• No results found

Bestemmingsplannen en hun betekenis voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bestemmingsplannen en hun betekenis voor het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F . M . d e N o o r d N o . 2 . 1 0 7

B E S T E M M I N G S P L A N N E N E N H U N B E T E K E N I S

V O O R H E T O P R I C H T E N

V A N A G R A R I S C H E B E D R I J F S B E B O U W I N G

J a n u a r i 1 9 7 8

Lil

z

107

^ DEN HAAQ « £

2 1 FEB. 1378

» . t ÎUOTHEEK . * O » > CSUOTHEEK „ .

6

'*smt*

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

A f d e l i n g S t r u c t u u r o n d e r z o e k

v>

lit

# , >

(2)

Overzicht van uitgebrachte verwante publikaties

No. 2.75 Twente

De positie van de land- en tuinbouw in Twente, nu en in de toekomst Ir. P. van der Linden

F.M. de Noord Ir. H.R. Oosterveld januari 1976

ƒ

21,-No. 2.76 De land- en tuinbouw in de gemeente Rucphen

Een agrarisch-planologische verkenning Th.L. van Berkel

Ir. H.R. Oosterveld januari 1976

ƒ 10,50

Mededeling Landbouw en landschap in bestemmingen No. 142 buitengebied

Ir. K.M. Dekker

ƒ 5,50

No. 2.81 Bestemmingsplannen en hun betekenis voor grondgebruik en verandering van

cultuur-technische produktieomstandigheden Uitverkocht Drs. L. Tjoonk

juli 1976

No. 2.100 Bestemmingsplannen buitengebied en de land- en tuinbouw

Ir. P. van der Linden e.a.

ƒ 2 0 , —

No. 2.101 De land- en tuinbouw in de gemeente Nieuw Ginneken

Een agrarisch-planologische verkenning

(3)

I n h o u d

Biz. WOORD VOORAF 5 SAMENVATTING 7 1. ALGEMEEN 15 1.1 Inleiding 15 1.2 De verschillende bouwwerken en vormen van

bouwen in bestemmingsplannen 17 1.3 De te behandelen bestemmingsgroepen 17

1.4 De methode voor het bepalen van de mate

van beperking voor de land- en tuinbouw 18

1.5 Indeling van het verslag 18 2. VOORSCHRIFTEN VOOR HET BOUWEN OP DE BOUWPERCELEN 20

2.1 Inleiding 20 2.2 De bouwmogelijkheden 20

2.3 De aard van de voorschriften 22

2.3.1 De bepalingen 22 2.3.2 De voorwaarden 24 3. VOORSCHRIFTEN VOOR HET BOUWEN BUITEN DE

BOUWPER-CELEN 25 3.1 Bouwmogelijkheden voor aan het bouwperceel

gebonden bedrijfsbebouwing 25 3.1.1 De situatie naar bestemmingsgroep 27

3.1.2 De bepalingen 28 3.2 Bouwmogelijkheden voor melkstallen en

schuil-gelegenheden voor mens en vee 29 3.2.1 De situatie naar bestemmingsgroep 29

3.2.2 De aard van de voorschriften 29

4. NIEUWE BOUWPERCELEN 32 4.1 Grondgebonden bedrijven 33

4.1.1 De aard van de voorschriften 34 4.2 Intensieve veehouderijbedrijven 35

4.2.1 De situatie naar bestemmingsgroep 35

4.2.2 De extra voorwaarden 36 4.2.3 De extra bepalingen 37 4.2.4 De situatie voor intensieve

veehouderij-bedrijven vergeleken met die voor

grond-gebonden bedrijven 37 4.3 De gevolgen van de voorschriften 38

(4)

INHOUD (vervolg) Blz.

5. EINDWAARDERING VAN DE VOORSCHRIFTEN T.A.V. HET

BOUWEN 39

SLOTBESCHOUWING 42

BIJLAGEN 44 APPENDIX 50

(5)

W o o r d v o o r a f

Op de afdeling Structuuronderzoek van het Landbouw-Economisch Instituut is een projectgroep ingesteld die zich bezighoudt met het onderzoek naar de betekenis van de "gemeentelijke bestemmings-plannen voor het buitengebied" voor de land- en tuinbouw. Het on-derzoek dat een verkennend karakter heeft, betreft een, ook voor het LEI, hieuw werkterrein, waarvoor specifieke onderzoekinstru-menten en methodieken moeten worden opgebouwd.

De resultaten van dit veelomvattende onderzoek , uitgevoerd in Noord- en Oost-Nederland,zijn inmiddels in een algemene publi-katie bekend gemaakt 1). Van enkele belangrijke onderdelen worden de resultaten meer gedetailleerd in twee rapporten afzonderlijk gepubliceerd, waarvan de eerste reeds is verschenen 1). In de voorliggende publikatie zijn de voorschriften ten aanzien van het oprichten van agrarische bedrijfsbebouwing in gemeentelijke be-stemmingsplannen voor het buitengebied aan de orde gesteld. Deze voorschriften zijn, samen met die ten aanzien van het grondgebruik en de cultuurtechnische produktieomstandigheden, van grote beteke-nis voor de toekomst van de land- en tuinbouw.

Dit deel van het onderzoek werd uitgevoerd door F.M. de Noord, begeleid door Ir. P. van der Linden, beiden medewerkers van de af-deling Structuuronderzoek van het LEI.

ecteur,

Den Haag, januari 1978

(6)

Sam e n v a t t i n g

Het Landbouw-Economisch Instituut stelt een onderzoek in naar de gevolgen die gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied kunnen hebben voor de land- en tuinbouw. Dit onder-zoek wordt verricht aan de hand van de plannen van 29 gemeenten, verspreid over Noord- en Oost-Nederland.

In de voorliggende publikatie worden de voorschriften aan de orde gesteld die betrekking hebben op het oprichten van bedrij fs-bebouwing. Het gaat hierbij om vier groepen van voorschriften, t.w. :

voorschriften t.a.v. het bouwen op de bouwpercelen;

voorschriften t.a.v. het bouwen over de bouwperceelsgrenzen heen;

voorschriften t.a.v. het oprichten van niet aan het bouwper-ceel gebonden bedrijfsbebouwing buiten het bouwperbouwper-ceel; voorschriften t.a.v. het opnemen van nieuwe bouwpercelen. Beide laatstgenoemde groepen van voorschriften zijn nagegaan voor zover deze betrekking hebben op de situatie in de

bestem-mingsgroepen 1): agrarisch gebied, agrarisch gebied van landschap-pelijke waarde, agrarisch gebied van grote landschaplandschap-pelijke waar-de en natuurgebied. In waar-de bij het onwaar-derzoek betrokken plannen be-slaan deze vier groepen te zamen 129.963 ha cultuurgrond, waarin ruim 9900 agrarische bedrijven zijn gevestigd. De behandeling van het bouwen over de bouwperceelsgrenzen heen heeft, behalve op de vier bovengenoemde bestemmingsgroepen, ook betrekking op de be-stemmingsgroep bijzondere agrarische doeleinden (met ca. 280 agra-rische bedrijven).

In een bestemming gelden voor het bouwen op het bouwperceel in het algemeen dezelfde voorschriften, ongeacht de produktietak waarvoor de nieuwe bedrijfsbebouwing dient. Een uitzondering hier-op vormt de nieuwbouw t.b.v. intensieve veehouderij. In 19 onder-zoekgemeenten gelden hiervoor in tenminste één bestemming afwij-kende voorschriften, die steeds een zwaardere beperking voor de intensieve veehouderij betekenen dan voor de andere produktietak-ken (akkerbouw, rundveehouderij, fruitteelt en glastuinbouw). Voor 38% van de bedrijven gelegen in de vier bestemmingsgroepen houdt dit voorschrift in dat nieuwbouw voor intensieve veehoude-rij is toegestaan, mits daardoor geen gespecialiseerd bedveehoude-rijf ont-staat. In bijna 90% van deze gevallen is daarvan geen vrijstelling te verkrijgen. Voor nieuwbouw ten behoeve van intensieve

veehoude-1) Ten behoeve van het onderzoek zijn de in de plannen aangetrof-fen bestemmingen ingedeeld in een aantal bestemmingsgroepen.

(7)

rij als onderdeel van een gemengd bedrijf blijken de voorschriften in slechts één gemeente af te wijken van die t.a.v. nieuwbouw t.b.v. andere produktietakken.

Het effect van de voorschriften varieert naar de produktie-tak waarvoor wordt gebouwd. Een van de belangrijkste oorzaken hiervan is dat in de plannen weliswaar meestal geen verschillende voorschriften per produktietak van kracht zijn, maar dat de pro-duktietakken verschillende soorten van gebouwen nodig hebben. Doordat voor de rundveehouderij ook de mogelijkheid van torensilo-bouw in de beoordeling moet worden betrokken, zijn voor deze pro-duktietak de bouwmogelijkheden op het bouwperceel vaker minder gunstig dan voor de andere (behalve intensieve veehouderij in ge-specialiseerde bedrijfsvorm). Zo houden deze voorschriften op slechts 10% van de bedrijven geen enkele beperking voor de rund-veehouderij in, terwijl ze voor 36% een mogelijk zware beperking betekenen waarvan ontheffing onder eveneens mogelijk zwaar beper-kende voorschriften mogelijk is. Word de mogelijke noodzaak van torensilo's buiten beschouwing gelaten, dan wijkt het effect van de betreffende voorschriften t.a.v. het bouwen op het bouwperceel voor de rundveehouderij weinig af van dat voor de andere produktie-takken.

Nieuwbouw t.b.v. akkerbouw op het bouwperceel is op ruim een derde van de bedrijven mogelijk zonder enig beperkend voorschrift; t.b.v. glastuinbouw geldt dat op ruim de helft. Met mogelijk zwaar beperkende voorschriften waarvan onder eveneens zwaar beperkende voorschriften vrijstelling kan worden verkregen, heeft in het al-gemeen slechts een klein deel van de bedrijven te maken, het meest nog bij nieuwbouw t.b.v. fruitteelt (7%). Voorts wordt ruim twee vijfde tot de helft van de bedrijven, afhankelijk van de produk-tietak waarvoor wordt gebouwd, bij nieuwbouw op het bouwperceel geconfronteerd met mogelijk zwaar beperkende voorschriften waar-van geen vrijstelling mogelijk is. Onder laatstbedoelde voor-schriften nemen de door B en W te stellen "nadere eisen" aan de op te richten bebouwing een belangrijke plaats in; voor 95% van de betreffende bedrijven vormen zij namelijk de enige mogelijk zwaar beperkende voorwaarde voor het bouwen op het bouwperceel.

Bij vergelijking van de voorschriften in de vier beschouwde bestemmingsgroepen blijkt dat, naarmate aan de gronden een grote-re niet-agrarische waarde wordt toegekend:

de in de voorschriften voorkomende maximale afmetingen van de nieuwbouw - voornamelijk de hoogte (variërend van 6 tot 20 m ) of goothoogte (variërend van 4 tot 6 m)-geringer zijn; - een groter percentage bedrijven te maken kan krijgen met

mo-gelijk zwaar beperkende voorwaarden;

- nieuwbouw op het bouwperceel vaker moeilijk is te realiseren en aan zwaarder beperkende voorschriften is onderworpen. Het bouwen over de bouwperceelsgrenzen heen betreft zowel het wijzigen van de plaats en de vorm van het bouwperceel zonder

(8)

andering van de oppervlakte (in de plannen meestal aangeduid met verschuiving, verandering of afwijking), als het overschrijden van de bestaande bouwperceelsgrenzen en vergroting of uitbreiding van de bouwpercelen. Dat deze mogelijkheden in de bestemmingsplannen worden opgenomen, is voor de agrarische bedrijven van groot

be-lang.

Voor het overgrote deel van de bedrijven in de vijf beschouw-de bestemmingsgroepen - beschouw-de groep bijzonbeschouw-dere agrarische doeleinbeschouw-den wordt bij dit aspect ook behandeld-zijn deze bouwmogelijkheden te

realiseren middels een door B en W te verlenen vrijstelling. Spo-radisch is hiervoor een planwijziging of een nadere uitwerking van het plan, op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorgeschreven.

Voor 37% van de ruim 10.000 agrarische bedrijven, gelegen in de vijf beschouwde bestemmingsgroepen, bestaat de mogelijkheid van verschuiving, verandering of afwijking van de op de plankaart vastgelegde bouwperceelsgrenzen door middel van een vrijstelling. Hierdoor kan een zo doelmatig mogelijke situering van nieuwe be-drijf sbebouwing worden verwezenlijkt. Voor uitbreiding of vergro-ting van het oorspronkelijke bouwperceel dan wel overschrijding van de bestaande bouwperceelsgrenzen heeft 40% van de bedrijven een vrijstelling nodig en 2% een planwijziging of een nadere uit-werking van het plan. 6% van de bedrijven heeft hiertoe geen en-kele mogelijkheid, noch t.a.v. verschuiving etc. van de

bouwper-ceelsgrenzen. De overige bedrijven (15%) kunnen zowel uitbreiden etc. met vrijstelling als met planwijziging of nadere uitwerking. Hierbij heeft de mogelijkheid via vrijstelling steeds betrekking op een minder ingrijpende verandering.

De extra voorwaarden 1) in de desbetreffende voorschriften hebben alle betrekking op bescherming en/of behoud van de land-schappelijke en/of natuurwetenland-schappelijke waarde van de gronden en kunnen zwaar beperkend zijn. Extra bepalingen zijn uitsluitend aangetroffen bij de mogelijkheid van overschrijding of uitbreiding en vertonen een grote verscheidenheid. Sommige daarvan laten de betreffende bedrijven weinig ruimte.

De situatie in de bestemmingsgroepen kan als volgt worden ge-karakteriseerd:

- naarmate aan de niet-agrarische waarde(n) van de gronden een grotere betekenis is toegekend, is het percentage bedrijven dat over de bouwperceelsgrenzen heen kan bouwen, geringer; - naarmate aan de niet-agrarische waarde(n) een grotere bete-kenis is toegekend, is het percentage bedrijven dat voor dit aspect van het bouwen een vrijstelling van B en W,

voorafge-1) Overigens gelden voor de in dit kader op te richten bedrij fs-bebouwing dezelfde voorschriften als voor het bouwen op het bouwperceel.

(9)

gaan door een verklaring van geen bezwaar door GS, nodig heeft, groter en ook het percentage bedrijven dat wordt ge-confronteerd met mogelijk zwaar beperkende extra voorwaarden; van de meeste bedrijven gelegen in de bestemmingsgroep bij-zondere agrarische doeleinden, zijn de bouwpercelen van een dusdanige grootte (meestal 2 ha) dat uitbreiding ervan ge-woonlijk niet nodig zal zijn. De ligging ervan is meestal zo-danig dat elke vergroting zou gaan ten koste van een andere agrarische bestemming.

Niet aan het bouwperceel gebonden nieuwbouw (melkstallen en schuilgelegenheden voor mens en vee) is buiten het bouwperceel toegestaan op 24% van de cultuurgrond in de t.a.v. dit aspect be-schouwde vier bestemmingsgroepen. Evenwel is deze bouw op slechts 8% van dit areaal - geheel behorend tot de bestemmingsgroep agra-risch gebied - mogelijk zonder enig beperkend voorschrift, op 64% pas na vrijstelling en op 12% verboden.Dit laatste komt relatief veel voor op gronden in de bestemmingsgroep natuurgebied (67% van de cultuurgrond), terwijl dit percentage in de overige drie be-stemmingsgroepen varieert van 8 tot 13%. Naarmate aan de niet-agrarische waarden van de gronden een grotere betekenis is toege-kend, is op een toenemend deel van de cultuurgrond vrijstelling nodig om te bouwen, een vrijstelling waaraan mogelijk zwaar be-perkende voorschriften zijn verbonden (36% van de grond in agra-risch gebied, 57% in agraagra-risch gebied van landschappelijke waarde en 90% in agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde).

Onder de voorschriften die voor dit aspect van het bouwen zwaar beperkend kunnen zijn, nemen de "nadere eisen" die B en W hieraan kunnen stellen een zeer belangrijke plaats in. Deze kunnen met name worden gesteld t.a.v. de situering van de te bouwen melk-stallen en dergelijke (op 74% van het areaal met "nadere eisen"), maar ook t.a.v. de afmetingen (op 50%) en de landschappelijke aan-kleding (op 37%). Veelal is er sprake van een combinatie van de genoemde aspecten.

Hoewel stichting van nieuwe bedrijven nog maar weinig voor-komt, is het voor een verantwoorde ontwikkeling van de agrarische structuur van een gebied van belang dat de mogelijkheid daartoe aanwezig is. Men denke in dit verband o.m. aan boerderij verplaat-sing in ruilverkavelingsverband, hervestiging van voor niet-agra-rische doeleinden gekochte bedrijven en verplaatsing van bedrij-ven vanuit de bebouwde kom.

Aangezien nieuwe bebouwing buiten de op de plankaart aangege-ven bouwpercelen in principe niet is toegestaan, is voor het ves-tigen van bedrijven vrijstelling van dit verbod nodig, in welk ge-val nieuwe bouwpercelen op de plankaart moeten worden opgenomen. Dit betekent een grotere ingreep in het landschap dan bij de voor-gaande drie aspecten van het bouwen en vrijstelling hiervoor zal dan ook minder vaak, onder zwaardere voorschriften en via een moeilijkere procedure (planwijziging) kunnen worden verleend.

(10)

Overigens gelden op de nieuw op de piankaart op te nemen bouwpercelen dezelfde voorschriften t.a.v. het bouwen als op de reeds bestaande.

Op 9% van de cultuurgrond in de vier beschouwde bestemmings-groepen is het opnemen van nieuwe bouwpercelen op de plankaart niet mogelijk, op 64% van de grond kan hiervoor een vrijstelling worden verleend. Op 10% van het areaal is een nadere uitwerking van het plan noodzakelijk, terwijl op de overige 17% een moeilij-kere procedure (planwijziging) is voorgeschreven. Deze situatie geldt ongeacht het bedrij fstype van de nieuwe agrarische vesti-ging, met uitzondering van het gespecialiseerde intensieve veehou-derijbedrijf 1), waarvoor de mogelijkheden duidelijk ongunstiger zijn. De overeenkomstige percentages zijn dan namelijk achtereen-volgens: 19%, 48%, 9% en 24%.

Voor alle bedrijfstypen geldt dat, naarmate de gronden een grotere niet-agrarische waarde is toegedacht, het opnemen van nieuwe bouwpercelen op de plankaart minder vaak mogelijk is, bo-vendien moeilijker is te realiseren en het verschil in mogelijk-heden tussen gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven en bedrijven van een ander bedrij fstype groter wordt. Dit laatste geldt echter niet voor de bestemmingsgroep natuurgebied; hier kan namelijk voor geen enkel bedrij fstype een nieuw bouwperceel worden opgenomen.

De ten aanzien van het opnemen van nieuwe bouwpercelen gelden-de voorschriften behelzen voor het grootste gelden-deel van het gelden- desbe-treffende areaal uitsluitend voorwaarden en verder voor ongeveer gelijke delen uitsluitend bepalingen dan wel beide. De voorwaarden houden hoofdzakelijk verband met het landschap, de omgeving, de re-creatieve waarde van een gebied, het milieu e.d. Het areaal met mogelijk zwaar beperkende voorwaarden voor het opnemen van nieuwe bouwpercelen is naar verhouding dan ook groter, naarmate de gron-den een grotere niet-agrarische waarde is toegedacht. Dit geldt voor alle bedrijfstypen, doch voor gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven steeds op een groter areaal dan voor de overi-ge bedrijfstypen.

De bepalingen t.a.v. het opnemen van nieuwe bouwpercelen heb-ben betrekking op de maximale breedte en diepte dan wel oppervlak-te. Naarmate de niet-agrarische waarde van de gronden een grotere betekenis is toegekend, hebben deze bepalingen betrekking op een relatief aanzienlijk groter areaal. Vergeleken met de overige be-drij f stypen geldt dit in versterkte mate voor gespecialiseerde in-tensieve veehouderijbedrijven, terwijl de bepalingen voor dit type bovendien op een groter deel van de desbetreffende gronden zwaar beperkend kunnen zijn.

1) Voor een grondgebonden bedrijf met intensieve veehouderij gel-den dezelfde voorschriften als voor een bedrijf met alleen grondgebonden produktie.

(11)

Uit het voorgaande komt steeds weer naar voren dat het opne-men van een bouwperceel voor een gespecialiseerd intensief veehou-derijbedrijf moeilijker is te realiseren dan voor een bedrijf van een ander type. Voor de ca. 1 30..000 ha cultuurgrond behorend tot de bestemmingsgroepen agrarisch gebied, agrarisch gebied van land-schappelijke waarde, agrarisch gebied van grote landland-schappelijke waarde en natuurgebied in de 29 gemeenten van onderzoek, kunnen deze verschillen in de voorschriften 1) als volgt worden samenge-vat:

- voor gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven is op 46% van de grond vrijstelling van het verbod tot het opnemen van nieuwe bouwpercelen mogelijk zonder enig beperkend voor-schrift, voor andere agrarische bedrijven op 61%;

- voor gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven zijn aan die vrijstelling op 35% en voor andere bedrijven op 30% van het areaal, voorschriften verbonden die een zware beper-king kunnen inhouden;

op 19% van het areaal kunnen op geen enkele wijze gespecia-liseerde intensieve veehouderijbedrijven worden gevestigd, bedrijven van een ander type op slechts 9%.

Samenvoeging van de mogelijke gevolgen van de in het voor-gaande afzonderlijk behandelde groepen van voorschriften t.a.v. het bouwen verschaft inzicht in de invloed van bestemmingsplannen op deze activiteit als geheel. Dit is beperkt tot de voor

Noord-en Oost-Nederland belangrijkste produktietakkNoord-en,akkerbouw, rund-veehouderij en intensieve rund-veehouderij, waaruit blijkt dat de in-tensieve veehouderij hierbij de ongunstigste positie inneemt. On-geveer de helft van de ca. 9960 bedrijven in de bestemmingsgroepen agrarisch gebied, agrarisch gebied van landschappelijke waarde, agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde en natuurgebied zal namelijk bij het bouwen voor deze produktietak worden gecon-fronteerd met zwaar beperkende voorschriften. Voor de beide andere produktietakken is deze situatie minder ongunstig, zij het dat voor respectievelijk 44% en 92% van de bedrijven aan het bouwen t.b.v. akkerbouw of rundveehouderij voorschriften zijn verbonden die mogelijk zwaar beperkend kunnen zijn. De relatief gunstige po-sitie van de akkerbouw wordt nog benadrukt door het feit dat 36% van de bedrijven bij nieuwbouw voor deze produktietak geen enkele beperking zal ondervinden.

De oorzaken van de ongunstige situatie bij het bouwen voor intensieve veehouderij zijn hoofdzakelijk gelegen in de omschrij-ving van de bestemmingen, de oppervlakte van de toegekende bouw-percelen en het niet toestaan van gespecialiseerde bedrijven in bepaalde gebieden. Vooral de voorwaarde dat nieuwbouw voor

inten-1) De aard van de mogelijkheden, t.w. vrijstelling, planwijziging of nadere planuitwerking, is bij de bepaling van het effect buiten beschouwing gelaten.

(12)

sieve veehouderij niet mag leiden tot het ontstaan van een gespe-cialiseerd bedrijf, speelt hierbij een belangrijke rol. Deze is namelijk van kracht voor 38% van bovengenoemde ca. 9960 bedrijven.

Dat de bouwmogelijkheden voor de rundveehouderij ongunstiger zijn dan voor de akkerbouw, is vooral het gevolg van de bepalingen over de maximaal toegestane bouwhoogte, waardoor in vrijwel alle gemeenten van onderzoek de bouw van torensilo's is uitgesloten. Zonder verdiscontering van deze bouwmogelijkheid in de eindwaar-dering, zou de situatie voor de rundveehouderij aanmerkelijk gun-stiger zijn, maar toch nog ongungun-stiger dan die voor de akkerbouw. Dan zou namelijk slechts 12% van de bedrijven zijn gevrijwaard van beperkingen bij nieuwbouw voor rundveehouderij tegen 36% voor akkerbouw. Voorts zouden dan relatief meer bedrijven bij het bou-wen t.b.v. rundveehouderij te maken kunnen krijgen met mogelijk tot matig beperkende voorschriften dan bij het bouwen t.b.v. ak-kerbouw (resp. 43% en 19% van de bedrijven). Voor beide produktie-takken kunnen de voor het bouwen geldende voorschriften dan voor 44% van de bedrijven mogelijk zware beperkingen inhouden. Dit laatste wordt voornamelijk veroorzaakt door de hierin opgenomen bevoegdheid van B en W tot het stellen van "nadere eisen". Hier-mee blijkt namelijk 88% van de bedrijven met mogelijk zwaar beper-kende voorschriften t.a.v. nieuwbouw voor akkerbouw en rundveehou-derij te kunnen worden geconfronteerd.

Uit de eindwaardering naar bestemmingsgroep blijkt nog weer eens duidelijk dat een groter deel van de bedrijven te maken kan krijgen met beperkingen, naarmate aan de landschappelijke, natuur-wetenschappelijke en/of natuurhistorische waarden van een gebied een grotere betekenis wordt toegekend. De zwaarte van de beperkin-gen vertoont een overeenkomstig verloop. Een en ander geldt voor alle drie beschouwde produktietakken. Het is opvallend dat ook in de bestemmingsgroep agrarisch gebied nog zoveel bedrijven (ruim een derde van het totaal) bij het oprichten van agrarische bebou-wing, zowel t.b.v. akkerbouw als rundveehouderij (excl. torensilo-bouw), te maken kunnen krijgen met mogelijk zwaar beperkende voor-schriften. Daarvoor zijn vooral de eerdergenoemde "nadere eisen" verantwoordelijk. In de definitieve versie van de bestemmingsplan-nen zullen, als gevolg van uitspraken van De Kroon, deze "nadere eisen" niet meer voorkomen, althans niet in deze vage vorm, maar daarmee zullen de hiermee vergezeld gaande beperkingen niet zijn verdwenen. Wel zal door de gewijzigde, meer concrete vorm de thans nog voorkomende onduidelijkheid en onzekerheid van dit voorschrift verdwijnen.

(13)
(14)

1. A l g e m e e n

1. 1 I n l e i d i n g

Op 1 augustus 1965 werd de Wet op de Ruimtelijke Ordening van kracht. Op grond van artikel 10 van deze wet dient iedere ge-meente een bestemmingsplan vast te stellen voor het gebied dat niet tot de bebouwde kom behoort. In dit plan wordt de bestemming van de in het plan begrepen grond aangewezen. Er worden tevens, zo nodig, voorschriften gegeven omtrent het gebruik van de grond en de zich daarop bevindende opstallen. De wet geeft globaal aan wat de inhoud van het bestemmingsplan moet zijn, aan welke ver-eisten het plan moet voldoen en welke bevoegdheden de gemeenteraad heeft met betrekking tot het vaststellen van de inhoud van het plan.

Bij het opstellen van de gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied bleken zich problemen voor te doen ten aan-zien van de overwegende bestaande gebruiksvorm: landbouw 1 ) . Het beoordelen van de gevolgen voor de landbouw van de veelsoortige bestemmingen en voorschriften bleek in de praktijk op moeilijkheden te stuiten, vooral doordat er geen gegevens of normen b e -schikbaar zijn, waaraan een en ander kan worden getoetst.

Voor het agrarisch bedrijfsleven was dit aanleiding het Land-bouw-Economisch Instituut te verzoeken een onderzoek in te stellen naar de gevolgen die de gemeentelijke bestemmingsplannen voor het buitengebied kunnen hebben voor de landbouw. Ook de opstellers van deze plannen hebben hieraan behoefte ten einde beter gefun-deerde plannen te kunnen ontwerpen 2 ) .

Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van bestemmingsplannen voor het buitengebied van 29 in Noord- en Oost-Nederland gelegen gemeenten 3 ) . De verdeling van de gemeenten over de provincies is als volgt: Groningen 4 , Friesland 5, Drenthe 6, Overijssel 7 en Gelderland eveneens 7 (kaart 1 ) . Van alle 29 gemeenten was het bestemmingsplan voor het buitengebied bij het begin van het onder-zoek in 1973 in ieder geval vastgesteld door de gemeenteraad; enkele plannen waren (gedeeltelijk) goedgekeurd door GS.

1) Onder landbouw wordt verstaan het geheel van alle produktie-takken in de akker- en tuinbouw, de rundvee-, de varkens- en de pluimveehouderij.

2) Dit bleek o.m. op een studiedag, gehouden te Wageningen op 6 juni 1974, op initiatief van de Bond van Nederlandse Stede-bouwkundigen en het Landbouw-Economisch Instituut. 3) In 2 gemeenten (Apeldoorn en Winsum) betreft het partiële

(15)

In de algemene publikatie over dit onderzoek 1) en een eer-der verschenen artikel 2) is ingegaan op de benaming en de inhoud van de bestemmingen in de bestemmingsplannen voor het buitenge-bied. Daarbij werd een indeling gegeven van de gebieden waar cul-tuurgrond, grond in gebruik voor land- of tuinbouwdoeleinden, voorkomt in 7 bestemmingsgroepen. Een omschrijving van de bestem-mingsgroepen is opgenomen in bijlage 1. Deze 7 groepen en de daar-bij betrokken oppervlakte cultuurgrond zijn:

I Agrarisch gebied 85917 ha II Agrarisch gebied van landschappelijke waarde 33557 ha III Agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde 8486 ha IV Natuurgebied 2003 ha V Bijzondere agrarische doeleinden 458 ha VI Niet-agrarische bestemming, anders dan natuurgebied,

waar de landbouw, voor zover aanwezig, nog mag

worden uitgeoefend 693 ha VII Voorlopige agrarische bestemming 456 ha

In deze publikatie wordt ingegaan op de voorschriften die betrekking hebben op het bouwen en hiervoor aangeven wat wel en niet mag. Hiertoe zijn in vrijwel alle bij het onderzoek betrok-ken gemeentelijke bestemmingsplannen buitengebied op de daarbij behorende plankaart grondvlakken rond bestaande agrarische ge-bouwencomplexen ingetekend. Deze z.g. bouwpercelen 3) zijn te be-schouwen als een naar oppervlakte, situering en begrenzing aan de plaatselijke situatie aangepast erf. In het algemeen zijn ze zo-danig geprojecteerd dat de desbetreffende agrariër voldoende mo-gelijkheden heeft om binnen de grenzen ervan zijn bedrijfsbebou-wing uit te breiden.

Met deze methode van bouwpercelen kan enerzijds de plaats van de agrarische bebouwing worden geregeld en anderzijds met een beperkt aantal voorschriften worden volstaan. Met behulp van bouw-percelen kan ook in een gebied met een grotere niet-agrarische functie het bouwen zorgvuldiger worden geregeld. Soms zijn deze wat kleiner en in een aantal gevallen (b.v. in natuurgebieden) omvatten ze uitsluitend de bestaande bebouwing. Bij dit systeem kan men derhalve zeer gedifferentieerd te werk gaan. Bovendien biedt de duidelijkheid op de plankaart de betrokkenen een grotere rechtszekerheid. Ook kan hiermee eventuele ongepaste bebouwing uit het buitengebied worden geweerd.

1) P. van der Linden e.a.: De planologische bestemming van land-en tuinbouwgrondland-en. LEI-publikatie No. 2.100,1977. 2) J.G.M. Helder: Bestemming en inhoud van bestemmingen

buiten-gebied, Stedebouw en Volkshuisvesting, mei 1975, blz. 192-196. 3) Andere in de plannen aangetroffen benamingen voor deze

grond-vlakken zijn: huisplaats, bouwblok en bebouwingsvlak.

(16)

In één van de onderzochte plannen worden naast bouwpercelen bouwstroken gehanteerd. Deze kunnen worden beschouwd als kaders waarbinnen bouwpercelen kunnen worden vastgesteld, daarbij reke-ning houdend met de plaats van andere bouwpercelen. In enkele an-dere plannen zijn op de plankaart geen bouwpercelen ingetekend, hoewel daarvan in de voorschriften wel sprake is. Deze zullen on-getwijfeld in een later stadium van het plan alsnog (moeten) wor-den aangegeven op de plankaart.

1.2 De verschillende bouwwerken en vormen van bouwen in b e s t e m m i n g s p l a n n e n

Zoals in 1.1 reeds werd opgemerkt, wordt in de bestemmings-plannen de plaats van het bouwen in de meeste gevallen geregeld door het aangeven van bouwpercelen. De bouwpercelen zijn dan de plaats waar, onder zekere voorwaarden, gebouwen kunnen worden op-gericht die aan het bedrijfscentrum zijn gebonden. Er zijn echter ook bouwwerken als melkstallen en schuilgelegenheden, die juist op enige afstand van het bedrijfscentrum nodig zijn. In de meeste bestemmingsplannen wordt de mogelijkheid tot het oprichten van dergelijke bouwwerken apart geregeld.

Het kan voorkomen dat het bouwperceel zodanig is gelegen of een zodanige vorm heeft, dat een nieuw bedrijfsgebouw niet binnen de aangegeven grenzen ervan kan worden opgericht. In verband hier-mee zijn in de hier-meeste bestemmingsplannen aparte voorschriften op-genomen die het - onder bepaalde voorwaarden - mogelijk kunnen maken de grenzen van het bouwperceel te verleggen of te over-schrijden.

In de voorschriften van de meeste bestemmingsplannen zijn voor een deel van de gemeente mogelijkheden voor het verkrijgen van een geheel nieuw bouwperceel geopend. Die mogelijkheden zijn veelal aan strikte voorwaarden en bepalingen gebonden en kunnen gepaard gaan met een langdurige procedure. Ook wordt daarbij soms een uitzondering gemaakt voor bedrijven met uitsluitend intensie-ve intensie-veehouderij.

Elk van de hiervoor aangegeven vormen van bouwen en bouw-werken heeft zijn eigen betekenis voor de agrarische bedrijven. Zij zullen dan ook in de hoofdstukken 2, 3 en 4 afzonderlijk worden behandeld.

1.3 De te behandelen be stemmingsgroepen

De in deze publikatie te behandelen aspecten zullen in het algemeen worden nagegaan aan de hand van de voorschriften geldend voor de gronden behorend tot de bestemmingsgroepen agrarisch bied, agrarisch gebied van landschappelijke waarde, agrarisch ge-bied van grote landschappelijke waarde en natuurgege-bied. De

(17)

situ-atie in de bestemmingsgroep bijzondere agrarische doeleinden zal alleen in hoofdstuk 3.1 meer uitgebreid worden besproken. Verder zal in dit verslag aan deze bestemmingsgroep beperkt aandacht worden besteed.

De bestemmingsgroepen niet-agrarische bestemming anders dan natuurgebied waar de landbouw, voor zover aanwezig, nog mag wor-den uitgeoefend en voorlopige agrarische bestemming worwor-den in deze publikatie buiten beschouwing gelaten. In verband met het karakter van deze bestemmingen zijn op de hiertoe behorende gron-den in het algemeen geen bouwpercelen meer aangegeven en mag er vrijwel geen bebouwing meer worden opgericht. Soms is echter de bouw van kleine en tijdelijke gebouwtjes nog gedurende een beperkt aantal jaren mogelijk. In de onderzochte plannen geldt dit voor circa een derde van het areaal behorend tot de bestemmingsgroep voorlopige agrarische bestemming.

1.4 De methode voor het bepalen van de mate van b e -perking voor de land- en tuinbouw

Zolang men de cultuurgrond niet wil gebruiken voor produktie-takken die niet zijn toegestaan en zolang er geen behoefte be-staat om gebouwen op te richten of werkzaamheden uit te voeren die in strijd met de voorschriften zijn, kan er van een beperking geen sprake zijn. Zodra men echter veranderingen in het grondge-bruik of de cultuurtechnische produktieomstandigheden wil aan-brengen of bouwwerken wil oprichten terwijl dit niet is toege-staan, kan een beperking ontstaan. Of dit het geval zal zijn en in welke mate hangt af van de aard van de voorschriften. Hierbij moet ook rekening worden gehouden met de vraag of vrijstelling van het bepaalde kan worden verkregen en welke beperkingen aan die vrijstelling kunnen zijn verbonden. Bovendien kan het hierbij verschil maken voor welke produktietak de desbetreffende bouw-werken of werkzaamheden worden uitgevoerd.

Om deze factoren in aanmerking te kunnen nemen is een waar-deringssysteem ontworpen. In de appendix is de toegepaste me-thodiek weergegeven in een waarderingsschema en nader omschreven.

1.5 Indeling van het verslag

In hoofdstuk 2 worden de voorschriften omtrent het oprichten van nieuwe bedrijfsbebouwing op de bouwpercelen behandeld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in bedrij fsbebouwing t.b.v. de

produk-tietakken akkerbouw, rundveehouderij, intensieve veehouderij (= veredeling), fruitteelt en glastuinbouw. Andere bouwvormen zoals verbouwen, gedeeltelijk vernieuwen en uitbreiden van bestaande bouwwerken blijven buiten beschouwing.

Een gevolg van het aangeven van bouwpercelen is dat het

(18)

wen buiten bouwpercelen in beginsel niet is toegestaan. Een uit-zondering hierop vormt gewoonlijk het oprichten van "bouwwerken van geringe omvang, geen gebouwen zijnde", zoals melk- en voer-plaatsen, hekken, afrasteringen etc. In hoofdstuk 3 wordt nage-gaan of en zo ja op welke wijze agrarische bedrijfsbebouwing bui-ten de bouwpercelen mag worden opgericht. Allereerst wordt dit aangegeven voor de in hoofdstuk 2 behandelde bedrijfsbebouwing en vervolgens voor gebouwen die i.v.m. de agrarische bedrijfsvoering niet uitsluitend aan het bouwperceel zijn gebonden. Tot deze laat-ste categorie kunnen worden gerekend de veldschuur, de melkstal en de schuilgelegenheid voor mens en vee.

In het volgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de mo-gelijkheden van nieuwe agrarische bouwpercelen in het buitenge-bied. De betekenis van de gezamenlijke voorschriften t.a.v. de verschillende bouwvormen voor het bedrijf als geheel wordt nage-gaan in hoofdstuk 5. Het verslag wordt afgesloten met een slot-beschouwing.

(19)

2 . V o o r s c h r i f t e n v o o r h e t b o u w e n

o p d e b o u w p e r c e l e n

2.1 Inleid ing

In 2.2 staat de betekenis van deze voorschriften voor de ver-schillende produktietakken centraal. In 2.3 komt de aard van de voorschriften m.b.t. nieuwbouw op de bouwpercelen ter sprake, zo-wel van de bepalingen als van de voorwaarden. De bepalingen (bv. hoogte, dakhelling) zijn als beperkend aangemerkt, indien zij be-neden de in bijlage 3 weergegeven minimummaten zijn gelegen. Deze zijn tot stand gekomen in overleg met het consulentschap voor boerderijbouw en de regionale specialisten. De normen gelden voor nieuwbouw van moderne bedrijfsgebouwen naar de inzichten van 1975. Voor de toegepaste waardering van de voorwaarden zij verwezen naar het algemeen verslag van het onderzoek, LEI-publikatie no. 2.10.0, blz.20 .

Het bouwen op de bouwpercelen op de in 14 onderzochte gemeen-ten aangetroffen gronden behorend tot de bestemmingsgroep bijzon-dere agrarische doeleinden zal hier globaal worden behandeld. In

12 van deze 14 gemeenten zijn deze gronden of een deel ervan

na-melijk uitsluitend bestemd voor bedrijfsbebouwing t.b.v. de inten-sieve veehouderij. In 2 daarvan mag op het andere deel uitsluitend bedrijfsbebouwing t.b.v. tuinbouw (in de meest uitgebreide zin) worden opgericht. In één andere gemeente mogen op het andere deel van deze gronden uitsluitend kassen worden gebouwd.

In 8 van bovengenoemde 14 gemeenten zijn de voorschriften t.a.v. de oprichting van bedrijfsbebouwing op geen enkele wijze beperkend voor de op deze gronden toegestane produktietak. In de overige zes kan dit wel het geval zijn, aangezien B. en W. daar "nadere eisen" kunnen stellen aan de op te richten bebouwing. In 4 gemeenten daarvan zowel t.a.v. de situering als de afmetingen, in één uitsluitend t.a.v. de situering en in een andere uitslui-tend t.a.v. de landschappelijke aankleding. Of nieuwbouw op deze gronden al dan niet economisch verantwoord zal zijn, zal mede af-hangen van de inhoud die het betreffende college van B. en W. aan het begrip "nadere eisen" zal geven.

2.2 De bouwmogelijkheden

In het onderzochte buitengebied van de 29 gemeenten is door een globale terreinverkenning vastgesteld, dat er ruim 9900 agra-rische bedrijfscomplexen zijn gelegen op gronden behorend tot de 4 bestemmingsgroepen agrarisch gebied, agrarisch gebied van land-schappelijke waarde, agrarisch gebied van grote landland-schappelijke >i- waarde en natuurgebied. Blijkens de plankaarten heeft een zeer

klein deel hiervan (minder dan 0,5%), gelegen in 3 gemeenten, geen 20

(20)

bouwperceel gekregen. Deze bedrijven hebben derhalve geen enkele

mogelijkheid om bij het bestaande bedrijfscomplex nieuwe

bebou-wing op te richten. Gezien de gevolgde werkwijze is het overigens

niet uitgesloten dat dit in werkelijkheid met nog meer bedrijven

het geval is.

De bouwmogelijkheden op de bouwpercelen voor de agrarische

bedrijven met een bouwperceel zijn in tabel 2.1 weergegeven per

produktietak. De situatie per bestemmingsgroep is neergelegd inde

bijlagen 2a en 2b. D

e

mogelijkheden zijn aangegeven voor de

ver-schillende produktietakken ongeacht het feit of ze ter plaatse al

dan niet aanwezig zijn.

Tabel 2.1 Bedrijven naar bouwmogelijkheden op de bouwpercelen

(in de bestemmingsgroepen I, II, III en IV 1 ) ; in %)

Bouwmoge- Akker- Rundvee- Intensieve Fruit-

Glas-lijkheid 2) bouw houderij veehouderij 3) teelt tuinbouw

1 36 J 2,6. lójO 4]_,9 54^5

__2_.l 1_9J ^ _ - - -~

4.4 1,1 36,0 ~ 5,7 7,2 1,1

4_.6_ 4 3 J 54,0_ 29

a

0 50,_3 42,_6_

5.1 2,5

5.4 4,4

-_5_.6 - - 23j.3_

0j\

9_,1_

"• 6.4 ~ ~ 0,0 0,0 8,7 ~ 0,0 0,5

6.6 0,4 0,4 0,4 0,5 1,2

Totaal 100 100 100 100 100

1) Zie voor de verklaring van deze cijfers blz.16.

2) Zie voor de verklaring van de code de appendix.

3) Incl. in gespecialiseerde bedrijfsvorm.

Op een zeer klein deel van de bedrijven, gelegen in 2

gemeen-ten, is het oprichten van enige bedrijfsbebouwing op het

bouwper-ceel niet toegestaan (waardering 6.6). Dit geldt t.a.v. kassen ook

voor een wat groter deel, gelegen in een andere gemeente. In het

bestemmingsplan van laatstgenoemde gemeente is evenwel een gebied

van 46 ha behorend tot de bestemmingsgroep bijzondere agrarische

doeleinden opgenomen, waarin 34 bedrijven zijn gelegen en het

bou-wen van kassen zowel binnen als buiten de bouwpercelen is

toege-staan zonder enig beperkend voorschrift.

De voorschriften t.a.v. nieuwbouw op de bouwpercelen zijn voor

akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw in aanmerkelijk meer

geval-len gunstig dan voor rundveehouderij en intensieve veehouderij.

Dit komt o.m. tot uiting in het naar verhouding grotere aantal

be-drijven waar de betreffende voorschriften geen beperking inhouden

(waardering 1 ) . Met name voor de intensieve veehouderij zijn de

uit de voorschriften voortvloeiende beperkingen t.a.v. nieuwbouw op

(21)

het bouwperceel in het algemeen zwaar. Zo worden vaak t.a.v. nieuw-bouw uitsluitend voor deze produktietak zwaar beperkende voor-schriften aangetroffen, waarvan geen dan wel onder mogelijk zwaar beperkende voorwaarden en/of bepalingen vrijstelling kan worden verkregen (waardering 5.6 resp. 5.4). Dit geldt voor ca. 38% van de bedrijven en komt voor in 15 gemeenten van onderzoek. In vrij-wel al deze gevallen is dit een gevolg van het voorschrift, dat nieuwbouw t.b.v. intensieve veehouderij alleen is toegestaan, dien daardoor geen gespecialiseerd bedrijf ontstaat. Voor de in-tensieve veehouderij van een gemengd bedrijf blijken de voor-schriften t.a.v. nieuwbouw in het algemeen hetzelfde effekt te hebben als voor akkerbouw, fruitteelt en glastuinbouw. Een uitzon-dering hierop geldt voor 9% van alle bedrijven, waar nieuwbouw voor intensieve veehouderij alleen is toegestaan na vrijstelling onder mogelijk zwaar beperkende voorschriften (waardering 6.4). Verschillen tussen bestemmingsgroepen

Uit bijlage 2b blijkt dat, naarmate andere dan agrarische waarden van de grond groter worden geacht, voor alle produktietak-ken nieuwbouw op de bouwpercelen in meer gevallen moeilijk is te realiseren en in meer gevallen onder zwaardere beperkingen. Bij de bestemmingsgroep agrarisch gebied van grote landschappelijke waar-de blijkt dit niet op te gaan t.a.v. nieuwbouw voor intensieve

veehouderij. Dit is voornamelijk een gevolg van de ligging van 290 bedrijven in 2 tot deze groep behorende bestemmingen in één gemeente, waar t.a.v, nieuwbouw voor intensieve veehouderij op het bouwperceel mogelijk zwaar beperkende voorschriften gelden waar-van geen vrijstelling mogelijk is (waardering 4.6). Het betreft dus in wezen een nuanceverschil.

2.3 De aard van de v o o r s c h r i f t e n

In het algemeen gelden in een bestemming voor de verschillende produktietakken dezelfde voorschriften t.a.v. op de bouwpercelen op te richten bebouwing. In J9 gemeenten van onderzoek worden evenwel gronden behorend tot tenminste één van de bestemmings-groepen I tot en met IV 1) aangetroffen, waar afwijkende voor-schriften t.a.v. nieuwbouw voor intensieve veehouderij (incl. in gespecialiseerde bedrijfsvorm) voorkomen. Deze voorschriften hou-den steeds een zwaardere beperking in dan die t.a.v. de nieuwbouw voor andere produktietakken in hetzelfde gebied.

2.3.1 De bepalingen

De in de voorschriften t.a.v. nieuwbouw op de bouwpercelen aangetroffen bepalingen hebben vooral betrekking op de maximale

1) Zie voor de verklaring van deze cijfers blz. '6. 22

(22)

hoogte (in 21 gemeenten). Voorts is t.a.v. dit aspekt in 6 gemeen-ten sprake van een maximale goothoogte, wordt in 5 een maximale en in 2 een minimale dakhelling voorgeschreven.

De aangetroffen maximale hoogte, toegestaan zonder dat vrij-stelling nodig is, varieert van 6 tot 20 m. Hiervan is in 19 van

de 21 gemeenten vrijstelling tot een grotere hoogte mogelijk, va-riërend van 8,5 tot 21 m. Voorts is in 5 gemeenten de zonder vrij-stelling toegestane hoogte voor "andere bouwwerken, geen gebouw zijnde" (bv. silo's) lager dan voor andere bedrijfsgebouwen, in 2 andere hoger. In al deze 7 gemeenten is evenwel de bij vrijstel-ling toegestane hoogte voor eerstgenoemde bebouwingssoort even hoog of hoger dan die voor andere bedrijfsbebouwing.

De aangetroffen maximale goothoogte, toegestaan zonder vrij-stelling, varieert van 4 tot 6 m, waarvan in slechts één van de

betreffende 6 gemeenten vrijstelling tot een grotere hoogte is te verkrijgen. Wel geldt in 3 gemeenten zonder deze mogelijkheid de maximaal voorgeschreven goothoogte uitsluitend voor minimaal 80% van de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel. Voor de resteren-de 20% is geen maximale goothoogte voorgeschreven (in 2 gemeenten) dan wel een hogere (7 m, in één gemeente).

Zowel de zonder als bij vrijstelling toegestane hoogte is la-ger naarmate de agrarische funktie van het gebied lala-ger wordt ge-waardeerd. De aangetroffen voorschriften betreffende de hoogte houden met name t.a.v. nieuwbouw voor rundveehouderij een mogelijk zware beperking in. Dit blijkt voornamelijk een gevolg te zijn van het betrekken van de mogelijkheid van torensilobouw op de bouw-percelen in de beoordeling van de voorschriften (zie tabel 2.2). Tabel 2.2 Bouwmogelijkheden voor rundveehouderij op de

bouwper-celen

Totaal aant. bouwperceel incl. torensilo 9916 excl. " 9916

% bedrijven met bouwmogelijkheid 1) 1 2.2 2.6 4.4 4.6 6.4 6.6 9,6 - - 36,0 54,0 0,0 0,4 45,7 1,8 7,9 1,1 43,1 0,0 0,4 1) Zie voor de verklaring van de code de appendix.

Wordt de torensilo buiten beschouwing gelaten, dan zijn er aanmerkelijk meer bedrijven waar de voorschriften geen beperking opleveren voor nieuwbouw voor rundveehouderij op het bouwperceel. Voorts heeft vrijwel geen bedrijf bij realisering van deze nieuw-bouw dan nog te maken met mogelijk zware beperkingen, waarvan on-der eveneens mogelijk zwaar beperkende voorschriften vrijstelling kan worden verleend (waardering 4.4). De situatie voor de rundvee-houderij komt dan ongeveer overeen met die voor de fruitteelt (zie tabel 2.1 op blz. 21).

(23)

2.3.2 De voorwaarden

Aan vrijwel alle bedrijven met een bouwperceel is binnen de grenzen hiervan nieuwbouw toegestaan voor alle produktietakken, m.u.v. intensieve veehouderij in gespecialiseerde bedrijfsvorm. Voor ruim de helft ervan zijn hieraan geen voorwaarden verbonden. De overige bedrijven krijgen bij nieuwbouw op het bouwperceel te maken met mogelijk zwaar beperkende voorwaarden. Hieronder nemen de door B. en W. te stellen "nadere eisen" aan de op te richten

bedrijfsbebouwing een zeer belangrijke plaats in. Voor 95% van de bedrijven met mogelijk zwaar beperkende voorwaarden t.a.v. dit as-pekt vormen de "nadere eisen" namelijk de enige mogelijk zwaar be-perkende voorwaarde. Ook wanneer rekening wordt gehouden met de aangetroffen bepalingen t.a.v. nieuwbouw op de bouwpercelen, blijkt de grote invloed van de "nadere eisen". Zij vormen namelijk voor 88% van de bedrijven met mogelijk zware beperkingen voor nieuwbouw t.b.v. akkerbouw de enige beperking van dit gewicht. Het overeenkomstige cijfer is voor de rundveehouderij (excl. to-rensilobouw) 94%, voor de fruitteelt 72% en voor de glastuinbouw 95% van de bedrijven.

Naarmate de niet-agrarische betekenis van het gebied waarin de bedrijven liggen, groter is, kunnen naar verhouding meer bedrijven te maken krijgen met door B. en W. te stellen "nadere eisen" aan nieuwbouw op het bouwperceel. Deze kans bestaat in de bestemmings-groep agrarisch gebied voor 37% van de hierop gevestigde bedrij-ven met een bouwperceel. De overeenkomstige percentages voor de groepen agrarisch gebied van landschappelijke waarde, agrarisch gebied van grote landschappelijke waarde en natuurgebied zijn in die volgorde 48, 83 en 88. De "nadere eisen" aan nieuwbouw op het bouwperceel hebben bij 17% van de betreffende bedrijven uitslui-tend betrekking op de situering van de op te richten bebouwing en bij 30% uitsluitend op de landschappelijke aankleding ervan. Voor

11% van de bedrijven hebben de "nadere eisen" betrekking op de situering, afmetingen en landschappelijke aankleding en voor 40% op de situering en afmetingen, in enkele gevallen in combinatie met nog andere aspekten.

(24)

3. V o o r s c h r i f t e n v o o r het b o u w e n

b u i t e n de b o u w p e r c e l e n D

Zoals al eerder werd opgemerkt, betekent het hanteren van bouwpercelen tegelijkertijd het zoveel mogelijk beperken van het oprichten van (bedrijfs)bebouwing tot binnen de op de plankaart vastgelegde bouwperceelsgrenzen. Dit zou, ook omdat een bestem-mingsplan pas na 10 jaar behoeft te worden herzien, een verant-woorde ontwikkeling van de agrarische bedrijven in de weg kunnen

staan. Om dit te voorkomen zijn hieromtrent in de meeste plannen voorschriften opgenomen. Daaraan wordt in 3.1 aandacht besteed. In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt nagegaan in hoeverre er buiten de bouwpercelen bouwmogelijkheden zijn voor bedrijfsbe-bouwing die i.v.m. de agrarische bedrijfsvoering niet uitsluitend aan het bouwperceel is gebonden. Dit kan vooral van belang zijn voor bedrijven met een minder gunstige verkaveling. Van de tot deze categorie behorende bedrijfsbebouwing zullen alleen de bouw-mogelijkheden voor de melkstal en de schuilgelegenheid voor mens en vee aan de orde worden gesteld. De veldschuur, die ook tot de-ze categorie behoort, blijft buiten beschouwing. Hieraan is door de toenemende mechanisatie in de akkerbouw steeds minder behoefte op ver van het bedrijf gelegen grond.

3.1 B o u w m o g e l i j k h e d e n voor aan het bouwperceel g e b o n -den bedrij fsbebouwing 2)

De t.a.v. dit aspect in de onderzochte bestemmingsplannen aangetroffen voorschriften hebben betrekking op een drietal moge-lijkheden t.w. :

a. wijziging van de plaats en vorm van het bouwperceel zonder verandering van de vastgelegde oppervlakte (verschuiving, verandering, afwijking);

b. overschrijding van de bestaande bouwperceelsgrenzen; c. vergroting of uitbreiding van het bouwperceel.

Voor het overgrote deel van de bedrijven zijn deze mogelijk-heden, voor zover in de betreffende plannen vermeld, realiseerbaar middels een door B. en W. te verlenen vrijstelling (zie ook tabel 3.1 op blz. 26). In sommige gevallen moet daartoe eerst een ver-klaring van geen bezwaar door G.S. worden afgegeven. Voorts is

1) Excl. de voorschriften voor het opnemen van nieuwe bouwpercelen'. 2) Bedrij fsbebouwing die o.a. uit doelmatigheidsoverwegingen en

i.v.m. een beter toezicht van de ondernemer zo dicht mogelijk bij zijn woning dient te zijn gelegen.

(25)

m a u o H Q

<

ta

>

4-1 S ce)

«

i>4!

.

u B a n i i c i eu <U Ol i 1 - H a) M J3 -a 1 s I m 01 a i oo g c eu 4-1 a 01

>

a a i 4-1 e^s <u u eu

>

M 3

à

u o

^

M 4-1 B ffl ffl &S

.

4-1 C a

«

c I ai ai a) bo g I • r - i 1 * H a) h JD - o 1 c 1 a) a) eu »o g c 0) 4-t C a i

>

C ai 4-1 I U C C I ai E nj ai ai ai et) oo g 4J B-S 4 J S et) M al J2 1 ai M U • 3 C a) ai S ai > C ai 4-1 .fi

^

• i - i 1-H 0) Ö0

a

<u A r * • " - ) ••H . - 1 0) 0 0 i-H (U U U 0)

g-3 (NJ Q — ~ tN o r-. GO en | — I | CM (N <r l l l en — i i l — r » oo — m | i 0 0 0 0 — <N O I I — en \o I — r- o i — m <r oo m r n i * - CM - * m c -1-4

>

• H 3 J 5 U en M a i

>

M C • H • O •!-) ai H . O 4-1 • H 3 CN M C • H • O • H a i u • H S C a a . ^ + CN 0 0 c M CI) u m r - l <U <D o M O)

g-3 O X I 0 0 c •r-t >—1 .-) a> • u C0 •<-) • • H O M U > tt) 0 0 c - H r - l i-i a) • p CO • r - ) • H M

>

o o > 3 u • H 3 C ni i—i PM O

>

N " - 1 3 a et) .-) O i E 00 E 00 r H T ) i-H T 3 CO U 10 | 4 n T 4 U - H ai ai > 3 > 3 o o J 3 h

«

«

S 1 3 C O U 0 0 u 3 3 4J 4-1 • a /-> c c tu ai U 4-1 o C £ ai ai tu J= a 01 S 0 0 tu 0 0 CN c — r H * H * m r H / - s CD — M 4-1 00 O C 4-1 'r-t U E 01 • H T> 14 4-1 tt) tu ctj B

3

c 01 S OO et) C et) • H u g co B oi 0) oo 4J 0) co o 01 4-1 J 3 CO C I >H e .*s • H et) 4J 3 to O l «4-1 0 0 - t - i eu * H r-4 14 t u i d oo eu J 3 B " - ! eu •r4 T3 N C 01 C « J 01 e n > Ol • n U - H 4J M Ol •a ,a 01 4 3 01 T)

—' •

eu 0 0 • H N 01 S B cel et) M et) et) •a 01 •a C et)

>

B \ai \eu ta C eu 4J co B • H B C • H M al B " - 1 - H N C eu 4-1 B 01 S S 01 0 0 eu N

>

01 0 0 C eu

>

• - - i • H U • a 01 j O c eu ai 0 0 »4-1 o B 01 4J E Ol 2 B eu 0 0 m B 01

>

a) 0 0 eu oo B et) ce) B 01 f - 1 eu O u a i

s-

3 O • a P 4J M 00 — cvj m 26

(26)

t.a.v. dit aspect sporadisch een mogelijkheid tot planwijziging of tot nadere uitwerking van het plan aangetroffen, beide op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

(W.R.O.).

In 12 gemeenten van onderzoek komen aaneengesloten complexen gronden behorend tot de bestemmingsgroepen I tot en met V 1) voor waarin geen enkel bedrijf is gevestigd. In deze veelal kleine ge-bieden speelt het hier te behandelen aspect derhalve niet. Op de overige tot deze groepen behorende gronden in de 29 onderzoekge-meenten zijn ruim 10.000 agrarische bedrijven gevestigd. Hiervan heeft 6% geen enkele mogelijkheid om zijn op de betreffende plan-kaar t aangegeven bouwperceel of bouwperceelsgrenzen te wijzigen

(in 10 gemeenten) of geen bouwperceel toegewezen gekregen. Voor 37%, gelegen in 12 gemeenten, bestaat de mogelijkheid om tot ver-schuiving, verandering of afwijking van de vastgelegde bouwper-ceelsgrenzen te komen middels een vrijstelling, waardoor nieuwe bedrijfsbebouwing zo doelmatig mogelijk kan worden gesitueerd. Uitbreiding 2) van het oorspronkelijke bouwperceel is voor 40% van de bedrijven (in 10 gemeenten) mogelijk middels een vrijstelling. Hiervoor heeft 2% van de bedrijven (in 2 gemeenten) een

planwijziging of planuitwerking nodig. Voor 15% van de bedrijven, gelegen in 3 gemeenten, is uitbreiding 2) van het bouwperceel mo-gelijk zowel bij vrijstelling als bij planwijziging of nadere uit-werking van het plan. Laatstgenoemde mogelijkheden hebben dan

steeds betrekking op een grotere verandering dan de mogelijkheid bij vrijstelling. Dit is overigens ook het geval bij de

vrijstel-lingsmoge lijkheid waarvoor eerst een verklaring van geen bezwaar door G.S. dient te worden afgegeven vergeleken met de

vrijstel-lingsmogelijkheid waarvoor zulks niet is vereist.

3.1.1 De situatie naar bestemmingsgroep

Voor elk van de bestemmingsgroepen I tot en met V 1) is in tabel 3.1 een schematisch overzicht van de verschillende wijzi-gingsmogelijkheden van de bouwpercelen of bouwperceelsgrenzen ge-geven .

T.a.v. dit aspect van het bouwen blijken er tussen de bestem-mingsgroepen agrarisch gebied en agrarisch gebied van

landschappe-lijke waarde nauwelijks verschillen te bestaan. Uit het basisma-teriaal is echter gebleken dat in groep II voor relatief meer be-drijven eerst een verklaring van geen bezwaar door G.S. dient te worden afgegeven alvorens B. en W. vrijstelling kunnen verlenen. Voorts worden in die groep naar verhouding meer bedrijven

gecon-1) Zie voor de verklaring van deze cijfers blz. 16.

2) Incl. vergroting van het bouwperceel en overschrijding van de bouwperceelsgrenzen.

(27)

fronteerd met mogelijk zwaar beperkende extra 1) voorwaarden die aan een dergelijke vrijstelling zijn verbonden. Deze hebben alle betrekking op bescherming en/of behoud van de landschappelijke-en/of natuurwetenschappelijke waarden van de betreffende gronden.

Vergeleken met de groepen I en II kunnen van relatief weinig bedrijven gelegen op gronden behorend tot bestemmingsgroep III de bouwperceeIsgrenzen worden gewijzigd. Naar verhouding kunnen ech-ter wel vaak deze grenzen worden overschreden of de bouwpercelen worden uitgebreid. Laatstgenoemde mogelijkheid komt in bestem-mingsgroep IV daarentegen nergens voor. Voor zover in beide laatst*-genoemde groepen mogelijk zwaar beperkende voorwaarden aan de hiervoor te verlenen vrijstelling zijn verbonden, zijn deze even-eens gericht op bescherming en/of behoud van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de betreffende gronden.

De situatie in groep V blijkt weinig van die in de groepen I en II af te wijken. Dit wordt veroorzaakt door een tot eerstge-noemde groep behorend gebied van 300 ha in één gemeente, waarin 90 bedrijven zijn gelegen die middels een vrijstelling hun bouw-perceel kunnen uitbreiden. Overigens zijn de bouwpercelen in de meeste tot groep V behorende bestemmingen reeds van een zodanige grootte, dat aan uitbreiding ervan voorlopig waarschijnlijk geen behoefte zal bestaan. Bovendien zijn de meeste van deze bouwper-celen omgeven door gronden waarop een andere agrarische bestem-ming is gelegd.

3.1.2 De bepalingen

In de onderzochte plannen komt een grote verscheidenheid aan bepalingen t.a.v. de mogelijkheden van bouwperceelsoverschrijding en -uitbreiding voor. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

overschrijding met maximaal 20 m en tot maximaal 100 m2 aan-heb ouwd ;

vergroting met maximaal 10%, 20% resp. 50% van de bouwper-ceelsoppervlakte ;

geringe overschrijding;

overschrijding t.b.v. zich sterk uitbreidende agrarische be-drijven;

overschrijding met maximaal 25 m over de volle breedte van het bouwperceel;

overschrijding met minimaal 10 m2 en maximaal 5% van de bouw-perceelsgrootte .

In 3 gemeenten van onderzoek komen gronden voor waar de daar-op gelegen agrarische bedrijven (ruim 10% van alle bij het onder-zoek betrokken bedrijven) bij vrijstelling het bouwperceel tot 1 ha kunnen uitbreiden. Agrariërs met een vastgesteld bouwperceel

1) Voor de in dit kader op te richten bedrijfsbebouwing gelden ook de voorschriften voor het bouwen op het bouwperceel. 28

(28)

van 1 ha - waarnaar veelal bij de opstelling van het plan wordt gestreefd - zijn hier derhalve uitsluitend aangewezen op nieuw-bouw binnen de aangegeven nieuw-bouwperceelsgrenzen.

3.2 B o u w m o g e l i j k h e d e n voor melkstallen en schuilgele-genheden voor mens en vee

Aangezien de gronden behorend tot de bestemmingsgroep bij-zondere agrarische doeleinden uitsluitend zijn bestemd voor niet-grondgebonden produktie of voor tuinbouw, blijven deze in dit on-derdeel buiten beschouwing. Op 12% van de ca. 130.000 ha cultuur-grond gelegen in bestemmingen behorend tot één van de groepen I tot en met IV 1) is de oprichting van melkstallen etc. buiten de bouwper-celen verboden, op 24% toegestaan en op de overige 64% kan vrij-stelling van het verbod tot oprichting worden verkregen. Deze grond is gelegen in respectievelijk 16, 11 en 26 van de 29 onder^ zoekgemeenten.

3.2.1 De situatie naar bestemmingsgroep

In tabel 3.2 worden de mogelijkheden voor de bouw van melk-stallen en schuilgelegenheden voor mens en vee buiten de bouw-percelen meer gedetailleerd weergegeven.

Naarmate andere dan agrarische belangen groter worden geacht, is op een relatief groter areaal de bouw van melkstallen etc. niet toegestaan (waardering 6.6) of slechts na vrijstelling toegestaan onder mogelijk zwaar beperkende voorwaarden (waardering 6.4). Dit loopt op van 49% op de gronden behorend tot bestemmingsgroep I via 65% op de gronden behorend tot groep II tot meer dan 90% op de gronden behorend tot de groepen III en IV. De mogelijkheid tot oprichting van een melkstal etc. buiten het bouwperceel zonder enig beperkend voorschrift is alleen op 12% van de grond behorend tot de bestemmingsgroep agrarisch gebied aangetroffen. Voorts blijkt de noodzaak tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar door G.S. alvorens B. en W. een vrijstelling kunnen verlenen bij de gronden behorend tot deze bestemmingsgroep op een naar verhou-ding kleiner areaal voor te komen dan bij de tot de andere 3 groe-pen behorende gronden.

3.2.2 De aard van de voorschriften

De in dit kader aangetroffen bepalingen in de voorschriften van de onderzochte plannen hebben meestal betrekking op een maxi-male hoogte en een maximaxi-male vloeroppervlakte of een maximaxi-male in-houd. Zij zijn merendeels zodanig, dat zij geen beperking voor de agrarische bedrijvigheid zullen inhouden.

(29)

ai T 3 c oi u • H 3 4 3 CU <U > C 01 CO ß Ol Ë U o o > a 01 T ) Ol A C CU M (U i - l 01 M r - l • H 3 r C ü CO C 01 S eu r H r - l et) 4-1 CO r * r H eu e u o o > c 01 • o 01 - C _ -* c • r - l 0 ) • H r H f—1 eu 01 O 0 0 M O 0 )

| £

3 3 O O CQ - O C N co r - l 01 J 2 cd H C N > M 45 4 J H r - l CD c d 4-1 O E-1 T 3 eu a • u 0 r « r i cd M 1-1 M > 3 M 3 01 4-1 O , r - l a 3 0 0 6~8 cd - 3 . — s Ü S 3 ' w ' > M -o 1 • r - l • > 3 U O M e-s • M _ P . 3 C & 3 • r l O 4-1 1 *-> G C 1 01 CD 0 ) 0 ) m n i /—s S ri 0 u < »«—' M l-H M • a 1 • 1 — < > 3 M O 0 0 B~S • H P , 3 c a 3 • H O 4-1 1 a 1 eu cd eu ai ni M e /—s & r 4 0 < l-H M -o 1 • r - l • > 3 M O M 5~8 • r i _ P. 3 e 0. 3 • H O 4-1 1 4 J c 3 1 01 d 1 1 i l cd M Ë , ^ s Ü < *—' M • o 1 • r H > 3 r4 a oc Î^S • M _ a 3 C P . 3 ' H O 4-1 1 4-> 3 C 1 01 ctj 0 ) 01 cd 6 0 Ë Q 1 1 1 3 01 , M T 3 3 6 0 - T r i O O ' r l U f » 0 r - l r C c eu 4-1 c CU 4 J 3 OJ 4-1 3 01 4 J 0 0 . r ~ o\ 0 1 - 0 — ; m -a-n i -d- es O CA — — | ~~ M l 1 I I I 1 1 ' 1 — 1 1 1 — I I I C O C N I I I <f CN 1 — . < • — • — 1 u~i 1 m co 1 -a- vo — 1 -a-O l C N m 0 0 <r C N v£> —^ -^ *—• C N — t CO m -a-C N r-^ V D i n u - l CO C N 0 0 m r^ C N m 0 c^ 0 0 r-~ LT) en r — V O C I C N ^ f v D C N I O r^ 0 0 m ~~ vc O 0 0 V O 0 0 CO CO co \o V O 0 0 -^ 1 0 0 *— 1 0 0 f-m 1 O O r — 1 O O 1 B~S • r l 1 O 4-1 1 co v O o-\ CT\ 1 C N CO O O CN >3-,—. V O 0 0 <3-0 <3-0 s * - 4 r~ m m CO m CO C N r-^ 1—1 o-\ m 0 0 0 0 CN ^ • • P . 4 J P . 3 O cd co r - l cd CO 4 J 3 01 1 0 1 3 01 u 0 0 O CU O 4-1 > 4-1 C co Ol - r i _ 3 ^ 0 ) • r l 4-1 4-1 01 CO e s 4-1 a -H 01 CO M 0 1 0 1 • O T 3 14 CO OJ CO - H 3 CU 0 1 4-1 4-1 ti 01 r - l 01 CO e 4 J 01 CO 6 0 , Ü r - l 0 ) 01 r l Ë 01 T J a 3 01 CO 01 a U 01 O 01 • • 0 X vO > 3 • H — - r l r r l • T 3 M 3 N - H ^ r , 0 ) r - l 01 . P . Ä J 3 V D P . A ! cd CO ' r n M • H 4-1 01 Ol r - l 01 7 3 M-l 01 g • r - ) 6 0 Ol - r l O 01 T-J o E 01 O > U 01 CU N T 3 Ö 01 01 01 T J T 3 C0 • r l CO 3 Cl cd s C o ) > 01 g 4-1 6 0 C M 3 0 1 O • r l 0 1 O u E > cd : 01 r-i 6 0 - a 4<J - n M CU CU 0 ) N 4 3 > 01 3 T J 01 01 : 6 0 T 3 3 CU CO r - l u > 01 • 0 : 6 0 T 3 O 3 r - l r - l > N0I ' H 01 \ a > 3 4-1 01 , 3 co • H ; a 0 a l N r - l co 6 0 /~\ ^ - S • - N — C N CO 30

(30)

Onder de voorwaarden die een zware beperking voor de betref-fende agrariërs kunnen betekenen, nemen de "nadere eisen" die B. en W. aan de oprichting van melkstallen etc. kunnen stellen, een zeer belangrijke plaats in. Op 86% van de gronden met de bouwmo-gelijkheid 4. '4, 4.6 of 6.4 1) kunnen namelijk "nadere eisen" wor-den gesteld. Vooral t.a.v. situering van de op te richten melk-stallen etc. komt dit vaak voor (op 74% van het areaal met moge-lijke "nadere eisen"). Voorts kunnen op 50% van dit areaal "nade-re eisen" aan de afmetingen en op 37% aan de landschappelijke aan-kleding van deze nieuwbouw worden gesteld. Uit deze opsomming blijkt dat op een niet te verwaarlozen oppervlakte aan meer dan één aspect van deze nieuwbouw "nadere eisen" kunnen worden gesteld. Andere in de onderzochte plannen aangetroffen aspecten van de op te richten melkstallen etc. waaraan "nadere eisen" kunnen worden gesteld, betreffen: dakhelling, toegankelijkheid, milieu, vormge-ving en materiaal. Geen hiervan heeft echter betrekking op meer dan 6% van het areaal cultuurgrond met mogelijke "nadere eisen" t.a.v. op te richten melkstallen en schuilgelegenheden voor mens en vee.

I) Zie voor de verklaring van de code de appendix.

(31)

4 . N i e u w e b o u w p e r c e l e n

Hoewel stichting van agrarische bedrijven de laatste tijd geen hoge vlucht meer neemt, is het voor een verantwoorde ont-wikkeling van de agrarische structuur van een gebied van belang dat de mogelijkheid daartoe aanwezig is. Men denke in dit verband o.m. aan boerderijverplaatsing in ruilverkavelingsverband, aan hervestiging van bedrijven die ten behoeve van niet-agrarische doeleinden worden aangekocht of van bedrijven in de bebouwde kom die met milieuproblemen hebben te kampen.

Zoals reeds eerder is opgemerkt, is het oprichten van agra-rische bebouwing buiten de op de plankaart aangegeven bouwpercelen in beginsel niet toegestaan..Dit betekent dat voor het vestigen van een nieuw bedrijf een nieuw bouwperceel in het plan moet wor-den opgenomen, waarvoor een vrijstelling van dit verbod

noodzake-lijk is. Een dergenoodzake-lijke vestiging betekent vrijwel altijd een grotere ingreep in het landschap dan het oprichten van de in de vorige hoofdstukken behandelde bebouwing. Het ligt dan ook voor de hand dat de daarvoor benodigde vrijstelling minder vaak, onder zwaardere voorschriften en via een moeilijker procedure (plan-wijziging, zal kunnen worden verleend.

In meerdere onderzochte plannen worden in bepaalde bestemmin-gen gespecialiseerde intensieve veehouderijbedrijven uitgesloten van de daar geldende mogelijkheden t.a.v. het opnemen van nieuwe bouwpercelen. In een aantal andere plannen zijn in sommige be-stemmingen afzonderlijke voorschriften voor deze categorie agra-rische bedrijven opgesteld. Derhalve wordt in een aparte paragraaf (4.2) aandacht besteed aan de mogelijkheden van het opnemen van nieuwe bouwpercelen t.b.v. de intensieve veehouderij.

In beide paragrafen wordt ingegaan op de voorschriften geldend op gronden behorend tot de bestemmingsgroepen I tot en met IV 1). Voor de gronden behorend tot de groep bijzondere agrarische doel-einden (V), die voorkomen in 14 onderzoekgemeenten, wordt hieronder volstaan met een kort overzicht.

In 12 van deze 14 gemeenten hebben de betreffende bestem-mingen of sommige ervan een zodanige omvang dat zij uitsluitend de er reeds gevestigde bedrijven (voornamelijk intensieve veehou-derij) kunnen herbergen; het zijn eigenlijk bouwpercelen. In 4 ge-meenten komen tot deze groep behorende bestemmingen voor waarbin-nen nieuwe bouwpercelen uitsluitend mogen worden opgenomen t.b.v. de er zich reeds bevindende bedrijfstypen (voornamelijk tuinbouw of glastuinbouw).

1) Zie voor de verklaring van deze cijfers blz. 16,

(32)

4.1 Grondgebonden bedrijven 1)

In 22 van de 29 gemeenten komen gronden behorend tot de be-stemmingsgroepen I tot en met IV 2) voor waar het opnemen van nieuwe bouwpercelen op geen enkele wijze is toegestaan. De opper-vlakte met dit verbod beslaat 9% van de totale tot deze groepen behorende cultuurgrond. Op 64% van het areaal is het opnemen van nieuwe bouwpercelen mogelijk door een vrijstelling (in 16

gemeen-ten), op 17% via een planwijziging (in 8 gemeenten) en op 10%, ge-legen in 5 gemeenten, is daarvoor een nadere uitwerking van het plan nodig.

In tabel 4.1 is een overzicht gegeven van de mogelijkheden t.a.v. -het opnemen van nieuwe bouwpercelen in de verschillende be-st emmings groepen.

Tabel 4.1 Mogelijkheden voor nieuwe bouwpercelen

Mogelijk-heid

I (A.G.) II (A.G.L.W.) IIKA.G.G.L.W.) IV (N.G.) aant. in % aant. in % aant. in % aant. in % ge- van de ge- van de ge- van de ge- van de meen- opp. meen- opp. meen- opp. meen- opp.

ten ten ten ten

cult.-grond cult.-grond cult.-grond cult.-grond via vrij-stelling via plan-uitwerking via plan-wijziging geen Totaal in % 15 5 7 5 70 12 15 3 10 1 4 11 64 6 13 17 2 1) 1 16 1) 1 65 18 14 100 100 100 aant. opp. 28 85.917 23 33.557 14 8.486 100 100 2.003 1) Op 15% van de cultuurgrond, gelegen in één gemeente, is het

opnemen van nieuwe bouwpercelen t.b.v. glastuinbouw of boom-kwekerij evenwel verboden.

1) Hiertoe behoren: akkerbouw-, rundveehouderij-, fruitteelt-en tuinbouwbedrijvfruitteelt-en, alsmede combinaties ervan, ook indifruitteelt-en deze één of meer takken van intensieve veehouderij hebben.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zowel nestsucces als overleving van de jongen werd significant negatief beïnvloed door de aanwezigheid van schapen (Fig

Het aantal bloemen en knoppen per plant, van de planten, die in fase 1, 2 of 3 de eerste, tweede of laatste twaalf weken van de teelt of in alle fasen verschillende

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 &amp; M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

Out of the 401 responses received, 67 percent of the respondents agreed that projects implemented within municipalities are linked to Integrated Development

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Stokvis (1979:vii) beweer tereg dat sport soveel nuanses vertoon dat daar dikwels groat verskille in die omskrywing daarvan voorkom. Dit is 'n w1keldwoord wat in

We attempt to address this gap by presenting an evaluation framework for assessing the effectiveness of research networks and using it to evaluate two New Partnership for

Andere geleerde lessen zijn: in een vroeg stadium met betrokken partijen afspraken maken over voor welke doelen kwaliteitsindicatoren gebruikt en geïnterpreteerd moeten worden;