• No results found

advies m.b.t. het voorontwerp van decreet (CO-A-2012030)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "advies m.b.t. het voorontwerp van decreet (CO-A-2012030)"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Advies nr 27/2012 van 12 september 2012

Betreft: advies m.b.t. het voorontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp (CO-A-2012- 030)

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna WVP), inzonderheid artikel 29;

Gelet op het verzoek om advies van de heer J. VANDEURZEN, Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, ontvangen op 05/07/2012;

Gelet op het verslag van de heer R. TROGH;

Brengt op 12 september 2012 het volgend advies uit:

. .

(2)

I. VOORWERP VAN HET ADVIES

1. Het voorontwerp van decreet betreffende de integrale jeugdhulp, hierna het voorontwerp, dat voor advies wordt voorgelegd, strekt tot vervanging van het bestaande decreet van 7 mei 2004 betreffende de integrale jeugdhulp. N.a.v. een evaluatie van dit decreet werd vastgesteld dat de resultaten op het terrein te beperkt zijn omdat het teveel aandacht schenkt aan instrumenten, structuren en actoren en te weinig een globale visie ontwikkelt. Het nieuwe decreet wil daaraan verhelpen en voorziet daarom in zes duidelijke, op de hulpvrager gerichte doelstellingen: de jeugdhulpverlening "vermaatschappelijken" of met andere woorden maximaal beroep doen op de eigen krachten van de gebruikers van de jeugdhulp en van hun omgeving, tijdig toegang tot de jeugdhulpverlening organiseren, zorgen voor continuïteit in de jeugdhulpverlening, optreden mogelijk maken in verontrustende situaties, crisisjeugdhulp organiseren en minderjarigen maximaal laten participeren aan de hulp waar ze gebruik van maken, het optimaliseren van de sluis- en bufferfunctie naar de gerechtelijke jeugdhulp.

2. De Commissie zal zich bij de analyse van het voorontwerp beperken tot de artikelen die met het oog op de toepassing van de WVP relevant zijn en dus aanleiding geven tot de verwerking van persoonsgegevens of een impact hebben op de verwerking ervan in de context van de integrale jeugdhulp, hierna IJH.

II. ONDERZOEK VAN HET VOORONTWERP

1. VOORAFGAANDE OPMERKING

3. De Commissie stelt vast dat het voorontwerp voorziet in een hele reeks van uitvoeringsbesluiten. Een aantal daarvan hebben een impact op persoonsgegevens en hun verwerking. Bijgevolg geeft het huidig voorontwerp slechts een zeer rudimentair beeld van de gegevensverwerkingen die er plaatsgrijpen binnen de context van de IJH vermits de concrete invulling van een aantal artikelen nadien geschiedt. Vandaar dat het essentieel is dat de uitvoeringsbesluiten die de verwerking van persoonsgegevens aanbelangen voor advies worden voorgelegd aan de Commissie.

2. VERANTWOORDELIJKEN VOOR DE VERWERKING

4. In de context van de IJH zoals geschetst door het voorontwerp, worden persoonsgegevens verwerkt door een hele waaier van actoren. Deze actoren zullen persoonsgegevens verwerken met het oog op het verstrekken van vrijwillige jeugdhulp - waarbij een onderscheid moet worden

(3)

gemaakt tussen rechtstreeks toegankelijke (RT) en niet-rechtstreeks toegankelijke (NRT)1 – en gerechtelijke jeugdhulp. Met het oog op de naleving van de WVP is het belangrijk te weten wie waarvoor de verantwoordelijke2 is. De WVP legt aan de verantwoordelijke voor de verwerking immers een aantal verplichtingen op, het is bij hem dat het recht op inzage/ verzet/ verbetering wordt uitgeoefend. Het is ook hij die verantwoordelijk zal zijn wanneer er iets misgaat bij de verwerking van persoonsgegevens. De Commissie stelt vast dat het voorontwerp op dit punt voor verbetering vatbaar is.

5. De Commissie stelt vast dat in artikel 72, § 1, voorontwerp, wel wordt opgesomd wie gegevens verwerkt met het oog op de uitvoering van de taken geregeld door het voorontwerp, maar niet wie de verantwoordelijke ervoor is, terwijl artikel 1, § 4, tweede lid, in fine, WVP dit voorschrijft.

Het is niet omdat men gegevens verwerkt dat men ook de verantwoordelijke voor de verwerking is.

6. Het voorontwerp duidt niet aan wie de verantwoordelijke voor de verwerking is m.b.t. de RT-jeugdhulp. Voor zover de Commissie op basis van de informatie waarover zij beschikt kan beoordelen, lijkt dit de jeugdhulpaanbieder3 van RT-jeugdhulp te zijn. Deze laatste zal met het oog op het verlenen van de in die context beschikbare hulp persoonsgegevens verzamelen, samenbrengen in een dossier en bewaren. In beginsel worden die gegevens niet elektronisch met derden gedeeld, zodat het vrij duidelijk is wie de verantwoordelijke is.

7. Van zodra een beroep wordt gedaan op de NRT-jeugdhulp, is dit niet meer zo eenduidig. De aanvragen tot het bekomen van NRT-jeugdhulp geschieden elektronisch via de regionale toegangspoort (artikel 17 voorontwerp) aan de hand van een standaard aanmeldingsdocument4 via hetwelk alle relevante informatie wordt verzameld (persoonsgegevens, overzicht van de reeds ondernomen acties en verstrekte hulp). Deze aanvragen worden in een achterliggende gegevensbank opgeslagen. De aanvraag wordt ingediend door een jeugdhulpaanbieder. Hij zal daartoe het formulier downloaden, invullen in overleg met de betrokkenen en hen de papieren uitprint laten tekenen (toestemming). Daarna valideert hij de elektronische versie zodat ze in de gegevensbank van de toegangspoort geregistreerd wordt.

1 Zie artikel 11, eerste lid, voorontwerp.

2 Artikel 1, § 4, WVP:

“Onder verantwoordelijke voor de verwerking” wordt de natuurlijke persoon of de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur verstaan die alleen of samen met anderen het doel en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens bepaalt.

Indien het doel en de middelen voor de verwerking door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie zijn bepaald, is de verantwoordelijke voor de verwerking de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de feitelijke vereniging of het openbaar bestuur die door of krachtens de wet, het decreet of de ordonnantie als de voor de verwerking verantwoordelijke wordt aangewezen”.

3 Artikel 2, § 1, eerste lid, 23°, voorontwerp: ”jeugdhulpaanbieder: een natuurlijke persoon of een voorziening die Jeugdhulpverlening aanbiedt, in de vorm van rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp of niet rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp of beide, als vermeld in artikel 3, en het ondersteuningscentrum.”

4 Moet gezien worden in het licht van artikel 72, § 2, voorontwerp dat de uitwerking van een elektronisch dossier voorziet met het oog op de vlotte realisatie van de NRT-jeugdhulp door de toegangspoort.

(4)

8. De regionale toegangspoort bestaat uit een team Indicatiestelling en een team Jeugdhulpregie waarbij eenvoudig gezegd:

• het team Indicatiestelling oordeelt of de hulp NRT-jeugdhulp nodig is, zo ja dewelke evenals de mate van dringendheid;

• het team Jeugdhulpregie instaat voor de toepassing/uitvoering van de geïndiceerde jeugdhulp.

9. Voor een persoon wiens gegevens worden verwerkt n.a.v. een aanvraag voor NRT- jeugdhulp zal het niet duidelijk zijn wie de verantwoordelijke van de verwerking is. Hij wordt immers geconfronteerd met 3 afzonderlijke “instanties”, namelijk de jeugdhulpaanbieder die de gegevens invoert, het team Indicatiestelling en het team Jeugdhulpregie. Er kan niet geëist noch verwacht worden van de gebruikers van de IJH dat zij een juridische analyse maken teneinde de identiteit van de verantwoordelijke voor de verwerking te achterhalen.

10. Vermits artikel 17, vierde lid, voorontwerp bepaalt dat de regionale toegangspoorten administratiefrechtelijk onder het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn vallen, moet dit laatste als verantwoordelijke voor de verwerking worden gekwalificeerd. Dit moet dan ook in zoveel woorden worden opgenomen in het voorontwerp.

11. Artikel 26, § 1, 5°, voorontwerp bepaalt dat het team Jeugdhulpregie in een aantal omstandigheden beroep kan doen op de Intersectorale Prioriteitencommissie. Daarnaast zal deze commissie de aanmeldingen voor persoonsgebonden financiering door het Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap onmiddellijk in ontvangst nemen en overgaan tot de prioritering ervan.

Het is niet duidelijk of dit een autonoom orgaan is (aparte administratieve overheid?) dan wel administratiefrechtelijk ressorteert onder het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn of onder het Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap. Beperkt de rol van de Intersectorale Prioriteitencommissie zich tot deze van een loutere verwerker of is ze een verantwoordelijke voor de verwerking die mee het doel en de middelen bepaalt? Het voorontwerp moet op deze punten worden aangevuld.

12. Het voorontwerp (hoofdstuk 8) bepaalt dat in verontrustende situaties een beroep kan worden gedaan op gemandateerde voorzieningen, dat zijn respectievelijk het ondersteuningscentrum Jeugdzorg en de vertrouwenscentra kindermishandeling. Ze bewegen zich op de grens tussen de vrijwillige en de gerechtelijke jeugdhulp. Zij zullen met het oog op de rol en de taken hen toebedeeld door het voorontwerp persoonsgegevens verwerken. Maar zijn zij ook verantwoordelijke voor de verwerking?

(5)

13. Vermits het ondersteuningscentrum Jeugdzorg krachtens artikel 33, § 1, laatste lid, voorontwerp administratiefrechtelijk onder het intern verzelfstandigd agentschap Jongerenwelzijn valt, moet dit laatste net zoals reeds toegelicht in punt 10, als verantwoordelijke voor de verwerking worden geïdentificeerd.

14. Wat met de erkende vertrouwenscentra kindermishandeling? Het zijn verenigingen zonder winstoogmerk met eigen personeel, ze worden gesubsidieerd door de overheid en als gevolg daarvan gecontroleerd en geïnspecteerd door het bevoegde agentschap5, en ze worden door de overheid met bepaalde taken belast (zie artikelen 42 en 43 voorontwerp). Gelet op de specifieke rol van deze centra, lijkt het de bedoeling om hen te behandelen als een verantwoordelijke voor de verwerking en dan moet dat ook met zoveel woorden worden gezegd. Zij kunnen immers niet als verantwoordelijke worden bestempeld op basis artikel 1, § 4, eerste lid, WVP vermits zij, zoals hiervoor werd uiteengezet, noch het doel, noch de middelen van de verwerking bepalen.

15. Artikel 44 voorontwerp voorziet dat de jeugdhulp6 in elke regio crisishulpverlening organiseert. Daartoe werken de jeugdhulpaanbieders vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid samen. Met het oog op deze crisishulp zullen persoonsgegevens worden verwerkt o.a. door het centraal permanent crisismeldpunt. In dergelijke constructie moet duidelijk worden aangeduid wie verantwoordelijke voor de verwerking is, zoniet bestaat het gevaar dat een betrokkene nergens terecht kan, omdat niemand zich als verantwoordelijke beschouwt.

16. In de context van de gerechtelijke jeugdhulp, toch een gevoelige aangelegenheid, wordt per gerechtelijk arrondissement een Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulp opgericht (artikel 56 voorontwerp). Er wordt niet nader verduidelijkt welke hoedanigheid ze hebben: zijn het buitendiensten van het intern verzelfstandig agentschap Jongerenwelzijn? Zijn het administratieve diensten van de Jeugdrechtbank? Zijn het afzonderlijke rechtspersonen? Dit moet worden uitgeklaard zodat er duidelijkheid bestaat omtrent de verantwoordelijke voor de verwerking.

3. DOELEINDEN EN RECHTMATIGHEID

17. Ingevolge artikel 4, § 1, 2°, WVP mogen gegevens uitsluitend worden verwerkt voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. Dit is een hoeksteen van de WVP.

5 Zie besluit van de Vlaamse Regering van 17 mei 2002 betreffende de erkenning en subsidiëring van de vertrouwenscentra kindermishandeling.

6 Artikel 2, § 1, 22°, voorontwerp: “jeugdhulp: het geheel van de Jeugdhulpaanbieders, de personeelsleden die de indicatiestelling en de jeugdhulpregie verrichten binnen en voorde toegangspoort, en de personeelsleden die de opdrachten binnen de gemandateerde voorzieningen uitvoeren”.

(6)

18. De artikelen 3, § 1, 5 en 8 van het voorontwerp verschaffen dienaangaande duidelijkheid door:

• het toepassingsgebied van de IJH af te bakenen, namelijk de jeugdhulpverlening die wordt aangeboden in toepassing van de regelgeving opgesomd in artikel 3, § 1;

• de missie van de IJH te omschrijven, namelijk sectoroverschrijdende hulp en zorg op maat bieden aan minderjarigen, hun ouders die daar behoefte aan hebben zowel in de context van de consensuele als gerechtelijke jeugdhulp (artikel 5);

• het doel van de IJH te bepalen, namelijk de samenwerking en afstemming in de jeugdhulp met als doel een gezamenlijk engagement aan te gaan ten behoeve van minderjarigen en hun ouders met het oog op de realisatie van de in artikel 8 omschreven resultaatgebieden.

19. Daarnaast omschrijft het voorontwerp de taken – dus doeleinden - van de diverse actoren die bij de IJH betrokken zijn:

• voor de sectorale toegangspoorten: zie artikel 18;

• voor het team Indicatiestelling: zie artikel 21;

• voor het team Jeugdhulpregie: zie artikel 26

• voor het ondersteuningscentrum Jeugdzorg: zie artikel 33;

• voor de vertrouwenscentra voor kindermishandeling: zie artikel 42;

• voor de Sociale Dienst voor Gerechtelijke Jeugdhulp: zie artikelen 57 en 58.

20. Aldus worden de context in dewelke IJH zich situeert evenals wat de IJH en de betrokken actoren trachten te bewerkstelligen afgebakend op een wijze die als voldoende bepaald en expliciet kan worden bestempeld.

21. Om gerechtvaardigd te zijn moet een doeleinde onder meer voldoen aan een van de voorwaarden van artikel 5 WVP. Dit betekent o.m. dat een doeleinde gerechtvaardigd is wanneer de betrokkene toestemt. Wanneer deze toestemming schriftelijk wordt gegeven, is dat doeleinde ook gerechtvaardigd ten overstaan van de verwerking van gevoelige gegevens in de zin van de artikelen 6 en 7 WVP. Vermits artikel 5, derde lid van het voorontwerp uitdrukkelijk voorziet dat de jeugdhulp rekening houdt met de godsdienstige, ideologische of wijsgerige overtuiging van de betrokkenen, mag er redelijkerwijze worden vanuit gegaan dat dergelijke gegevens zullen worden verwerkt.

22. Het voorontwerp laat er m.b.t. de vrijwillige jeugdhulp die in eerste instantie binnen de IJH wordt aangeboden, geen twijfel over bestaan dat deze gebaseerd is op de toestemming. Ze wordt alleen verleend met instemming van de personen tot wie ze zich richt: zie artikel 5, tweede lid, artikel 6, vijfde lid en artikel 20, tweede lid, 1°. Naast de toestemming van de personen die het

(7)

ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen of die hem onder hun bewaring hebben, wordt ook uitdrukkelijk vereist dat de minderjarige die ouder is dan 12 jaar of de minderjarige beneden de 12 jaar die tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, toestemt. Dat de minderjarige inzake ook een stem heeft, sluit aan bij standpunten die de Commissie in het verleden innam: voor de verwerking van persoonsgegevens wordt ook de toestemming gevraagd van de minderjarige indien deze over voldoende onderscheidingsvermogen beschikt7.

23. Binnen de IJH kan in ondergeschikte orde gerechtelijke jeugdhulp worden ingeschakeld, wat betekent dat de zaak aan de jeugdrechtbank wordt voorgelegd. Hier zal niet de toestemming aan de basis van de hulp en de erbij horende verwerkingen liggen maar decretale bepalingen – hoofdstuk 11 van het voorontwerp - die specificeren in welke gevallen de jeugdrechtbank ratione materiae bevoegd is, hoe deze gevat kan worden en welke hulpmaatregelen de jeugdrechtbank kan opleggen.

Met betrekking tot deze bepalingen kan worden gesteld dat ze een taak van algemeen belang opdragen aan de jeugdrechtbank, minstens dat ze erop gericht zijn om het vitaal belang van de minderjarige te vrijwaren. Dit zijn ook gronden op basis waarvan een doeleinde als gerechtvaardigd wordt bestempeld (artikel 5, eerste lid, d) en e), WVP). Dit geldt evenzeer voor het ondersteuningscentrum Jeugdzorg (afdeling 2 van hoofdstuk 8 van het voorontwerp) en de vertrouwenscentra kindermishandeling (afdeling 3 van hoofdstuk 8 van het voorontwerp) die een sluis- en bufferfunctie tussen de vrijwillige en de gedwongen (= gerechtelijke) hulpverlening vervullen.

24. De vermelding in een decreet dat persoonsgegevens artikelen 6 en 7 WVP worden verwerkt, maakt dergelijk verwerking op zich niet legitiem aangezien enerzijds de finaliteit steeds moet worden gerechtvaardigd en anderzijds het proportionaliteitsbeginsel steeds moet worden gerespecteerd.

4. PROPORTIONALITEIT

25. Artikel 4, §1, 3° WVP bepaalt dat de ingezamelde persoonsgegevens verplicht ter zake dienend moeten zijn en niet overmatig ten opzichte van het doeleinde van de verwerking.

26. Vooreerst een bedenking m.b.t. artikel 4 voorontwerp dat de Vlaamse Regering de mogelijkheid biedt om overeenkomsten af te sluiten voor het aanleveren van gegevens m.b.t minderjarigen en hun ouders door personen of voorzieningen die niet onder de door de IJH

7 Zie in dit kader het door de Commissie uitgebrachte advies nr. 38/2002 van 16 september 2002 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van minderjarigen op internet. De Commissie adviseerde hierbij om hetzij de toestemming te vragen van de ouders, hetzij van de minderjarige die beschikt over afdoende onderscheidingsvermogen. Hoewel dit criterium kan variëren naargelang de praktische en juridische context, wordt deze niettemin meestal gesitueerd op een leeftijd tussen 12 en 14 jaar.

(8)

geviseerde regelgeving vallen. De mogelijkheid en de modaliteiten om dergelijke overeenkomst te sluiten, worden mede gedicteerd door de WVP-beginselen:

• gegevens die voor welomschreven doeleinden worden verkregen mogen slechts verder worden verwerkt op een wijze die, rekening houdend met alle relevante factoren, met name de redelijke verwachtingen van de betrokkene en met de toepasselijke wettelijke en reglementaire bepalingen niet onverenigbaar is met die doeleinden (artikel 4, § 1, 2°, WVP);

• er mogen niet meer gegevens worden verstrekt dan deze die ter zake dienend zijn voor het doeleinde met het oog waarop zij verder worden verwerkt (artikel 4, § 1, 3°, WVP);

• naleven van informatieverplichting van artikel 9, § 2, WVP.

27. Daarnaast zijn er ongetwijfeld ook andere reglementaire bepalingen die een invloed hebben op de mate waarop een verantwoordelijke voor de verwerking ingevolge overeenkomst persoonsgegevens aan derden kan verstrekken voor verdere verwerking: door een overeenkomst kan geen afbreuk worden gedaan aan o.a. de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt of aan de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot de uitoefening van de geneeskunde.

28. Uit de lectuur van artikel 70 het voorontwerp blijkt dat er naast niet-gecodeerde persoonsgegevens ook gecodeerde persoonsgegevens zullen worden verwerkt. Krachtens deze bepaling moeten de actoren in de IJH vermeld in artikel 72, § 1, eerste lid, gecodeerde persoonsgegevens aan de Vlaamse Overheid bezorgen met het oog op 3 specifieke doeleinden:

• het jeugdaanbod zowel regionaal als supra-regionaal, systematisch en vraaggericht kunnen bijsturen;

• wetenschappelijk onderzoek;

• ondersteuning van individuele trajecten in de hulpverlening.

29. Het minste wat men kan zeggen is dat de bestemmeling van de gecodeerde gegevens zeer vaag wordt omschreven: de “Vlaamse Overheid” kan om het even welk departement of agentschap zijn. Enige precisering is hier op zijn plaats.

30. Het hiervoor aangestipte proportionaliteitsbeginsel houdt in dat slechts die gegevens worden verzameld die noodzakelijk zijn voor de realisatie van de doeleinden. De Commissie betwijfelt of het nodig is om voor het bijsturen van het jeugdaanbod over gecodeerde gegevens te beschikken. Het komt haar voor dat anonieme gegevens8 volstaan om dit doeleinde te realiseren. Wetenschappelijk

8 Zie artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens:" anonieme gegevens ":

(9)

onderzoek wordt bij voorkeur eveneens verricht aan de hand van anonieme gegevens. De Commissie beseft wel dat dit niet voor elk wetenschappelijk onderzoek mogelijk is en dat voor sommige onderzoeken vereist is dat men kan beroep doen op gecodeerde gegevens. Dit is evenwel iets wat onderzoek per onderzoek moet worden beoordeeld en niet zomaar algemeen kan worden geregeld.

31. Het is niet duidelijk wat de ondersteuning van individuele trajecten in de jeugdhulpverlening door de Vlaamse Overheid juist inhoudt. In de mate dat beleidsmatige ondersteuning wordt bedoeld, bieden anonieme gegevens voldoende informatie.

32. Tot slot is de Commissie verrast om in de memorie van toelichting m.b.t. dit artikel te lezen:

“Via dit artikel wordt de registratie van gegevens en de gegevensuitwisseling gekoppeld aan de ontwikkeling van het netwerk voor gezondheids- en welzijnsinformatie voor de organisatie van de gegevensdeling tussen de actoren in de zorg in Vlaanderen” (decreet met betrekking tot het GEWIN).

33. In 2009 verstrekte de Commissie een ongunstig advies9 met betrekking tot het voorontwerp van decreet betreffende het Platform voor gezondheids- en welzijnsinformatie omdat het onvoldoende waarborgen bood op het vlak de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokkenen. De Commissie heeft momenteel geen zicht op de nieuwe ontwerptekst ter zake en formuleert dan ook een voorbehoud m.b.t de interactie tussen dit voorontwerp en het “GEWIN- ontwerp”.

34. Krachtens artikel 72, § 1, tweede lid, voorontwerp zal de Vlaamse Regering de persoonsgegevens bepalen die de actoren concreet zullen verwerken evenals de vorm waarin dit zal gebeuren. Dit betekent dat de Commissie geen enkele uitspraak kan doen m.b.t. de proportionaliteit van de niet-gecodeerde persoonsgegevens die daadwerkelijk door de diverse actoren in de IJH zullen worden verwerkt. Er worden zelfs geen generieke omschrijvingen opgenomen van de gegevens die zullen worden verwerkt, die een begin van toetsing zouden toelaten. De Commissie kan dus niet anders dan een voorbehoud formuleren in afwachting dat haar het uitvoeringsbesluit wordt voorgelegd voor advies.

gegevens die niet met een geïdentificeerd of identificeerbaar persoon in verband kunnen worden gebracht en derhalve geen persoonsgegevens zijn.

9 Advies nr. 08/2009 van 18 maart 2009.

(10)

5. OMGAAN MET PERSOONSGEGEVENS IN IJH

35. Artikel 71 voorontwerp voorziet dat de jeugdhulp10 een registratiesysteem ontwikkelt met het oog op de monitoring van de uitvoering van de doestellingen van de IJH. De memorie is karig met uitleg op dit punt en beperkt zich tot de vermelding dat er maximaal wordt voortgebouwd op bestaande sectorale registratiesystemen zonder dat nader wordt toegelicht welke dat dan wel zijn, noch hoe ze functioneren.

36. Dit lijkt erop te wijzen dat deze bepaling geen gemeenschappelijk registratiesysteem beoogt dat centraal wordt bijgehouden en aangestuurd. In de mate dat uit deze afzonderlijke sectorgebonden registratiesystemen de elektronische verstrekking van persoonsgegevens wordt overwogen, zal moeten nagegaan worden of de verantwoordelijke voor de verwerking van deze systemen een instantie is in de zin van artikel 2, 10°, van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer. In positief geval zal deze gegevensverstrekking slechts kunnen geschieden mits machtiging van de Vlaamse Toezichtcommissie (artikel 8 decreet 18 juli 2008).

37. In dit verband is het ook niet duidelijk hoe dit artikel zich verhoudt tot:

• artikel 72, § 1, tweede lid, voorontwerp krachtens hetwelk de Vlaamse Regering de vorm bepaalt waarin de gegevens worden verwerkt en de wijze waarop. Als het de bedoeling is van de Regering om die sectorgebonden registratiesystemen te hervormen/te uniformiseren/te integreren dan moet dit ook duidelijk worden gezegd, gelet op de repercussies op de verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk positief zullen zijn;

• artikel 72, § 2, voorontwerp dat in de uitwerking van een elektronisch dossier voorziet dat het traject van de jeugdhulpverlening en de proceslijn vat en daarbij maximaal gebruik maakt van de noodzakelijke informatie bij de betrokken actoren. In de mate dat de informatie elektronisch van andere instanties wordt verkregen zal moeten worden nagegaan in hoeverre dit onderworpen is aan een machtigingsvereiste vanwege de Vlaamse Toezichtcommissie.

38. In verband met het hiervoor vermelde elektronisch dossier nog dit. Er wordt niets gezegd omtrent de inhoud en de vorm van de persoonsgegevens die in het elektronisch dossier zullen worden opgenomen. Een minimum aan informatie dienaangaande zou in het voorliggende voorontwerp kunnen worden opgenomen. In de mate dat het de bedoeling is dat de Vlaamse

10 Zie artikel 2, § 1, 22°, voorontwerp: “jeugdhulp: het geheel van de Jeugdhulpaanbieders, de personeelsleden die de indicatiestelling en de jeugdhulpregie verrichten binnen en voor de toegangspoort, en de personeelsleden die de opdrachten binnen de gemandateerde voorzieningen uitvoeren”.

(11)

Regering op basis van artikel 72, § 1, tweede lid, voorontwerp bepaalt wat er in dit dossier komt, dan moet worden voorzien dat deze nadere regels maar zullen worden uitgevaardigd na advies van de Commissie.

39. Enige verduidelijking en precisering m.b.t. de eventuele wisselwerking van deze artikelen is vanuit WVP-perspectief dan ook aangewezen.

40. Artikel 70 voorontwerp kwam reeds in het kader van het luik proportionaliteit ter sprake. In de mate dat de betrokken verantwoordelijken voor de verwerking instanties zijn in de zin van artikel 2 van het decreet van 8 juli 2008 en de gecodeerde persoonsgegevens elektronisch vanuit een registratiesysteem bedoeld in artikel 71 voorontwerp worden verkregen, dan is het aan de Vlaamse Toezichtcommissie om door middel van een machtiging te bepalen welke gegevens met het oog op de drie doeleinden vermeld in artikel 70 voorontwerp proportioneel zijn. Net zoals de sectorale comités van de Commissie waakt de Vlaamse Toezichtcommissie erover dat de bepalingen van de WVP, waaronder het proportionaliteitsbeginsel, bij een gegevensuitwisseling worden in acht genomen (artikel 8, tweede lid, van het decreet van 18 juli 2008). Gelet op het feit dat ook gevoelige gegevens in de ruime zin van het woord worden geviseerd (= gegevens artikelen 6 t.e.m.

8 WVP) is het aangewezen dat de Vlaamse Toezichtcommissie in alle onafhankelijkheid deze afweging maakt, niet de Vlaamse Regering. Het komt de Commissie voor dat het niet opportuun is om de proportionaliteitstoets (= bepalen van de te bezorgen gegevens) toe te vertrouwen aan de Vlaamse Regering omdat zij als beleidsorgaan bij uitstek als belanghebbende partij kan worden bestempeld. In dit verband is het ook nuttig om aan te stippen dat het coderen of anonimiseren van de gegevens best gebeurt door een bevoegde dienstenintegrator die als intermediaire organisatie fungeert.

41. In deze context is het aangewezen om ook op artikel 22 voorontwerp te wijzen. Krachtens deze bepaling kan het team Indicatiestelling bijkomende relevante gegevens over de minderjarige vragen aan een erkend multidisciplinair team, waarbij de Vlaamse Regering nadere regels voor het vragen en aanreiken van die gegevens bepaalt. De Commissie vermoedt dat hiermee de multidisciplinaire teams geviseerd in het decreet van 1 december 199811 en het decreet van 18 mei 199912 worden bedoeld. Als de verantwoordelijken voor de gegevensverwerkingen die door deze teams geschieden instanties zijn13 en de gegevensverstrekking geschiedt elektronisch, dan is het aan de Vlaamse Toezichtcommissie om de relevantie te beoordelen, niet de Vlaamse Regering. Een soortgelijke opmerking kan worden gemaakt m.b.t. artikel 43 voorontwerp.

11 Decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding.

12 Decreet van 18 mei 1999 betreffende de geestelijke gezondheidszorg.

13 Artikel 2, 10°, van het decreet van 18 juli 2008 betreffende het elektronische bestuurlijke gegevensverkeer

(12)

42. De Commissie waardeert de ondubbelzinnige verplichting vervat in artikel 72, § 1, derde lid, voorontwerp, ingevolge dewelke persoonsgegevens die de gezondheid betreffen, zelfs in de context van de vrijwillige jeugdhulp, moeten worden verwerkt onder toezicht van een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg.

43. Artikel 73 voorontwerp bepaalt in essentie dat personeelsleden van eenzelfde actor in de IJH onderling de persoonsgegevens uitwisselen die ze nodig hebben om hun werkzaamheden te verrichten. Uit de memorie blijkt dat men in deze tekst wil aangeven dat er een gezamenlijk beroepsgeheim rust op de leden van het team. Waarom dit niet duidelijk met zoveel woorden zeggen in de tekst door artikel 7 voorontwerp in die zin aan te vullen?

44. Geen enkele dienst waarvan de personeelsleden gehouden zijn door het beroepsgeheim kan naar behoren functioneren als dit beroepsgeheim als absoluut wordt opgevat ook ten overstaan van de personen die in dezelfde operationele context tot hetzelfde beroepsgeheim zijn gehouden en die eenzelfde doel nastreven. De leer van het gezamenlijk/gedeeld beroepsgeheim14 heeft in de rechtsleer een ruime ingang gevonden.

45. Artikel 74, eerste lid, voorontwerp bepaalt dat de actoren in IJH persoonsgegevens uitwisselen. Het feit dat er een decretale “machtiging” is om gegevens uit te wisselen, doet geen afbreuk aan het feit dat de Vlaamse Toezichtcommissie nog bevoegd is de proportionaliteitstoets uit te voeren en te bepalen welke gegevens in het licht van het doeleinde ter zake dienend zijn en de wijze van elektronische mededeling en de voorwaarden voor de mededeling te bepalen (artikel 9 van het decreet van 18 juli 2008). Zoals reeds eerder werd aangestipt is de Vlaamse Toezichtcommissie beter geplaatst dan de Vlaamse Regering (artikel 74, derde lid, voorontwerp) om over deze aspecten de oordelen.

46. Artikel 74 tweede lid, voorontwerp vermeldt “bijkomende” voorwaarden waaraan de gegevensuitwisseling onderworpen is. De Commissie ziet niet direct de meerwaarde hiervan in. De voorwaarden vermeld onder “1°” en “2°” zijn niet anders dan een parafrasering van artikel 4, § 1, 2°

en 3°, WVP en bijgevolg overbodig.

47. De voorwaarde vermeld onder “3°” is op eerste gezicht lovenswaardig daar ze kennelijk een maximale transparantie naar de betrokkenen verzekert. De Commissie stelt evenwel vast dat er alleen maar moet “geprobeerd” worden de instemming te bekomen. “Proberen” is een rekbaar begrip waarvan de invulling van persoon tot persoon verschilt. Het gevaar is reëel dat de toepassing

14 Van Der Straete I. en Put J.: “Het gedeeld beroepsgeheim en het gezamenlijk beroepsgeheim – Halve smart of dubbel leed?”, RW 2004-2005, nr. 2, blz. 41 – 59.

(13)

van deze bepaling verwordt tot een louter formalisme en er geen werkelijke inspanning wordt gedaan om de instemming te verkrijgen.

48. De toepassing van deze bepaling, zoals ze thans geformuleerd is, zal een bron van wrevel worden. Er moet “zoveel mogelijk” met toestemming worden gewerkt. Wat als de betrokkenen hun toestemming weigeren? Kan de gegevensuitwisseling dan toch doorgaan vermits de uitdrukking

“zoveel mogelijk” ruimte laat om ook zonder toestemming gegevens uit te wisselen? Indien in geval van weigering geen gegevens worden uitgewisseld, welke impact heeft dit dan op de hulpverlening?

Als de weigering tot gevolg heeft dat de hulpverlening tegen de zin van de betrokken wordt stopgezet, dan kan er geen sprake zijn van een vrije toestemming. Wat als de weigering een machtiging van de Vlaamse Toezichtcommissie doorkruist?

49. In het licht van wat hiervoor werd opgemerkt is het nuttig om deze voorwaarde an sich evenals de formulering ervan te herbekijken.

50. Artikel 76 voorontwerp voorziet in de mogelijkheid van een embargo op de informatieplicht en viseert de situatie waar de verwerkte gegevens niet bij de betrokkene zelf worden verkregen.

Krachtens artikel 9, § 2, eerste lid, WVP moet de verantwoordelijke voor de verwerking uiterlijk op het ogenblik dat hij de gegevens verkrijgt de betrokkenen informeren. Hij wordt ervan vrijgesteld indien de verstrekking van de gegevens wordt verricht met het oog op de toepassing van een bepaling voorgeschreven door of krachtens een decreet (artikel 9, § 2, tweede lid, b),WVP).

51. De Commissie waardeert dat er inzake geen beroep wordt gedaan op deze vrijstelling en ervoor gekozen wordt om de betrokkenen toch – weliswaar niet onmiddellijk - te informeren. Dit uitstel van de informatieplicht is gekoppeld aan het onderzoek van een verontrustende situatie. De Commissie is van oordeel dat, gelet op het delicaat karakter van dergelijke situatie, de gemandateerde instellingen de mogelijkheid moeten hebben in alle discretie het terrein te verkennen. Trouwens, uit artikel 76, vierde lid, 1°, voorontwerp blijkt dat het om een zeer beperkt tijdsembargo gaat: men informeert de betrokkenen zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen de 30 werkdagen nadat de informatie werd verkregen. In die optiek kan het niet onmiddellijk informeren van de betrokkenen niet als disproportioneel worden bestempeld.

52. De vermeldingen vervat in artikel 76, vierde lid, 2° en 3°, voorontwerp komen de Commissie als overbodig voor gelet op het feit dat:

• ze reeds vervat zijn in het eerste en tweede lid van deze bepalingen;

• het informatie is die sowieso krachtens artikel 9 WVP – dat zal worden in acht genomen - moet worden verschaft.

(14)

53. Artikel 76, derde lid, voorontwerp biedt personen die op basis van een wettelijk voorschrift of uit hoofde van hun ambt tot geheimhouding zijn verplicht, de mogelijkheid om inlichtingen te verschaffen aan de gemandateerde voorzieningen zonder instemming van de betrokkene (verontrustende situatie, kindermishandeling). Het is een recht, geen plicht en diegene die aan het beroepsgeheim onderworpen is maakt zelf in eer en geweten de afweging of hij iets mededeelt en desgevallend wat hij meedeelt. Rekening houdend met het nagestreefde doeleinde heeft de Commissie er begrip voor dat de personen die tot geheimhouding verplicht zijn dergelijke mogelijkheid wordt geboden.

54. Als een persoon met een beroepsgeheim beslist om persoonsgegevens/informatie te verschaffen aan gemandateerde voorzieningen is dat eigenlijk een verdere verwerking. Deze is slechts geoorloofd voor zover ze verenigbaar is met het doeleinde waarvoor de gegevens initieel werden verkregen. Verenigbaarheid wordt beoordeeld op basis van alle relevante factoren, in het bijzonder de redelijke verwachtingen van de betrokken persoon en de geldende wet- en regelgeving.

In de meeste gevallen zullen deze personen over gegevens beschikken omdat ze een vorm van hulp- relatie met de betrokkenen hebben. De taak van de gemandateerde instellingen bestaat erin er voor te zorgen dat een minderjarige uiteindelijk de nodige en gepaste hulp ontvangt zoals decretaal bepaald. Daarenboven aanvaardt de samenleving niet langer dat zwijgend wordt toegekeken terwijl minderjarigen aan hun lot worden overgelaten. Bijgevolg kan verdedigd worden dat, rekening houdend met de regelgevingen en de redelijke verwachtingen, het hier een verenigbare verdere verwerking betreft.

55. Het recht gecreëerd door artikel 76, derde lid, voorontwerp garandeert evenwel niet, gelet op de complexe problematiek en interactie van verschillende regelgeving inzake beroepsgeheim, dat de aansprakelijkheid van diegene die van het recht gebruik maakt, niet ter discussie wordt gesteld.

6. TOEGANG TOT PERSOONSGEGEVENS

56. De toegang van een betrokkene tot zijn gegevens wordt geregeld door artikel 77, voorontwerp. In § 1, eerste lid, wordt als beginsel het recht op toegang tot zijn gegevens geformuleerd en die is dus tot op zekere hoogte een toepassing van het principe vervat in artikel 10 WVP. Hierbij valt het de Commissie op dat deze bepaling kennelijk niet van toepassing is op de erkende vertrouwenscentra voor kindermishandeling, vermits ze niet zijn opgenomen in de opsomming van actoren waarop deze bepaling van toepassing is. Het is de Commissie niet duidelijk of het hier een bewuste keuze dan wel een vergetelheid betreft. Zoals de tekst nu geformuleerd is, zal artikel 10 WVP de enige bepaling zijn op basis waarvan een betrokkene bij de erkende vertrouwenscentra voor kindermishandeling toegang kan verkrijgen tot zijn gegevens.

(15)

57. Artikel 77, § 1, tweede lid, voorontwerp, formuleert een uitzondering op het toegangsrecht.

Er wordt geen toegang verleend tot de door derden verstrekte gegevens voor zover zij deze informatie als vertrouwelijk bestempelen en de dossierhouder oordeelt dat de bescherming van die vertrouwelijkheid niet opweegt tegen de bescherming van het recht op toegang.

58. In wezen is het een overname van artikel 22, § 2, tweede lid, van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp, maar aangevuld met een belangenafweging. Dit sluit aan bij het advies nr. 06/2004 van de Commissie van 10 mei 2004 waarin zij m.b.t. tot een soortgelijke bepaling opmerkte: “(…) maar wordt geen inzage voorzien in de door een derde verstrekte en door hem vertrouwelijk geproclameerde gegevens over de betrokkene, tenzij die derde zich akkoord zou verklaren met de inzage (cf. artikel 8, § 1, voorontwerp van decreet). De Commissie is van oordeel dat deze categorische benadering moet herschreven worden in de richting van een afweging van belangen”.

59. Deze “vertrouwelijkheidsbepaling” is volgens de memorie onder meer ingegeven door de noodzaak om, gelet op de opdrachten van de sector, informatie vertrouwelijk te kunnen meedelen.

In het licht van deze ratio legis vraagt de Commissie zich af waarom deze bepaling niet geldt voor erkende vertrouwenscentra voor kindermishandeling. Voor hun werking is het toch even cruciaal dat derden in vertrouwen informatie kunnen verstrekken?

OM DEZE REDENEN de Commissie,

verleent gunstig advies onder het voorbehoud dat het aangekondigde ontwerpdecreet m.b.t.

“GEWIN” geen nefaste invloed heeft op de verwerking van persoonsgegevens en voor zover wordt rekening gehouden met volgende opmerkingen:

verdere invulling en uitwerking van het voorontwerp van decreet steeds na voorafgaandelijk advies van de Commissie (luik 1 en punt 34);

identificeren van de diverse verantwoordelijken voor de verwerking (luik 2);

duidelijke vermelding dat het voorontwerp van decreet op geen enkele wijze afbreuk kan doen aan de WVP, (punt 24);

herbekijken van artikel 70: preciseren wat met Vlaamse Overheid wordt bedoeld, als principe anonieme gegevens vooropstellen (punten 29 – 31);

verduidelijken dat de machtigingsbevoegdheid van de Vlaamse Toezichtcommissie bij verschillende gegevensuitwisselingen niet ter discussie wordt gesteld (punten 36, 40, 41);

(16)

preciseren van de registratiesystemen bedoeld in artikel 71, hun wisselwerking met het elektronisch dossier en de rol van de Vlaamse Toezichtcommissie daarin (punten 35, 37, 45);

detail van de in het elektronisch dossier op te nemen persoonsgegevens, minstens voorafgaandelijk advies van de Commissie bij uitwerking in een later stadium (punt 38);

artikel 7 i.v.m. beroepsgeheim aanvullen (punt 43);

herbekijken van artikel 74, tweede lid (punt 49);

erkende vertrouwenscentra voor kindermishandeling en de toegang tot het dossier evenals de vertrouwelijkheidsbepaling (punten 56 en 59).

De Wnd. Administrateur, De Voorzitter,

(get.) Patrick Van Wouwe (get.) Willem Debeuckelaere

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het licht van dit doeleinde geven de vermelde gegevens, met uitzondering van het identificatienummer (zie punt 27), geen aanleiding tot bijzondere opmerkingen. Het nieuw

De publicatie van gegevens die de identificatie van natuurlijke personen, partijen bij deze geschillen, mogelijk maken, is voor dit doel niet noodzakelijk of relevant en lijkt

Ze neemt akte van de vertrouwelijkheidsverplichting die artikel 23 van het ontwerp (vervangt artikel 33 van het Sportdecreet) oplegt aan iedereen die in

Aangezien in dit geval uit het voorontwerp blijkt dat verschillende soorten gegevensverwerkingen volgens de ingevoerde procedure zullen worden uitgevoerd, en dat in dit

In dat geval is het welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd (artikel 5.1.b), AVG). In dit verband vestigt de Autoriteit de aandacht op artikel 55, tweede lid,

Gelet op de doelstelling van de meldingsplicht, nodigt de Autoriteit de aanvrager uit om in het ontwerp te preciseren dat de meldingsplicht (en daaropvolgende beslissing van de

Het centrum mag weliswaar de gegevens verzameld in uitvoering van één van zijn opdrachten later verwerken in het kader van een andere wettelijke of decretale

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor