenningen. In hoofdstuk 1 worden internationale, nationale en gemeentelijke ontwikkelingen en tendensen geschetst die van invloed zijn op het Nederlandse cultuurbeleid anno 2015. In vogelvlucht worden thema’s behandeld die de afgelopen 23 jaar van invloed waren op gemeentelijk en Nederlands cultuurbeleid, zoals globalisering, de toepassing van mondiale modellen op lokaal niveau en het belang van de Nederlandse stad in relatie tot cultuur. In hoofdstuk 2 wordt het begrip stadsidentiteit geïntroduceerd met behulp van verschillende inzichten afkomstig uit stadsstudies en sociologie, waarin de begrippen sense of place en habitus voorbij komen. Daarnaast wordt identiteit als begrip besproken in een breder kader, zoals het concept imagined community en de rol van de Nederlandse overheid hierin. Ter afsluiting van het hoofdstuk komen de relevantie en bevraging van identiteitsconstructie aan bod.

15 In de schets van internationale, nationale en gemeentelijke ontwikkelingen worden ook oudere processen gesignaleerd, die al langer dan 23 jaar geleden zijn gebeurd.

(16)

In het derde hoofdstuk wordt het eigen onderzoek en de methode beschreven.

De methode die in de casestudies centraal staat is de kwantitatieve en kwalitatieve

discoursanalyse. Een discours kan volgens Hajer begrepen worden als ‘het geheel van

min of meer samenhangende ensembles van ideeën, concepten en categoriseringen die

we in bepaalde discussies kunnen terugvinden’ (Hajer 2000: 17). Bij kwantitatieve

discoursanalyse staan objectieve kenmerken van de tekst centraal, waarbij

systematische en kwantitatieve omschrijvingen van bepaalde onderwerpen

gecommuniceerd worden, volgens Hansen (1998: 94). De auteur stelt dat hierbij het

ontwaren en meten van de hoeveelheden waarop elementen in de tekst voorkomen

centraal staat. Bij kwalitatieve discoursanalyse gaat het vervolgens om gelijkvormige of

onderscheidende aspecten in teksten te ontwaren en om de interpretatie van de

uitkomsten van de kwantitatieve discoursanalyse (Hansen 1998: 95). Discoursanalyse

helpt bij het onthullen van de manier waarop taal wordt ingezet binnen cultuurnota’s en

hierin de constructie van stedelijke identiteiten, met daarin culturele identiteiten in het

bijzonder. Dominante taaluitingen binnen gemeentelijk cultuurbeleid die bijdragen tot

de vormgeving van stedelijke identiteiten en de karakterisering van cultuurbeleid

worden opgespoord. In de discoursanalyse zal het turven van begrippen, concepten en

zinsneden systematisch gebeuren. Tijdens het lezen van gemeentelijke cultuurnota’s

worden relevante onderdelen van de tekst gedocumenteerd, gegroepeerd en bij elkaar

opgeteld. De resultaten van dit kwantitatieve gedeelte van het onderzoek worden

gepresenteerd in de woordlijsten (zie bijlage 3 en 4), waarin de gevonden talige

elementen in woordgroepen per stad, per beleidsperiode geordend zijn. In het derde

hoofdstuk wordt een aanzet gegeven om de resultaten van de discoursanalyse te

analyseren en te interpreteren. Dezelfde stappen van onderzoek zijn ondernomen om de

meest voorkomende talige elementen in de zes cultuurnota’s van de Rijksoverheid die te

maken hebben met de karakterisering van Nederlands cultuurbeleid te onderzoeken,

zodat deze elementen en woordgroepen van gemeenten en de Rijksoverheid ook met

elkaar vergeleken kunnen worden. Identiteiten van Nederland als geheel, eventueel

beschreven in de rijksnota’s van de Rijksoverheid, worden in deze scriptie echter buiten

beschouwing gelaten. De cultuurnota’s van de Rijksoverheid worden enkel geanalyseerd

om te zien welke talige constructies en woordgroepen gebruikt worden, welke relevant

zijn om de resultaten van de gemeentelijke cultuurnota’s eventueel te kunnen

ondersteunen. Comparatief onderzoek van dominante taaluitingen wordt mogelijk door

(17)

van de geselecteerde gemeenten de meest voorkomende talige elementen, geordend binnen zeven verschillende woordfamilies of woordgroepen, met elkaar te vergelijken.

De uitkomsten van het onderzoek worden gepresenteerd in paragraaf 2, 3 en 4 van hoofdstuk 3.

De hierboven genoemde opzet brengt echter een aantal beperkingen met zich

mee waar rekening mee gehouden moet worden. Een dergelijke beperking is dat bij het

analyseren van dit soort beleidsstukken nuances in het beleidsproces, bijvoorbeeld hoe

beleidsmakers tegen concepten als creativiteit aankijken, vaak nauwelijks zichtbaar zijn

(Borén en Young, 2013: 1805). Het is goed voor te stellen dat de totstandkoming van

stedelijke identiteiten ook het resultaat is van onzichtbare beleidsprocessen en

discussies. Bovendien, stellen Dormans et al. (2003), is de uiteindelijk geformuleerde

identiteit altijd het resultaat van interne machtsstrijd. In gemeenten is dit vaak een

politiek en strategisch proces (Dormans et al. 2003: 19). Een andere beperking van

identiteitsconstructies in gemeentelijke cultuurnota’s is het feit dat identiteit vaak

opgelegd wordt. De vereenvoudigde beelden over identiteit gaan een eigen leven leiden

via de visies die stadsprofessionals en beleidsmedewerkers in cultuurnota’s

presenteren. In cultuurnota’s komt de meest dominante visie van de werkelijkheid naar

voren, de ‘hyperrealiteit’ (Verheul 2015: 39). Deze visies zijn altijd onderdeel van een

strategie en deze worden in de praktijk eigen gemaakt (Frijhoff 2010: 37). Het voordeel

van het onderzoeken van beleidsstukken ligt in het voorhanden zijn van gegevens en het

kennis nemen van het beleidsjargon. Bovendien zijn cultuurnota’s beleidskundige

geschriften die in het openbare leven worden aangehaald zoals in het nieuws, in het

onderwijs en in de politiek. Discoursen kunnen namelijk wetenschappelijke,

maatschappelijke en beleidskundige praktijken beïnvloeden, die bijvoorbeeld tot uiting

komen in discussies over de rol van identiteit en de stad in cultuurbeleid. Een diepere

analyse van de betekenis van deze stukken op woordniveau kan bijdragen tot een

breder begrip van de inhoud en de karakterisering van Nederlands cultuurbeleid en van

elementen die bijdragen tot de constructie van stedelijke identiteiten binnen Nederlands

cultuurbeleid.

(18)

Hoofdstuk 1. Stad en staat in Nederlands cultuurbeleid

In dit eerste hoofdstuk worden enkele brede ontwikkelingen en trends besproken die het Nederlandse cultuurbeleid in de afgelopen 23 jaar (van 1993 tot 2016) mede hebben vormgegeven. In deze schets worden tendensen van internationaal, nationaal en gemeentelijk niveau behandeld, zoals die beschreven zijn in onderzoeken van diverse wetenschappelijke disciplines. In het literatuuronderzoek zijn verschillende onderzoeken bestudeerd die vanuit een cultuursociologisch en cultureel geografisch oogpunt relevant zijn voor het analyseren van identiteitsconstructies in cultuurbeleidsdiscoursen van Nederlandse gemeenten en de Rijksoverheid. De thema’s die uit het literatuuronderzoek sterk naar voren kwamen en hier in vogelvlucht worden besproken zijn theorieën over globalisering en de situering van grote (en kleine) steden binnen stadsstudies. Tevens wordt het Nederlands cultuurbeleid en de houding ervan ten aanzien van de rol van de stad historisch gesitueerd en zal het belang van de stad zelf ter sprake komen. De intentie van dit hoofdstuk is om (de rol van) de stad en de koppeling met cultuurbeleid, zoals reeds beschreven in de inleiding, te situeren binnen macro sociologische ontwikkelingen zowel mondiale processen in het algemeen, als Europese, landelijke en regionale ontwikkelingen.

16

1.1. Internationale en Europese tendensen in cultuurbeleid

In deze paragraaf staan ontwikkelingen die zich buiten de landgrenzen afspelen. Het gaat hier om het internationale niveau, the global.

17

Ook worden tendensen op Europees niveau besproken. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op Nederland, of nog specifieker, op Nederlandse steden. Bepaalde mondiale trends zijn opgepikt door de Rijksoverheid en door allerlei gemeenten en deze vervolgens verwerkt in cultuurnota’s.

18

Waar komen die tendensen vandaan? In welke ontwikkelingen kunnen deze ingebed worden? En wat zijn de mogelijkheden en beperkingen voor Nederlandse steden, vanuit deze tendensen bezien? In deze paragraaf zijn drie thema’s beschreven,

16 Bij regionale ontwikkelingen zal vooral gekeken naar ontwikkelingen op gemeentelijk niveau en niet naar provinciaal niveau. De rol van de provincie in cultuurbeleid is in deze scriptie buiten beschouwing gelaten, vooral ook omdat zij ten aanzien van de kunsten beperkt van invloed is.

17 In deze scriptie zal de term global worden vertaald als ‘mondiaal’ of ‘wereldwijd’.

18 Zie hoofdstuk 3 voor een uitgebreidere beschrijving van dominante concepten en thema’s binnen de casestudies.

(19)

geselecteerd vanuit het gevoerde literatuuronderzoek. Dit zijn opeenvolgend

‘globalisering en de stad’, ‘Europees beleid en de stad’ en ‘the global and the local’.

Globalisering, cultuurbeleid en de stad

In enkele publicaties uit het Nederlands culturele veld, reeds in de inleiding besproken, wordt de betekenis van de Nederlandse stad onderstreept door haar naast begrippen als globalisering en internationalisering te plaatsen. Er ontstaat hierdoor een tegenstelling in de effecten van globaliseringsprocessen op de Nederlands niveau. Enerzijds worden Nederlandse steden en hun identiteiten afgezet tegen niet-Nederland, het buitenland en mondiale processen, zoals in het tekstdeel: ‘Als reactie op internationalisering ontdekken en koesteren steden en regio’s hun eigen cultureel karakter. In de eigen regio kunnen identiteiten en geborgenheid gemakkelijker gevonden worden dan in abstracte mondiale verbanden’ (Ministerie OCW 2014: 23) en in: ‘Als reactie op de globalisering hechten burgers meer dan vroeger aan een eigen nationale of regionale identiteit’

(Ministerie OCW 2014: 111). Anderzijds wordt het verdwijnen van grenzen als een positief of meer neutraal gegeven beschouwd, zoals in het gedeelte: ‘Verstedelijking en globalisering laten hun sporen na in de culturele wereld. Steden zijn de natuurlijke brandpunten geworden in het culturele aanbod’ (Raad voor Cultuur 2015: 19) en: ‘Het speelveld van de cultuursector is al lang niet meer louter nationaal, maar wordt steeds internationaler. Het onderscheid tussen binnen- en buitenland vervaagt’ (Ministerie OCW 2014: 111).

Het idee van het verdwijnen van grenzen, met haar negatieve en positieve connotaties, komt uitgebreid aan bod in literatuur over globalisering in de 20

e

eeuw. De tegenstelling tussen het lokale en het mondiale en het slinken van afbakeningen hiertussen kan bijvoorbeeld begrepen worden aan de hand van de definiëring die de Britse socioloog Giddens geeft voor globalisering: ‘The intensification of worldwide social relations which link distant localities in such a way that local happenings are shaped by events occurring many miles away and vice versa’ (Held en McGrew 2003:

60). Onder localities vallen entiteiten zoals de stad, en deze zijn onderhevig aan

veranderingen die zich elders afspelen (Ibid.). Desalniettemin kunnen zulke mondiale

invloeden bedreigend aanvoelen en worden nationale en stedelijke identiteiten

aangewend om meer grip te krijgen op zichzelf te midden van de intensivering van

wereldwijde sociale relaties. Tegelijkertijd worden steden als knooppunten aangewezen

(20)

waarin cultuur het beste tot zijn recht komt en van daaruit in contact staat met Nederlandse en buitenlandse steden.

De stad is volgens Sassen te beschouwen als middelpunt van de geglobaliseerde wereld. Zij neemt de stad als uitgangspunt om de effecten van globalisering te duiden (Sassen 1991, 1998, 2005). Het type stad dat zij behandelt in haar geschriften zijn global cities, metropolen zoals New York, Londen en Tokio, steden waar hoge concentraties van mondiale flows van goederen, kapitaal en mensen te vinden zijn (Sassen 2005: 32). Hoe meer de wereldeconomie geglobaliseerd wordt, des te groter de opeenstapeling van centrale functies ervan in relatief weinig locaties, namelijk in global cities (Sassen 2005:

5). Economische activiteiten zijn dus verspreid over de wereld en zijn eveneens geïntegreerd binnen bepaalde grote steden. Dit sluit nauw aan bij de manier waarop de Spaanse socioloog Castells de wereldeconomie beschouwd, waar de wereld minder gebaseerd is op plaatsen en meer op flows. Steden worden volgens de auteur als knooppunten binnen netwerken gezien (Castells 1996). Steden hebben dus belangrijke posities in een sterk geglobaliseerde wereld, omdat de aanwezigheid van personen, bedrijven en producten tegelijkertijd ook zorgt voor een constante in- en uitstroom van personen, bedrijven en producten. Hoe veranderlijk de wereld ook is, grote steden varen daar wel bij.

Nederlandse steden zijn echter geen metropolen. Alleen al qua inwonersaantal komen Nederlandse steden niet in de buurt van de grote spelers van de wereldeconomie, de zogenaamde global cities. De drie grootste steden van Nederland zijn Amsterdam met 825.898 inwoners in mei 2015, Rotterdam met 625.443 inwoners in mei 2015 en Den Haag met 515.880 inwoners in 1 januari 2015.

19

Ter vergelijking heeft New York City 8.491.079 inwoners in juli 2014, Londen heeft 8.615.246 inwoners in februari 2015 en Tokio 13.216.000 in oktober 2012.

20

Toch kan Nederland eveneens voorgesteld worden als een gebied waarin economische activiteiten zich veelal concentreren in de grotere steden, zij het op een kleinere schaal, en waarvan sommige, zoals Amsterdam, ingebed zijn in de wereldeconomie. Alhoewel het merendeel van de Nederlandse steden geen global cities zijn, representeren zij wel de knooppunten, de

19 Cijfers zijn verkregen via Centraal Bureau voor de Statistiek en via http://www.omroepwest.nl/nieuws/08-01- 2015/den-haag-groeit-onverwacht-hard-nu-al-515880-inwoners (bezocht op 28 Sep. 2015).

20 Voor New York zie http://www.nyc.gov/html/dcp/html/census/popcur.shtml, voor Londen zie

http://www.dailymail.co.uk/news/article-2898343/A-crowded-city-London-s-population-set-pass-pre-Second- World-War-peak-just-8-615-million-weeks.html en voor Tokio zie

http://www.metro.tokyo.jp/ENGLISH/ABOUT/HISTORY/history03.htm. (websites bezocht op 28 Sep. 2015)

(21)

localities, binnen de natie waar geld, informatie en mensen zijn ingebed. En het zijn precies in deze knooppunten waar men, binnen een veranderende en competitieve wereld, op zoek is naar uniciteit om zich te onderscheiden en te positioneren ten opzichte van elkaar en om zich te versterken (Verheul 2012: 52). In cultuurnota’s zijn unieke elementen te vinden die het typische van de stad, datgene dat een stad haar karakter geeft en dus het onderscheid, aangeven. Dit zijn elementen vanuit de culturele en artistieke wereld, bijvoorbeeld culturele voorzieningen, culturele instellingen en productieklimaat en tevens eigenschappen die te maken hebben met historie en cultureel erfgoed. Het plannen en gebruiken van cultuur is echter al langere tijd een onderdeel van de bemoeienis van overheden (Kloosterman 2014: 2513). Met culturele planning of cultural planning wordt ‘the strategic and integrated planning and use of cultural resources in urban and community development’ bedoeld (Mercer 2006: 6 geciteerd in Kloosterman 2014: 2513). Nationale en gemeentelijke overheden in en buiten Nederland zetten culturele middelen in om bepaalde stedelijke ontwikkelingen te kunnen verwezenlijken. Alhoewel het doel en de uitvoering van dit soort plannen per tijd en per plaats verschillen, is de betekenis van cultuur in stadsplanning verschoven van publiek goed (1945 tot midden jaren ‘70), via cultuur als instrument van lokaal economisch beleid (midden jaren ’70 tot midden jaren ‘90) naar cultuur als continuering daarvan en het versterken van quality of place (midden jaren ’90 tot 2010) (Kloosterman 2014: 2512-2515).

Gelijktijdig met het verval en de daaropvolgende bloei van de stad in de jaren

’80 ontstond er academische belangstelling voor de stad en de stedelijke economie (Wijn 2013c: 3).

21

In publicaties van auteurs als Landry over de creatieve stad (2000), Florida over de creatieve klasse en quality of place (2002, 2008) werden culturele voorzieningen binnen culturele planning als instrument gezien om de kwaliteit van de stedelijke omgeving te verbeteren, stellen Schrijvers et al. (2015: 84).

2223 24

Het

21 Er bestaan verschillende perspectieven naast elkaar die creatieve economie duiden, zoals die in de stad of in de natie naar voren kunnen komen, zoals creativiteit, creatieve industrie, creatieve klasse en creatieve steden (UNCTAD 2010). De omvang van deze scriptie is te beperkt om van deze perspectieven een uitgebreid overzicht te geven.

22 De creatieve stad is volgens Britse stadsonderzoeker Landry: ‘Cities have one crucial resource – their people.

Human cleverness, desires, motivations, imagination and creativity are replacing location, natural resources and market access as urban resources. The creativity of those who live in and run cities will determine future success’

(Landry 2000: xii). Landry richt zich met zijn ‘how-to’ boek op de toekomst van de stad en hoe deze verstevigd kan worden door te investeren in ‘zachte’ infrastructuur (o.a. kennis, talent, diversiteit) en zo hooggeschoolde werkers aan te trekken (Bonet, Colbert en Courchesne 2011: 5). Hij richt zich in zijn onderzoek op hoe het creatieve gehalte van een stad vergroot kan worden.

23 Florida, Amerikaans socioloog en urbane wetenschapper, richt zich op de creatieve klasse en dat deze groep kenniswerkers aangetrokken en behouden moeten worden in steden door middel van stedelijke karakteristieken zoals culturele voorzieningen. (Florida 2002 geciteerd in Brown en Męczyński 2009: 239). Hierin speelt ‘quality of

(22)

uiteindelijke doel hiervan was om hooggeschoolde werkers aan te trekken en daarmee de economie van de stad te stimuleren, volgens de auteurs (Schrijvers et al. 2015).

Kloosterman ziet in de ontwikkeling van culturele planning de opkomst van economisering van cultuur, waar cultuur als marktproduct en instrument in economisch beleid kan worden ingezet (Kloosterman 2014: 2521). Dit heeft volgens hem eveneens te maken met de opkomst van neoliberale stadspolitiek in de laatste decennia, waarin competitie in het algemeen en competitie tussen steden meer centraal is komen te staan (Kloosterman 2014: 2422).

Niet alleen de Nederlandse gemeente zet culturele middelen in haar beleid in, ook de Rijksoverheid maakt gebruik van de in het land aanwezige culturele eigenheden om haar positie te schetsen (zie paragraaf 1.2.). De stad als knooppunt waarin aantrekkelijkheid en economische groei in Nederlandse steden samenkomen wordt tevens bepleit in documenten uit het Nederlandse cultuurlandschap (Raad voor Cultuur 2015, Ministerie OCW 2014, en bijvoorbeeld Ministerie EZ 2009 en Ministerie EZ&OCW 2006). Daarnaast hebben sommige Nederlandse gemeenten eveneens concepten als de creatieve industrie en de creatieve stad in hun cultuurnota staan.

Europees (cultuur)beleid en de stad

Naast Nederlands nationaal en gemeentelijk niveau wordt ook op Europees niveau de economische functie van cultuur en creativiteit toegejuicht.

25

Cultuur is volgens de Franse socioloog Menger ingebed in de welzijnsdoctrine die de laatste vijftig jaar dominant in Europees beleid (Menger 2010: 1). Naast onderwijs, sociale zaken en gezondheidszorg werd cultuur een pilaar van welzijn en welvaart in Europa (Ibid.).

Investeringen in deze sectoren zouden kunnen leiden tot een hoger welzijnsniveau.

Menger beschrijft voor de Europese context een zelfde soort ontwikkeling als Kloosterman over de betekenis van cultuur in culturele planning. Vanaf de jaren ’50 van de vorige eeuw werd cultuur als publieke zaak gezien, waarin het verschaffen van toegang en het beschermen en ontwikkelen van culturele activiteiten en voorzieningen

place’ een rol (Florida 2002b), waarmee de kwaliteit van een bepaalde plaats een boost krijgt door te investeren in factoren zoals tolerantie, diversiteit, culturele amenities (attracties, voorzieningen) (Trip 2007: 503). Het lastige is dat kwaliteiten als authenticiteit, identiteit en openheid moeilijk te meten of te plannen zijn (Trip en Romein 2014: 2494).

24 Iets ouder is het werk van Jane Jacobs over functiemening in de stad in de jaren ’60 (1993), dat in het werk van Landry en Florida doorklinkt, waarin de scheiding tussen wonen en werken in de stad steeds meer verdwijnen.

25 De omvang van deze scriptie is helaas te beperkt om hier ook in te gaan op voorbeelden van cultural planning in mondiale contexten. De scriptie blijft hoofdzakelijk op het niveau van gemeente en Rijksoverheid. Het zou echter wel interessant zijn om in de toekomst comparatief onderzoek te doen naar talige constructies die verwijzen naar de economisering van cultuur in gemeentelijke cultuurnota’s van Europese en mondiale steden, alhoewel dit arbeidsintensief onderzoek zou kunnen zijn.

(23)

centraal stonden (Menger 2010: 2). Vanaf de jaren ’70 was er minder geld beschikbaar voor welzijnsbeleid en werd cultuur meer onderdeel van de markt (Ibid.). In die tijd ontstond het idee om vervallen steden weer aantrekkelijk te maken en toeristen aan te trekken (Alasuutari 2013: 108). Een gevolg van deze verandering van de betekenis van cultuur was de opkomst van creatieve industrieën in de jaren ‘90, waarin cultuur zich uitdrukt in goederen en diensten en als eindproduct geconsumeerd kan worden (Menger 2010: 5). Creativiteit wordt hierin gezien als onmisbaar onderdeel van economische activiteiten (Menger 2010: 2). Cultuur als economische activiteit zou een bepalende factor blijven, in ieder geval in Nederland tot op heden, die sterk naar voren komt in de cultuurnota’s van zowel de gemeenten als de Rijksoverheid (zie hoofdstuk 3).

Minichbauer beaamt de aanwezigheid van creatieve industrie op de agenda van de Europese Unie sinds de tweede helft van de jaren ’90 (Minichbauer 2011: 148).

Europa reageert met documenten over de creatieve industrie namelijk op de strategie van Lissabon uit 2000, die ten doel had van Europa de meest competitieve en dynamische kenniseconomie van de wereld te maken in 2010 (Minichbauer 2011: 150).

Na een aanpassing in 2005 van de Lissabon-strategie werden de voornaamste doelen van de Europese Unie volgens Minichbauer het garanderen van groei en banen binnen de Europese lidstaten (Ibid.). De economisering van de culturele sector is eveneens een trend in Europees beleid, waarin termen als creativiteit en creatieve industrie worden ingezet (Minichbauer 2011: 156). Tevens op basis van activiteiten rond Europees cultuurbeleid, zoals het programma ‘Creative Europe (2014-2020)’ en daarbinnen de competitie voor Europese hoofdstad van cultuur, is te zien dat steden in Europa worden uitgedaagd zich te onderscheiden via culturele activiteiten.

26

Cultuurbeleid speelt volgens Alasuutari dan ook een rol in de competitie tussen steden en regio’s om bedrijven, kapitaal, toeristen en hoogopgeleide werkers aan te trekken (Alasuutari 2013: 108). Een competitie zoals de Europese hoofdstad van cultuur ligt in het verlengde hiervan.

27

26 Over Creative Europe zie http://www.sica.nl/content/nl-creative-europe-2014-2020 en de Europese hoofdstad van cultuur http://ec.europa.eu/programmes/creative-europe/actions/capitals-culture_en.htm (website bezocht op 28 Sep. 2015)

27 In hoofdstuk 3 zal Leeuwarden als casestudy worden besproken, zeker ook omdat de stad recentelijk is verkozen tot Europese hoofdstad van cultuur 2018. Zie http://ec.europa.eu/programmes/creative- europe/actions/documents/30-years-brochure_en.pdf (bezocht op 28 Sep. 2015) voor een beschrijving van de inhoud en plannen van deze Europese competitie, waarin de rijkdom van Europese culturen en de ontmoetingen tussen Europese culturen centraal staan.

(24)

De aannames over de rol van kunst en cultuur zijn hier gestoeld op het uitdrukken van uniciteit van de natie of de regio, het aanspreken van de bezoeker en bewoner en het willen veranderen van hun gedrag (Alasuutari 2013: 19). Alasuutari stelt eveneens dat het voor steden gemeengoed geworden is om een plan te hebben economische activiteiten te organiseren, bedoeld als markt voor competitie (Alasuutari 2013: 108). Het is volgens de auteur dan ook niet verwonderlijk dat de Europese Unie creativiteit in haar beleid stimuleert (Alasuutari 2013: 19). Europese landen kunnen concurreren door zich te onderscheiden door middel van de inzet van creativiteit en culturele activiteiten, waardoor zij immers financiële groei, banen binnen de creatieve en culturele sector en aanzien kunnen genereren. Dit geeft hen ten eerste een middel in handen om zich eveneens in financieel moeilijke tijden te onderscheiden en ten tweede leidt deze competitiedrang uiteindelijk tot een ‘vervulling’ van de Europese Lissabon- doelen, ook al is 2010 inmiddels gepasseerd. In het concept en beleidsprogramma van de creatieve stad wordt bijvoorbeeld cultuurbeleid gelegitimeerd doordat het de uniciteit van de stad onderstreept en het van waarde is voor bedrijven en economie, stelt Alasuutari (Ibid.). Echter, niet elke stad in Europese landen is hetzelfde, en niet elke stad in Europa wil en kan dezelfde doelen bereiken. Veel steden baseren hun creatieve stedenbeleid bovendien op de successen van andere steden en dreigen hierdoor voorbij te gaan aan het specifieke van hun eigen stad (Trip en Romein 2014: 2491). In plaats van zich te richten op best practices van anderen zouden steden zich volgens de auteurs juist moeten richten op dat wat er al is en hier organisch op voortbouwen (Trip en Romein 2014: 2507). Het klakkeloos overnemen van stadsbeleid dat op de tekentafel is bedacht door anderen in het beleid van een specifieke plaats, zoals het creatieve stadsbeleid, kan tot problemen leiden (Ibid.).

The global and the local

Het bestuderen van de invloed van mondiale trends vanuit globaliseringsprocessen en Europees beleid op Nederlandse steden brengt de problematiek van de toepasbaarheid van mondiale modellen op lokaal niveau aan het licht. Van Heur wijst evenals Trip en Romein op het probleem van fast-policy transfer, waarbij beleidsmakers gebruik maken van kant en klare strategieën die problemen in de stad snel zouden moeten oplossen.

Deze zijn vaak niet goed toepasbaar op lokaal niveau (Van Heur 2010: 190). Bij

populaire cultural planning-concepten zoals de creative city en de creative class is de

metropool bijvoorbeeld gewoonlijk het uitgangspunt. Deze focus op grote steden noemt

(25)

van Heur global city imaginaries en deze imaginaries in stadsstudies kunnen ertoe leiden dat de eigenheid van lokale niveaus wordt genegeerd bij de toepassing ervan in kleinere steden (Ibid.). Dit geldt zeker voor Nederlandse steden, die over het algemeen als ‘klein’

te bestempelen zijn en doorgaans niet de eigenschappen van metropolen hebben.

28

Alasuutari gebruikt voor het beschrijven van deze problematiek het concept van domestication van transnationale modellen. De toepassing van deze modellen op lokaal niveau gaat altijd gepaard met het ‘temmen’ van bepaalde elementen ervan door lokale actoren (Alasuutari 2013: 104). Mondiale ideeën zoals de creatieve stad zijn daarom altijd vertaald door lokale omstandigheden, ‘op maat gemaakt’, en dit is volgens de auteur dan ook een bewijs van het feit dat globalisering niet altijd tot homogenisering leidt (Alasuutari 2013: 107). De toepassing van mondiale modellen op Nederlandse steden zal daarom altijd bemiddeld worden door lokale actoren, zoals door beleidsmakers en politici. In cultuurbeleid is er dan ook sprake van een worsteling tussen actoren over de manier waarop zij mondiale modellen opvatten, stelt Alasuutari (2010: 115). Er zijn tevens mondiale ideeën, concepten en modellen die zo diep verweven zitten in instituten en structuren dat ze als taken for granted myths of scripts opgevat kunnen worden (Pinheiro en Hauge 2014: 88). Deze diepgewortelde elementen hebben invloed op de manier waarop regels en identiteiten op lokaal niveau door de tijd heen ontwikkelen (Ibid.).

29

De creatieve industrie wordt genoemd als voorbeeld van zo’n global script dat op lokaal niveau wordt vertaald (Ibid.). Deze zullen dus minder snel ter discussie komen op lokaal niveau, maar evengoed is het wel mogelijk dat de uitlopers van deze scripts worden vertaald naar lokale omstandigheden.

Samenvattend kan worden gesteld dat mondiale modellen, zoals de creatieve industrie en de creatieve stad, worden toegepast op lokale niveaus, met als doel hoogopgeleide werkers aan te trekken door middel van unieke eigenschappen van de stad zoals culturele voorzieningen. Steden willen zich onderscheiden van andere steden door hun unieke, onderscheidend vermogen of door wat Turok competitive advantage

28 Het talige element ‘klein’ refereert hier naar omvang van populatie en omtrek van de stad enerzijds en naar de functie van de stad binnen een groter geheel, zoals landen en netwerken, anderzijds. Over de bruikbaarheid van dit begrip, zie de laatste paragraaf van dit hoofdstuk (‘De belangstelling voor de stad’).

29 Er bestaat een manier om verspreiding van mondiale modellen op lokaal niveau te onderzoeken, stellen Pinheiro en Hauge (2014: 88, 89). De processen die bestudeerd kunnen worden is het proces van legitimatie (volgen lokale actoren de trend?), het proces van imitatie en identificatie (worden modellen geïmiteerd om zich te onderscheiden) en het proces van translatie en editing (zijn er lokale versies van modellen?). Dit laatste proces bestaat uit de fasen adoptie (het opkomen van modellen), adaptie (het ontwikkelen van modellen) en transmissie (het verspreiden van modellen). (Ibid.). Helaas is er in deze scriptie geen ruimte om deze processen voor de zes casestudies na te gaan, maar in vervolgonderzoek zou dit soort onderzoek voor Nederlandse steden meer kunnen zeggen over de toepassing van mondiale modellen op lokaal niveau.

(26)

noemt (Turok 2009: 2). Door bepaalde activiteiten en capaciteiten te ontwikkelen kunnen steden bronnen genereren die hen competitief voordeel verschaffen, stelt de auteur (Ibid.). Er zijn volgens Turok vier manieren om als stad onderscheid aan te brengen (of: zich te differentiëren), namelijk via arbeid en technologie, via sociaal kapitaal en kennis, via gebouwde omgevingen en amenities, en via het beeld en identiteit van de stad (Turok 2009: 5). Steden ontwikkelen zich door de tijd heen en leggen verschillende typen trajecten af, zoals op economisch gebied (technische veranderingen en industrialisatie) en op sociaal gebied (waaronder historische, culturele en beleidskundige veranderingen vallen) stellen Kovacs et al. (2007: 11). Economisch gezien zijn Europese steden volgens de auteurs bijvoorbeeld als plek onderhevig geweest aan economische en sociale veranderingen, zoals de industriële revolutie en bijkomende maatschappelijke veranderingen die eind 18

e

eeuw begon maar niet overal simultaan plaatsvond (Kovacs et al. 2007: 13). Steden bevinden zich dus op verschillende momenten in verschillende fasen en zijn daardoor padafhankelijk (Ibid.).

Padafhankelijkheid wordt bepaald door plaats en de geschiedenis van een specifieke plaats, alsmede door economische en sociale veranderingen. De ontwikkeling van steden is derhalve ingebed in deze verschillende trajecten. Voor kleine steden geldt bij uitstek dat zij padafhankelijk en gesitueerd zijn in factoren die eigen zijn aan de plaats en ligging van de stad en daarom moet dit type steden als zodanig onderzocht worden, stellen enkele auteurs (Bell en Jayne 2006, Jayne et al. 2011, Van Heur 2010 en 2010b, Lorentzen en van Heur 2012). Binnen stadsstudies worden kleinere steden vaak beschreven ten opzichte van de metropool in termen van periferie, afstand en afhankelijkheid (Lorentzen en van Heur 2012: 6). Kleine steden hebben bijvoorbeeld minder gespecialiseerde werkers, minder culturele voorzieningen en minder stedelijke aantrekkingskracht in vergelijking met grote steden (Ibid.). Kleinere steden zijn niet minder interessant, doch anders van aard in vergelijking met een metropool (Ibid.).

Nederlandse steden gaan echter net zo goed met elkaar de strijd aan en zij proberen zich

te onderscheiden ten opzichte van elkaar, allemaal vanuit hun eigen positie op de

Nederlandse landkaart. Op nationaal niveau wordt dit aangemoedigd en gestimuleerd in

het Nederlands cultuurbeleid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The preceding paragraphs indicate that a grammatical construct, the continuous tense, and various words which were learnt by the School A pupils, were not acquired by them due to

Trek een lijn naar het goede plaatje.. het cent-rum van een stad is

De vraag hierbij is ook voor wie de Tiny Houses daadwerkelijk zijn, immers Tiny House bewoners hebben vooral voor het woonconcept gekozen en niet voor de plek.. De drie steden

Deze zijn niet per definitie ook barrières van transparantie, maar een aantal kunnen wellicht ook voor Nederlandse gemeenten reden zijn om minder transparant te

1.2.5 What aspects regarding the depiction of the Afrikaner ancestry in Bell's two works The landing of Van Riebeeck, 1652 and Cattle boers' outspan come to

Op de eerste dag worden herinneringen gevormd, op de tweede dag kunnen deze herinneringen worden overschreven en op de derde dag wordt onderzocht of de originele herinneringen van

Sources include textbooks, papers, abstracts and reports, journals, theses and dissertations or documents focusing on the topic such as the Hyogo Framework for Action, Views