• No results found

Wetswijzigingen 1 januari 2019

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wetswijzigingen 1 januari 2019"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wetswijzigingen 1 januari 2019

Maatregel Artikel Wettekst Inhoud

BKR KDV Bijlage 1 onderdeel a

bij het Besluit kwaliteit

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen in een stamgroep of peuterspeelzaalgroep wordt bepaald op basis van tabel 1 en

onderstaande aanvullende rekenregels (conform de artikelen 7, tweede lid, en 19f, tweede lid, van dit besluit). De tabel en de rekenregels worden toegepast in de volgorde waarin zij onderstaand zijn opgenomen. De voorwaarden met betrekking tot de maximale grootte van een stamgroep of peuterspeelzaalgroep zijn in tabel 1 verwerkt (conform de artikelen 9, tweede lid, en 19h, tweede lid, van dit besluit).

Zie tabel bijlage besluit.

Baby: 1 op 3 (nu 1 op 4)

Babygroep: maximaal 12 0 jarigen = met 4 PM Eis werkt door in groep 0-2, 0-3 en 0-4 jarigen.

Afhankelijk van de leeftijd van de kinderen en de omvang van de groep moeten er max 4 pm’ers staan op een babygroep.

0-1 jaar = 1 op 3, max 12 kinderen 0-2 jaar = 1 op 4, max 16 kinderen 0-3 jaar = 1 op 5, max 16 kinderen 0-4 jaar = 1 op 6, max 16 kinderen

BKR BSO Bijlage 1 onderdeel b

bij het Besluit kwaliteit

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen in een basisgroep wordt bepaald op basis van tabel 2 (conform artikel 16, tweede lid, van dit besluit). De voorwaarden met betrekking tot de maximale grootte van een basisgroep zijn in tabel 2 verwerkt (conform artikel 18, tweede lid, van dit besluit).

Zie tabel bijlage besluit.

4-6 jaar: 1 op 10, 2 op 20 max 20 7-13 jaar: 1 op 12, 2 op 24, 3 op 30 max 30 4-13 jaar: 1 op 11, 2 op 22 max 22

Bij groep 4-13 max 9 4-6 jarigen bij 1 PM, max 18 4-6 jarigen bij 2 PM

BKR gecombineerde opvang (KDV en BSO)

Bijlage 1 onderdeel c bij het Besluit kwaliteit

Het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen in een combinatiegroep dagopvang/buitenschoolse opvang of

peuterspeelzaalwerk/buitenschoolse opvang wordt bepaald op basis van onderdeel a van deze bijlage waarbij een kind van 4 jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs eindigt, wordt beschouwd als een kind van 3 tot 4 jaar.

Voor de berekening van de BKR bij combinatiegroepen van dagopvang en buitenschoolse opvang wordt een kind van 4 jaar en ouder beschouwd als een kind van 3 jaar. Deze wijziging kan gevolgen hebben voor de groepssamenstelling.

Pedagogisch beleidsmedewerker

Artikel 1.1, lid 1 onder 2 Wko

pedagogisch beleidsmedewerker:

de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens of het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden

Begripsbepaling pedagogisch beleidsmedewerker

Art. 6 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang (KDV)

Art. 15 lid 3 en 4 Besluit kwaliteit kinderopvang (BSO)

3. Pedagogisch beleidsmedewerkers beschikken over een voor de werkzaamheden passende opleiding.

4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de opleidingseisen waaraan pedagogisch beleidsmedewerkers voldoen.

Bepaling dat pedagogisch beleidsmedewerker aan passende opleiding moet voldoen en verwijzing naar regeling wet kinderopvang tbv nadere uitwerking

Art. 7 lid 2 Regeling wet kinderopvang (KDV)

Art. 9a lid 3 Regeling wet kinderopvang (BSO)

2. De beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken die voor pedagogisch beleidsmedewerkers worden genoemd in de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst kinderopvang en de meest recent aangevangen collectieve arbeidsovereenkomst welzijn en maatschappelijke dienstverlening worden aangemerkt als beroepskwalificatie-eisen en bewijsstukken voor een passende opleiding als bedoeld in artikel 6, derde lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang.

Verwijzing naar de cao kinderopvang en cao welzijn en maatschappelijke dienstverlening voor de vindplaats van de kwalificerende diploma’s voor de pedagogisch beleidsmedewerker

(2)

Maatregel Artikel Wettekst Inhoud Artikel 7, lid 10 Besluit

kwaliteit kinderopvang (KDV)

Artikel 16, lid 9 Besluit kwaliteit kinderopvang (BSO)

De pedagogisch beleidsmedewerker kan worden meegeteld bij de berekening van het minimaal aantal in te zetten beroepskrachten op grond van dit artikel voor zover deze in het kader van het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden tevens op de stamgroep/basisgroep bezig is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen.

De pedagogisch beleidsmedewerker mag formatief ingezet worden op de groep, mits deze over de juiste beroepskwalificaties beschikt.

(3)

Maatregel Artikel Wettekst Inhoud Art. 8 Besluit kwaliteit

kinderopvang (KDV)

Art. 17 Besluit kwaliteit kinderopvang (BSO)

1. Het minimaal aantal uren waarvoor de houder jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers in de dagopvang/buitenschoolse opvang inzet, wordt afgestemd op het aantal in te zetten beroepskrachten en het aantal kindercentra dat de houder exploiteert waarbij, naarmate er meer beroepskrachten worden ingezet, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden en naarmate de houder meer kindercentra exploiteert, er voor meer uren pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet ten behoeve van de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens.

2. Het minimaal aantal uren waarvoor de houder jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers in de dagopvang/buitenschoolse opvang inzet voor de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens en het minimaal aantal uren waarvoor de houder jaarlijks pedagogisch beleidsmedewerkers inzet voor het coachen van beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden wordt bepaald op grond van de rekenregels in bijlage 2 bij dit besluit. Onze Minister stelt een online rekentool ter beschikking met behulp waarvan de in de eerste zin bedoelde inzet kan worden berekend.

3. De houder bepaalt jaarlijks, indien hij meer dan één kindercentrum exploiteert, de wijze waarop hij het op grond van het tweede lid verplichte minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet, verdeelt over de verschillende kindercentra en legt dit schriftelijk vast zodat dit inzichtelijk is voor de beroepskrachten en ouders. De houder geeft de verdeling zodanig vorm dat iedere beroepskracht jaarlijks coaching ontvangt in de uitvoering van de werkzaamheden.

Bijlage 2 als bedoeld in de artikelen 8, tweede lid, 17, tweede lid, en 19g, tweede lid, van het Besluit kwaliteit kinderopvang

1. De houder stelt jaarlijks op 1 januari, zijnde de peildatum, het aantal kindercentra dat hij exploiteert vast en het totaal aantal fte waarvoor beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan één kindercentrum exploiteert, de kindercentra.

2. Op basis van het aantal kindercentra dat de houder exploiteert en het totaal aantal fte waarvoor beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan een kindercentrum exploiteert, de kindercentra, wordt het minimaal aantal uren waarvoor de houder pedagogisch beleidsmedewerkers inzet voor het jaar waarin de peildatum valt, bepaald volgens de volgende formule: vijftig uren voor de totstandkoming en

implementatie van pedagogische beleidsvoornemens maal het aantal kindercentra dat de houder op de peildatum exploiteert plus tien uren voor het coachen van

beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden maal het aantal fte waarvoor op de peildatum beroepskrachten werkzaam zijn bij het kindercentrum of, indien de houder meer dan één kindercentrum exploiteert, de kindercentra.

Peildatum is 1 januari

Houder moet inzet conform vast formule berekenen, verwijzing naar rekentool www.1ratio.nl

De PBM heeft minimaal 50 uur per jaar per

kindercentrum dat onder de houder valt, om te werken aan de tot standkoming en implementatie pedagogische beleidsvoornemens. (MvT:) Doordat het minimaal aantal uren waarvoor pedagogisch beleidsmedewerkers worden ingezet wordt bepaald op het niveau van de houder, wordt ruimte voor maatwerk geboden en kunnen houders zelf bepalen hoe zij de inzet van pedagogisch beleidsmedewerkers over de verschillende kindercentra verdelen.

Uit MvT: Onder de inzet ten behoeve van de

totstandkoming van pedagogische beleidsvoornemens vallen bijvoorbeeld werkzaamheden omtrent het voorbereiden en opstellen van beleidsplannen. Hierbij wordt opgemerkt dat deze werkzaamheden zich niet beperken tot het voorbereiden en opstellen van het pedagogisch beleidsplan, maar al het beleid kunnen omvatten dat raakt aan de pedagogische praktijk. In het kader van de implementatie van beleidsplannen kan een pedagogisch beleidsmedewerker bijvoorbeeld

bovenformatief op een stamgroep worden ingezet om er zorg voor te dragen dat nieuw beleid goed uitgevoerd wordt.

Houder moet indien hij meer kindercentra heeft, wijze van inzet PBM, verdeling over kindercentra schriftelijk vastleggen. (MvT): De houder maakt bij deze schriftelijke vastlegging per kindercentrum het

onderscheid inzichtelijk tussen het aantal uren dat wordt besteed aan de totstandkoming en implementatie van pedagogische beleidsvoornemens en het aantal uren dat wordt besteed aan het coachen van

beroepskrachten bij de uitvoering van hun werkzaamheden.

Dit stuk moet inzichtelijk zijn voor beroepskrachten en ouders (en Tzh volgt vanuit MvT).

Verdeling coaching is dusdanig dat iedere beroepskracht coaching ontvangt.

(MvT): PBM mag coaching PM ook uitvoeren terwijl de PBM formatief op de groep staat, mits PBM diploma heeft dat kwalificeert voor PM.

(4)

Maatregel Artikel Wettekst Inhoud

PRK Art. 1.50 lid 5 Wet

kinderopvang

Een houder of voorgenomen houder kan een aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, indienen na zijn inschrijving en inschrijving van de in het derde lid, onderdeel e, bedoelde personen in het personenregister kinderopvang. De verklaring omtrent het gedrag van de houder of voorgenomen houder is op het moment van de aanvraag niet ouder dan 2 maanden indien het een voorgenomen houder betreft en niet ouder dan 2 jaar indien het een houder betreft.

Personen zoals genoemd in art. 1.50 lid 3 Wko moeten ingeschreven zijn in het PRK voordat de aanvraag nieuwe registratie KDV / BSO / GOB wordt ingediend.

Art. 1.56b lid 4 Wet kinderopvang

Na inschrijving van een voorgenomen gastouder en de personen, bedoeld in het derde lid, in het personenregister kinderopvang, bedoeld in artikel 1.48d, dient de houder van het gastouderbureau een aanvraag als bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, in. Na toestemming tot exploitatie, bedoeld in artikel 1.46, tweede lid, en na de koppeling, bedoeld in artikel 1.48d, derde lid, kan de gastouder of voorgenomen gastouder zijn werkzaamheden aanvangen.

GO en, indien opvang op woonadres GO is, huisgenoten/structureel aanwezigen moeten zijn ingeschreven in PRK wanneer registratieverzoek wordt ingediend. Pas na koppeling kan GO opvangen.

Hiermee ook pas na koppeling van extra bemiddelingsrelatie.

Art. 5 lid 4; art. 7 lid 5;

art. 10a lid 2 en art.

10c lid 2 Besluit landelijk register kinderopvang, register buitenlandse kinderopvang en personenregister kinderopvang

«dat ter zake door Onze Minister is vastgesteld» wordt vervangen door

«dat bij regeling van Onze Minister is vastgesteld».

Tekstuele aanpassing omdat eerder een verkeerde tekst voor de verwijzing naar een AMVB / ministeriële regeling gebruikt was.

Meldcode Artikel 1 Besluit kwaliteit kinderopvang (KDV en BSO)

Artikel 1 Besluit kwaliteit

gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang (GOB)

melding:

melding aan het AMHK van huiselijk geweld of kindermishandeling of van een vermoeden

daarvan Toevoeging van de definitie “Melding”

(5)

Maatregel Artikel Wettekst Inhoud Meldcode Artikel 5 Besluit

kwaliteit kinderopvang (KDV)

Artikel 14 Besluit kwaliteit kinderopvang (BSO)

Artikel 8 Besluit kwaliteit

gastouderbureaus, gastouders en voorzieningen voor gastouderopvang (GOB)

1. De door de houder voor het personeel vast te stellen meldcode bevat ten minste de volgende elementen:

a. een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door het personeel met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. een afwegingskader op basis waarvan het personeel het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling weegt en dat het personeel in staat stelt te beoordelen of sprake is van dusdanig ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling, dan wel van een vermoeden daarvan, dat een melding is

aangewezen

c. een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de diverse personeelsleden/gastouders bij de stappen, bedoeld onder a, inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

c. specifieke aandacht, indien van toepassing, voor bijzondere vormen van geweld, die speciale kennis en vaardigheden van personeel vereisen;

d. specifieke aandacht voor de wijze waarop het personeel/gastouder omgaat met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden.

2. Het in het eerste lid, onder a, bedoelde stappenplan, bevat ten minste de volgende stappen:

a. het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

b. collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van het AMHK of een deskundige op het gebied van letselduiding;

c. een gesprek met de ouders en, indien mogelijk, het kind;

d. het toepassen van het afwegingskader, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b;

e. het beslissen over:

1°. het doen van een melding, en

2°. het inzetten van de noodzakelijke hulp.

Vet gedrukt is nieuw opgenomen vanaf 1-1-2019

Nieuw in de meldcode is het afwegingskader dat is toegespitst op de eigen beroepspraktijk, waarmee beroepskrachten kunnen afwegen of het noodzakelijk is een melding te doen bij Veilig Thuis. Dit betekent dat beroepskrachten in stap 4 en 5 van de Meldcode onder andere afwegen of er sprake is van acute of structurele onveiligheid.

Werken met deze verbeterde meldcode is vanaf 1 januari 2019 verplicht voor mensen die werken in de gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang,

maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en justitie.

Tot 1 januari kunnen beroepskrachten ervaring opdoen met het werken met hun afwegingskader in de Meldcode en kunnen organisaties zich voorbereiden op de nieuwe werkwijze. Organisaties zijn verplicht de

afwegingskaders toe te voegen aan hun Meldcode en de kennis over en het gebruik van de Meldcode te

bevorderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De ondernemer behoudt zich het recht voor een geplaatst kind voor opvang te weigeren voor de duur van de periode dat het kind door ziekte of anderszins extra verzorgingsbehoeftig

[r]

Indien de Ouder het niet eens is met de beslissing van artikel 11 lid 2 om toegang te weigeren en het overleg met de Ondernemer niet tot een oplossing heeft geleid, kan hij

Leidt de klacht niet tot een oplossing dan moet het geschil binnen 12 maanden na de datum waarop de Ouder de klacht bij de ondernemer indiende, schriftelijk of in een andere door de

De Ondernemer heeft het recht het kind en/of de Ouder de toegang tot de locatie te weigeren voor de duur van de periode dat een normale opvang van het kind redelijkerwijs niet

Indien de Ouder het niet eens is met de beslissing van artikel 9 lid 2 om toegang te weigeren en het overleg met de Ondernemer niet tot een oplossing heeft geleid, kan hij

Hoe ouder kinderen worden, hoe meer we hen stimuleren en ruimte bieden om initiatieven te tonen bij de manier waarop zij hun tijd doorbrengen bij de opvang.. Bij Kameleon bieden wij

Door deze input te vragen en te laten zien dat we er echt wat mee doen, stimuleren we creativiteit en zelfstandigheid bij de kinderen en merken we dat de kinderen, van