• No results found

De nieuwe antiwitwaswetgeving : een eerste kennismaking

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De nieuwe antiwitwaswetgeving : een eerste kennismaking"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ De nieuwe antiwitwaswetgeving : een eerste kennismaking

p. 7/ Voordeel alle aard bedrijfswagen:

referentie-CO2-uitstoot voor 2018

De nieuwe antiwitwaswetgeving : een eerste kennismaking

Inleiding

De wet van 11  januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het wit- wassen van geld en de financiering van terrorisme legde de externe leden van het BIBF, IAB en IBR onder meer op om hun cliënten te identificeren, in- terne procedures uit te schrijven en vermoedelijke witwasoperaties te melden aan de Cel voor Finan- ciële Informatieverwerking (CFI)1. Aan de Institu- ten werd de opdracht gegeven een Reglement2 uit te werken en om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop beroepsbeoefenaars de wetgeving toepasten.

Deze wetgeving staat echter niet op zichzelf doch is eigenlijk een uitvoering van de Europese richt- lijnen die op hun beurt de aanbevelingen van de Financiële Actiegroep3 omzetten. Op 5  juni 2015 verscheen de vierde Europese antiwitwasrichtlijn4. Op dat ogenblik diende onze wetgever te kiezen voor hetzij de bestaande wet van 1993 een zoveel- ste keer aan te passen of om tabula rasa te maken.

1 J. VAN DROOGBROECK, «De verplichtingen van de leden van het BIBF inzake de bestrijding van witwassen na de wet van 18 januari 2010», Pacioli, 2010, nr. 301 en van dezelfde auteur, «De verplich- tingen van externe accountants en belastingconsulenten inzake de bestrijding van witwassen na de wet van 18 januari 2010», Accoun- tancy & Tax, 2010, nr. 4.

2 F. HAEMERS, De antiwitwaswetgeving : Reglement en toelichtings- nota voor de leden van het BIBF, Pacioli, 2011, nr. 328 en J. De Blay en R. Lassaux, «De strijd tegen het witwassen van geld en de finan- ciering van terrorisme. Een nieuwe dynamiek », Accountancy & Tax, 2011, nr. 3.

3 http://www.fatf-gafi.org/

4 Richtlijn van 20 mei 2015 van het Europees parlement en de Raad inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, PB, L 141/73.

De wetgever heeft uiteindelijk gekozen voor de laatste optie en op 6 oktober 2017 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten (hierna de Wet).

Bij het opmaken van de nieuwe wetgeving heeft de wetgever gestreefd naar een zo duidelijk mogelijke structuur : « om de logica ervan [de wettekst] te ver- beteren, de risicogebaseerde benadering, die een es- sentieel onderdeel vormt van zowel de internationale normen als de Europese wetgeving ter zake, meer te benadrukken en de bepalingen die zich richten tot de verschilllende categorieën van betrokken rechts- subjecten, met name enerzijds de entiteiten die on- derworpen zijn aan de preventieve verplichtingen en, anderzijds, de bevoegde autoriteiten in homoge- nere hoofdstukken samen te brengen5.» Deze homo- genere hoofdstukken zijn uiteindelijk zes boeken geworden.

Het is niet de bedoeling van huidige tekst om de Wet artikelsgewijs6 in detail te analyseren. In deze eerste kennismaking met de nieuwe wet zullen we de inhoud van elk van de zes boeken kort toelich- ten en wijzen op een aantal voor de economisch be- roepsbeoefenaars belangrijke nieuwigheden.

5 Memorie van toelichting, Stukken Kamer 54-2566/001, p. 5-6.

6 De wet telt 192 artikelen en 3 bijlagen.

(2)

Boek I Algemene bepalingen

Dit boek bevat slechts twee titels en 7 artikelen maar ze zijn natuurlijk wel zeer belangrijk. Titel 1 behandelt de definities en de onderworpen perso- nen. Titel 2 stelt het principe van de risicogebaseer- de benadering als rode draad doorheen de toepas- sing van de Wet voor.

Definities & onderworpen entiteiten

In titel 1 wordt komaf gemaakt met de spreiding van definities die de wet van 11 januari 1993 ken- merkte en soms moeilijk leesbaar maakte.

Aan de definities van witwassen (art. 2) en finan- ciering van terrorisme (art. 3) is inhoudelijk niets fundamenteels gewijzigd.

In artikel 4 worden de in de Wet veel voorkomende begrippen in detail toegelicht. Zo vinden we in ar- tikel 4, 23° de lijst terug van de criminele activi- teiten. Een opvallende nieuwkomer daarbij vinden we in punt t) : «het verlenen van … of enige andere gereglementeerde activiteit, zonder over de voor die activiteiten vereiste vergunning te beschikken of aan de toegangsvoorwaarden te voldoen.» Het on- wettig uitoefenen van het beroep van boekhouder, accountant of bedrijfsrevisor zal hier dus onder vallen.

Een definitie waar voorheen soms nogal wat on- duidelijkheid heerste is deze van «uiteindelijk be- gunstigde». In artikel 4, 27° wordt thans duidelijk omschreven wie moet beschouwd worden als uitein- delijk begunstigde. Er worden thans duidelijk twee categorieën onderscheiden van natuurlijke perso- nen die uiteindelijke begunstigde kunnen zijn :

«de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke ei- genaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de be- gunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan.»

Voor de eerste categorie wordt in de definitie ver- der ingegaan op de concrete toepassing ervan bij o.a vennootschappen, trusts en vzw’s en stichtin- gen. De omschrijving in de wet is zeer uitgebreid en gedetailleerd en het is aangewezen steeds de tekst van de Wet zelf te raadplegen.

Voor de tweede categorie gaat het om de natuurlij- ke persoon (of personen) die voordeel behaalt of zal behalen uit de verrichting of zakelijke relatie en in rechte of in feite, rechtstreeks of onrechtstreeks, beschikt over de bevoegdheid om te beslissen over de uitvoering van die verrichting of het aangaan van die zakelijke relatie en/of de modaliteiten ervan te bepalen of ermee in te stemmen. Kortom de per- sonen die eigenlijk de touwtjes in handen hebben ook al zijn ze voor de buitenwereld niet zo gekend.

Een laatste definitie die onze aandacht vraagt is deze van «Politiek Prominent Persoon». De belangrijkste wijziging is dat de wet van 11 januari 1993 nog ver- wees naar personen die in het buitenland gedomici- lieerd waren, en dat deze voorwaarde thans wordt verlaten. Dus sinds de nieuwe wet zijn bv. alle parle- mentsleden van de Belgische federale en regionale parlementen te beschouwen als Politiek Prominen- te Personen. Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat wanneer verder de Wet het heeft over deze personen ook de familieleden (partners, ouders en kinderen) en naaste geassocieerden (bv. zaken- partners) van deze Politiek Prominente Personen worden bedoeld. Men zal dus vanaf nu ook telkens moeten nagaan of een cliënt, lasthebber of uiteinde- lijke begunstigde niet als een PPP moet beschouwd worden en dit ongeacht waar deze woonachtig is.

Het is echter bij de lijst van onderworpen entitei- ten dat we de grootste verandering terugvinden.

In de artikelen 5, 23° tot 25° vinden we de economi- sche beroepen terug. Net zoals voorheen zijn de ex- terne leden en de erkende vennootschappen van de drie Instituten onderworpen aan de Wet. Nieuw is dat de Wet thans ook de externe stagiairs van de drie Instituten uitdrukkelijk onderwerpt aan de wet. Alles wat dus hierna volgt is dus ook van toe- passing op de externe stagiairs.

De risicogebaseerde benadering

Titel 2 bevat slechts één artikel doch het is mis- schien wel het belangrijkste van de Wet. Het be- paalt namelijk dat iedereen, zowel de beroepsbeoe- fenaars als de Instituten, de Wet moet toepassen in functie «... van hun evaluatie van de WG/FT7- risico’s». Doorheen alle andere boeken zal de Wet regelmatig verwijzen naar deze evaluatie en de ge- volgen die men er kan of moet aan geven.

7 WG/FT= witwassen van geld en de financiering van terrorisme – zie art. 4, 1° van de Wet.

(3)

Boek II verplichtingen

Voor de dagelijkse praktijk zal dit boek het belang- rijkste zijn daar het bepaalt :

– hoe we het kantoor moeten organiseren (titel 1);

– dat elke externe beroepsbeoefenaar een algeme- ne risicobeoordeling moet doen (titel 2);

– welke waakzaamheidsonderzoeken een kantoor moet doen (titel 3);

– en wat en wanneer een beroepsbeoefenaar een melding moet doen en hoe de gegevens moet be- waren (titel 4).

De interne organisatie

We zijn allemaal vertrouwd met de verplichting om een «handleiding interne procedure» te hebben.

In de Wet is hier niets aan veranderd maar wordt wel veel meer in detail toegelicht wat hier minstens moet in staan. Vooral wordt hier duidelijk gesteld dat de beroepsbeoefenaars hun interne procedure kunnen opstellen in functie van de aard en om- vang van het kantoor. De interne procedure van een klein kantoor die enkel diensten verleent op de lokale markt kan er dus anders uitzien dan deze van een middelgroot kantoor dat vooral internati- onaal werkt.

Om de interne organisatie in goede banen te leiden voorziet de Wet in twee functies. Enerzijds moet er binnen elke beroepsbeoefenaar op bestuursni- veau een «verantwoordelijke» aangeduid worden.

Is de beroepsbeoefenaar een natuurlijke persoon dan is deze zelf de «verantwoordelijke». Deze «ver- antwoordelijke» heeft vooral een toezichtstaak op bestuursniveau.

Daarnaast zal elke beroepsbeoefenaar ook iemand moeten aanwijzen die o.a. instaat voor de analyse van de atypische verrichtingen, de opleiding van het personeel maar ook voor de meldingen aan de CFI. In de wet van 11 januari 1993 was dit de

«verantwoordelijke voor de toepassing van de wet».

De wetgever heeft in de Wet thans geen naam ge- geven aan die functie maar in voorbereidende tek- sten spreekt men vaak van de «AMLCO» (Anti-mo- neylaundering compliance officer).

Moeten deze «verantwoordelijke» en «AMLCO»

twee onderscheiden personen zijn ? Neen, want de Wet bepaalt dat o.a. in functie van aard en omvang van de onderworpen entiteit deze twee functies

door één en dezelfde persoon kunnen worden ver- vuld.

De belangrijkste verandering is vooral dat nu elke (dus ook het éénpersoonskantoor) externe beroeps- beoefenaar verplicht is om minstens één persoon aan te duiden als verantwoordelijke/AMLCO. Voor- heen voorzag de wetgever dat de verplichting in relatie stond met de omvang en dus hadden de drie Instituten in hun reglement/norm voorzien dat de aanstelling van een «verantwoordelijke voor de toe- passing van de wet» enkel verplicht was wanneer er sprake was van minstens 10 beroepsbeoefenaars die samenwerken.

Verder wordt in deze titel nog veel aandacht be- steed aan selectie en opleiding van het personeel en dit rekening houdende met de aard van de functie en de WG/FT-risico’s waarmee deze geconfronteerd kunnen worden.

De algemene risicobeoordeling

Elke onderworpen entiteit dient op algemene wij- ze te beoordelen en te documenteren aan welke WG/FT-risico’s zij blootgesteld zijn. Om deze beoor- deling te kunnen maken worden een aantal ele- menten en bronnen aangereikt.

De elementen zijn : de kenmerken van de cliënten, aard van de dienstverlening, geografische ligging.

Hierbij reikt de wetgever in bijlagen I, II en III een aantal praktische voorbeelden aan van lage en hoge risico’s.

Daarnaast worden ook een aantal bronnen aange- reikt zoals de nationale en Europese8 risicoanalyses.

De drie Instituten zullen deze nationale en Euro- pese analyses bestuderen en de voor cijferberoepen belangrijkste bepalingen toelichten om de beroeps- beoefenaars toe te laten de eigen algemene beoorde- ling op een efficiënte wijze te doen.

Dit is een beoordeling op niveau van het kantoor in het algemeen en staat los van het risico bij een individuele cliënt.

8 Zie http://ec.europa.eu/newsroom/just/item-detail.cfm ?item_

id=81272 : Report from the Commission on the assessment of the risks of money laundering and terrorist financing affecting the internal market and relating to cross-border activities – 26-06-2017 – bestaat enkel in het Engels.

(4)

De waakzaamheidsverplichtingen.

Daar waar titel I en II zich op een algemeen niveau afspelen, behandelt de Wet in de volgende titels de individuele cliënt en de verrichtingen.

Hier komen we dan op het vertrouwde domein van de identificatie, de verificatie en de doorlopende waak- zaamheid ten aanzien van de cliënten, de lastheb- bers en de uiteindelijke begunstigde, de aard van de zakelijke relatie, de verrichtingen en dergelijke.

De grote verandering tegenover vroeger is dat de Wet nog veel uitdrukkelijker de klemtoon legt op de risicogebaseerde benadering en dat voor elke cliënt ook steeds een individuele risicobeoorde- ling dient te gebeuren. De nakoming van de waak- zaamheidsverplichtingen moet aantoonbaar ge- koppeld worden aan deze individuele beoordeling van het risico op WG/FT.

De Wet laat toe om bij een laag risico vereenvoudig- de maatregelen te nemen doch bij een hoog risico moeten maatregelen van verhoogde waakzaam- heid worden toegepast. Zo stelt de Wet dat bij de vaststelling van een laag risico het volstaat om die informatie te verzamelen en te verifiëren die vol- staat om met voldoende zekerheid de ene persoon van de andere persoon te kunnen onderscheiden.

Bij de vaststelling van een hoog risico moeten bij- komende maatregelen genomen worden om de ene persoon op onbetwistbare wijze te onderscheiden van elke andere persoon.

Naast of boven de gewone waakzaamheid voorziet de Wet ook al een aantal situaties waarin steeds een verhoogde waakzaamheid aan de dag moet gelegd worden zoals bij :

– zakelijke relaties met Politiek Prominente Perso- nen;

– verrichtingen met landen met een hoog risico;

– verrichtingen met landen met lage of geen in- komstenbelasting9 (risico op witwassen van geld uit ernstige fiscale fraude).

Ten slotte moeten we steeds een doorlopende waak- zaamheid aan de dag leggen en dit in het bijzonder ten aanzien van de atypische verrichtingen en die- nen we de gegevens die we in deze titel verzameld hebben steeds actueel te houden.

9 Zie lijst in artikel 179 KB/WIB 1992.

Melding van vermoedens – bewaring van gegevens

Na eerst nogmaals gewezen te hebben op het belang van de aandacht voor atypische verrichtingen10 wordt door de Wet ingegaan op de meldingsplicht.

Net zoals voorheen moeten de onderworpen be- roepsbeoefenaars aan de CFI vermoedens en feiten van WG/FT die zij in het kader van de uitoefening van het beroep vaststellen melden aan de CFI.

De meldingen, die gedaan moeten worden door een meldingsplichtige beroepsbeoefenaar, moeten ech- ter niet meer verwijzen naar een onderliggende cri- minele activiteit. Het is de opdracht van de CFI om de gemelde feiten of vermoedens te onderzoeken en te linken aan een in de Wet vermelde criminaliteit11. De CFI kan terzake bijkomende inlichtingen vra- gen aan de meldingplichtige beroepsbeoefenaars maar ook aan de toezichtautoriteiten.

Over de diverse facetten van de meldingsplicht werd door de CFI reeds een zeer omstandige nota gepubli- ceerd op de website van de CFI. Deze nota bevat tevens het nieuwe model van meldingsformulier. De nota kan hier worden geraadpleegd : http://www.ctif-cfi.

be :

Inzake bescherming van melders wordt thans uit- drukkelijk voorzien dat wanneer de CFI een dos- sier doormeldt aan het parket de CFI geen melding mag maken van de meldingen die tot het dossier geleid hebben.

Het boek II sluit af met een aantal artikelen over de bewaring van gegevens. Vanaf de inwerking- treding van de Wet moeten de gegevens, de bewijs- stukken en de verslagen over de atypische ver- richtingen die in het kader van deze Wet werden verzameld gedurende 10 jaar12 na het einde van de zakelijke relatie bewaard worden en dit op een ma- nier die toelaat snel te kunnen reageren op verzoe- ken tot inlichtingen vanwege bv. de CFI, gerechte- lijke overheden of de toezichtautoriteiten.

De bewaring gedurende 10 jaar wordt echter pas van kracht vanaf 2020. Er is in de Wet een over-

10 De Wet bedoelt enerzijds «complexe en ongebruikelijk grote verrich- tingen» en anderzijds «ongebruikelijke verrichtingspatronen die geen zichtbaar economisch of rechtmatig doel hebben».

11 De lijst van criminele activiteiten vinden we in artikel 4, 23° van de Wet.

12 In de wet van 11 januari 1993 was dit 5 jaar.

(5)

gangsperiode voorzien in functie van de datum van de beëindiging van de zakelijke relatie : 2017 (7 jaar), in 2018 (8 jaar) en in 2019 (9 jaar). Naast een verlenging van de bewaringstermijn voorziet de Wet echter nu ook dat na de termijn de bewaar- de persoonsgegevens moeten gewist worden.

Op 24 mei 2018 wordt de Europese Algemene Ver- ordening Gegevensbescherming (AVG13) effectief van toepassing. Deze verordening voorziet in een aantal regels inzake de grondslagen voor het be- waren van gegevens (bv. toestemming of uitvoeren wettelijke verplichting) en er worden aan de na- tuurlijke personen van wie de gegevens bewaard worden bijzondere rechten toegekend inzake bv.

recht op rectificatie of bv. recht op vergetelheid.

Deze verordening voorziet echter ook dat in bepaal- de omstandigheden de wetgever beperkingen kan stellen op de uitoefening van deze rechten.

De Wet bepaalt uitdrukkelijk dat de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze Wet nood- zakelijk is en dus de juridische grondslag vormt voor het bewaren van deze gegevens (en dus geen toestemming vereist is). De Wet voorziet ook uit- drukkelijk dat de rechten op toegang, rectificatie, vergetelheid en dergelijke niet van toepassing zijn op de in het kader van de Wet verzamelde gegevens.

Voor de uitoefening van een recht op toegang zal een persoon zich moeten wenden tot de Privacycommis- sie en dus niet tot de beroepsbeoefenaar ! Dit is dus een belangrijke afwijking op de Europese regels.

Boek III Beperking van het gebruik van contanten

De regels inzake betaling in contanten krijgen een afzonderlijk boek in de Wet. We onthouden hier vooral dat in eerste instantie de vroeger for- mule van 10 % van de prijs en een maximum van 3 000,00 euro vervangen wordt door gewoon een maximum van 3 000,00 euro. Er kan dus geen en- kele betaling of schenking van meer dan 3 000,00 euro in contanten gebeuren. Er zijn ter zake wel uitzonderingen zoals bv. verrichtingen tussen par- ticulieren of verrichtingen met de bank14.

Een tweede nieuwigheid is dat de Wet thans een vermoeden van betaling in contanten voorop stelt

13 Ook gekend als GDPR – zie https://www.privacycommission.be.

14 Bv. een horecazaak kan op het einde van de dag de opbrengsten in contanten storten op de bankrekening en ook al is dit meer dan 3 000,00 euro.

want «Betalingen of schenkingen worden geacht uitgevoerd of ontvangen te zijn in contanten indien de voorgelegde boekhoudkundige stukken, waar- onder bankrekeninguittreksels, niet toelaten om te bepalen hoe de betalingen of schenkingen werden uitgevoerd of ontvangen».

Het toezicht op de naleving van deze regels zal zo- als voorheen gebeuren door de FOD Economie. De Wet voorziet niet in een meldingsplicht bij de vast- stelling van inbreuken. Dus net zoals voorheen zal de beroepsbeoefenaar bij de vaststelling van een inbreuk enerzijds zijn cliënt moeten wijzen op de regels (en sancties) en anderzijds eventueel onder- zoeken of de betaling in contanten geen redelijke grond of een vermoeden van WG/FT vormt en dit dan desgevallend melden aan de CFI.

Boek IV Bevoegde autoriteiten

In dit uitgebreide boek wordt dieper ingegaan op de rol die diverse overheden hebben bij de toepas- sing van de Wet.

Eén van de grote nieuwigheden hier is dat aan de Administratie van de Thesaurie (FOD Financiën) de opdracht is gegeven een Centraal Register van uit- eindelijke begunstigden (UBO-register) op te ma- ken en bij te houden. In het UBO-register zullen de gegevens over de UBO’s van o.a. vennootschappen en vzw’s worden opgeslagen. De bedoeling is dat niet alleen de CFI toegang krijgt tot dit register maar ook de meldingsplichtige beroepsbeoefenaars zodat zij de gegevens die door de cliënt worden mee- gedeeld kunnen verifiëren. De Wet heeft het prin- cipe vastgelegd doch de concrete uitwerking ervan zal gebeuren via een koninklijk besluit. Vandaag hebben wij nog geen zicht op de startdatum of de concrete gebruiksmodaliteiten van dit register.

In dit boek wordt natuurlijk uitgebreid stil gestaan bij de rol en taken van de CFI maar ook van de an- dere toezichtautoriteiten. Voor leden van het IAB en BIBF zijn het de respectievelijke Instituten die de rol van toezichtautoriteit toegewezen krijgen. Voor de leden van het IBR is het College van toezicht op de bedrijfsrevisoren de bevoegde toezichtautoriteit.

Net zoals voorheen moeten de toezichtautoriteiten een reglement uitwerken ter vervollediging van de bepalingen van boek II en III. Om deze en ande- re opdrachten, zoals het toezicht ter plaatse, naar behoren te kunnen uitvoeren zullen deze toezicht-

(6)

autoriteiten ook moeten overgaan tot een risico- analyse. Aan de toezichtautoriteiten wordt verder ook de taak gegeven haar aan de Wet onderworpen leden te informeren (bv. via circulaires en dergelij- ke) en te sensibiliseren inzake deze materie. Tevens hebben zij de mogelijkheid een melding te doen aan de CFI wanneer er vermoedens of redelijke gron- den zijn van WG/FT of aan FOD Economie wanneer er inbreuken op de regels inzake betalingen in con- tanten (Boek III) worden vastgesteld.

Naast de opdrachten inzake het opstellen van een re- glement of het toezicht ter plaatse is er een belangrij- ke nieuwe opdracht gegeven aan de toezichtautori- teiten. Deze moeten namelijk mechanismen instellen die bv. derden maar ook leidinggevenden en perso- neelsleden van de externe beroepsbeoefenaars moeten toelaten om meldingen te doen van inbreuken op de Wet en de uitvoeringsbesluiten ervan aan de toezicht- autoriteit. Belangrijk is dat de externe beroepsbeoe- fenaars hun personeelsleden moeten informeren, via de interne procedure, over het bestaan van deze mo- gelijkheid. Net zoals de CFI mag de toezichtautoriteit de identiteit van de melder niet bekend maken.

Er wordt ook voorzien in de samenwerking en de uitwisseling van informatie met een andere toe- zichtautoriteit (bv. in geval van gemengd of dub- bel lidmaatschap) maar ook met de CFI. Zo zou bv.

de CFI een toezichtautoriteit kunnen wijzen op de vaststelling dat één van haar leden bepaalde regels van boek II mogelijks niet correct heeft toegepast.

Ten slotte wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de sancties die door een toezichtautoriteit kunnen opgelegd worden, zoals bv. het uitbrengen van een publieke verklaring of ook nog het intrek- ken of schorsen van de vergunning om het beroep uit te oefenen

Boek V Sancties

Hoewel in de vorige boeken soms al sancties wor- den opgenomen is er ook een afzonderlijk boek ge- wijd aan de administratieve (Titel 1) en strafrechte- lijke (Titel 2) sancties.

Net zoals voorheen kunnen de toezichtautoriteiten administratieve geldboetes opleggen15 van 250,00 euro tot 1 250 000 euro maar nu worden wel enkele parameters gegeven (bv. ernst van de inbreuk of fi-

15 Doch geïnd worden door en voor FOD Financiën.

nanciële draagkracht van betrokkene) waarmee re- kening moet worden gehouden om het bedrag van de administratieve geldboete te bepalen. Tevens wordt uitdrukkelijk voorzien dat de beslissing tot het op- leggen van een dergelijke geldboete het voorwerp kan uitmaken van een publicatie op de website van de toezichtautoriteit. De publicatie is geen automatis- me en men dient bv. steeds te onderzoeken of derge- lijke publicatie wel in verhouding staat tot de feiten.

Daarnaast zijn er nog strafrechtelijke geldboe- tes voor inbreuken op de regels inzake betaling in contanten maar ook, en dit is nieuw, voor «zij die inspecties en verificaties hinderen van de toezicht- autoriteiten waartoe zij verplicht zijn in het land of in het buitenland of die weigeren de gegevens te ver- strekken die ze gehouden zijn mee te delen op grond van deze wet of die bewust onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekken». Voor die laatste over- treding kunnen strafrechtelijke geldboetes van 150,00 euro tot 5 000,00 euro opgelegd worden.

Boek VI Diverse bepalingen, wijzigings-, opheffings- en overgangsbepalingen

In de artikelen 139 tot en 192 die het laatste boek van de Wet vormen wordt aangegeven in welke an- dere wetteksten de Wet wijzigingen aanbrengt.

De belangrijkste wijzigingen voor de economische beroepsbeoefenaars en hun cliënten vinden we in titel 2 en titel 4 van dit boek.

In titel 2 worden via de hoofdstukken 2 en 9 be- langrijke hoofdstukken ingevoegd in de Vzw-wet16 en het Wetboek van Vennootschappen. In het bij- zonder betreft dit bepalingen inzake de uiteinde- lijke begunstigde.

a. Alle vzw’s, stichtingen en vennootschappen moe- ten zelf toereikende, accurate en actuele informa- tie over wie hun uiteindelijke begunstigden zijn, inwinnen en bijhouden. De inlichtingen betref- fen ten minste de naam, geboortedatum, nationa- liteit en adres van de uiteindelijke begunstigde.

b. De bestuurders maken, binnen de maand, te re- kenen vanaf het tijdstip waarop de informatie betreffende de uiteindelijke begunstigde gekend of gewijzigd is, dit via elektronische weg over aan het Register van uiteindelijke begunstigden zoals dat werd omschreven in boek IV.

16 Wet van 27 juni 1921.

(7)

c. De informatie over de uiteindelijk begunstigde wordt, naast de informatie over de juridisch ei- genaar, aan de onderworpen entiteiten verstrekt wanneer deze de cliëntonderzoeksmaatregelen toepassen.

Bij niet-naleving van de verplichtingen onder a en b kunnen de bestuurders worden gestraft met een geldboete van 50 euro tot 5 000 euro.

De beroepsbeoefenaars zullen dus in eerste instantie erop moeten toezien dat zij deze verplichtingen op de eigen rechtspersoon correct toepassen. In tweede instantie zal het een aandachtspunt zijn naar de cli- enten toe om deze te wijzen op deze regels en des- gevallend te helpen de juiste gegevens in te geven in het UBO-register en dit op basis van de UBO-de- finitie zoals omschreven in Boek I in artikel 4, 27°.

In titel 4 wordt bepaald dat de reglementen die werden genomen in uitvoering van de wet van 11  januari 1993 van toepassing blijven op voor- waarde dat de inhoud ervan niet strijdig is met de wet. De reglementen en normen van de Instituten blijven dus tot hun vervanging behouden tenzij er een bepaling in zou staan die niet in overeenstem- ming is met de Wet. Dit is het geval waarin het huidige Reglement of Norm de aanduiding van een

«verantwoordelijke voor de toepassing» enkel op- legt wanneer er minstens tien meldingsplichtige beroepsbeoefenaars samenwerken. Zoals hierboven werd uiteengezet dient vandaag elke meldings- plichtige beroepsbeoefenaar één verantwoordelijke en één «AMLCO» aan te stellen.

Inwerkingtreding

De Wet voorziet niet in een specifieke datum van in- werkingtreding of overgangsregeling en is dus 10 dagen na de publicatie ervan in het Belgisch Staats- blad van 6 oktober 2017 integraal in werking ge- treden.

De toekomst

Onmiddellijk na de publicatie in het Belgisch Staatsblad van 6 oktober 2017 is de bestaande In- terinstitutenwerkgroep begonnen met de analyse van deze nieuwe regels en de nationale en Euro- pese risicoanalyses.

Deze werkgroep zal systematisch de thans bestaan- de documenten herwerken in functie van dit nieu- we wettelijk kader. In eerste instantie zal daarbij gekeken worden naar de herwerking van het Re- glement/ Norm en de toelichtingsnota/circulaire.

Er zullen in de toekomst dus nog teksten verschij- nen en in de loop van 2018 zullen er ongetwijfeld talrijke seminaries over dit onderwerp worden ge- organiseerd door o.a. de beroepsverenigingen.

Ook in Europa staat men echter niet stil en is men thans al bezig met de 5e Antiwitwasrichtlijn. Deze wordt verwacht in de loop van 2018.

Wordt dus ongetwijfeld vervolgd ….

Frank HAEMERS Juridische dienst BIBF

Voordeel alle aard bedrijfswagen:

referentie-CO 2 -uitstoot voor 2018

Het KB van 13  december 2017 bevat de referen- tiecijfers voor de CO2-uitstoot in het kalenderjaar 2018. Voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor blijft de referentie-CO2-uitstoot 105 g/km. Voor dieselwagens daalt hij tot 86 g/km.

Formule

Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk ge- bruik van een kosteloos ter beschikking gestelde bedrijfswagen wordt sinds 1 januari 2012 als volgt berekend: cataloguswaarde x 6/7 x CO2-percentage.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Cataloguswaarde

Onder ‘cataloguswaarde’ wordt verstaan: de catalo- gusprijs van de wagen in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde btw, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno.

De cataloguswaarde van het voertuig daalt per 12 maanden, te rekenen vanaf de datum van zijn eerste inschrijving, met 6%. Een begonnen maand telt daarbij voor een volledige maand. De vermin- dering kan maximaal 30% zijn. Dus wanneer het voertuig meer dan 60 maanden (= meer dan 5 jaar) oud is, daalt de cataloguswaarde niet meer.

Deze ‘ouderdomscorrectie’ geldt zowel voor nieuw aangekochte wagens als voor tweedehandswagens.

CO

2

-percentage

Het CO2-percentage hangt af van de CO2-uitstoot van de wagen.

Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5%  voor een referentie-CO2-uitstoot van 115 g/km voor voertui- gen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, en voor een referentie-CO2-uitstoot van 95 g/km voor voertuigen met een dieselmotor.

Voor voertuigen met een hogere CO2-uitstoot dan de referentie-uitstoot komt daar 0,1% bij per extra gram CO2, tot maximum 18%.

Voor voertuigen met een lagere CO2-uitstoot gaat daar 0,1% af per gram CO2 onder de CO2-referentie- waarde, tot minimum 4%.

Als de Directie Inschrijvingen van Voertuigen (DIV) geen gegevens bezit over de CO2-uitstoot van een wagentype, dan gaat de wetgever ervan uit dat de uitstoot 205 g/km bedraagt voor een wagen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, of 195 g/km voor een wagen met dieselmotor.

Referentie-CO

2

-uitstoot voor 2018

De referentie-CO2-uitstoot wordt jaarlijks vastge- steld zoals in de volgende tabel is aangegeven:

Referentie-CO2-uitstoot Kalender-

jaar

Voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor

Voertuigen met diesel- motor

2018 105 g/km 86 g/km

2017 105 g/km 87 g/km

2016 107 g/km 89 g/km

2015 110 g/km 91 g/km

2014 112 g/km 93 g/km

2013 116 g/km 95 g/km

2012 115 g/km 95 g/km

Geen herberekening meer nodig

Sinds 1  januari 2014 bepaalt de Koning jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemid- delde CO2-uitstoot over een periode van 12 opeenvol- gende maanden die eindigt op 30 september van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk, ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011. Voor 2018 is dat de periode van 1 oktober 2016 tot 30 september 2017. Zo is de nieuwe referentie-CO2-uitstoot al bekend bij het be- gin van het jaar en is er geen herberekening voor de eerste maanden van het jaar nodig.

Minimum 1 280 euro

Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk ge- bruik van een kosteloos ter beschikking gestelde bedrijfswagen bedraagt voor 2017  altijd minstens 1 280 euro (geïndexeerd bedrag aj. 2018).

De fiscus heeft het minimumbedrag van het voor- deel voor 2018 (geïndexeerd bedrag aj. 2019) nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.

Als het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan en de werknemer een bijdrage moet betalen aan zijn werkgever, wordt die bijdrage in mindering gebracht van het geraamde voordeel.

Christine VAN GEEL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Let op: als u geen toestemming geeft, of uw toestemming intrekt, kunnen andere zorgverleners uw medische gegevens niet (meer) inzien?. Hoe kunt u uw

Door preventie en activering een non-concurrentiële status te geven, ligt het ook voor de hand alle verzekeraars naar rato van hun marktaandeel in een bepaalde regio te laten

[r]

Als ANPR-foto’s zijn gemaakt met artikel 126jj Sv als grondslag dan bepaalt hetzelfde artikel dat er uitsluitend gebruik van die foto’s mag worden gemaakt voor twee doelen,

Zij missen hierdoor inzicht in de situatie in onze eigen gemeente over tekorten in budgetten voor jeugd en WMO, waarover zoveel wordt gesproken en geschreven in de landelijke

Uit deze toelichting volgt dat in de visie van de NZa de informatieverplichting van zorgaanbieders zich nadrukke- lijk ook uitstrekt tot het informeren van verzekerden over de

Met een kennismakingsgesprek heet je nieuwe leden hartelijk welkom binnen je vereniging en geef je ze een goede start?. In zo’n persoonlijk gesprek licht

Hierbij zenden wij u conform de gemeenschappelijke regeling Recreatieschap Geestmerambacht de jaarrekening 2017, de begrotingswijziging 2018 en de programma