• No results found

Leegstraat 33 Winssen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Leegstraat 33 Winssen"

Copied!
59
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Inhoudsopgave

Toelichting 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

1.1 Aanleiding 6

1.2 Ligging plangebied 6

1.3 Geldende plannen 6

1.4 Leeswijzer 7

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie 8

2.1 Bestaande situatie 8

2.2 Toekomstige situatie 9

Hoofdstuk 3 Beleidskader 11

3.1 Nationaal beleid 11

3.2 Provinciaal beleid 12

3.3 Gemeentelijk beleid 13

3.4 Conclusie 16

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten 17

4.1 Verkeer & parkeren 17

4.2 Bodem 17

4.3 Geluid 18

4.4 Bedrijven en Milieuzonering 20

4.5 Luchtkwaliteit 24

4.6 Geur 24

4.7 Externe veiligheid 26

4.8 Waterhuishouding 27

4.9 Ecologie 30

4.10 Archeologie & cultuurhistorie 31

4.11 Leidingen 32

4.12 Vormvrije MER-beoordeling 33

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving 34

5.1 Algemeen 34

5.2 Bestemmingen 36

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid 37

6.1 Economische uitvoerbaarheid 37

6.2 Overleg 37

6.3 Inspraak 37

6.4 Zienswijzen 37

Bijlagen toelichting Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Bijlage 3 Archeologisch vooronderzoek Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(3)

Regels 39

Hoofdstuk 1 Inleidende regels 40

Artikel 1 Begrippen 40

Artikel 2 Wijze van meten 45

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 46

Artikel 3 Groen - Landelijk groen 46

Artikel 4 Wonen 48

Artikel 5 Waarde - Archeologie 2 52

Hoofdstuk 3 Algemene regels 54

Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling 54

Artikel 7 Algemene bouwregels 54

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 55

Artikel 8 Overgangsrecht 55

Artikel 9 Slotregel 56

Bijlagen regels 57

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 58

Bijlage 2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting) 59

(4)
(5)

Toelichting

(6)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De eigenaar van de woningen Leegstraat 33 en 33a in Winssen verzoekt mee te werken aan een andere inrichting van het perceel voor twee vrijstaande woningen in plaats van de aanwezige tweekapper. Het geldende bestemmingsplan biedt weliswaar wel een bouwmogelijkheid voor de bouw van twee woningen maar niet de mogelijkheid de kavels anders in te delen.

Omdat het vigerende bestemmingsplan bebouwing ter plaatse niet verbiedt, maar alleen een andere indeling van de percelen voorschrijft, wil de gemeente in principe medewerking verlenen aan dit initiatief. Om het initiatief te realiseren is het noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de Leegstraat, een bebouwingslint in het buitengebied ten zuiden van Winssen. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Het plangebied omvat zowel het perceel voor de nieuwe woning als het perceel met de bestaande woningen, om zo de toekomstige situatie voor beide percelen op juiste wijze te borgen. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

Situering en globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende plannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals op 14 juni 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad. Van toepassing is de bestemming 'Wonen'. Ter plaatse van het plangebied zijn binnen deze bestemming 2 bestemmingsvlakken opgenomen. Dit betekent dat hier 2 woningen zijn toegestaan. Verder is in het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'

opgenomen.

(7)

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie

In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording

Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving

In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden

gehanteerd.

Uitvoerbaarheid

Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

(8)

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

De Leegstaat is een oud bebouwingslint met een dorps karakter. De bebouwing bestaat van oudsher uit een vanzelfsprekende mix van woonbebouwing en (agrarische) bedrijfsbebouwing. De Leegstraat tussen de Heemstraweg en de Koningstraat bestaat uit afwisselend bebouwing en landbouwkavels aan beide zijden van de weg. Ten zuiden van de Koningstraat maakt de bebouwing plaats voor landbouwkavels en is er geen sprake meer van lintbebouwing. De bebouwing aan de oostzijde van de Leegstraat ligt in kleine groepjes bij elkaar, de bebouwing aan de westzijde ligt meer verspreid. Deze lintbebouwing van vrijstaande woningen en boerderijen is een typisch onderdeel van het landschap van de Waaloeverwallen.

De korrelgrootte van de bouwblokken varieert tussen groot (de agrarische loodsen en schuren) en klein (de woonbebouwing). De kavelgrootte varieert en hangt nauw samen met de functie. De agrarische percelen zijn aanzienlijk groter dan de percelen met een woonbestemming.

Het deel van de Leegstaat tussen de Van Heemstraweg en de Koningstraat ligt in het landschapstype van de oeverwallen van de Waal. Het deel van de Leegstraat ten zuiden van de Koningstraat valt binnen het landschapstype van de komgronden. Het verschil in karakter tussen deze

landschapstypen is aan de Leegstaat duidelijk waarneembaar. Bij de komgronden zijn de kavels groter, de afstanden tussen de bebouwing eveneens en overheerst het agrarische gebruik. Tussen de Koningstraat en de Van Heemstraweg is duidelijk sprake van een bebouwd lint met tussen de

bebouwing door zicht op het open achterland. Ook de laanbeplanting is afgestemd op het

landschapstype. Op de oeverwal wordt de Leegstraat begeleid door een rij eiken, in de komgronden door een rij populieren.

Bestaande situatie plangebied

Het plangebied bestaat uit een woongebouw met bijgebouwen op het noordelijk deel en een weide op het zuidelijke deel. In het woongebouw zijn 2 zeer smalle en relatief kleine woningen aanwezig. Het woongebouw heeft een nokrichting haaks op de Leegstraat, wat passend is in de

gebiedskarakteristiek langs dit lint. Met het initiatief is het mogelijk te komen tot een logische begrenzing van de woonpercelen/eigendomsgrenzen en 2 (vrijstaande) woningen te realiseren die voldoen aan de huidige eisen van de tijd en passend zijn binnen de omgeving.

(9)

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Collegebesluit

Ter voorbereiding op het principebesluit heeft de gemeente een landschappelijk advies laten opstellen (BTL uit Oisterwijk, at16002595). In het advies wordt ingegaan op uitgangspunten waaronder toevoeging van bebouwing eventueel mogelijk zou kunnen zijn. Deze uitgangspunten kunnen vertaald worden in een regeling op maat. In het advies wordt de huidige tuin van Leegstraat 33/33a als een markante zichtlijn aangemerkt. Echter, omdat het vigerende bestemmingsplan op zichzelf bebouwing ter plaatse niet verbiedt, maar alleen een andere persceelindeling voorschrijft, en de zichtlijn nu juridisch niet geborgd is, heeft het college besloten om in principe en onder

voorwaarden mee te werken. Door het stellen van voorwaarden aan maatvoering en inrichting worden landschappelijke waarden beschermt in het bestemmingsplan:

 de kavel en de bebouwing staan in de juiste verhouding tot elkaar; er is voldoende ruimte rond het bouwblok om doorzicht naar de omgeving te behouden.

 door het bouwblok niet midden op het perceel te plaatsen, maar meer aan de rand wordt voorkomen dat links en rechts slechts een smalle reststrook over blijft.

 zorg voor minimaal één brede strook (met bijvoorbeeld gras of lage beplanting) met doorzicht vanaf de Leegstraat naar het achterland.

 de hoofdrichting van het bouwvak is bij voorkeur haaks op de Leegstraat.

 zorg voor een eenvoudige hoofdvorm, geen ingewikkeld gebouw (houd het simpel en overzichtelijk).

 cluster bebouwing en bouwwerken zoveel mogelijk om verrommeling te voorkomen en verdichting te minimaliseren.

 de erfafscheiding bestaat uit materialen die passen in het landschappelijk beeld (inheemse beplanting, sloot, haag).

 de erfafscheiding op de voor- en achter grens is over ongeveer 50% van de totale lengte lager dan 1,00 m om doorzicht over de kavel te garanderen.

 realiseer een eventuele waterbergingsopgave bij voorkeur middels (verbreding van) sloten op de kavelgrenzen.

2.2.2 Landschappelijke inpassing

Op basis van de voorwaarden is een landschappelijke inpassing opgesteld voor de nieuwe woning op het perceel, zie ook Bijlage 2 van de regels. Het perceel krijgt daarbij op de zijdelingse

perceelsgrenzen een robuuste aanplant ten behoeve van het behoud van het landelijke karakter van het bebouwingslint en de markering van de parcellering. Door het aanbrengen van deze geleding zijn de afzonderlijke percelen ook als zodanig herkenbaar in de lintstructuur. Door een open inrichting van het voorterrein ontstaat direct zicht op de woning. De woning is gesitueerd aan de noordzijde van het perceel, waardoor ten zuiden daarvan een groter aaneengesloten opener en groen ingericht gebied ontstaat. Door deze te bestemmen als 'Groen - Landelijk groen' is het niet mogelijk, in tegenstelling tot het nu geldende bestemmingsplan, hier bebouwing te realiseren (ook niet vergunningsvrij).

De inrit voor de nieuwe woning wordt aan de noordzijde aangelegd. Woning en garage/bijgebouwen worden geclusterd nabij de inrit, waardoor een erfruimte ontstaat. Daarbij is de plaatsing en omvang van de garage/berging duidelijk ondergeschikt aan de woning. De woning presenteert zich duidelijk naar de straatzijde. De nokrichting is haaks op de Leegstraat. Bij de erfinrichting wordt gebruik gemaakt van gebiedseigen soorten.

(10)

Landschappelijke inpassing

De architectuur van de woning sluit aan bij het landelijke karakter van de Leegstraat. Dit betekent dat in hoofdzaak gebruik wordt gemaakt van een traditionele bouwvorm. Daarbinnen blijft het mogelijk om zowel een traditionele als een meer eigentijdse architectuur te hanteren. De woning heeft conform de standaardsystematiek van de gemeente voor het buitengebied een omvang van maximaal 1.000 m3 (incl. aanbouwen).

(11)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het

adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken.

Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de

verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame

verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.” Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer

201303578/1/R4 kunnen naar het oordeel van de Raad van State planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt.

Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

(12)

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van 2 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt, daar waar ook in het geldende bestemmingsplan maximaal 2 woningen zijn toegestaan. Dit betekent dat het aantal woningen niet toeneemt en er dus ook geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 14 januari 2014 stelde het college van Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en de

bijbehorende Omgevingsverordening vast. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie in hun vergadering van 9 juli 2014

vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 24 september 2014 vastgesteld. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 18 oktober 2014 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie 2 keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. De laatste actualisatie betreft het actualisatieplan (december 2016) dat op 1 maart 2017 is vastgesteld.

3.2.2 Omgevingsvisie

De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Ruimte in kleinere kernen en vrijgekomen bebouwing in het landelijk gebied kan worden benut voor wonen en nieuwe economische dragers en als versterking van de vitaliteit van het landelijk gebied. Bij de nadere invulling van de uitgangspunten wordt ruimte gelaten voor lokale of regionale initiatieven door gemeenten of regionale samenwerkingsverbanden. Bouwprogramma's voor nieuwe woningen zijn daarbij in regionaal verband afgestemd. Waar mogelijk kan lokaal maatwerk worden geleverd.

De strategie van de provincie om de doelen van 'duurzame economische structuurversterking' en 'een gezonde en veilige leefomgeving' te bereiken wordt gevoed door het besef dat stad en land elkaar nodig hebben. De provincie gaat voor:

 sterke steden, van belang voor toekomstige aantrekkingskracht, waar kennis zich samenbalt en waar veel jongeren naar toe trekken, waar ook nu al de meeste mensen wonen en werken;

 een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

Als leidend principe hanteert de provincie de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Dit houdt in dat in bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling moet worden aangegeven hoe met de ladder is omgegaan, zie ook 3.1.3. De provincie hanteert voor de bepaling van bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro.

(13)

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de

Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de

doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de

Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem.

In het verstedelijkingsbeleid wordt de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik toegepast. In lijn met de Omgevingsvisie is het derhalve mogelijk lokaal maatwerk te leveren. Ten aanzien van 'Wonen' is in artikel 2.2.1.1 opgenomen dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen. Zoals onder in 3.1.3 is

beschreven, heeft deze ontwikkeling geen invloed op de regionale afspraken. Ook voor het overige zijn er geen regels in de Verordening opgenomen die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

3.2.4 Regionale woningbouwafspraken

In regionaal verband is een bovengrens voor het aantal te bouwen woningen bepaald en heeft de gemeente een keuze gemaakt voor te realiseren projecten. Door de bouw van jaarlijks gemiddeld 70 woningen tot 2025 kan de huishoudenstoename in de gemeente opvangen worden. Het accent ligt op Beuningen en Ewijk. Bij ontwikkelingen die anders lopen dan verwacht (vertraging) of bij bijzonder goede initiatieven zal een andere afweging gemaakt kunnen worden. Naast de aangewezen locaties is er ook nog ruimte in het woningbouwprogramma voor nog onbekende plannen/locaties, waaronder dit bestemmingsplan. Deze vallen in de regionale afspraken onder de categorie 'diverse

bouwplannen'. Zoals onder in 3.1.3 is beschreven, heeft deze ontwikkeling geen invloed op de regionale afspraken.

3.2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is daarmee tevens passend in de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Strategische visie

In 2008 – 2009 is onderzoek gedaan naar de gewenste toekomst van de gemeente. Uit dit onderzoek is de strategische visie voortgekomen. In overleg met bewoners, ondernemers, ambtenaren en deskundigen heeft de gemeenteraad 6 strategische hoofdlijnen bepaald:

1. De 4 verschillende kernen en gemeenschappen zijn uitgangspunt;

2. De gemeente Beuningen wil een compacte, servicegerichte en ondersteunende organisatie zijn;

3. In de gemeente Beuningen kun je duurzaam wonen en leven;

4. De gemeente Beuningen is zuinig op het buitengebied;

5. De economische ontwikkeling van de gemeente Beuningen past binnen het landschappelijke karakter;

6. De gemeente Beuningen is sterk verbonden met de regio en biedt goede leef- en recreatieruimte.

Een belangrijke troef van de gemeente Beuningen in de regio is het zeer uiteenlopende aanbod aan woningen met een tuin. De gemeente stuurt al meer dan 20 jaar op de kwaliteit van leven die in deze regio zo hoog is. Wonen is dan ook de belangrijkste bijdrage aan de omringende regio. De sferen in de gemeente lopen uiteen van uitgesproken dorps in Winssen en Weurt, via het suburbaan en

(14)

groeiend Ewijk tot het netwerkgewijze, meer kleinstedelijke klimaat van Beuningen.

De gemeente heeft steeds welwillend een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van de woningvoorraad in de regio. Maar de gemeenschap hecht ook veel waarde aan zorgvuldige inpassing, organische groei en een behoedzame verandering die past bij de gemeenschappen. De vergrijzing en de ontgroening vragen om slimme toekomstbestendige investeringen in voorzieningen, door flexibele oplossingen en clustering van activiteiten. De kracht van de gemeenschap zal in sterke mate afhangen van het vermogen om de inwoners als vrijwilligers en mantelzorgers te betrekken bij het in stand houden van de voorzieningen, die fijnmaziger en kleinschaliger zullen worden.

De klimaatverandering vereist dat de uitstoot van CO2 drastisch wordt teruggebracht en dat de inrichting klimaatbestendig wordt gemaakt. De gemeente wil de kwaliteit van de gemeente en de opgaven rondom duurzaamheid, met name op het gebied van wonen, een centrale rol geven. Dat betekent dat de gemeente meer wil doen dan wettelijk nodig is en haar eigen visie op kwaliteit van leven binnen de gemeente actief bewaakt en uitbouwt.

De gemeente Beuningen is en blijft vooral een woongemeente. Een belangrijke ontwikkeling is het verdwijnen van de scheiding tussen wonen en werken voor steeds meer mensen. De hoeveelheid bedrijven aan huis neemt gestaag toe; mensen werken meer thuis en recreëren meer op en rond hun werk. De provincie voorziet bovendien op termijn een forse afname van de beroepsbevolking; tot 2040 zelfs met meer dan 25 %. Grootschalig, industrieel ondernemen past niet meer in de gewenste identiteit van gemeente. Wel worden karakteristieken als (kleinschalig) initiatief, durf en

toekomstgerichtheid genoemd.

3.3.2 Structuurvisie

De gemeentebrede Structuurvisie is op 8 mei 2012 vastgesteld. De structuurvisie is een

ontwikkelingsvisie met een richtinggevend en programmatisch karakter. Het bevat integrale keuzen voor de hoofdlijnen van het gemeentelijk ruimtelijk beleid voor de komende jaren en wordt ingezet als onderdeel van een ruimtelijke onderbouwing voor bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en voorbereidingsbesluiten. Motto van de structuurvisie is dat de gemeente groen en dynamisch wil zijn.

In essentie is het ruimtelijk beleid er op gericht om ruimte te geven aan dynamiek, waarbij de groene kwaliteiten van het gebied gerespecteerd en deze waar dat kan versterkt worden. Het motto wordt in de structuurvisie doorvertaald in enkele kernambities:

I. Beuningen: groene flank van de stadsregio

II. Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit III. Versterken en verbinden van landschappen

IV. Ruimte voor water en recreatie

V. Toekomstgerichte basisvoorzieningen in elke kern VI. Doorstroming én oversteekbaarheid Van Heemstraweg

Ambitie II Beuningen woongemeente: gedoseerde groei, oog voor kwaliteit

Beuningen wil zich, binnen de regio, onderscheiden als woongemeente in een sterke groene setting.

Het streven is tweeledig. Enerzijds gaat de gemeente voor een gedoseerde groei van het aantal woningen, waarbij gedifferentieerd wordt gebouwd voor de juiste doelgroepen (senioren, starters, kleine huishoudens). De gemeente biedt een gevarieerd aanbod aan woonmilieus: landelijk, dorps en centrum-dorps wonen. Elke kern heeft een eigen karakter en de sociale structuur binnen de kern is een groot goed. Hiermee voegt Beuningen echt iets toe aan het regionale woningaanbod (vooral grootstedelijke milieus) en wordt geanticipeerd op de vraag uit de markt naar deze woonmilieus. De gemeente bouwt woningen om invulling te geven aan de eigen woningbehoefte. Anderzijds zet de gemeente in op de versterking van de kwaliteit van de bestaande bebouwing en omgeving. Binnen de grote plancapaciteit die Beuningen nu heeft, maakt de gemeente keuzes op basis van kwaliteit en geld. Sommige ontwikkelingen worden in tijd naar achteren geschoven.

De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei, passend bij de ontwikkeling van de kern. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschalige impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit. Daar waar mogelijk geeft de gemeente voorkeur aan inbreidingslocaties boven uitbreidingslocaties.

(15)

Kern Winssen

Voor de kern Winssen is een afzonderlijke structuurvisie Winssen opgesteld. De hoofdlijnen van deze structuurvisie zijn in de gemeentelijke structuurvisie geintegreerd. Eén van de hoofdopgaven voor Winssen betreft Organisch doorontwikkelen: Winssen onderscheidt zich van de omliggende kernen van de gemeente Beuningen doordat het landschap sterk verweven is met de totale kern. Vanuit bijna elke hoek van de kern kan dit worden beleefd door het zicht op boomgaarden, weilanden, bos of de dijk. Binnen dit kleinschalige patroon liggen ontwikkelingsmogelijkheden voor de organische groei van het dorp waarbij de opgave is de bestaande karakteristiek te behouden.

De linten vormen het cement van de kern. De sfeer en structuur moet behouden blijven, waarbij de dorps- en groene elementen versterkt moeten worden. Uitgangspunt voor de structuurvisie is een geleidelijke organische groei. De mogelijkheden voor uitbreiding binnen de stedenbouwkundige hoofdstructuur bestaan uit het opvullen van open ruimtes tussen bestaande bebouwing in de uitlopers van de dorpse linten en langs de landelijke linten, de openheid en de zichtlijnen vanaf de linten. Na 2020 behoort een uitbreiding over de Van Heemstraweg tot de mogelijkheden. Deze (delen van) bestaande linten worden aangeduid met groene linten. De groene linten hebben een eigen karakter, dit houdt in: ruime kavels met bijpassende bebouwing en veel groen.

Met dit bestemmingsplan is geen sprake van toename van het aantal woningen. De landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels van het

bestemmingsplan. Dit betekent dat dit plan niet strijdig is met de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.3 LandschapsOntwikkelingsPlan

De gemeente Beuningen heeft in 2006 samen met de gemeente Wijchen en Druten een

Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. De visie zet in op de versterking en ontwikkeling van de verschillende landschapstypen die het landschap in deze gemeenten karakteriseren. Het

plangebied is gelegen binnen het gebied 'Waaloeverwallen'. Dit deelgebied is landschappelijk fraai en recreatief zeer aantrekkelijk door de diversiteit, de kleinschaligheid en de groene uitstraling. De diversiteit en kleinschaligheid is terug te vinden in het samenspel van bebouwingslinten, dorpen, weiden en boomgaarden in onregelmatige patronen. Een rijke groene uitstraling is aanwezig in de vorm van rijk beplante erven, boomgaarden, wegbeplantingen, windsingels en opslag rond plassen.

De groene zones tussen de dorpen versterken het kleinschalige karakter van de Waaloeverwallen.

De herkenbaarheid van de overgang tussen de oeverwal en kom vormt een aandachtspunt bij het vormgeven van nieuwe ontwikkelingen. Het goed vormgeven van deze overgang is bij nieuwe ontwikkelingen een opgave.

Uitgangspunt bij nieuwe ontwikkelingen in de Waaloeverwallen is het behouden van het kleinschalig samenspel van bebouwingslinten, dorpen, boomgaarden, kleine landschapselementen en weiden in onregelmatige patronen. De belangrijkste doelstellingen voor dit deelgebied zijn:

 kleinschaligheid behouden en versterken;

 kleinschalige bebouwing toestaan;

 groene zones tussen dorpen handhaven;

 archeologische en cultuurhistorische waarden zichtbaar maken (wielen, kolken, zijkades), en;

 recreatief netwerk actief ontwikkelen, inclusief Koningstraat.

De ontwikkeling van nieuwe landgoederen, buitenplaatsen en landelijk wonen passen bij het beeld van een veelzijdig en toegankelijk landschap met een functie voor landelijk wonen. Er geldt een 'ja, mits' beleid indien deze ontwikkelingen gericht zijn op de versterking van de kleinschaligheid en de functies van de oeverwallen. De verhouding tussen groen en bebouwing in de linten moet zodanig blijven dat er sprake is van een groen en open lint. Er wordt ingezet op het kleinschalig houden van het patchwork door de aanwezigheid van hagen, bosjes, wegbeplanting en solitaire bomen.

Dit plan past binnen de doelstellingen van deze landschapsvisie. De woning wordt gerealiseerd op het bestaande perceel, daar waar reeds bebouwing is toegestaan. Het bestaande patchwork blijft daarmee behouden. De landschappelijke inpassing is door middel van een voorwaardelijke verplichting verankerd in de regels van het bestemmingsplan.

(16)

3.3.4 Woonvisie

De gemeenteraad heeft de woonvisie op 27 september 2011 vastgesteld. De woonvisie vormt een leidraad voor het toekomstige woningbouwprogramma van Beuningen. In de woonvisie is

aangegeven voor wie wordt gebouwd, aan welke woonmilieus wordt gedacht en globaal is aangegeven welke plekken voor woningbouw in aanmerking komen. Belangrijke items in de woonvisie zijn:

 kwaliteit voor kwantiteit;

 betaalbaarheid van de woningen;

 duurzaamheid van de woningen;

 sociale kwaliteit van het wonen en de woonomgeving;

 aantrekkelijkheid van de fysieke woonomgeving;

 wensen van de woonconsument centraal.

De kracht van de gemeente is het eigen karakter en de vitaliteit van de vier kernen. De bewoners waarderen het groen en dorps wonen nabij de grote stad. De gemeente is van mening dat zij met de schakering van landelijke, dorpse en centrum-dorpse woonmilieus een belangrijke functie in regionaal verband heeft, onder meer in aanvulling op de grootstedelijker milieus. Uitgangspunt voor de aanpak per kern is een gedifferentieerde bevolkingsopbouw die de vitaliteit van de kern of de wijk ten goede komt. Woningbouw sluit aan bij de behoefte per kern. De gemeente vindt het belangrijk dat er de komende jaren in iedere kern gebouwd wordt en dat daarbij sprake is van organische groei. Geen grootschalige uitbreidingen, maar kleinschaliger impulsen, passend bij de bestaande sfeer en identiteit van de kern. Het beoogde woningbouwprogramma conform de Woonvisie is inmiddels vervangen door de regionale woningbouwafspraken, zie 3.2.2.

Op 14 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Beuningen uitgangspunten voor particuliere verzoeken vastgesteld. Hierin is opgenomen dat de gemeente jaarlijks meewerkt aan 5 losse verzoeken steeds voor de bouw van één woning, waaronder dit initiatief.

Met dit bestemmingsplan is geen sprake van toename van het aantal woningen. Dit betekent dat dit plan niet strijdig is met het gemeentelijke woonbeleid.

3.3.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend c.q. niet strijdig met het gemeentelijke beleid.

3.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is passend c.q. niet strijdig met het beleid van de verschillende overheden.

(17)

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

Met dit bestemmingsplan neemt het aantal woningen en dus het aantal verkeersbewegingen niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Dit plan heeft dan ook geen effect op de omliggende

verkeerstructuur.

4.1.2 Parkeren

Voor de vrijstaande woning(en) geldt een parkeernorm van 2,0 parkeerplaats per woning (incl.

bezoekers). Het perceel is ruim genoeg om aan deze parkeernorm te voldoen. Het toepassen van deze parkeernorm is als voorwaarde opgenomen in dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden

vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening dient voor elke individuele bouwlocatie aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen,

graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek verricht (Econsultancy b.v., 'Verkennend bodemonderzoek Leegstraat 33a te Winssen', rapportnr. 3215.001, 21 februari 2017). Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie "onverdacht" (ONV). Bij onverdachte locaties luidt de onderzoekshypothese dat de bodem niet verontreinigd is. In het onderzoek is wel specifiek rekening gehouden met het voormalige gebruik van de locatie ten behoeve van fruitteelt (conform de strategie VED-HE).

Er zijn op basis van het vooronderzoek, tijdens de terreininspectie en bij de uitvoering van de veldwerkzaamheden geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de locatie te verwachten.

De bodem bestaat voornamelijk uit zwak siltige klei. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De diepe ondergrond bestaat uit zwak siltig, matig grof zand. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen.

(18)

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Voor het overige zijn geen van de onderzoeksparameters verhoogd aangetoond.

Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Deze metaalverontreinigingen zijn

hoogstwaarschijnlijk te relateren aan regionaal verhoogde achtergrondconcentraties van metalen in het grondwater.

De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "onverdacht" kan worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de

onderzoekslocatie, alsmede de bestemmingsplanwijziging.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving Algemeen

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh).

Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch

aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een

“hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders.

Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde "dove" gevel heeft. Een "dove gevel" is een bouwkundige constructie:

 waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;

 waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de

omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel dient voor nieuwbouw zodanig te zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

(19)

Wegverkeerslawaai

In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht (art.76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In het kader van het bestemmingsplan is onderzoek verricht (Econsultancy b.v., 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Leegstraat te Winssen', rapportnr. 3215.003, 9 maart 2017). Ten gevolge van de Leegstraat treedt een overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting op. De geluidsbelasting bedraagt maximaal 53 dB, de maximaal te ontheffen geluidsbelasting wordt niet overschreden. Zowel de zij- (zuidzijde) als achtergevel zijn met een geluidsbelasting van maximaal 48 dB geluidsluw. Voor de Leegstraat is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk. Op basis van de maatregelenafweging worden zowel bron- als overdrachtsmaatregelen worden niet doelmatig geacht. De maatregelen stuiten op overwegende financiële of stedenbouwkundige bezwaren.

Voor de nieuwbouwwoning dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de Leegstraat een hogere waarde bij het college van B&W te worden

aangevraagd. De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

 de geluidsbelasting bedraagt 53 dB ten gevolge van de Leegstraat;

 er treden geen overschrijdingen van de maximaal te ontheffen waarde van 53 dB op;

 er is sprake van minimaal 1 geluidsluwe gevel en buitenruimte;

 bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren.

Voor de woningen dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) van maximaal 33 dB te worden gegarandeerd. Gezien de standaard karakteristieke geluidwering van minimaal 20 dB uit het Bouwbesluit voor nieuwbouw zal in het kader van de aanvraag

omgevingsvergunning een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels worden verricht.

Het aspect 'geluid' vormt na het verlenen van de hogere grenswaarde geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

(20)

4.4 Bedrijven en Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom dient aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde

richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimale richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de Leegstraat zijn diverse functies/bestemmingen aanwezig. Tevens is het plangebied in de nabijheid van de Van Heemstraweg gelegen. De Leegstraat wordt dan ook beschouwd als een 'gemengd gebied'. Verder kan de bestaande woning in het plangebied beschouwd worden als een bestaande situatie (met dien verstande dat dit plan een vrijstaande woning mogelijk maakt in plaats van de huidige tweekapper), dit betekent dat op voorhand gesteld wordt dat dit bestemmingsplan geen verdergaande belemmering betekent ten opzichte van de omliggende bedrijven. Navolgend een beschouwing van de verschillende bedrijven in relatie tot het bestemmingsplan.

(21)

Bedrijvigheid Leegstraat

Ten noorden van het plangebied is een verkooppunt voor motorbrandstoffen aanwezig (zonder LPG).

Dit betreft een bedrijf in de milieucategorie 2, de bijbehorende richtafstand is minimaal 10 meter. De bestaande (en dus ook de nieuwe) woning in het plangebied is op ruimere afstand gelegen.

Ten (zuid)westen is op het perceel Leegstraat 16 een bedrijf met showroom aanwezig voor wand- en vloertegels, natuursteen en tegelwerken. Dit betreft een bedrijf in de milieucategorie 2, de

bijbehorende richtafstand is minimaal 10 meter. Het gehele plangebied (en dus ook de woningen) is op ruimere afstand gelegen.

Ten zuiden is op het perceel Leegstraat 35 een (handels)onderneming met goederen op het gebied van woninginrichting, horeca en aanverwante zaken gevestigd. Dit betreft een bedrijf in de

milieucategorie 2, de bijbehorende richtafstand is minimaal 10 meter. De nieuwe woning is op ruimere afstand gelegen.

Ten aanzien van de agrarische bedrijven (veehouderijen) wordt verwezen naar 4.6.

Fruitbedrijven Regelgeving

Ten noordoosten van het plangebied is een fruitboomgaard gesitueerd. Aan de overzijde van de Leegstraat, ten noordwesten van het plangebied, bevindt zich een kwekerij in groente en kleinfruit (zacht fruit). Er gelden in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden

afstanden tussen gronden waarop gewassen in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen, voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige objecten, zoals woningen. Vanwege mogelijk vrijkomende drift (verwaaiing van spuitvloeistof) bij het bespuiten van fruitbomen wordt in de

bestemmingsplanpraktijk een vuistregel gehanteerd om een afstand van 50 meter aan te houden tussen een fruitboomgaard en een gevoelige bestemming. Dit is een in de praktijk gegroeide vuistregel.

Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Woningen met bijbehorende tuinen worden als zodanig aangemerkt. Bij de afstand van 50 meter wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de fruitteler niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden. De 50 meter afstand is echter een indicatieve afstand en hangt onder meer af van het soort teelt ter plaatse en de plaatselijke omstandigheden. Een kortere afstand is derhalve mogelijk, mits voorzien van een deugdelijke motivering (ABRS 25 april 2012, no. 201108990/1/R3, r.o.2.7.1 ).

In het Activiteitenbesluit (formeel Activiteitenbesluit Milieubeheer) zijn wel regels opgenomen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Deze regels zijn bedoeld om het oppervlaktewater te beschermen. Het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen is alleen toegestaan op een grotere afstand dan 14 meter, tenzij maatregelen worden genomen om drift (het verwaaien) van de gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen door het toepassen van spuittechnieken met

verminderde drift. Ligt langs de boomgaard een sloot, dan moeten op grond van het Activiteitenbesluit driftreducerende maatregelen worden toegepast om de drift naar het oppervlaktewater te beperken.

Uit artikel 3.78 lid 1 van het Activiteitenbesluit milieubeheer volgt, dat de artikelen 3.79 t/m 3.83 van het Activiteitenbesluit binnen 14 meter van de insteek van een oppervlaktewaterlichaam van toepassing zijn. Indien er fruitbomen aanwezig zijn op een kortere afstand dan 14 meter, is artikel 3.83 lid 3 van het Activiteitenbesluit van toepassing. Dit artikel verplicht tot driftarme technieken met tenminste 50% driftreductie en gebruik van een kantdop aan de zijde van het oppervlaktewater. Voor bepaalde gewasbeschermingsmiddelen geldt een hogere driftreductie bij toepassing langs

oppervlaktewater, bijvoorbeeld voor Captan dat met een driftreductie van 90% moet worden toegediend.

(22)

In de Voorpublicatie van het Besluit tot wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer in verband met de vermindering van emissies van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw en open teelten (Stcrt. 2016, 32229) worden wijzigingen voorgesteld ten aanzien van de huidige regelgeving.

Op grond van het voorgestelde nieuwe artikel 3.78a van het Activiteiten-besluit milieubeheer wordt het verplicht bij het toepassen van gewasbeschermings-middelen te spuiten met een driftreductie van 75%. Deze driftreductieplicht is algemeen en geldt niet alleen (meer) voor spuiten bij watergangen.

De inwerkingtreding van de wijziging van het Activiteitenbesluit milieubeheer is conform de brief van de staatsecretaris van d.d. 15 december 2016 aan de Tweede Kamer voorzien op een zo vroeg mogelijk moment in de eerste helft van 2017.

Onderzoek driftblootstelling Plant Research International (Wageningen UR)

In de jaren 1990 – 2011 voerde Plant Research International (PRI) een groot aantal metingen uit tijdens bespuitingen met een standaardspuit in een appelboomgaard (vanwege een hogere frequentie van spuiten bij deze fruitsoort), zowel tijdens de kale boomsituatie als tijdens de volblad situatie. Met deze metingen is een grote hoeveelheid datasets beschikbaar. Deze datasets omvatten

uiteenlopende individuele variabelen. Zij zijn qua aantallen metingen dusdanig omvangrijk, dat de daaruit afgeleide driftcurve bij uitstek robuust is. Qua systematiek wijkt de methode niet af van andere methodes die voor verspreidingsberekeningen worden gebruikt t.b.v. toetsing aan milieunormen op andere terreinen.

Hiermee zijn rapporten van PRI algemeen bruikbaar als maatgevend vergelijkingsmateriaal. Het meest actuele rapport van de PRI betreft ‘Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen’, J.C. van de Zande en M. Wenneker, maart 2015 (verder PRI 2015). In het rapport PRI 2015 wordt geconcludeerd dat de werkzame stof Captan, mede door de hoge frequentie en dosering van gebruik, het hoogste risico voor dermale driftblootstelling met zich meebrengt. Met deze stoffen heeft het PRI de bijbehorende veiligheidsafstanden in verschillende situaties berekend.

Hierbij is gebruik gemaakt van (zeer) voorzichtige en daardoor ruime veiligheidsmarges. Door dit soort conservatieve uitgangspunten kan het rapport driftblootstelling worden gezien als een

“worst-case” benadering. De belangrijkste uitgangspunten van onderzoeken door het PRI zijn:

 Maximale dosering van gewasbeschermingsmiddelen volgens de geldende toelatingen van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb).

 De voor het blootstellingrisico maatgevende gewasbeschermingsmiddelen.

 Worstcase blootstelling aan drift door uit te gaan van 100% meewindomstandigheden met een gemiddelde windsnelheid van 3 m/s (in de praktijk wordt bij voorkeur gespoten bij een veel lagere windsnelheid).

 Rekeninghoudend met de maatgevende bespuitingen in de kaalblad situatie.

 Hanteren van een actueel drift verspreidingsmodel dat uitgaat van een robuuste dataset

Huidige situatie

Het fruitbedrijf ten noordoosten van het plangebied betreft een laagstamfruitboomgaard (0-3 meter hoog). De bomenrijen zijn nagenoeg in noord-zuid richting geörienteerd. Ten zuiden van de

fruitboomgaard is een B-watergang gelegen. De fruitbomen staan op een afstand van circa 8 meter van de insteek van deze watergang. Om die reden moet het Activiteitenbesluit milieubeheer in acht worden genomen. De situatie ter plaatse van het plangebied, rekening houdend met de

watertoevoerende sloot en vanwege deze ligging het verplichte gebruik om de eerste 14 meter vanaf de sloot minimaal 90% driftreductie te halen (bij het gebruik van de maatgevende stof Captan) en het feit dat er een windhaag aanwezig is – volgende huidige stand van zaken wetgeving - is thans te vergelijken met situatie 10 van de situaties die de PRI heeft onderzocht. In die omstandigheid moet een minimale afstand van 15 meter in de kale boom situatie en 5 meter in geval van de volbladsituatie aangehouden te worden.

Langs de zuidzijde van de fruitboomgaard is een rijpad aanwezig met een breedte van circa 4,5 meter. Het rijpad doet dienst om met trekker en spuit te kunnen keren. Het is redelijkerwijs

aannemelijk dat er in de toekomst geen fruitbomen dichterbij worden geplant. Tussen het rijpad en de sloot is bovendien een windhaag aanwezig. Vanwege de aanwezigheid van de watertoevoerende sloot en het feit dat zich langs deze sloot een kopakker bevindt, is het om praktische redenen aannemelijk dat er binnen de gehele fruitboomgaard met een driftreducerende spuittechniek wordt

(23)

De fruitbomen staan op minimaal 13 meter tot het perceel Leegstraat 33. Aangezien het perceel hier is ingericht met een inrit, parkeerruimte en een robuuste groene erfscheiding, bedraagt de werkelijke afstand tot de (gevoelige) gebruiksruimte op dit erf minimaal 15 meter. Gezien de locatiespecifieke omstandigheden wordt voldoende afstand gehouden om een goed woon- en leefklimaat te

garanderen.

Ten noordwesten van het plangebied, aan de overzijde van de Leegstraat, bevindt zich een kwekerij in groente en kleinfruit (zacht fruit). Schuin tegenover de woning Leegstraat 33 bevindt zich de inrit tot dit fruitperceel. Het eerste deel van het perceel wordt dan ook niet benut voor de teelt. De minimale afstand van de teelt tot het bestaande perceel Leegstraat 33 bedraagt circa 24 meter. Het overige wordt het fruitperceel omkaderd door een (bladhoudende) haag. Tussen het perceel en de Leegstraat is sprake van een B-watergang. Door de aanwezigheid van deze watertoevoerende sloot moet het Activiteitenbesluit milieubeheer in acht worden genomen.

Voor vollegrondsteelt van gewassen bestaan eveneens geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen akkerland en nabijgelegen gevoelige functies. Wel is duidelijk dat deze afstand van een geheel andere orde is dan de afstand van 50 meter die als

vuistregel bij boomgaarden wordt gehanteerd (en waarvan ook gemotiveerd kan worden afgeweken).

Op akkers en weilanden is normaliter nauwelijks sprake van een spuitnevel, die de omgeving negatief kan beïnvloeden. Dit heeft te maken met het toegepaste spuitsysteem. Ook wordt gebruik gemaakt van andere gewasbeschermingsmiddelen. Akkerlanden en vollegronds fruitteelt worden bespoten met een veldspuit waarbij de gewasbestrijdingsmiddelen neerwaarts uitstromen waardoor de ontstane hoeveelheid drift tot een minimum wordt beperkt. Daarbij geldt aanvullend voor de teelt op dit perceel dat gebruik wordt gemaakt van worteldoek en plastic bakken. In deze situatie hoeven in de regel minder gewasbeschermingsmiddelen toegepast te worden in vergelijking met vollegrondsteelt (minder tot geen onkruidbestrijding, minder voor vraatschade en minder voor schimmelvorming). Gezien de locatiespecifieke omstandigheden wordt voldoende afstand gehouden om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

In verband met mogelijke verwaaiing van spuitvloeistof is tevens de overheersende windrichting van belang. Voor de periode januari 2011 – juni 2016 blijkt dat bij het meetstation Nijmegen/Beuningen de zuid-zuidwestelijke windrichting de meest voorkomende is (bron: Windfinder.com). Dit is tevens in Nederland de meest voorkomende windrichting. Gezien de ligging van de agrarische percelen waarop fruitteelt mogelijk is, wordt verwaaiing van drift richting het plangebied nagenoeg uitgesloten

Daarnaast is het zo dat op het perceel Leegstraat 33 en 33a reeds woningen aanwezig zijn. Met dit bestemmingsplan neemt het aantal woningen en dus het aantal gevoelige functies niet toe. De bestaande woning op het perceel Leegstraat 33 blijft behouden, maar wordt van een tweekapper omgebouwd tot een vrijstaande woning. De afstand van deze woning (met dus minder gehinderden in de hoofdmassa) tot de fruitgaarden blijft gelijk. De tweede vrijstaande woning wordt ten zuiden van de bestaande woning en dus op grotere afstand tot de fruitgaarden gerealiseerd. Vanuit die afstanden in de huidige situatie en het voor 1 woning vergroten van die afstand, brengt het beoogde plan geen beperkingen met zich mee dan die reeds voortvloeien uit de aanwezigheid van de bestaande

burgerwoningen op de Leegstraat 33 en 33a. Aanvullend geldt voor de kwekerij ten noordwesten van het plangebied dat er een andere gevoelige functie, namelijk de bedrijfswoning op het perceel Leegstraat 16b, op kortere afstand tot de teelt is gelegen. In dit kader wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van State (200408432/1): “nu de bestaande woningen dichter bij de kwekerij staan dan de nieuwe woningen waarin het plan voorziet, is niet gebleken dat appellante in zoverre door de uitvoering van het plan in haar bedrijfsvoering wordt beperkt”.

Conclusie

De aanwezige inrichtingen en bedrijven in de directe omgeving van het plangebied worden, als gevolg van dit bestemmingsplan, niet in hun bedrijfsvoering geschaad. Andersom geldt dat de woningen geen overlast ondervinden van de bedrijvigheid. Er is dus sprake van een goede woon- en leefomgeving. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In Tabel 5.1 zijn de hoeveelheden betonblokken weergegeven die vrijkomen bij het vernieuwen van de bekleding en die eventueel kunnen worden hergebruikt. ‘Zeewaarts spreiden’ van

De dijkverbetering van de Nieuwe- annex- Stavenissepolder wordt in 2012 uitgevoerd. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel bekledingsmateriaal bij de start van de uitvoering

Oostappen vakantiepark Prinsenmeer Huisvesting tijdelijke arbeidskrachten.

N.A.P., tenzij anders vermeld Diameters in millimeters, tenzij anders vermeld.. Maten in meters, tenzij

N.A.P., tenzij anders vermeld Diameters in millimeters, tenzij anders vermeld. Maten in meters, tenzij

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.

tenzij anders aangegeven Inritband 500x160x500 mm, Opsluitband 200x200 mm.