• No results found

Taal en Letteren. Jaargang 6 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Taal en Letteren. Jaargang 6 · dbnl"

Copied!
429
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Taal en Letteren. Jaargang 6. W.E.J. Tjeenk Willink, Zwolle 1896

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_taa006189601_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Register.

(Taalkunde.)

229 Achterslip (z'n -) geven

365-366 adjectief met concessieve en redengevende kracht

276, 278 adjectieven zelfstandig: het numeriek, het moreel

85 afdruipen

110-111 accentverschil in de spelling halen?

118 allee = laan

87-89, 91-92, 100, 213-217 allegorie

82, 143-144 allitteratie

105-106 Bastaardwoorden (over -)

212-217, 288, 301, 303, 305, 369, 371

beeldspraak

367 beuren (geld -)

336 bevuilen (term voor: zich -)

336 bezegelen = bevuilen

130 bezittelik ('t -) voornaamw. is meestalu (in Holl.)

84 bijwoorden van reden

318-349 bijwoorden (tijdbepalende-)

137 boschaazje

230 bot vangen

288 bruid: van een belegerde stad

235 buiten gewesten

234 buiten west, weste, westen

348 Daar aanstonds, daar zoo

105 De Jong-Goudsmit (De boekjes van de dames -):

aangeprezen

240 De Vries z'n eigen mening omtrent het volgen van z'n spelling

324 dialecten (Noodzakelijkheid v.d. studie v.d.levende -)

324 dialektstudie (de -) geminacht: bewijs

186 doorzield

302 drenken = zich verdrinken

320-322 dubbele vokaal- en konsonantschrijving: Oorsprong

daarvan?

(3)

81 -Erd: schuwerd, flauwerd e.d.

241 erwt = ert

192-194 etiemologie (Logeman over -)?

244-246 etiemologie (Opmerkingen v. Cosijn over -)

221-226 etiemologie (Over de -)

222 : taak v.d. etymoloog

223-224 : 't problematiese van de

E.

224 : de Semasiologie

222-224 : Kluge als etymoloog

226 : Franck als etymoloog

241 etiemologiese spelling (Prof. Cosijn wil geen lans

breken voor -)

332 Etymologisches Wb. der Goth. Spr. v. Uhlenbeck (Prof.

Kern)

222-226 etiemologen (Kluge en Franck als -)

240 F en ph (Prof. Oudemans over -)

368 Falen en feilen

225-226 Franck als etiemoloog

(4)

117 fuieton = feuilleton: een ‘gruwel’ in de

zoveelste macht!

347 G (de niet-spirantiese -) in 't oudere

Nederl.

205 Gallée, Woordenboekje v. 't

Geldersch-Overijselsch (Draaijer)

367 ge-beuren = zich opdoen

81 geer, geertje, geeren

346 genitief (locatieve -)

82, 366 genitief (appositioneele -)

250 genitief: Karel z'n boek: ‘Dit moogt Gij

niet zeggen’ (Bottema!)

188 genitief: Hooft z'n

302 geslacht: het zuigeling

302 geslacht: het punt

143 geslachterij ('t Zotte v.d. taalkundige -)

81 gier

241 grammatika (Cosijn over -) die spelling is

52 grammatika (van Lennep over onze -)

316 Heil, heile = heilig, heilige

83 hopman

241 Ie (Prof. Cosijn over de toonloze -) bij

Kollewijn

110-111 ie (De spelling met -) en i.

368 ie (Gevallen waarin ij =) gebleven

132 inkwiezietsie

198 inschikken

132 insienje

11 interpunctie is individueel

12 interpunctie bij Hooft

11 interpunctieleer (Leendertz over onze slechte -)

266 Jespersens taaloorsprong-iedeeën

241 Klank vanmarkt en erwt

108, 129, 130 klank en teken (verschil van -)

245 klankverschuiving (oorzaken van de -)

(5)

222-225 Kluge als etymoloog

303 kluiven = in de klauw klemmen

111 Cosijn over hun en hen

346 kodderij

273 kringel

302 kroost = in 't pasgeborene

300 kroppen

305 Leemtigh

102-107, 189-192, 198 letter ('t Vereren van de -)

305 Maeghdepalm

82 maar als modaal bijw

253 maar-re: maar

235-237 marcolphus: de betekenis

241 markt = mart

131 masjiene

118 masjiene = kookkachel

238 mast (voor de -) zitten

371 meer en meerder

307 merg

236 mercolf = graculus

213-217, 369, 371 metafoor

317-324 methode van Taalonderzoek (de nieuwe

-): uit te gaan v.d. levende taal vanNu 323 middelnederlandsche klinkers (uitspraak van -)?

82 modaal (maar: als -) bijw

86 modaliteit: optatief

83 modaliteit: mogen en zullen

206 Noordling

60-62 Noreen, Urgermanische Lautlehre (Kern)

368 Om: betekenis

129 onechte letters: wat dat zijn

129 onechte s en f?

221, 226 onomatopoëtica

103-105, 111 onpraktiese (Het -) v.d. Ouwe Spelling

(6)

374 onweten-heid: analogie?

(7)

103-107 onwetenschappelike (Het -) v.d. Ouwe

Spelling

85 onze aller beê

104 onzedelikheid v.d. Ouwe Spelling

221 oorsprong v.d. taal

212 overdrachtelijk (Wat is -) in woordgebruik

230, 233 overgang van 't eene woord in 't ander

240 Pf en f (Prof. Oudemans over -)

307 poenjerd = ponjaard

336 poortegael (naar -) moeten

301 poppen

239 poppen olifant

336 portugal

302 punt: het-

302 Rasery (de -) = de Furiën

305 rozekrans = maagdelijkheid

131 russiese

332 Sanskrit (Is het -) dood?

305 schofféren

230 school gaan

230 schrap raken

230 schuil gaan

224 semasiologie (Over -)

177 sliert

229 slip bieden

227-230 slip hebben

229 slip geven

229 slip zijn

227-230 slip vangen

131 sosieteit

277 spaak lopen

111 spelfouten (Ieder begaat -)

spellen (typografies -) in de XVIIeeeuw 323

103-120 spelling (Over -)

103-104 spelling: uniformiteit?

(8)

107-108 spelling: moet niet zuiver foneties zijn

spelling (Over -):

108-110 spelling: moet voor 't algemeen zijn

103-111 spelling: om 't accent:ie?

112-113 spelling: waarom niet meer

vereenvoudigd?

114 spelling: hoofdregels v.d. vereenvoudigde -

114-115 spelling: de historiese etymologie i.d.

spelling: onwetenschappelik

115 spelling: Consequenties

116-117 spelling: phonetiese (De -) spelling v.d.

vreemde woorden

118 spelling: wat niet i.d. spellingleer thuis

hoort

121-137 spelling (Leer van de vereenvoudigde -)

122 spelling: 't scheiden van wat bijeen hoort

122-123 spelling: koppelstreepje

123 spelling: hoofdletters

124-127 spelling: 't afbreken

127 spelling: accent

128-129 spelling: wat en welke, zijn de onechte

letters

129-130 spelling: overtollige letters

130-135 spelling: de klinkers

130 spelling: 't enkele klinkerteken

131 spelling: 't dubbele klinkerteken

131 spelling: de ie

132 spelling: è en èè

132-133 spelling: au en ou

133 spelling: ij en ei

134 spelling: onduidelike vokaal

135-137 spelling: De Konsonanten

135 spelling: de regel v.d. overeenkomst

136 spelling: de regel v.d. afgeleide woorden

136 spelling: excepties daarop

136 spelling: tesamen en tezamen

(9)

spelling (Over -):

136-137 spelling: verdubbeling

137 spelling: gench in werkw.vormen

137 spelling: d voor s

189- spelling (Over tweeërlei etymologiese -)

189-192 spelling: in de ouwe opvatting

192-196 spelling: in de nieuwe opvatting

196 spelling: dit laatste een wetenschappel. belang

195-196 spelling: en een paedagogiese eis

111 spelling (Grimm over de -) De Vries-Te Winkel

241 spelling (Cosijn over -) die voor grammàtica door gaat

241 spelling en geen klank is:ambt, markt, kerstmis, erwt (Cosijn)

317-324 spellingen (Opmerkelike -) i.d. Limb. Sermoenen

242 spellinggruwelen

241-242 spellingkwestie (Prof. Cosijn en de -): hoor!

350 spits (de of het -)?

350-351 spits (het -) afbijten

351 spits (het -) bieden

350 spits (Zich op het -) wagen

351 spitse woorden

121-137 spraakleer (Beknopte -) van 't Beschaafde Nederl.

351-352 spreektaal (Onze Algemeene Beschaafde -)

376 spreektaal (De Beschaafde -) en de gouwspraken

Spreekwijzen verklaard:

227 slip vangen

230 bot vangen

230 van wanten weten

232-235 buiten westen zijn

238 voor de mast zitten

232 spreekwoorden (Uitbreiding van -)

306 sprenkel

217 Starings

201, 322 statistiek in Taal- en Letterstudie

348-349 straks: betekenis vroeger en nu

(10)

348 straks en terstond

230, 232, 276, 278 substantief (Voegwoorden en bijv. naamw. als -)

130 superlatief: beknop(t)ste e.d.

130 T voor st

310 taal bestaat in zwarte letters

198 taal (Wat -) te doceren in school

266 taal (de oudste -) poëties?

374-376 taalbegrip (Ouwerwetsen Nieuw -)

103-115, 314-315 taalbegrip ('t Ouwerwetse verkeerde -)

104-106 taalgeleerden voor wie Schrift Taal is

221 taalschepping is uit reflex v. impressie

317-324 taalwetenschap (De -) kan alleen baseren op de studie

van 't Levende Nu

223 taalwetenschap (Standpunt van de tegen woordige -)

276 tantaliseren

230 te: in ‘zoek raken’, ‘school gaan’ e.d.

348 terstond - aanstonds - straks

136 tezamen: metz gezegd?

366 tijden: Imperf. voor Perfect

130 U: 't gewone bezittelike ruw in Holl

331-333 Uhlenbeck, Ind. klankl. (Kern)

332 Uhlenbeck, Etymolog. woordenb. der Gothische

sprache (Kern)

(11)

323 Uitspraak v. Middelnederl. klinkers

304 Vaen

230 vangen (geld -)

371 veel en vele

251, 372 veels te

83 vendel

30 verbijsteren = afhandig maken

204 ver-fin-de-siècle'd

238 vermast

131 vieziete

190-192 visch ende vis (Eene gheneuchlycke

Hystorie van -)

84 vlaag

230, 232 voegwoorden als substantief

230, 235, 238 volksetymologie

374-376 volkstaal (beoordeling van -)

134 voornaamwoord (de pro- en enclitiese vormen van 't -)

130 voornaamwoord ('t bezittelike -) is

meestalu (in Holl.)

85 voornaamwoord (persoonlik -)?

366 voorwaardelike zin (wijsheid over de

‘vragende’ -)

116-118 vreemde woorden (Over de spelling van

-)

143 vrouwtje (Is een deur een -)?

230, 232 Want als voegwoord substantive

231-232 want = wandlnis

231 want = schelm

230-232 wanten (van -) weten

231 wanten: een fabriekaat van Van Dale

232 weste, westen (buiten -)

205 woordenboek van 't

Geldersch-Overijselsch, van Gallée

233 wustig, medewustig

367 IJ en ie

308 ijzeren oogst

(12)

(Letterkunde en onderwijs.)

220, 330 Aardrijkskunde in 't Onderwijs (Tolstoï

over -)

198-199 Accentvers ('t Germaanse Vrije -)

7 Alberdingk Thijm over de

Renaissance-mens en de XVIIeeeuw

87-89, 91-92, 100, 213-217 Allegorie

143-144, 198 Allitteratie (Over de Germaanse klinker-)

139-140 Anaesthesie

244 B.H. Wordt niet gelezen: de man spelt niet goed

163 Barlaeus gerehabiliteerd

324-329 begrip (De Wereld in -)

324-329 begrippen d.i. woorden (Men handelt met

de kinderen over -) in plaats van de zaken te behandelen

342 Bergh (A. van den -)

138-141 bewustzijn (Onderscheid van -) en

zelfbewustzijn

141-142 Bibliotheek (Nieuwe -) v.d. Jeugd, v.

Stamperius (B.H.)

164-166 Bilderdijk gekarakterieseerd als

worstelaar

258 boeketaal: abstractie van geschreven

auteurstaal

198 boeketaal: die in zijn gemeenste vorm

(13)

247-252 Bottema, Edel en Van Houten, Voor het Leven

(Koopmans): een ouwe schuit met 'n nieuwe vlag

249, 250 Bottema'se (De -) phrases

197-199 Bredero met proza van Verweij (v.d.B.)

2020 345-347 Bredero: Sp. Brabander vers

372-376 Bredero's Sp. Brabander v. Nauta-Verwijs (Koopmans)

53-56 Breen, Hooft als Schrijver v.d. Historiën (Koopmans)

49 burgerlik = Hollands

354-359 Chateaubriand (de Romantiek van -)

165-166 Da Costa en Bilderdijk

240 De Vries z'n eigen mening omtrent et volgen v. zijn

spelling

259 Den Hertog en Lohr (Critiek op de Stellerij van -)

149 dichters (Moeielikheid om oude -) te waarderen

149 dichters (Betek. v. -) als Heinsius

14 Dietz en Leopold, Zonnestralen (B.H.)

252-261 Doornbosch en Duiven, Van daden tot woorden

(Koopmans en Rijkaart)

309-310 drama (het Romantiese -): Seneca en het bijgeloof

187-188 Dromen van Dietse Wedergeboorte.

367 Epitheton ornans

142 Familie (De -) Berewoud, v. Tine v. Berken (v.d.B.)

65-86, 273-309, 353-371 Gedichten (Hoe -) behoren verklaard

199-204 Gedichten uit het Haagsche Liederhandschrift, door

Dr. Nijland (Frantzen)

56-60 geheugen (Rehmke over het -)

272 Gerhard, De positie v.d. Nederl. Onderwijzer

21 Germaan (‘Een waar -) zwijgt over zijn Liefde!’

263-265 Germaans (Het -) van ouds af verklassiekt

62 Geschichte der Karolingischen Malerei v. Leitschuh

187 Geschiedenis (Dat onze -) maar half is

220, 330 Geschiedenis-onderwijs (Tolstoï over -)

268 Glossariums (de oude -) hoe ontstaan!

220, 330 Grammatica- (Tolstoï over -) onderwijs

219-220 Gymnasiaal (Kritiek van ons -) onderwijs

262 H.B S. (De -) een voorportaal v.d. Hel?

(14)

151-152 Heeckeren (Over J.A.F.L. Baron Van -)

149 Heinsius (Betekenis van een dichter als -)?

269-270 Honigh, C.: was beter als hij werd.

214 Hoofdletters (de -) bij Staring

13-27, 186 Hoofd, de Allegorist

53-55 Hooft de Historieschrijver en Hooft de dramaticus

186 Hooft de Historicus, een Artist-Filosoof

152-159 Hooft als Minnezanger

13-27 Hoofts Granida:

13-15 : Daifilo en Dorilea

13-15 : Daifilo en Granida

16 : Daifilo typeert de ware Liefde

Hoofts Granida:

17 : Granida typeert de

Individuele Vrijheid

18 : ze hielden zich

(15)

Hoofts Granida:

19-20 : de Zedelike Wereldorde

19-21 : de Volmaakte Wereld

21-23 : Tisiphernes = Bato =

Hooft

23-25 Hoofts philosophie in Achilles en in Ariadne

54-55 Hoofts Godsbegrip in z'n Historiën.

167-188 Hooft als Historicus in d. Nederl. Hist.

172-175, 186 : de Hooftiaanse

Staatsidee

167 : de Velzen, de Bato en de Historiën

168-175 : Filips: de Bato die zondigt

175-177 : de Nieuwe Bato: Oranje.

177-179 : 't ware Vorstenbeleid

179-180, 186, 187, 188 : Hooft en het Volk

186 : de Historiën een Spel van Sinne

12 Hoofts Interpunctie

3-7, 148 Horatius: Poot: Luyken

27-30 Huygens Costelick Mal: plaatsen verklaard: vs. 6, 25,

33-37, 42, 49, 80, 113-122, 250, 285, 333, 342, 404, 432

239 : poppen olifant

(Zedeprinten)

262 In den Nevel: Tijdschrift (van den Bosch)

11-12 interpunctie bij Hooft

31-51, 87-102 Jan, Jannetje en hun Jongste kind.

142 Jodinnetje ('t -) v. Elspeet, v. Mevr. v. Osselen

239 Kanon en Mout, Handleid. voor de Vaderl. Gesch.

102 Cats = Jaep Priaep?

156 Cats-z'n degelikheid

163 Cats-z'n enigheid

328 kind (De Taal v.h. -) = Z'n kennis aan de dingen

219 kind (Het -) moet vragen, niet gevraagd wòrden

141-142, 206 kinderboeken (Kritiek van -)

142 kinderfantasie (de -) en de slechte boeken

(16)

Klassicisme ('t -) een verderf v.d. XVIIeeeuwse nasie 7

219-220 Klassicisme ('t -) een bederf v. onze jeugd

1-7 Klassicistiese kunst

64 Klassiek = Onnationaal (Potgieter)

219 Klassiek onderwijs = distelgroei

330 Klassieke navolging

142 klaverblad (Een -) van Vieren, van Tine van Berken

(van den Bosch)

204 Kleine Bloemlezing v.M. en L. Leopold (Schepers)

247-258 Koopmans over de Hedendaagsche School

242 Cosijn (Prof.) verklaart zich vòòr de Kollewijnse

spelling?

241 Cosijn omtrent de klank vanmarkt, erwt, ambt, e.d.

246 Cosijn (Prof. Logeman over de parlementaire

zakelikheid v. Prof. -)

337-341 kunstbegrip (Het -) v.d. Nieuwe Gidsschool

206 Latijnsche termen in 't dagelijksch leven v. Adagiarius

(17)

328 leeslesjes (Vermakelike -)

338 leesonderwijs (Tolstoï over -)

141-142, 204, 206 lectuur (Over -) voor kinderen en jongens

334 Leuvensche Bijdragen

198 letterkunde (Verband van ons Onderwijs in -) en in

Moedertaal

206 Lie (Kobolden, Vertellingen van Jonas -)

158, 161 liefde (De -) b.d. Ned. Dicht.

263-269, 311-324 Limburgsche Sermoenen (De -), v. Kern (B.H.)

263-265 : de verklassieking v.d.

Germ. Litteratuur

311-314, 317-321 : de Uitgeef-methode

314-317 : 't Grammaticaal en 't

lexicografiese

317-320 : 't afbreken v. de woorden

320-322, 323, 324 : gewichtige konkluzies

daaruit

145-149 Luykens Buitenleven

261 Madeliefjes, v. La Seur

197-199 Maerlant, met proza v. Verweij

252-258 Mannen (Van -) die willen en kunnen, maar 't noch niet

doen

247-252 Mannen (Van -) die niet kunnen, en niet willen

267 Methode (Over Litterariese -): watkan alleen over zijn

247-252, 252-258, 324-329 metodes (De verkeerdheid v.d. tegenwoordige stel-),

252, 256, 257 metodiekt (De Lagere school ver-)

200-203 Middelnederlandse Lyriek (De -) in de XVeeeuw

202 : verband m.d.

Middelhoogduitse Middelnederlandse Lyriek (De -) in de XVeeeuw:

203 : emendaties en

opmerkingen (Frantzen)

202, 311-314, 317, 323 Middelnederlandse hss. (Over 't uitgeven van -): hoe?

51-52 moedertaal (De -) en de Nederl. Vrouwen

339 Moltzer en de Nieuwe Gids: hij was ontwaakt

240 N (Prof. Oudemans over de -) in sterrenkunde e.d.

(18)

372-376 Nauta's Sp. Brab. (Koopm.)

225 Nederlanders die zich hun afkomst en ras schamen

351-352 Nederlands (het Algemene Beschaafde -) gedefiniëerd

207-208 Nederlandsche (De Vereeniging ter bevordering der

Oude -) Letterkunde

337-341 Nieuwe Gids (De -) en het Nieuwe Taalonderwijs

337-339 Nieuwe Gids (De -) e. Moltzer

141, 219-220, 220, 247-252, 252-261, 324-329, 330 Onderwijs (Kritiek van ons -)

247-252, 252-261, 324-329 Onderwijs (Kritiek van ons stel-)

198-199 Onderwijs (Het -) in Versleer op school

197-199 Onderwijs (Over 't -) in Letterkunde

198 Onderwijs (Bredero's waarde en betekenis voor ons -)

220, 330 Onderwijs (Tolstoï over -)

198 Onderwijs (Ons Litteratuur -) verdogmatiseerd

(19)

330

‘Opstel’ (Tolstoï over het -)

63 Pantheon-edieties (De -): àndermaal!

31-51, 87-102 patriotisme (Het -) in onze Romantiek

11 Pierson over stijl

142 Pieter Maris: een prulboek

164-165 poëzie (Karakter v.d. Nederl. -)

164 poëzie (Onze -) en onze volksaard

265 poëzie (Of -) ouder dan 't Proza is?

330

‘poëtiese (de -) Gerechtigheid’

333-334 Pol de Mont, Sedert Potgieters dood (B.H.)

4-6 Poot en Horatius

1-7 Poots Akkerleven

272 positie (De -) van de Nederl. Onderw., van Gerhard

64 Potgieter over klassiek = onnationaal

86 Potg. over spreektaal = schrijftaal

91 Potgieters stijl

65-86 Potgieters Cornputs Profeetsy: verklaard

65-72 : Historiese Inleiding

73-80 : de tekst verklaard

81-86 : Aantekeningen

353-354, 355-359, 359 Potgieter en Chateaubriand

353-371 Potgieters Emma: verklaard

353-359 : de Tijd en de ideeën

359-365 : de tekst toegelicht

365-371 : Aantekeningen

30-51, 87-103 Potgieters Jan, Jannetje en hun jongste kind

30-36 : 't Patriotisme v.d.

Romantiek tot 1848:

Potgieters Jan, Jannetje en hun jongste kind:

31 : De Nationale

zelfverheerliking onder Willem I

38-43 : Bakhuizen en Potgieter:

't verschil v. beider Patriotisme

43-51 : Potgieter en zijn volk in

de bundelProza

(20)

45-46 : Onze jongelni

46-47 : de sociale toestand

47 : Potgieters Sociaal

Iedeaal

47 : Potgieters Mens

47-48 : de zedelike malaise

48-50 : de volksgeest

49 : Hollands = burgerlik

50 : Volksvroomheid

50 : de Volkskerk

87-88, 89 : Krietiek van Potgieters

Allegorie

89-91 : de Hoofdiedee

91-92 : de persoon van Jan wòrdt

allengs

91 : de manier van zijn

Allegorie

91 : Potgieter en Jan Kritiek

92-99 : de vijf Bedrijven v. 't stuk

99-102 : schema v. 't stuk

93 Potgieters persoon in ‘Reislust’

85 Potgieters taal

247-252, 252-258 praktijk (Geen goeie -) zonder een goeie teorie: dit

geïllustreerd

36-51

‘Proza’ 1837-1845 (De Iedeeën van Potgieters -)

270-272 proza ('t -) bedorven door de poëzie

(21)

269 Proza ('t Middelnederlandse -) te

onderzoeken

267 Proza (Oud -) in Nederland

265 Proza isoud in 't Germaans

334 Prozastukken v. de hoogste klassen van 't Gymn., van v.d. Bosch

57-60, 138-141 Psychologie (Allgemeine -), van Rehmke

(v.d. Wijck)

220 Redekunstige Ontleding (Tolstoï) over -)

309 rederijkers (Waardering v.d. -)

57-60, 138-141 Rehmke, Allgemeine Psychologie (v.d.

Wijck)

270-272 rethorenstijl (Over -)

7 Renaissancemens (Alberdingk Thijm over de -)

198-199 ritmiek (de -) v. 't hedendaagsche vers

207 Ritmeester Brand, v. von Ebner

Eschenbach: in de nieuwe spelling

30-51, 87-103 Romantiek (Het Patriotisme in onze -)

353-359 Romantiek (Chateaubriand in onze -)

257 Rotterdam (Van -) begint mèè de

Victorie!

235 Salomon en Marcolphus

86 scholen (Brandesover litterariese-)

247-258 school (de hedendaagse -) en het

zieleleven van 't kind

258 school (De hedendaagse -) een instituut ter onderdrukking v.d. persoonlikheid

327-328 school (De hedendaagse -) vervreemdt

het Volk van zijn eigen ziel

247-252, 252-258 school (de hedendaagse -) doodt het

Leven

372 schooledities (Over -): hoe?

51-52

‘schoolmeesters’ in de Taal (Van Lennep over -)

247-252, 252-256 schooltaal (De -)

103-104, 198, 258, 352 schrijftaal (Noord-Nederlandse -)

8-11 schrijven (Over goed en slecht -): op

school ook

(22)

slecht?

141 schrijven (Hoe weniet moeten -)

schrijven (Hoe moet men -)? 240

103-104, 198 schrijven (Wat taal moeten onze jongens

-)?

330 schrijven (Tolstoï over 't Leren -)

333-334 Sedert Potgieters dood, van Pol de Mont

142 Slothouwer: Uit mijn Jongensjaren

(v.d.B.)

141-142 soepstijl

207 spelling (in de Nieuwe -): Ritmeester

Brand

86 spreektaal = schrijftaal (Potgieter over -)

352 spreektaal (Noord-Nederlandse -) en

Boeketaal - en de Zuid-Nederlanders

143-144 stafrijm (Over 't Germaanse klinker -)

141-142 Stamperius, Nieuwe Bibliotheek voor de

Jeugd (B.H.)

214 Staring (de Hoofdletters bij -)

209-219 Starings Aan mijn Gade: besproken

217-219 Starings gekleedheid als dichter

341-342 Starters Lusthof (Een merkwaardige

nadruk van -)

247-252, 252-258, 324-328 stellen en taal (Het grotewanbegrip

omtrent -) geïllustreerd uit drie boekjes

(23)

256-258 stellen:Hoe dat gaan moet?

251 stel-metode (een -) kàn niet bestaan

253-254 stelonderwijs (Wat ze onder -) verstaan

324-328, 252-258, 247-252 stelonderwijs (Krietiek v. 't bestaande -)

in de L.S.

8-11 stijl (Over -)

11 stijl (Pierson over -)

51-52 stijl (Van Lennep over -)

270-272 stijl (de na-klassieke -) bij de Romeinen

ontleed

250 stijlvorming, niet stijlversierderij aanleren:

hoe sommige lui dat begrijpen!

56 stilisterij

8-11 stilisterij (Contra de middelbare en

gymnasiale -)

273-274 Stoa (de filosofie v. de -) in de XVIIe

eeuw

247-252, 252-258, 324-329 Taal (Bewijs, dat menniet weet hoe -)

wordt en is

255-256 Taal (de -) is uit het Leven

328 Taal (de -) v. het kind = aan z'n kennis van dingen

340-341 taalbegrip (Het -) en de kunst

337-338 taalonderwijs (het Nederlands -) op de

Gymnasia

220 taalonderwijs (Er is een principieele fout in ons -)

202, 311-314, 317-324 tekstuitgeven (Over -)

323 teksten (Is het de tijd voor critiese -)?

247, 252, 252-258, 324-329 Teorie (Zonder een goeie -) geen goeie

praktijk: dit geïllustreerd

207-208 Tideman, De Vereeniging ter Bevordering

der Oude Nederl. Letterkunde (Leendertz)

262 Tijd (Waarop komt et in dezen -) aan?

142 Tine van Berken (de boeken van -)

343-345 Tollens (De popularieteit van -)

220, 330 Tolstoï over Onderwijs

(24)

geïllustreerd

372-374 Uitgeven (Over 't) v. een schrijver als b.v.

Brero

199 Uitgeven (Hoe een ouwe schrijver -) voor de school?

56 Van der Noot (Verweij over -)

151-152 Van Heeckeren (Over J.A.L.F. Baron van

-)

51-52 Van Lennep, Over Stijl en Taal.

208 Van Vloten (Over -): een van de

respektabelsten

207-208 Vereeniging (De -) ter Bevordering der

Oude Nederl. Letterkunde, v. Tideman (Leendertz)

324-328 Vermeulen, Zaak en Woord, Taalen

Steloefeningen (Koopmans).

198-199 Vers ('t Vrije Germaanse accent -) in

onze poëzie

198-199 versleer (Onze -) moet wààrvan uitgaan?

197-199 Verweij, Bredero met Proza (v.d.B.)

197-199 Verweij, Maerlant met Proza (v.d.B.)

46-51

‘Volk’ (Potgieter en 't -)

(25)

258 Volks (Ze onderdrukken het Leven des -) door hun 't spreken af te leren

164-165 Volksaard (Onze -) en onze Poëzie

309-310 Volksdrama (Ons oude -)

258 Volks-schòòl (de -) en de Beschaving

207 Von Ebner Eschenbach, Ritmeester Brand

273-309 Vondels Maeghdeburghs Lyckoffer: verklaard

273, 274, 288, 296-297 : Vondels filosofie

276-279 : het krijgvoeren toen, en

de legers

279-282 : de ellende in Duitschland

toen

283-288 : de geschiedenis

289-300 : de tekst van 't gedicht

300-309 : Aantekeningen

336 Vondels Bloedbeuling v. Max. Teeling

159-162 Vondels Waar werd oprechter Trouw

247-252 Voor het Leven, v. Bottema, Edel en Van Houten

(Koopmans)

247-252, 252-258, 324-328 Vorm (Wanbegrip omtrent -) en Inhoud: uit drie boekjes

geillustreerd

142 Vrouwen (de Beschaafde -) en de Moedertaal

376 Vrijheid (Johan Winkler over -) in 't taalgebruik

207 Wetenschap is goed: Piëteit is hoger

351-352 Winkler (Johan -) over 't Algemeen Beschaafd

Nederlands

324-328 Zaak en Woord, v. Vermeulen (Koopmans)

153-155 Zeventiende (de stemming en toon v. -) Eeuw, begin.

7 Zeventiende (Onnatuur in de -)

155-157, 158 Zeventiende-eeuwse (de -) beschaving en deonze.

155-158 Zeventiende-eeuwse (de -) Vrouw.

257 Zien (de wijze van -) = de wijze v. zeggen

141 Zonnestralen in school en huis, v. Dietz en Leopold

352 Zuidnederlanders (Hoe verstaan de -) ons het best?

(26)

Poot's ‘Akkerleven.’

Hoe genoeglijk rolt het leven Des gerusten landmans heen, Die zijn zalig lot, hoe kleen, Om geen koningskroon zou geven!

Lage rust braveert den lof Van het hoogste koningshof.

Als een boer zijn hijgende ossen 't Glimpend kouter door de klont Van zijn erfelijken grond, In de luwt der hooge bosschen,

Voort ziet trekken; of zijn graan 't Vet der klei met goud belaân;

Of zijn gladde mellekkoeien Even lustig, even blij, Onder 't grazen van ter zij In een bochtig dal hoort loeien;

Toon mij dan, o arme stad, Zulk een wellust, zulk een schat.

Welige akkers, groene boomen, Malsche weiden, dartel vee, Nieuwe boter, zoete mee, Klare bronnen, koele stroomen,

Frissche luchten: overvloed Maakt het buitenleven zoet.

Laat een koopman koopmanswaren Huis en hof en kas en goud Wagen op het schuimend zout.

Daar de witte zeilen varen Varen maar met groot gevaar;

Veemans rijkdom blijft van daar.

Laat de drokke pleitzaal woelen, Menig vreeze, dat de schaal Van de vierschaar rijze of daal' Voor de strenge rechterstoelen;

Veeman houdt zich bij zijn vee

(27)

En daar blijft zijn zorreg mee.

Zaaien, planten en verzetten

Geeft hem werk; hij vischt en jaagt;

Dikwijls valt hem, eer het draagt, Vliegend wild in looze netten;

Dikwijls voert hij met de raân Grazig zuivel steewaart aan.

Appels enten, peren plukken, Maaien, hooien; schuur en tas Stapelen vol veldgewas, Schapenscheren, uiers drukken;

Zeven kinders en een wijf Zijn zijn daaglijksch tijdverdrijf.

Vork en rick en schup en spade Zetten zijne lusten pal, 't Zij de welgemeste stal, 't Zij de boomgaard hem verzade,

't Zij de kruitben niet te loom Op zijn lage tafel koom'.

Als de lente 't land beschildert, Als de zomer zweet en gloeit, Ploegt en spit hij onvermoeid.

Als de winter 't woud verwildert, Houdt hij den berookten haard Met zijn vrienden rond van aard.

't Herfstseizoen, vooral te danken, Snijdt hem druiven, perst hem most, Most die slechts wat moeite kost:

Hemelwaarde wingerdranken Vullen dan met wijn zijn ton;

Onlangs schutten ze ook de zon:

Want des zomers, na veel zwieren, Neemt hij, om zich goed te doen, Onder 't loof een slaapje in 't groen, Daar de vogels tierelieren,

Daar een levendige vliet Van de steile rotsen schiet.

Els, zijn liefste door het trouwen Wiegt met zang hem, daar hij slaapt, Schoon ze vrij al wijder gaapt Dan de hoofsche staatjonkvrouwen;

En hij kust er Elsje voor.

Dus brengt Melker 't leven door.

(28)

Zeg mij un, o 's Gravezande, Die behalve meer ook weet, Hoe een boer zijn tijd besteedt;

Toon me, o Rechtlieht in den lande, (Zoo zij u mijn zang gewijd) Wie zijn leven zachter slijt.

Als Mr. Kornelis 's Gravezande werkelijk iets van het leven van den Hollandschen boer geweten heeft, moet hij zijn schouders opgehaald hebben over zoo'n prul van een vers, waarin met zulke valsche kleuren dat leven geschilderd werd; en als hij gevoel voor landschap heeft gehad, heeft hij het in een hoek gesmeten, en wanneer onder alles, waar hij verstand van had, ook onze Hollandsche poëzij behoord heeft, moet hij een deeltje opengeslagen hebben uit zijn bibliotheek en daar gelezen hebben met een smadelijken glimlach eerst, doch dan, opgaand in die andere schildering, met iets opgewekts in zijn gezicht. Hij las daar:

‘Gelukkig is hij, die verre van alle handeling, gelijk de eerste wereld, de vaderlijke akkers met zijn eigene ossen ploegt, die vrij van allen woeker is, en niet, als de soldaat, door de moordtrompet gewekt wordt; die ook niet voor de verbolgen zee ijst; de vierschaar en hoovaardige poorten der rijke fokkeren schuwt, den hoogen populier aan den volwassen wijngaard huwt, en onnutte ranken met zijn snoeimes afsnijdende, vruchtbaarder enten daarop ent; of in een bochtig dal zijne loeiende koeien dwalen ziet, of gepijnden honing in zuivere kruiken giet; of de teere schapen scheert; of wanneer de herfst zijn hoofd met rijpe appelen versiert, die uit den akker opbeurt, zich verheugt met geënte peren te plukken en druiven die het purper tarten, waarmede hij u, o Priaap, en u, o vader Sylvaan, beschermer der hoven, vereert.

Nu lust het hem onder een ouden galnotenboom te leggen, nu in 't lange gras: terwijl het water van de steile klippen afschiet. De vogels tierelieren, en de bronnen ruischen met vlietende beken; waardoor hij gemakkelijk in slaap valt.

Maar wanneer de donderende Jupijn des winters bij beurte sneeuwt en regen afstort, dan jaagt hij hier en daar felle wilde zwijnen, met vele honden in de

gespannen netten, of hangt hier en daar strikken om de hongerige lijsters te vangen, of vangt een blooden haas, of overzeesche kraan, die in zijne strikken gevallen is, een genoeglijke belooning van zijnen arbeid. Wie vergeet hierdoor de booze minnezorgen

(29)

niet? Indien dan een kuische huisvrouw, gelijk een Sabijusche, of eene van de zon verbrande dochter eens wakkeren Apulers, mede huis en zoete kinders gade sla, en droog hout aan den gewijden haard leit, tegens de komste van haren vermoeiden man, en het vroolijke vee met gevlochten horden afheinende, de gespannen uiers melke en zoeten most uit een versch vat tappende, ongekochte spijzen bereide, zoo zouden mij geene Lukrijusche oesters, noch tarbotten, noch scharren; indien ze het wintersche onweer uit de Oostersche baren in onze zee joeg, zoo wel smaken en geen Afrikaansche faizant zoo wel monden. Geen Tonisch patrijs smaakt zoeter dan een olijf aan een verschen tak geplukt; of lieflijke surkel, die gaarne in de beemden groeit, en maluwe, gezond voor een krank lichaam, of een lam, op het feest des akkergods geslacht, of een boksken, den wolf ontjaagd. Hoe genoegelijk is het onder deze lekkernijen de zatte schapen te zien naar huis spoeden; de vermoeide ossen den omgekeerden ploeg met hun bezweten hals nasleepen, en de rustende slaven, een zwerm van rijken huize, rondom het vuur aan den haard zitten.

Nadat Alfius de woekeraar dit gesproken had, heeft hij, alsof hij dadelijk een akkerman wilde worden, al zijn geld ter halve maand ingetrokken, en zoekt het op den eersten dag der nieuwe maand, weder uit te zetten.’

‘Ja, het ware niet onmogelijk, dat hij naar zijn klassieken ging en zijn Horatius opsloeg bij de Epoden en wel II:

‘Beatus ille qui procul negotiis enz.

Maar ook dan zal hij na het uitlezen daarvan een hartelijken blik geslagen hebben op zijn buste van Vondel en gezegd hebben: “Dat is ten minste, natuur, Vondel, en je hebt er de natnur niet uit vertaald, maar hier dit prul!” en het is de voddenmand ingegaan - zoo zou ik ten minste gedaan hebben, als ik Poot niet genoeg kende om hem te zeggen: “jongen, Poot, dat's toch een lam vers van je.”

‘En dat waarom? als ik vragen mag. Ik was er toch zoo ingenomen mee! Het

“verveelde mij alleen jammerlijk met zijn feilen,” toen het bij de eerste uitgave 1716 en verdere nadrukken van anderen “zoo slordig te voorschijn kwam, dat het zich zelven nauwelijks geleek.”1)

Ik had er nog wel een mooie teekening bij van François Bleiswijk!’

‘Juist èn de teekening, met haar 2 watervallen rechts bij een onhebbe-

1) Voorrede uitgave 1722.

(30)

lijk dik stuk rots; met haar boerenleven, dat geen Hollandsch akkerleven is, èn je gedicht allebei zijn onhollandsch.

Waar in de bunrt van Kethel, Schipluiden en Abtswoud vind je hijgende ossen voor den ploeg in de luwt van hooge bosschen?

Waar anders dan in Italië of een andere bergstreek kunnen de koeien in een bochtig dal loeien; hier geen zoete mee, als boerenfabrikaat noch ‘most, die slechts wat moeite kost’ uit de ‘Hemelwaarde wingerdranken’ geperst; en niet alleen hier doch zelfs in Italië zoekt de boer voor een dutje geen druivenboom doch eerder een eik ofte wel ‘galnotenboom’ uit als die landman van Horatius dan ook deed.

Ook de boerin is misteekend. Stel je eens voor; de Noord-Hollandsche boerin van Hildebrand, - wier faam ook wel doorgedrongen zal zijn tot de zalige gewesten - haar man in slaap wiegende met zang! 't Zou te zot zijn! Nu een Zuid-Hollandsche doet het ook niet, wat zeg ik! Zelfs de Italiaansche van Horatius doet het niet, maar legt ‘droog hout op den gewijden haard tegens de komste van haren vermoeiden man, (heint) het vroolijke vee af met gevlochten horden, (melkt) de gespannen uiers en (tapt) hem zoeten most uit een versch vat.’ Dat's een betere pendant van Gees Riek dan je Elsje!

En zelfs de uitdrukking ‘zijn liefste door het trouwen’, hoe ze ook aan Derk en Gees denken deed bij eerste lezing, is misschien wel een classicistische wijsheid van je, want bij die Sabijnsche van Vondel-Horatius heb je zeker gedacht aan den maagdenroof.

Niet minder vreemd zijn de watervallen, steile rotsen en klare bronnen. Hoe kwam je er toch bij, die onnatuur zoo maar over te nemen; natuur uit Italië is daarom nog niet altijd in te voeren in Nederland. Je hebt toch al vele dingen weggelaten, omdat ze je niet pasten, waarom dit ook niet.

Dat er nu in 't geheel niets Hollandsch in zit wil ik daarmee ook niet beweren. Het gladde van de melkkoeien hier viel ook onzen Roelofs en Maris op en meer anderen;

ook het wintertafreel bij den berookten haard zie ik voor mij en het doet mij weer denken aan denheereboer in ‘'s Winters buiten’ van Hildebrand evenals het visschen, jagen en netten zetten, waaraan eengewone boer zich bij ons al evenmin bezondigt als aan minnarijtjes met zijn vrouw in 't veld onder een boom.

Zuiver Hollandsch is dit tweetal regels:

Dikwijls voert hij op zijn raân Grazig zuivel steewaart aan,

(31)

maar voor 't overige heb je van de boerenbezigheden een soort hutspot gemaakt.

De volgorde hing louter van 't rijm af en de maat. Appels enten (de boer van Horatius ent peren), peren plukken, maaien, hooien, alles volgt maar of 't past of niet op elkaar.

Veel is verdwenen: Jupiter week voor den Winter, in dit vers een abstract begrip;

de ‘wilde zwijuen’ werden je te machtig; de ‘hongerige lijsters’ zien wij in een mist als ‘vliegend wild’ terug.

De Lucullische lekkernijen, die Horatius als contrast moeten dienen van de eenvoudige ‘ongekochte’ spijze, zijn verdwenen en daarmee verviel ook de

tegenstelling en het eenvoudige maal zelf verwaterde in een water-en-melk soepje.

‘De olijf van den verschen tak geplukt, het lam op het feest des offergods geslacht of een boksken den wolf ont-jaagd; de liefelijke surkel (zuring), die gaarne in de beemden groeit en malve gezond voor een krank lichaam’ veralgemeenen zich in

‘de welgemeste stal, de boomgaard en de kruitben’. Er is niets schilderends meer in. En dat is mij nu totaal onbegrijpelijk in je, Poot, want ze hebben mij altijd gezegd, dat je zoo ingenomen waart met de mooie, eenvoudige, Hollandsche natuur, en ik zelf heb met zooveel genoegen altijd gelezen je ‘Mei’, niettegenstaande het Arkaedje toch zoo Hollandsch en zoo dichterlijk trots het ‘levend botervat’; stukken uit die schildering van den ‘Zomersche(n) avond’ en je gevoel voor stilte en maneschijn bewonderd in ‘de Maan bij Endymion’.

Hier niets van dat al.

Hoeveel schilderachtiger is b.v. de uitdrukking bij Horatius, als hij den tevreden landman aan zijn eenvoudig maal laat genieten van zijn vredig bezit, dan die paar regeltjes aan den haard gewijd in de laatste helft van jou vers.

Hoeveel rijker is ook Horatius in vergelijkingen van den boer z'n toestand, met dien van den woekeraar, van den soldaat, en van den koopman; hier bleef alleen de koopman. Maar dieus leven heb je dan ook met in een Hollander te prijzen voorliefde behandeld. Schuwt de boer van Horatius het gerechtshof en de

‘hoovaardige poorten der rijke fokkeren’ (er staat in het Latijn ‘de trotsche drempels der rijkere (of machtigere) burgers’); deze would-be Hollander is alleen bang voor de vierschaar. En ik zou nog veel meer kunnen noemen, òf van het teekenachtige beroofd, òf uit je eigen leven en dan slecht gezien en onnauwkeurig weergegeven.

Ik laat nu nog daar de lente, die 't land ‘beschildert’, maar ploegt en spit de boer onvermoeid, als de zomer zweet en gloeit? Wie het gelooven kan, ik niet! Hoeveel meer uitgewerkt ook zijn de bezigheden van den Italiaanschen boer en zijn

(32)

vrouw, in vergelijking van de dorre opsomming van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden voor soortgelijk werk!

Maar het is al genoeg om je te doen inzien, dat je ingenomenheid met dit verboerde en van zijn schilderachtigheid beroofde vers ten eenenmale misplaatst is.

Zoo zou ik misschien gesproken hebben en, als Poot werkelijk gevoel voor schilderachtigheid gehad heeft, zou hij mij gelijk hebben moeten geven. Eigenlijk geloof ik, dat de dichter in verband met de idyllische neigingen van zijn tijd, ons boerenleven niet schilderachtig genoeg vond en er daarom die aan een Arkadië herinnerende partijen ingelaten of ingelascht heeft; doch om zijn lezer toch

eenigermate een begrip van het Hollandsche boerenbestaan te geven, voegde hij er eenige boerenbegrippen aan toe. Zoo kreeg hij een mixtum quid van idyllerigheid en platheid.

Nov. 1895.

J.B. SCHEPERS.

Nederlands: antie-klassiek.

Met eene verblindheid, die onze hoogste verbazing zou wekken, zoo wij er de oorzaken niet ten volle van meenen te kennen, begon men zich (na 1600) te verbeelden, dat ieder mensch twee naturen heeft: niet bloot eene stoffelijke en geestelijke - maar eene Christelijk-Germaansche, en eene Heidensch-Romeinsche.

Naar de eerste natuur,voor zoo ver zij door de splitsing nog adem had - beleefde men de dingen van den dag: naar die natuur at men en dronk, liet zich des Zondaags een preek voordragen, en kweet zich bij zijn best in zijn bedrijf - 't zij van koopman, matroos of staatsman; tot in de tweede natuur s c h r o e f d e m e n z i c h o p bij alle hoogere bemoeiïngen van en ligchaam - met name bij de beoefening van wetenschap en kunst.

Daar vallen twée elementen in onze maatschappij der Zeventiende Eeuw op te merken: een nog altoos Hollandsch - en een gants Onhollandsch. Dat echt Hollandsche erken ik, neem ik op; zou ik tot geen prijs uit onze geschiedenis verbannen willen zien - al is het ook een Hervormd-Hollandsch: maar het vreemde, het polytheïstische, het anachronistische - dat laat mijn hart geheel kond: en mijn rede komt zoodanig tegen het beginsel dergalvanische agitatie van de afgestorven kunst der Antieken in opstand, dat het mij én het antiqnariesch genot vergalt van de meesterstukken der Graeko-Romeinsche oudheid, ook waar die op hun ware licht worden gezien, én het genot van het echt Hollandsche zelf in de kunstwerken der 17eEeuw. -

ALBERDINCKTHIJM, ‘Karolingische Verhalen.’

(33)

Over stijl.

't Volgende sietaat nemen we niet over als beoordeling van Prof. Blok-z'n stijl. Maar omdat ons de iedeeën over stijl van Mr. Muller van pedagogiese waarde dunken;

de iedeeën dat die geen eigenaardige stijl heeft, zich niet met ‘trucs’ moet behelpen, zich niet moet oppronken met stijl-veren, met stijlversieringen van anderen om eigen armoe te bedekken; dat ieder z'n eigenstijl moet houen: zijn gedachten geven zoals ze in hem zijn. (Wij cursiveeren.)

Ik meende aan dit boek de eisch te mogen stellen, namelijkdat het geschreven zou zijn in een goeden, helderen stijl. Ik spreek niet van een fraaien stijl, omdat ik een boek als dit zoo gaarne eenvoudig zie, ongezocht, zonder versierselen, boeiend, maar alleen door den inhoud. Ik ben bij geschiedkundige werken zelfs eenigszins bevreesd voor een fraaien stijl. De verleiding is zoo groot! Er zijn menschen, die de geschiedenis altijd sterk gekleurd zien, die in elke gebcurtenis een drama, bij elken man van eenige beteekenis een schitterend vernuft vermoeden. Voor de oogen dezer kunstenaars ontrolt zich de geschiedenis, o zoo gemakkelijk! als een kleurrijk tafereel; maar het gevaar is onmiskenbaar groot, dat deze kleur niet is die van de handelende personen, maar de kleur van het oog van den historiograaph. Zeker, de geschiedenis is dikwijls boeiend en dramatisch, maar slechts zeer enkele uitverkorenen voelen die dramatische kracht. Eerst wanneer men na maanden studie een persoon, eene gebeurtenis, een tocstand volkomen en in al zijne détails begrepen heeft, begint die voor ons zijne eigene kleur te onthullen. En slechts als wij die kleur zelven gezien en goed waargenomen hebben, kunnen wij die ook aan anderen vertoonen, maar dan ook zonder veel kunstmiddelen, eenvoudig door volledig, helder en nauwkeurig te verhalen wat wij zelven gezien hebben. De persoon of de toestandzelf spreekt dan tot de verbeelding van den lezer, niet de fraaie volzinnen, waardoor menigeen den indruk tracht te schilderen, dien eene vluchtige waarneming op hem gemaakt heeft.

De heer Blok behoort niet tot deze phantasierijke auteurs. Van nature moet hij gerekend worden tot een eenvoudiger ras van historici, dat mij, laat ik het gulweg bekennen, liever is. Maar de onvoorbereide toeschouwer, die hem gadeslaat op zijne wandeling door de bladzijden van zijn boek, zou zulks niet aanstonds vermoeden. Want waarlijk, de eenvoud en de natuurlijkheid, die hem zoo goed zonden staan, liggen lang niet overal voor het grijpen. De heer Blok heeft zich menigmaal uitgedoscht op zijn Zondagsch en ....de meeste menschen schijnen ons veel behagelijker in hunne dagelijksche plunje, die hun goed past en waarin zij zich volkomen thuis gevoelen. De verklaring moet mij dan ook van het hart, dat de stijl van den heer Blok eigenlijk niet beantwoordt aan hetgeen ik zooeven zeide te wenschen. Zijn boek laat zich wel lezen, het is niet bepaald slecht van stijl, maar het is toch ook niet goed geschreven. Wat mij het meest er in hindert is het ge-

(34)

brek aan eenvoudin den verhaaltrant, zoodra de schrijver den kroniekstijl eens verlaat. De heer Blok gebruikt zekere kunstjes, zekere trucs, die hij blijkbaar bewondert en waarmede men bemerkt, dat hij een effect tracht te bereiken.

Daar hebt gij b.v. zijne alleronpleizierigste manier om eindelooze volzinnen te smeden, - volzinnen, waarin hij verschillende beweringen in precies denzelfden vorm herhaalt, om ons aan het eind te verrassen met de mededeeling, dat al die zaken toch niet het te verwachten resultaat hebben gehad. Zoo heeft hij ergens verteld, dat het groote grondbezit in de 13deeeuw toegenomen was, maar dat toch een groot aantal vrije boeren zich nog had weten te handhaven. Nu wenscht hij over deze mededeeling eenige nadere bijzonderheden te geven. Niets is gemakkelijker, zou men meenen. Maar onze schrijver schept er behagen in, daarvoor een zeer ongewonen vorm te kiezen. ‘Wèl was de landheer,’ zegt hij, ‘heer van den gemeenen grond geworden. Wèl had hij tal van verspreide hoeven in zijn bezit gekregen. Wèl was hij meester van visscherij en jacht. Wèl was hij in het bezit van de rechtspraak....’

En zoo gaat ditelf lange regels voort, totdat wij, ademloos, den draad volkomen kwijt, niet wetende waar de schrijver toch heen wil, in de ontzettendste spanning het einde van dit alles verbeiden. Eindelijk... ‘maar met dat al verloren de boeren niet hunne persoonlijke vrijheid.’ Goddank! wij zijn aan het einde: wij zijn op onze voeten te land gekomen! Maar ik vraag u: is het geoorloofd, den lezer van een historisch werk, die op iets dergelijks toch niet verdacht kan zijn, zóó zenuwachtig te maken?

Erger nog is een ander kunstje. Wanneer de schrijver eene of andere bewering wil bewijzen, dan stelt hij zich aan, alsof hij in de oogen van den lezer eenig ongeloof aan zijne waarheidlievendheid bespeurt. Onmiddellijk is hij dan gereed, zooveel vermetelheid te straffen. Hij plaatst zich vlak voor den overtreder, heft den wijsvinger waarschuwend op en neemt hem een formeel examen af. Herinnert ge u niet, wat ik u nog onlangs verteld heb? Was niet dit of dat reeds lang geleden geschied? Ziet ge niet, dat dit een noodzakelijk gevolg was van dat andere? En zoo gaat het onophoudelijk voort met tergende volharding en met de blijkbare bedoeling, om aan het slot den patient bij het oor te vatten en hem toe te voegen: ‘Ziet ge nu wel, onnoozele schooljongen! dat ik gelijk had?’ Maar wij laten het zoover niet komen.

Half dol door den eentonigen zingzang van zijn gevraag, hebben wij hem reeds halverwege toegeroepen: ‘Genoeg, genoeg! houd in 's hemelsnaam op! Wij zijn bereid u alles toe te geven, wat gij maar verlangen kunt!’

Dergelijke kunstjes zijn reeds de eerste maal verdrietig om te ondergaan, maar zij worden onuitstaanbaar, wanneer de auteur telkens weder (soms reeds op dezelfde bladzijde) het oude spel op nieuw begint. Wij kunnen het dan haast niet meer laten, hem te interpelleeren: ‘Maar, waarde vriend! waarom doet ge toch zoo vreemd?

Kunt ge niet gewoon vertellen? Geloof mij, voor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wij kunnen van de Liedekens van Bontekoe geen afscheid nemen zonder een enkel woord over de taal, waarin ze zijn geschreven. Het moet ieder terstond in 't oog vallen, dat die van

Gedurende de afwezigheid van den vader nam de dochter de honneurs waar. Zij klaagde mij, dat de krachten van haren vader zigtbaar afnamen en dat hij zich maar niet wilde laten

dat sommige dieren, bepaaldelijk de vos (of zijn Indisch prototype, de jakhals) met hun staart visschen of andere in 't water levende dieren kunnen vangen. Toen dit later

Ongetwijfeld zijn deze woorden reeds in een vroege periode van dialectische continuiteit opgekomen en toen moeten verschillende Indogermaansche stammen dus reeds de zilte zee (men

Tevergeefs is 't medelijden der volkeren en nageslachten! Het Godsgericht oordeelt, en de historie is slechts 'n vonnisregister. Dáárom alleen reeds moet Darius, in 't

De klacht in 't begin van deze opmerkingen gemaakt over de invloed van uitheemse melodieën op de volkszang zou dus ook voor de 17 de eeuw gelden, maar er is dit grote verschil: wat

Indien men aanneemt dat de vertaling tot stand kwam zó, als Prof. van Helten zich zulks voorstelt, moet men zich ook eens voorstellen de gezichten der commilitones van de

wordt onder handen genomen, waarnaar tot in de hoogste klassen blijkbaar gewerkt wordt; het maken van 'en ‘constructie’, als dacht de Romein verkeerd en de Nederlander alleen juist,