Die aan de weg timmert, heeft veel bekijks
De politisering van het Europees vervoerbeleid
bijzonderlijk de cabotage
Magisterscriptie
Tim Huiskes
1
Die aan de weg timmert, heeft veel bekijks
De politisering van het Europees vervoerbeleid bijzonderlijk de cabotage
‘…people play a vitally important part in the policymaking process, not merely as the agents
for their environment, but as the catalysts whose presence enables the process to take place.
The story of transport policy is marked by the names of people – entrepreneurs, politicians
and public servants…’
Handley Stevens,
Transport policy in the European Union. Houndmills 2004, p. 259.
Magisterscriptie
Tim Huiskes
Oslo, 23 juni 2013
M.C. Huiskes (s1319612)
Correspondentieadres:
timhuiskes@gmail.com; +353834402744
m.c.huiskes@student.rug.nl
80 Connaught Street, Dublin, Co. Dublin, Ierland
Damsterdiep 17, 9711SG Groningen
Scriptiebegeleider: drs A.S. Harryvan
Master Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie
Rijksuniversiteit Groningen
DECLARATION BY CANDIDATE
I hereby declare that this thesis, ‘Die aan de weg timmert, heeft veel bekijks: de politisering
van het Europees vervoerbeleid bijzonderlijk de cabotage’, is my own work and my own effort
and that it has not been accepted anywhere else for the award of any other degree or
diploma. Where sources of information have been used, they have been acknowledged.
2
Inhoud
Voorwoord: het Europees vervoerbeleid spaakgelopen
3
I
Dijken tegen de spillover (inleiding en theoretisch kader)
6
II
Het droevigste hoofdstuk
19
III
Kerende kansen
25
IV
Lappendeken
32
V
De draai van de Commissie
41
VI
De Poolse loodgieter achter het stuur
48
VII
Cabotage aan banden
55
VIII
De motor herstart
68
IX
Benelux
77
X
Blik op de weg (conclusie en slotopmerkingen)
86
Bronnen
Literatuur;
Documenten;
Nieuwsberichten;
Overige bronnen.
Bijlagen
1. Relevante artikelen met betrekking tot het gemeenschappelijk
vervoerbeleid in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische
Gemeenschap (EEG), Rome 1957;
2. Verordening (EEG) 4059/89 (ex annex);
3. Verordening (EEG) 3118/93 (ex annex);
4. Cabotage per ontvangend land (x 1000 tkm) sinds 1999 (bron: Eurostat);
5. Verordening (EG) 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van
3
Voorwoord: het Europees vervoerbeleid spaak gelopen
‘It is rumoured in official circles that the negotiators of the Rome Treaty, anxious to
put their signature to it and frustrated by failure to agree on a common transport
policy, locked the transport delegates in a room and refused to let them out until they
had produced the desired policy. When the delegates finally appeared with empty
stomachs, smiling faces and Title IV of the Treaty, they (…) had produced the
framework of a policy for the remainder of the transport industry which was later to
prove open to almost any interpretation that an interested party cared to put on it.’
1Paul-Henri Spaak liet er in 1956 geen gras over groeien: de wegen van een
gemeenschappelijke markt moesten vrij berijdbaar zijn.
2De onderhandelaars op kasteel van
Hertoginnedal namen de aanbevelingen uit het Spaakrapport een jaar later behoedzaam
over in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG).
3De
lidstaten verplichtten zich daarin vanaf 1958 het vrij verkeer van goederen, personen,
diensten en kapitaal na te streven, maar voor wat hun vervoer betrof door een nader te
definiëren gemeenschappelijk beleid onder een aparte titel.
4Onderling waren zij namelijk
sterk verdeeld over de invulling daarvan, met Nederland als voorstander van verregaande
liberalisering aan het ene uiteinde, en Duitsland dat de markt op dit terrein buiten de deur
wilde houden aan het andere van het spectrum.
5De ‘bijzondere aspecten’ van transport, die
volgens Spaaks rapportage enkel een overgangsfase wettigden, kwamen daarom als
algemeen en vrij interpretabel voorbehoud terecht in de lex specialis (art. 75 lid 1 EEG).
6Die
1 Brian T. Bayliss, European Transport. Londen 1965, p. 2.
2 ‘Le marché commun pleinement réalisé implique le droit pour tous les ressortissants des Etats membres de
fournir et d'accepter librement des services de transport sur l'ensemble du territoire des Etats membres.’
Paul-Henri Spaak, Rapport des chefs de délégation aux Ministres des Affaires Etrangères. Brussel 1956, p. 42. 3
J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, p. 87. 4
Zie bijlage 1 voor de relevante artikelen met betrekking tot het gemeenschappelijk vervoerbeleid in het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Rome 1957.
5 Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 51-52; Carlo degli Abbati, Transport and European integration. Luxemburg 1986, pp. 32 en 52; J.W.G. Simons, Recht en onrecht in het Europees vervoersbeleid. Zwolle 1986, pp. 2-3; Dirk Lehmkuhl, The importance of small
differences: European integration and road haulage associations in Germany and The Netherlands. Amsterdam 1999, p. 42; Ebert Volker, Korporatismus zwischen Bonn und Brüssel: die Beteiligung deutscher
Unternehmensverbände an der Güterverkehrspolitik (1957-1972). Stuttgart 2010, pp. 114-115 en 145. 6
4
genoot gretig instemming van alle landen, behalve Nederland.
7Daarenboven werd ook de
op termijn voorziene overstap van nadere besluitvorming in de Raad met eenparigheid van
stemmen op gekwalificeerde meerderheid belet waar het nieuwe vervoerbestel de
levensstandaard, werkgelegenheid en exploitatie zou kunnen aantasten (art. 75 lid 3 EEG).
8Spaak en de zijnen verwachtten dat de harmoniserende werking van de
gemeenschappelijke markt de weg als vanzelf vrij zou maken voor transporteurs.
9Tegen het
einde van de transitieperiode (art. 8 EEG) eind zestiger jaren bevond het vervoerbeleid zich
echter nog altijd in ‘statu nascendi’.
10Pas vanaf de jaren tachtig leek het even de goede kant
op te gaan,
11maar sinds 2010 blijven de kilometertellers over de Europese binnengrenzen
wederom steken, op drie binnenlandse ritten binnen zeven dagen in aansluiting op een
internationaal
transport.
12Deze
stringente
voorwaarden
uit
de
jongste
cabotageverordening, waaronder vervoerondernemers worden toegelaten tot nationaal
vervoer in een lidstaat waarin zij niet woonachtig zijn, schetsen hoe de Europese landen,
tegen de hoge verwachtingen van het rapport en de liberale geest van het verdrag in, de
uitzonderlijkheid van vervoer blijven aangrijpen als gelegitimeerde reden om hun nationale
vervoermarkten af te schermen. Zelfs Transport en Logistiek Nederland (TLN), sinds jaar en
23-46, en de Nederlandse karakterisering daarentegen van vervoer als een ‘normale’ dienst: J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, pp. 13-14 en 88; Jaap de Wit en Henk van Gent, Economie en Transport. Utrecht 1996, p. 410; Herbert Baum en Wolfgang H. Schulz, ‘Transport policy’, in: Jacob B. Polak en Arnold Heertje, Analytical transport economics: an international perspective. Cheltenham 2000, p. 237.
7
Carlo degli Abbati, Transport and European integration. Luxemburg 1986, p. 19; J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, p. 88 n. 15; Dirk Lehmkuhl, The importance of small differences: European integration and road haulage associations in Germany and The Netherlands. Amsterdam 1999, p. 37.
8
Carlo degli Abbati, Transport and European integration. Luxemburg 1986, pp. 34-36; in de praktijk bleef overeenstemming in de Raad met het Akkoord van Luxemburg in alle gevallen waar per 1966 eigenlijk
gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming was voorzien een vereiste, zie voor een toelichting daarop: J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, pp. 105-106.
9 ‘On est donc amené à la conclusion que c’est l'établissement et le développement du marché commun pour les
produits et l’harmonisation qu’il entraînera progressivement, tant dans les niveaux de salaires ou de prestations sociales que dans les systèmes fiscaux et Ie coût des équipements, qui rendront possible, à terme, la libre circulation des services de transport eux-mêmes.’ Paul-Henri Spaak, Rapport des chefs de délégation aux
Ministres des Affaires Etrangères. Brussel 1956, p. 43. 10
H. Jürgensen en D. Aldrup, Verkehrspolitik im europäischen Integrationsraum. Baden-Baden 1968, p. 7. 11 Marco te Brömmelstroet en Tobias Nowak, ‘How a court, a commissioner and a lobby group brought European transport policy to life in 1985’. Groningen 2008.
12
5
dag de grootste voorvechter van vrije cabotage, keerde zich in 2012 tegen verdergaande
liberalisering.
13Dat ook de Nederlanders uiteindelijk rechtsomkeerd maakten, mag als verrassing
komen. Bezien vanuit de politisering van het Europees vervoerbeleid echter, lag deze
wending eerder voor de hand. Alvorens dat uit het voorliggende onderzoek op te maken, is
een goed begrip van de bredere context van het Europees vervoerbeleid, zijn ongelijkmatige
ontwikkeling voor wat met name de cabotage betreft, en de invloed van politisering op het
beleidsproces onontbeerlijk. Daartoe kan de lezer zich met deze omme en nabij zestig
pagina’s tekst zes maanden literatuuronderzoek naar zesduizend bladzijden over de laatste
zestig jaar besparen. Voor wie Europese samenwerking en integratie in bredere zin wil
begrijpen of nader duiden, biedt het wellicht waardevolle inzichten en aanknopingspunten.
Waardevol was het schrijven ervan als sluitstuk van zijn academische opleiding voor
ondergetekende in elk geval. Dank gaat uit naar kritische doch geestverwante
medestudenten, begripvolle ouders, liefhebbende metgezellen en voorbeeldige docenten,
zonder wie de vracht niet gelost zou zijn. Aanbeveling verdient in het bijzonder de heer
Harryvan om de begeesterende begeleiding van het onderzoekscollege Europese
samenwerking en integratie, en het schrijfproces van de onderhavige magisterscriptie
binnen dit thema. Erkentelijk is schrijver dezes ten slotte zijn stagegever Ryanair, zowel
persoonlijk voor een kijkje in de cockpit van een volgende interessante vervoertak, als
namens de eerste brede generatie studenten voor welke, dankzij de ontketende revolutie in
de luchtvaartindustrie, een geïntegreerd Europa fysiek binnen handbereik is gebracht.
Het zodanig aan den lijve ondervinden van de voordelen van Europese integratie
stemt positief. Waar deze echter niet bewust, of met name nadelige effecten worden
bemerkt, stuit het integratieproces op weerstand. Hoe die de overhand kreeg in het tijdperk
van de politisering, en het Europees vervoerbeleid op de cabotage spaak liet lopen, tracht
deze scriptie te verklaren.
13
6
I
Dijken tegen de spillover (inleiding en theoretisch kader)
‘In a confidential letter to his Prime Minister Bech, the Luxembourg
ambassador in Brussels Schaus, who worked with Spaak in the so-called
Spaak Committee and who would become the first Transport Commissioner,
emphasized Spaak distrusted experts, and labelled their work as
pseudo-science. Transport experts were particularly hard to handle. (…) Walter
Hallstein, German representative at the Intergovernmental Conference and
later president of the first European Commission, concurred with Spaak,
likening the transport negotiations to ‘a pseudo-ecclesiastical council’ in
which with ‘religious fervor the argument revolved around dogmatic
positions, such as whether transport is a form of economic activity or a public
service.’ Transport specialists had ‘lost the ability to break the habit of
thinking in narrow national and traditional terms of running their transport
industries’.
14Stond de wetenschap in de jaren tachtig nog voor de grote vraag waarom het Europese
vervoervraagstuk niet de verwachte voortgang naar een geïntegreerd beleid had gemaakt,
aan het begin van het nieuwe millennium stemde men tevree overeen dat het sindsdien een
hoge vlucht had genomen. Even leek daarmee de weg inderdaad vrijgemaakt, maar al snel
kwamen nieuwe beren in zicht. Of waren het nog altijd dezelfde? Het verloop van de laatste
poging in de jaren negentig om het commerciële wegtransport te liberaliseren, lijkt
verrassend veel op gelijke inspanningen bij aanvang van het integratieproces, toen ‘the
forces the freedom of the road unleashed soon backfired and Western European countries set
on a course towards a regime of regulated freedom.’
15Anders dan bij het vrij verkeer van
personen en goederen zelf, boden de restrictieve voorwaarden waarmee men de eveneens
voorziene vrijgave van hun vervoer in het Verdrag had omkleed, telkens een middel om dat
proces naar een lagere versnelling te schakelen, op de rem, of zelfs in de achteruit te zetten.
Als de breed in het onderwerp ingevoerde auteur Stevens in 2004 gelijk had door te stellen
dat de ‘uneven pace of policy development is one of the factors which makes transport policy
14
Johan Schot en Frank Schipper, ‘Experts and European transport integration: 1945–1958’, in: Journal of European public policy 18:2 (2011), p. 290.
15
7
interesting as a case study in European integration’, dan geldt dat anno 2013, nadat de
laatste liberalisering opnieuw werd teruggeschroefd, des te meer.
16De neofunctionalisten voor een raadsel gesteld
Europa’s founding fathers namen aan dat vervoer, als voorwaarde sine qua non voor
Europese integratie,
17een vanzelfsprekende kandidaat voor hun neofunctionalistische
concept van spillover was, ‘given the self-evident need for improved transport across the
European frontiers to carry the raw materials and finished products of an increasingly
integrated European economy’.
18Zij hebben in die zin gelijk gekregen, dat aan het Europese
vervoerbeleid, toendertijd nog een aangelegenheid van nationale regeringen die in
verschillende internationale gremia intergouvernmenteel overleg voerden, tegenwoordig
vrijwel exclusief in het kader van de Europese Unie (EU) officieel wordt vormgegeven.
19Beschreef de Nederlandse auteur Van Marle na de Bevrijding nog hoe het transport ten
dienste van de oorlogsindustrie en wederopbouw algemeen van landsbelang werd geacht,
hetgeen aanleiding zou zijn geweest om deze staatsaangelegenheid vanuit de theorie van
het intergouvernmentalisme te onderzoeken, goederenvervoer heeft zich in de lange vrede
sedertdien tot een transnationale economische bedrijvigheid op ten minste Europese leest
laten schoeien.
20Toch is het creëren van één Europese vervoersruimte allesbehalve minder beladen
en een technocratische aangelegenheid gebleken. Waar het gemeenschappelijk belang van
de transportinfrastructuur de ideologische patstellingen aardig te boven komt,
21geldt dat
allerminst voor het marktintegratiedeel van het beleid. Die contestatie beperkt zich niet
langer tot de bestuurlijke achterkamertjes, maar brengt mensen onder grote politieke bijval
16
Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndsmills 2004, p. 3.
17 H.C. Seebohm, ‘Le transport devant l’unification européenne’, in: Transmondia, januari 1958, p. 36. 18
Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndsmills 2004, p. 5. 19
Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndsmills 2004, p. 31.
20 Th.M.B. van Marle, Overheidsbemoeienis met het vervoer. ’s-Gravenhage 1946; Th. M.B. van Marle, Het binnenlands vervoer na de bevrijding: 1944/45-1952. ’s-Gravenhage 1953.
21
8
en journalistieke belangstelling de straat op.
22Vanuit het perspectief van het
neofunctionalisme zou men verwachten dat een dergelijke ‘politisering’, als zij al effect
sorteert, integratie bevordert, wanneer publieke druk om de verwachte efficiëntievoordelen
van verdere centralisatie te behalen, toeneemt.
23In plaats daarvan lijkt dat publiek zich nu
voor die spillover achter de dijken terug te trekken. Dat Europese integratie met haar
voortschrijden over als maar meer terreinen en in toenemend detail controversiëler zou
geraken, daar wilden neofunctionalisten als Schmitter nog wel aan. Wat vrijwel geen van
hen had voorspeld is dat het resultaat van dit proces negatief zou uitvallen.
24Aldus komt
men op speurtocht naar een verklaring voor het stokkende Europees vervoerbeleid met het
neofunctionalisme als theoretische leidraad ook niet verder.
Mondialisering niet het hele verhaal
Volgens de socioloog Kriesi past het Europese integratieproces wat dat betreft in het grotere
plaatje van mondialisering: ‘Processes of political competition (the construction of new
supranational centres of authority competing with nation-states), economic competition
(liberalization and market integration, immigration, delocalization) and cultural competition
(immigration and its multicultural consequences) put the national political community under
strain.’
25De uitkomst van een open debat komt dan neer op hoeveel van hun eigen
verzorgingsstaat burgers bereid zijn op te geven, en welvaart te delen met mensen die zij
eigenlijk niet tot dezelfde gemeenschap rekenen – hetgeen in de uitgebreide Unie nog
22 Zie bijvoorbeeld: ‘Politieke bijval voor truckersprotest’, in: Knack, 24 september 2012,
<http://www.knack.be/nieuws/belgie/politieke-bijval-voor-truckersprotest/article-4000182698291.htm> (23 juni 2013), als recent voorbeeld van de trend van groeiende publieke invloed op het Europese politieke besluitvormingsproces zoals beschreven in: Doug Imig, ‘Contestation in the streets: European protest and the emerging Euro-polity’, in: Comparative political studies 35:8 (2002), pp. 914-933; Marks en Steenbergen, European integration and political conflict. Cambridge 2004; Sidney Tarrow, The new transnational activism. Cambridge 2005.
23
Philippe C. Schmitter, ‘Examining the present Euro-polity with the help of past theories’, in: Gary Marks, Fritz Scharpf, Philippe Schmitter en Wolfgang Streeck, Governance in the European Union. Thousand Oaks 1996, pp. 121-150.
24
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘The neofunctionalists were (almost) right: politicization and European integration’, in: Colin Crouch en Wolfgang Streeck, The diversity of democracy: a tribute to Philippe C. Schmitter. Cheltenham 2006, p. 208.
25
9
minder het geval blijkt dan onder de oude vijftien.
26Hij ontwaart hierin zelfs een ‘critical
juncture’ die een nieuw structureel conflict voortbrengt tussen integratie en demarcatie.
Maar of iemand zich als winnaar of verliezer en derhalve voor- of tegenstander van dat
proces beschouwt, is niet op individueel rationeel-economische gronden a priori gegeven.
Individuen overzien zelden de invloed van Europees beleid op hun eigen
economische belangen. Wel kunnen zij daar een standpunt over innemen op basis van
ideologische affiliaties met links of rechts, dan wel ingegeven door media, vakbonden,
politieke partijen, of wat dies meer zij. Die spelen op hun beurt niet alleen op economische
belangen, maar ook op identiteit in – waarbij zij die zich als economische verliezers
beschouwen zich tegelijkertijd ook iets meer cultureel bedreigd lijken te voelen.
27Net zo min
als economische drijfveren, is de invloed van identiteit bij voorbaat gegeven. Hoe iemands
identiteit zijn opstelling tegenover Europese integratie beïnvloedt, wordt volgens de
politicologen Marks en Hooghe geconstrueerd in het politieke debat, en derhalve bepaald
door (nationale) politieke partijen, besturende elites en media.
28Het verzet waar het
integratieproces op stuit, vindt aldus zijn meest concrete oorsprong op het politieke toneel
waar om de gunst van kiezer, kijker en kader wordt geknokt.
Politisering als verklarende factor
Op zoek naar een verklaring voor de onverwacht ongelijkmatige ontwikkeling van het
Europees vervoerbeleid, moet derhalve het substantieve karakter ervan in termen van
politieke competitie worden onderzocht. Een analytisch hulpmiddel daarbij is de
postfunctionalistische theorie van Marks en Hooghe.
29Zij stellen zich het Europese
beleidsproces als volgt voor: wanneer de publieke opinie of belangengroepen om
hervormingen vragen, pakken politieke actoren het betrefende onderwerp op en kiezen zij
26
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), pp. 1-23. 27 Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from
permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 10-11. 28
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘The neofunctionalists were (almost) right: politicization and European integration’, in: Colin Crouch en Wolfgang Streeck, The diversity of democracy: a tribute to Philippe C. Schmitter. Cheltenham 2006, p. 215.
29
10
strategisch, binnen de regels van het democratisch proces, om dit te behandelen in ofwel de
besloten belangengroepenarena, danwel op het publieke forum van de massapolitiek. Waar
de eerste keuze de aloude logica van de distributieve politiek volgt, brengt de tweede een
open conflict voort, gebaseerd op culturele en economische affiliaties. In dat laatste geval
verwordt het progressieve, neofunctionalistische ideaal van de Europese besluitvorming tot
een verbeten politiek debat tussen cultureel behoudend en vooruitstrevend, of economisch
rechts en links – zij het dat de dimensie van ‘nieuwe politiek’, waaronder de auteurs onder
meer het milieu verstaan, een kleine variatie aanbrengt in die conventionele positionering.
30Hoewel deze indeling van het politieke spectrum per definitie een abstractie is,
wettigt onderzoek zo een ideologische categorisatie van vrijwel alle sleutelspelers in het
Europese beleidsproces.
31De meningen mogen dan uiteenlopen over politisering binnen de
bureaucratische gelederen van de supranationale Commissie, deskundigen lijken het er in
ieder geval over eens dat het college in het interinstitutionele krachtenveld afhankelijker is
geworden van de Raad en het Parlement, en bij het gebruik van haar initiatiefrecht meer
rekening moet houden met de gepolitiseerde context waarin ook zij opereert.
32Marks en
Hooghe kennen aan politisering drie implicaties toe: minder compromissen, gebrekkige
implementatie als die wel worden bereikt, maar publiekelijk bediscussieerd en politieke
opponenten er munt uit kunnen slaan (electoral shaming), met wederzijds wantrouwen tot
gevolg.
33Tot de Nederlandse verbeelding van hun theorie strekt het in afbeelding 1
weergegeven model, dat de Commissie, Raad en het Europees Parlement in de veelvoud van
betrokken landen voor hun kiezen krijgen.
30
Liesbet Hooghe, Gary Marks en Carole J. Wilson, ‘Does left/right structure party positions on European integration?’ in: Comparative political studies 35:8 (2002), p. 965-989.
31
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 15.
32 Michael W. Bauer en Jörn Ege, ‘Politicization within the European Commission’s bureaucracy’, in:
International review of administrative sciences 78:3 (2012), pp. 403-424; Anchrit Wille, ‘The politicization of the EU Commission: democratic control and the dynamics of executive selection’, in: International review of administrative sciences 78:3 (2012), pp. 383-402; Liesbet Hooghe, ‘Images of Europe: how Commission officials conceive their institution’s role’, in: Journal of common market studies 50:1 (2012), pp. 87-111.
33
11
Afb. 1: model van binnenlandse politisering, vrij naar Hooghe & Marks.
34Politisering nader beschouwd
Met een model ontleend aan de comparatieve studie van nationale beleidsprocessen is niet
gezegd dat Europese integratie als onderwerp van studie de Internationale Betrekkingen (IB)
is ontgroeid en beter kan worden bestudeerd gelijk het binnenlandse politieke systeem.
Marks en Hooghe stellen een geheel eigen onderzoeksmodel voor, waarin traditionele
links-rechts-contestatie het hele verhaal, noch volledig irrelevant is – zoals men in de IB lang heeft
34
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from
12
beweerd.
35Ja, ‘conflict over Europe is ideologically structured [and] partisanship is influential
in national responses to Europe and in European institutions,’
36maar het beleidsproces kent
ook vele aspecten waar voor- en tegenstanders van Europese integratie verspreid over de
hele linie worden gevonden en behoudt zo een geheel eigen dynamiek, die eerder om
incorporatie in de leer der IB, dan om aandacht van enig ander studieterrein vraagt.
37Dat
laatste geldt even zo zeer voor het onderwerp transport, dat voor een typisch transnationaal
fenomeen niet de academische aandacht vanuit dit multidisciplinaire en internationale
perspectief heeft gekregen, die het verdient.
38De internationaal politicologen Zürn en De Wilde stellen dat politisering een
onomkeerbaar proces is: ‘taking issues of European integration off the public agenda cannot
succeed.’ De EU is immers de locus van beleidsformatie op veel terreinen geworden, waar
zich dus ook de kansen bevinden om dat beleid te beïnvloeden. Onder druk van
media-aandacht, competitieve partijpolitiek en het maatschappelijk discours verschuiven
beleidsvraagstukken zo onvermijdelijk van de besloten belangengroepenarena naar die van
de massapolitiek. Grote veranderingen in het systeem resoneren op die piste het hardst.
39De poging van de Commissie om de algemene dienstenrichtlijn, zich ervan bewust dat dit
een heet hangijzer was, buiten de schijnwerpers te houden, was volgens nader onderzoek
door Loder dan ook gedoemd te mislukken.
40Hij stelt dat politisering bij de integratie van
diensten zelfs onvermijdelijk is, vanwege de traditionele contestatie tussen liberale en
35
Gary Marks en Marco Steenbergen, ‘Understanding political contestation in the European Union’, in: Comparative political studies 35:8 (2002), pp. 879-892.
36
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 22.
37 Gary Marks en Marco Steenbergen, ‘Understanding political contestation in the European Union’, in: Comparative political studies 35:8 (2002), pp. 879-892.
38
Frank Schipper, Driving Europe: building Europe on roads in the twentieth century. Amsterdam 2008, pp. 28-23; Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der
gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 15-16.
39 Pieter de Wilde en Michael Zürn, ‘Can the politicization of European integration be reversed?’, in: Journal of common market studies 50:s1 (2012), pp. 137-153.
40
13
gecoördineerde markteconomieën, maar nog meer door het grote sociale niveauverschil
tussen de oude en nieuwe, Oost-Europese lidstaten.
41Schmitter is het ermee eens dat de publieke opinie waarschijnlijk definitief haar
intrede heeft gedaan in het Europese integratieproces: ‘All future theorizing will have to
acknowledge that the citizens of the European Union have become increasingly sensitive to
its distribution of costs and benefits and to its connection with their multiple collective
identities.’
42Daarmee is volgens de volhardende neofunctionalist echter nog niet
aangetoond dat het ook in de toekomst het integratieproces blijvend zal afremmen: ‘one is
tempted to conclude that the European Union has temporarily had a tough time dealing with
Eastern Enlargement and its own institutional re-definition, but that once these are resolved
the integration process should be able to go back to ‘business as usual’, satisfying the
functional interests and welfare expectations of its heterogeneous public while leaving their
multiple identities intact and unchallenged.’
43Politisering zo begrepen mag op het ene
moment of beleidsterrein polariserend en verlammend werken, maar kan op het andere ook
tot consensus leiden.
44Afb. 2: uitkomst politisering volgens
Schmitter niet per se rem op Europese integratie.
41 Jeff Loder, ‘The Lisbon strategy and the politicization of EU policy-making: the case of the services directive’, in: Journal of European public policy 18:4 (2011).
42
Philippe C. Schmitter, ‘On the way to a postfunctionalist theory of European integration’, in: British journal of political science 39 (2009), p. 215.
43
Philippe C. Schmitter, ‘On the way to a postfunctionalist theory of European integration’, in: British journal of political science 39:1 (2009), p. 212.
44
14
In de nadagen van het Franse en Nederlandse ‘nee’ in de referenda over de Europese
grondwet, is het begrijpelijk dat het academische debat zich heeft toegespitst op de grotere
vraag of de permissieve consensus over Europese integratie onder de bevolking is geweken
voor een elite-bedwingende dissensus.
45Onderzoek naar het spaaklopen van het Europees
vervoerbeleid aan de hand van politisering kan daar inzichten voor verschaffen, maar niet
tot algemene gevolgtrekking leiden. Zoals Börzel en Risse uit onderzoek naar het Europese
integratieproces opmaken: ‘It is one question to politicize European integration and
constitutionalization as such. It is quite another matter to start public debates on particular
European policies.’
46Noch is het de bedoeling van deze scriptie om de normatieve
implicaties van politisering voor het democratisch gehalte van de EU te bediscussiëren.
Het is ten slotte zeker een interessante vraag, doch tevens voorbij de grenzen van dit
onderzoek, of het Europees vervoerbeleid uit zichzelf gepolitiseerd is geraakt, of als uitwas
van de eerder aangestipte bredere ‘afbraak van nationale grenzen, die aanleiding heeft
gegeven tot massa-immigratie en geïntensiveerde economische concurrentie.’
47De
hypothese dat het een gepolitiseerd onderwerp is, vereist ter staving niet dat het beleid zelf
onder een geïnformeerd publiek het gesprek van de dag is.
48Zelfs wanneer een thema
weinig ruimte inneemt in het discours van het algemene publiek, houden politieke leiders
daar in hun bindende beslissingen toch rekening mee. Zodoende is de publieke opinie over
Europese integratie een ‘field of strategic interaction among party elites in their contest for
political power’ geworden.
49Politisering is in die zin niet afhankelijk van directe publieke
inmenging, maar van politieke actoren die ‘latent political potential’ gecreëerd door de
45
Michaël Zürn, ‘Zur politiserung der Europäische Union’, in: Politische Vierteljahresschrift, 47:2 (2006), pp. 242-251.
46 Tanja A. Börzel en Thomas Risse, ‘Revisiting the nature of the beast – politicization, European identity, and postfunctionalism: a comment on Hooghe and Marks’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 219. 47
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 13.
48
Hurrelman et al, The politicization of European integration: more than an elite affair? Ottawa 2012. 49
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from
15
‘tension between the increasing scope and depth of European integration, on the one hand,
and stable national identities, on the other’ strategisch te gelde maken.
50Politisering nader gedefiniëerd
Bij onderzoek naar de politisering van instituties, besluitvormingsprocessen en onderwerpen
ontbreekt het de bestaande literatuur aan een eenduidig begrip. De Wilde stelt dat dit
feitelijk manifestaties van één en het zelfde proces zijn: ‘‘Politicized’ issues will likely be dealt
with in ‘politicized’ decisionmaking processes as the final decision is made by politicians. (…)
Institutions often involved in decision-making on politicized issues are likely to be increasingly
pressured by interested actors (…) and may thus become ‘politicized’ themselves. In turn,
‘politicized’ institutions are more likely to be involved in ‘politicizing’ issues’. Ter
operationalisering van het begrip voor nader empirisch onderzoek stelt hij voor het
‘buzzword’ politisering te concretiseren als ‘polarization of opinions, interests or values and
the extent to which they are publicly advanced towards policy formulation within the EU.’ De
analyse zou zich derhalve moeten richten op actoren die de politieke stellingen in de
publieke ruimte betrekken: ‘It is this practice of competitive representative claims-making
that may function to crystallize dimensions of conflict (…) and alter the course of integration.’
Politisering wordt zo meetbaar aan de mate van ‘polarization of opinion, intensifying debate
and public resonance’.
51Dat is de meetlat langs welke deze scriptie het gecontesteerde
Europees vervoerbeleid, meer bijzonderlijk de cabotage, legt:
In hoeverre kan politisering – begrepen als de polarisatie van standpunten, en de
mate waarin die in het openbaar werden uitgevochten bij de vorming van beleid – de
ongelijkmatige ontwikkeling van het Europees vervoerbeleid voor wat betreft de
cabotage, van 1958 tot 2013 verklaren? In die probleemstelling liggen drie deelvragen
besloten: in welke mate waren de standpunten in deze gepolariseerd? In welke mate werd
50
Hanspeter Kriesi, ‘Rejoinder to Liesbet Hooghe and Gary Marks, ‘a postfunctional theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), pp. 221-224.
51
16
daar publiekelijk voor gestreden? En in welke mate bestond er een causaal verband tussen
de dominante standpunten in die arena en het gevormde beleid?
Structuur van het onderzoek
Deze scriptie bekommert zich, om binnen de gegeven tijd en omvang de vereiste analytische
diepgang te bereiken, enkel om het goederentransport over de weg. Dat is geen kattepis. De
Europese wegen dragen meer dan drie kwart van al het vrachtvervoer over land (inclusief
spoorwegen en binnenwateren).
52Daarbij blijven die vervoersaderen, ondanks de
vastberadenheid van de Commissie om de wegen van congestie en het milieu van zijn
vervuiling te ontlasten door andere modaliteiten te stimuleren, ‘the quintessential arteries of
a united Europe.’
53De keuze om het onderzoek verder af te bakenen aan de hand van een
heel specifiek onderwerp is een inhoudelijke. Gesteld kan worden dat cabotage het sluitstuk
van de liberalisering van het Europese wegvervoer is ‘omdat de invoering van vrij verkeer
van mensen, goederen en kapitaal in de Unie erdoor wordt voltooid.’
54De lange periode die het beleidsproces op dit vlak bestrijkt en de vele actoren die
erbij betrokken zijn, nopen evenwel tot nadere focus. Enkel de relevante passages kunnen
de revue passeren, maar de vele problemen die worden ontwaard, alternatieve
beleidswegen voorgesteld en politieke oplossingen voorrang verleend op dit gebied, maken
het lastig om niet van het causale pad af te wijken. Daarom wordt dankbaar gesteund op
Kingdons model van juist die processtromen. Beleid komt tot stand, zo stelt de Amerikaanse
politicoloog, als de onderneming slaagt om alle drie samen te brengen op het moment dat
de omstandigheden het toelaten – Kingdons ‘policy window’.
55De centrale rol die zijn model
daarmee toekent aan pleitbezorgers doet bovendien recht aan Stevens conclusie dat het
‘critical element in the story of European transport policies, the catalyst for change, is to be
found not in feuding bureaucracies or even in new technologies, but rather in the people who
52
Eurostat: Modale verdeling van het goederenvervoer voor de EU-27 in 2011:
<http://epp.eurostat.ec.europa.eu/tgm/table.do?tab=table&init=1&plugin=1&language=en&pcode=tsdtr220> (23 juni 2013).
53
Frank Schipper, Driving Europe: building Europe on roads in the twentieth century. Amsterdam 2008. 54
Folkert Nicolaï, ‘De laatste grens voorbij’, in: Nieuwsblad transport, 24 augustus 2012. 55
17
have seized the opportunities presented by favourable developments in the practical, political
and organizational spheres, and carried their policy through from conception to
implementation.’
56In de Europese trias politica is de Commissie het aangewezen lichaam om de
beleidsopties te ontwaren, en zijn dat voor wat betreft politieke inzet de lidstaten in de Raad
en fracties in het Europees parlement. Aangezien deze drie instellingen de ultieme loci van
beleidsformatie in de EU vormen, zijn hun handelingen ook een goed startpunt om de
(h)erkende problemen te destilleren. Door de beleidspraktijk zo als uitgangspunt te nemen,
kan een relevant antwoord worden gevonden op de substantiële vragen van Marks en
Hooghe: wie zijn de sleutelspelers, waar streven zij naar en met welk resultaat?
57Voor de
eerste, in de literatuur welbeschreven tijdvakken zijn daartoe met name wetenschappelijke
publicaties geraadpleegd. Met het voortschrijden van de tijd gaat meer aandacht uit naar
officiële documenten van de wet- en raadgevende instanties, vakbladen en journalistieke
bronnen. Waar dienend aan het betoog wordt tot slot gerefereerd aan statistische gegevens
verzameld door Eurostat.
Afb. 3: stromenmodel, vrij naar Kingdon.
5856 Handley Stevens, Transport policy in the European Union, Houndsmills 2004, p. 12 en 245. 57
Liesbet Hooghe en Gary Marks, ‘A postfunctionalist theory of European integration: from permissive consensus to constraining dissensus’, in: British journal of political science 39:4 (2009), p. 13.
58
18
Politisering vindt aldus in essentie plaats wanneer beleidsvorming verschuift van de besloten
naar de publieke arena en zo in een politieke strijd verandert. Politieke contestatie is echter
niet strikt gelimiteerd tot de arena van het massapubliek, maar verscheen al ten tonele in de
formatieve jaren van Europese integratie. Transportcoördinatie mag zich in die tijd dan nog
in de bestuurlijke achterkamertjes hebben afgespeeld, ook de discussies aldaar ‘tend to hide
political choices that deserve our full attention’.
59De eerste deelvraag: in hoeverre de
standpunten in deze gepolariseerd waren, vereist dan ook dat die aandacht daar in het
eerste inhoudelijke hoofdstuk, dat de periode 1958-1985 bestrijkt, naar uitgaat. Het tweede
buigt zich grofweg over het tijdvak 1986-1992, waarin zich naar Kingdons model een window
of opportunity voordeed, waar de processtromen van problemen, beleid en politiek
doorheen werden geloodst en de polarisatie voor even overkomelijk leek te zijn.
In antwoord op de tweede deelvraag, in welke mate deze gepolariseerde
standpunten publiekelijk werden bevochten, behandelt het derde chronologische deel de
aanhoudende contestatie waar het nieuwe beleid in de jaren negentig evenwel tegenaan
liep. In het vierde wordt vervolgens inzichtelijk hoe de polarisatie zich blijvend deed gelden,
maar het publiekelijk uitvechten daarvan rond de millenniumwisseling nog geen
beleidsverandering teweeg bracht. Pas met in het vooruitzicht de toetreding van de
Oost-Europese lidstaten in 2004 kon een nieuw policy window worden geopend, hetgeen
onderwerp van het vijfde chapiter is. Kapittel zes buigt zich over de daaropvolgende jaren,
waarin de gepolariseerde standpunten onder invloed van de uitbreiding zo mogelijk nog
heviger publiekelijk werden uitgevochten en tot nieuw restrictief beleid leidden. De derde
deelvraag, in welke mate er een causaal verband bestond tussen de dominante standpunten
in de publieke arena en het gevormde beleid, is daarmee beantwoord, maar verdient ter
staving van de hypothese dat politisering daadwerkelijk de verklarende factor is voor de
ongelijkmatige ontwikkeling van het beleid nader onderzoek. Het zevende onderdeel van het
betoog beziet daartoe hoe het de Commissie sindsdien moeizaam verging bij het opnieuw
bepleiten van de vrije cabotage en, in een achtste deel, zelfs Nederland als klassieke
medestander van haar zijde zag wijken.
59
19
II
Het droevigste hoofdstuk
‘In eerste aanleg werd derhalve aangenomen dat er ten aanzien van het
Gemeenschappelijk vervoerbeleid een volledige consensus nodig (en
mogelijk) was. Later zou met een gekwalificeerde meerderheid kunnen
worden volstaan, zodat incidentele ‘dwarsliggers’ konden worden
overstemd. De Verdragspartijen hebben er blijkbaar weinig bij stilgestaan dat
het Hoge College [i.e. de Raad] wel eens uit niets anders zou kunnen
bestaan.’
60Ambitieuze wetsvoorstellen van de Commissie, baanbrekende uitspraken van het Hof
61en
het formeel invoeren van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming in de Raad hadden
geen van alle kunnen voorkomen dat het Europees vervoerbeleid tot in de jaren tachtig ‘keer
op keer het droevigste hoofdstuk in de Europese integratiegeschiedenis’ was gebleken.
62Nederland had er al in 1961 bij de gemeenschapsinstellingen op aangedrongen om alle
beperkingen op internationaal vervoer en cabotage af te schaffen. Dat laatste zou volgens de
oorspronkelijke voorstellen van de Commissie in 1963 al voor wat betreft de cabotage in
aansluiting op een internationaal transport en in de daaropvolgende twee jaren stapsgewijs
volledig gerealiseerd moeten zijn. De lidstaten durfden aanvankelijk echter slechts een
miniem aandeel van het kleine grensverkeer en wat bijzonder vervoer vrij te geven.
63Uit hun aanhoudend schoorvoeten sprak niet enkel de vrees van de grote lidstaten
voor de zwakke positie van hun staatsgeleide spoorwegen tegenover het toenemende
wegverkeer, maar bovenal, onder hoge druk van hun eigen transportsector, de concurrentie
met de Nederlanders die als zelfbewuste ‘Fuhrleute Europas’ sterk bij marktopening hadden
te winnen.
64Mede omdat zij er met de Commissie niet op vertrouwd werden begeleidende
60 J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, p. 105. 61
Zie voor een bespreking van de relevante arresten: J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ’s-Gravenhage 1990, pp. 88-96 en 158-161.
62 J. Erdmenger, The European Community transport policy. Alderschot 1983, p. 89. 63
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 62, 76 en 99-100; Ebert Volker, Korporatismus zwischen Bonn und Brüssel: die Beteiligung deutscher
Unternehmensverbände an der Güterverkehrspolitik (1957-1972). Stuttgart 2010, pp. 239 en 254-300. 64
20
harmonisatiemaatregelen die een gelijk speelveld moesten verzekeren door te voeren,
kwam er van liberalisering in de zestiger jaren nagenoeg niets.
65Op het Duitse
verkeersministerie geloofde men dat de liberaliseringsagenda van de Luxemburgse
verkeerscommissaris Schauss gebouwd was op ressentimenten uit zijn tijd als
dwangarbeider in de wegenbouw tijdens de Tweede Wereldoorlog.
66Vice versa
wantrouwde Nederland de onbaatzuchtige intenties van zijn grote buur.
67Het Nederlandse
ongenoegen over het Duitse protectionisme strekte de dienstdoende staatssecretaris er zelfs
toe een vergelijk te maken met de geduchte zestiende eeuwse Scheepvaartwetten gericht
tegen de Nederlandse handelsvloot, en Duitsland in niet mis te verstane bewoordingen te
herinneren aan de drie oorlogen die zijn land er met Engeland om had uitgevochten.
68Cabotage was eind jaren zestig geheel van de agenda verdwenen om, terug in de jaren
zeventig, enkel op de lange baan te worden geschoven.
69Het leidde
oud-Commissievoorzitter Hallstein tot de conclusie dat het gemeenschappelijk vervoerbeleid zich
nog immer in een toestand van ouderwetse, pastorale afzondering bevond.
70Tot in de jaren tachtig bleef cabotage het ‘stiefkind’ van de gemeenschappelijke
vervoerpolitiek. In geen van de inmiddels tien lidstaten waren binnenlandse vrachtritten
de Wit en H.A. van Gent, Vervoers- en verkeerseconomie: theorie, praktijk en beleid. Leiden 1986, pp. 259 en 263; K.J. Button en D. Gillingwater, Future transport policy. Londen 1986, p. 143; Carlo degli Abbati, Transport and European integration. Luxemburg 1986, p. 32; F.A. Wijsenbeek, Vrij baan in Europa. ’s-Gravenhage 1991, p. 14; Dirk Lehmkuhl, The importance of small differences: European integration and road haulage associations in Germany and The Netherlands. Amsterdam 1999, pp. 2-6, 41-42, 99-100, 120-121, 143-144 en 163-164; Ebert Volker, Korporatismus zwischen Bonn und Brüssel: die Beteiligung deutscher Unternehmensverbände an der Güterverkehrspolitik (1957-1972). Stuttgart 2010, pp. 49-62, 132, 141, 261-262 en 254-300.
65
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 88 en 118; Ebert Volker, Korporatismus zwischen Bonn und Brüssel: die Beteiligung deutscher Unternehmensverbände an der Güterverkehrspolitik (1957-1972), Stuttgart 2010, pp. 118-119 en 374-397.
66
Ebert Volker, Korporatismus zwischen Bonn und Brüssel: die Beteiligung deutscher Unternehmensverbände an der Güterverkehrspolitik (1957-1972), Stuttgart 2010, p. 374.
67
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). p. 123; J.G. de Wit en H.A. van Gent, Vervoers- en verkeerseconomie: theorie, praktijk en beleid. Leiden 1986, pp. 261-262; K.J. Button en D. Gillingwater, Future transport policy. Londen 1986, p. 148.
68
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, p. 133.
69
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 109, 135 en 167. 70
21
door niet-ingezetenen toegestaan. Een tragisch gegeven, omdat cabotage nu juist één van
de weinige concrete voornemens uit het Verdrag van Rome was.
71Pas in 1982 waagde de
Commissie zich weer aan een voorstel, maar dat liep opnieuw stuk in de onderhandelingen
tussen het Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité.
72De fundamentele
strijd tussen liberalisering en harmonisering bleef de kop opsteken.
73Deze kan deels op de
verkeerspolitieke tradities – ‘deeply rooted in culture, history and social models of the
member states’
74– teruggevoerd worden,
75maar werd bovenal aangewend als excuus om
de binnenlandse transportondernemingen een zo gunstig mogelijke concurrentiepositie op
de gemeenschappelijke markt te verschaffen.
76Het nalatigheidsarrest
Het gefrustreerde Parlement, dat zich al in de jaren vijftig bij monde van het Nederlandse lid
Paul Kapteyn getrouw diens lands positie, voorstander van liberalisering had getoond, maar
via de consultatieprocedure met verdienstelijke rapporten, adviezen en resoluties weinig
zoden aan de dijk kon zetten,
77was nu van plan zowel de Raad als de Commissie om dit
feilen voor het Hof te slepen, maar kon ternauwernood door het Directoraat Generaal (DG)
71
Zie bijlage 1 voor de concrete bewoordingen van het betreffende art. 75 lid 1 b) EEG.
72 Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 210-211 en 245; J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ‘s-Gravenhage 1990, p. 307.
73 Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 213-214; K.J. Button en D. Gillingwater, Future transport policy. Londen 1986, pp. 13-15 en 147.
74 J. Hayward, ‘In search of an evanescent European identity’, in: A. Guyomarch, H. Machin, P. A. Hall en J. Hayward, Developments in French politics 2. Basingstoke 2001, p. 265; H. Jürgensen en D. Aldrup, Verkehrspolitik im europäischen Integrationsraum. Baden-Baden 1968, p. 84; C. d. Abbati, Transport and European integration. Luxembourg 1986, p. 52; H. Stevens, Transport policy in the European Union. Hampshire 2004, p. 23.
75
Het Duitse begrip ‘Gemeinwirtschaftlichkeit’ staat daarbij haaks op het Nederlandse rentabiliteitsprincipe. 76
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, p. 257; Carlo degli Abbati, Transport and European integration, Luxemburg 1986, p. 71; F.A. Wijsenbeek, Vrij baan in Europa. ‘s-Gravenhage 1991, pp. 14-15; Kenneth J. Button, ‘Transport policy in the European Union’, in: Jacob B. Polak en Arnold Heertje, Analytical transport economics: an international perspective. Cheltenham, 2000, pp. 271 en 284; Dieter Kerwer en Michael Teutsch, ‘Transport policy in the European Union’, in: Héritier et al, Differential Europe: the European Union impact on national policy-making. Lanham 2001, p. 28.
77 Zie voor een bespreking van de relevante bijdragen: J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het
22
worden overtuigd zijn pijlen enkel op de Raad te richten.
78Het zou oneerlijk zijn om de
Commissie hiervan te beschuldigen.
79Weliswaar had de Commissie het cabotagevraagstuk,
sinds dat in jaren zestig te controversieel voor de Raad was gebleken, uit zelfcensuur links
laten liggen.
80Toch getuigde een honderdtal voorstellen van haar inzet om het Europees
vervoersbeleid op weg te helpen. Hoewel niet alle goed doordacht, waren het voornamelijk
de eigen voorstellingen van de lidstaten die veel van deze in de Raad hadden laten
stranden.
81Het was diens opstelling tegenover het gemeenschappelijk vervoerbeleid die
over het algemeen als passief en vrijblijvend kon worden gekarakteriseerd.
82In zijn verweer toonde de Raad zich gepikeerd over de poging van het Parlement om
op deze manier zijn macht uit te breiden. Het Parlement werd echter ontvankelijk verklaard
en, met de Commissie aan zijn zijde, in het gelijk gesteld voor wat betreft de nalatigheid van
de Raad om de vrije dienstverlening van vervoer te verzekeren en de voorwaarden voor de
toelating van cabotage vast te stellen. Daarmee aanvaardde het Hof niet de sluwe
Nederlandse interventie dat, nu de in het aparte vervoershoofdstuk van het Verdrag
opgenomen termijn waarbinnen de lidstaten
de cabotagevoorwaarden hadden moeten
vaststellen (art. 75 lid 1 & 2 EEG) was verstreken, de algemene beginselen van het vrije
dienstenverkeer rechtstreeks van toepassing zouden zijn. De Raad moest daaraan nog altijd
eerst, binnen een redelijke termijn, inhoudelijk vormgeven.
83Weliswaar was met de
uitspraak van het Hof cabotage nog steeds niet vrijgegeven, lidstaten konden harmonisering
van de concurrentiebedingingen erdoor niet meer eindeloos blijven aanvoeren als
voorbeding om ten minste de expliciet in het verdrag genoemde maatregelen uit te
78
Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndmills 2004, p. 55. 79
Carlo degli Abbati, Transport and European integration. Luxemburg 1986, pp. 43-44. 80
Juan Bergdahl, Den gemensamma transportpolitiken: elimineringen av hinder för gränsöverskridande vägtransporter inom den Europeiska Gemenskapen 1958-1992. Uppsala 1996, p. 135.
81
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, p. 17; J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ‘s-Gravenhage 1990, pp. 123-154.
82
J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid. ‘s-Gravenhage 1990, p. 155. 83
23
werken.
84Er zou hoe dan ook aan een gemeenschappelijk cabotagebeleid moeten worden
vormgegeven.
Sprekend van maatregelen ter ‘liberalisatie’ en refererend aan het
discriminatieverbod in het dienstenverkeer (art. 59 EEG), gaf het Hof bovendien te kennen
dat die uitwerking in de liberale geest van het verdrag zou moeten plaatshebben – al was dat
aanvankelijk nog een interpretatie met een sterk Nederlands tintje.
85Wat een ‘redelijke
termijn’ inhield, bleef in het ongewisse, maar toen een Duitse vervoerder een Nederlandse
collega eind jaren tachtig cabotagevervoer wilde laten verrichten, werden zijn argumenten
dat een redelijke termijn inmiddels toch echt wel verstreken was en derhalve de beginselen
van het vrije dienstenverkeer alsnog rechtstreekse werking hadden gekregen door de Duitse
rechter van tafel geveegd.
86Tegen de tijd dat het Hof een prejudiciële vraag in het Duitse
hoger beroep zou beantwoorden, had de Raad eindelijk aan zijn verplichting om een
cabotageregeling te treffen voldaan.
87Hoe het daartoe kwam, en wat die inhield, verhaalt
het vervolg.
Niet meer dan een afgesloten hoofdstuk
De periode tot 1985 was duidelijk gekarakteriseerd door ‘komplizierter Macht- und
Interessenkonstellationen im Gefüge der Gemeinschaftsinstitutionen, die sich im
Verkehrswesen wohl wie auf keinem anderen Feld der Gemeinschaftspolitik, auch nicht dem
oft hervorgehobenen Agrarwesen, auf den Prozess der Politikgestaltung auswirkten.’
88De
Commissie had aanvankelijk weliswaar voorgesteld de cabotage te liberaliseren, maar kon
84
Ebert Volker en Philip-Alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 252-253; Dieter Kerwer en Michael Teutsch, ‘Transport policy in the European Union’, in: Héritier et al, Differential Europe: the European Union impact on national policy-making. Lanham 2001, pp. 35-36.
85 J.G.W. Simons, Recht en onrecht in het Europees vervoersbeleid. Zwolle 1986, pp. 52 en 58; J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoersbeleid. ‘s-Gravenhage 1990, pp. 5-6 en 191.
86
Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 2 juli 1991. Pinaud Wieger Spedition GmbH tegen
Bundesanstalt für den Güterfernverkehr. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesverwaltungsgericht - Duitsland. Vrij verrichten van diensten - Cabotage. Zaak C-17/90. Jurisprudentie 1991 p. I-05253 e.v.
87
Arrest van het Hof van 7 november 1991: Pinaud Wieger Spedition GmbH tegen Bundesanstalt für den Güterfernverkehr. Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesverwaltungsgericht - Duitsland. Vrij verrichten van diensten - Cabotage. Zaak C-17/90. Jurisprudentie 1991, p. I-05253 e.v.
88
24
voor veel minder verstrekkende voorstellen al amper politieke steun verwerven. Wellicht
valt haar te verwijten dat zij de noodzaak voor een gezamenlijk vervoerbeleid niet voldoende
aan de man had weten te brengen. Maar al was zij beter beslagen ten ijs gekomen, en zich
een ‘policy window’ had voorgedaan, zou het waarschijnlijk niemand zijn gelukt in het
extreme intergouvernementele spanningsveld Kingdons drie processtromen samen te
brengen. Daarvoor waren de polarisatie van standpunten, i.e. de strijdige nationale visies op
vervoer als algemene nutsvoorziening, danwel private, nutsmaximaliserende activiteit, en
het wederzijds wantrouwen ten aanzien van de op nationaal eigenbelang gestoelde politieke
keuzes om aan eender welk paradigma vast te houden, al bij voorbaat te groot.
25
III
Kerende kansen
‘Sprekende over recht en onrecht in het Europees vervoersbeleid, zou men
kunnen zeggen dat aan dit vervoersbeleid in 1985 eindelijk recht is gedaan,
waardoor het nu in een stroomversnelling is gekomen. Dat werd ook wel tijd
na vele jaren stilstand, waarin de EG-lidstaten zich vastbeten in standpunten
die, tenminste naar Nederlandse visie, strijdig waren met de tekst en de
strekking van het EG-Verdrag. (…) de uitspraak van het Europese Hof van
Justitie in het zogenaamde nalatigheidsproces heeft thans een impuls
gegeven aan een spoedige verwezenlijking van vrije dienstverlening in het
vervoer.’
89De lidstaten namen het arrest uit 1985 hoog op, waarbij zelfs de Duitse verkeersminister in
de eerstvolgende Transportraad het vurige betoog hield dat zo een beschamende
veroordeling nooit meer plaats mocht hebben.
90Het gezamenlijk vervoerbeleid werd door
de Europese Raad tot prioriteit verheven binnen het programma om de interne markt te
voltooien.
91De Commissie had er wellicht voor kunnen kiezen een liberaler vervoerbeleid af
te dwingen door toepassing van de mededingingsregels na te streven, zoals die reeds in de
luchtvaart door het Hof van gelding waren verklaard.
92Een politieke afweging deed haar
echter besluiten de Raad in zijn goede bedoelingen tegemoet te treden met meer
bescheiden voorstellen dan die eerder op verzet van de lidstaten waren gestuit, in de
(neofunctionalistische) verwachting dat deze een sneeuwbaleffect zouden sorteren onder
89
Voorwoord door Neelie Smit-Kroes, de Nederlandse minister van Verkeer en Waterstaat, bij: J.G.W. Simons, Recht en onrecht in het Europees vervoersbeleid. Zwolle 1986.
90 Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndmills 2004, pp. 55-56 en 216; A. Héritier en C. Knill, ‘Different responses to European policies: a comparison’, in: Héritier et al, Differential European Union impact on national policy making. Lanham 2001, p. 53; Dieter Kerwer en Michael Teutsch, Transport policy in the European Union, in: Héritier et al, Differential Europe: the European Union impact on national policy-making. Lanham 2001, p. 35 n. 20.
91
Zie met name: De voltooiing van de interne markt: witboek van de Commissie voor de Europese Raad (Milaan, 1985), COM(85) 310; Conclusies van de Europese Raad (Milaan 1985), 4317/2/85/02; Europese Akte, PB L 169 van 29.6.1987; J.G.W. Simons, Recht en onrecht in het Europees vervoersbeleid. Zwolle 1986, p. 66; Kenneth J. Button, ‘Transport policy in the European Union’, in: Jacob B. Polak en Arnold Heertje ed, Analytical transport economics: an international perspective. Cheltenham 2000, p. 285.
92
26
aanzwellende roep om meer liberalisatie vanuit de sector zelf.
93Deze hoop werd, zij het met
name in algemene bewoordingen en meer specifiek ten aanzien van de infrastructuur, door
de Europese Ronde Tafel van industriëlen (ERT) beantwoord.
94Mede door de pragmatische
opstelling van de Commissie raakte de aloude richtingenstrijd van het Angelsaksisch
vrije-markt- en continentaal interventionistisch economisch denken in het discours ondergeschikt
aan meer prangende zaken als energievoorziening, milieubescherming, infrastructuur,
werkgelegenheid, regionale ontwikkeling, internationale concurrentiepositie en hereniging
met het voormalig Oostblok.
95Sommige waarvan al in de jaren zeventig op de agenda waren
verschenen, maar het toen nog niet was gelukt die te domineren.
96In de Raad stond Nederland sinds de toetreding van het meer commercieel
georiënteerde en probleemoplossingsgerichte Ierland, Denemarken en met name Verenigd
Koninkrijk in 1973 niet meer alleen als voorvechter van de vrije markt.
97Men had zich aan
gene zijde van de Noordzee verwonderd afgevraagd of liberalisering in Europa nog niet
aansloeg vanwege de kracht van de Continentale filosofie of een ‘time lag built into the
inevitability of it’s diffusion across the Channel.’
98Uiteindelijk daalde de neoliberale politiek
die uit het Amerika van Ronald Reagan naar het Engeland van Margaret Thatcher was komen
overwaaien ook bij een toenemend aantal rechtse regeringen op het continent neer.
99De
sterke persoonlijke liberale overtuigingen van de transportministers Ridley van het Verenigd
93 Handley Stevens, Transport policy in the European Union. Houndmills 2004, pp. 56-57 en 107. 94
Marco te Brömmelstroet en Tobias Nowak, ‘How a court, a commissioner and a lobby group brought European transport policy to life in 1985’, Groningen 2008.
95 Marco te Brömmelstroet, ‘European transport inc: the history, present and future of the European transport policy domain’. Groningen 2005, pp. 81-90; Marco te Brömmelstroet en Tobias Nowak, ‘How a court, a commissioner and a lobby group brought European transport policy to life in 1985’. Groningen 2008; K.J. Button en D. Gillingwater, future transport policy. Londen 1986, p. 149.
96
J.J.M. Tromm, Juridische aspecten van het communautair vervoerbeleid, ‘s-Gravenhage 1990, pp. 179-183; Kenneth J. Button, ‘Transport policy in the European Union’, in: Jacob B. Polak en Arnold Heertje, Analytical transport economics: an international perspective. Cheltenham 2000, p. 281.
97
Ebert Volker en Philip-alexander Harter, Europa ohne Fahrplan? Anfänge und Entwicklung der gemeinsamen Verkehrspolitik in der Europäischen Wirtschaftsgemeinschaft (1957-1985). Stuttgart 2010, pp. 169-172, 196 en 203; K.J. Button en D. Gillingwater, Future transport policy. Londen 1986, p. 148; Kenneth J. Button, ‘Transport policy in the European Union’, in: Jacob B. Polak en Arnold Heertje, Analytical transport economics: an
international perspective. Cheltenham 2000, pp. 274 en 281; Christoph Knill, ‘Reforming transport policy in Britain’, in: Héritier et al, Differential Europe: the European Union impact on national policy-making. Lanham 2001, pp. 57-72 en 92-93.
98
K.J. Button en D. Gillingwater, Future transport policy. Londen 1986, pp. 37-39. 99