• No results found

Versnippering door infrastructuur en verkeer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Versnippering door infrastructuur en verkeer"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Congres "Mobiliteit

en

N/ilieu",

Gent

15-16

april

1996

Versnippering door infrastructuur en verkeer

G. De

Blust

lnstituut voor Natuurbehoud

INLEIDING

ln deze bijdrage zullen we ingaan op de impact die verkeer en

we-gennet hebben op de natuur. Daarbij zal het minder gaan om de

negatieve effecten op de milieukwalrteit, dan wel om de gevolgen

van infrastructuur en verkeer voor de grootte en de samenhang van gesch i kte leefgebieden.

Het natuurbehoud stelt zich tot doel een zo hoog mogelijke

biodi-versiteit duurzaam te laten voortbestaan. De spontaan voorkomen-de organismen, planten en dieren en de levensgemeenschappen en ecosystemen waarvan ze deel uitmaken, rïoeten voldoende

op-pervlakte leefgebied (habitat) van goede kwaliteit ter beschikking

hebben om populaties te kunnen opbouwen die groot genoeg zijn

om lang te kunnen overleven.

Niettegenstaande de inspanningen die de overheid en particuliere organisaties leveren voor de bescherming van bedreigde dier- en

plantensoorten en het veilig stellen van natuurgebieden, moeten we

vaststellen dat het over het algemeen nog steeds slecht gaat met

de natuur in Vlaanderen. Sinds meer dan 25 laar worden er

reser-vaten opgericht en goed beheerd, maar nog altijd daalt het aantal

soorten in het gewest(VERHEYEN et al., 1994). Met 015To van de

oppervlakte reservaat, hangen we in Europa trouwens nog ver ach-teraan.

We gaan niet uitgebreid in op de oorzaken van deze achteruitgang. Daarover is elders uitvoerig gerapporteerd (zie bv. VERHEYEN et

al., 1994). Het is echter duidelijk dat het huidige stelsel van

reserva-vaten onvoldoende is voor een duurzame en hoge biodiversiteit. De

reden daarvoor is dat ze meestal te klein zijn om een gunstige

mi-lieukwaliteit te kunnen handhaven en voldoende individuen te

kun-nen herbergen. Daarnaast volstaat een reservaat op zich niet voor heel wat organismen; ze hebben het gehele complexe landschap

nodig als leefgebied.

VERSNIPPERING

Kan de milieukwaliteit in sommige natuurgebieden nog meevallen,

erbuiten komt ze in veel gevallen niet meer tegemoet aan de eisen

die de organismen eraan stellen. Het intensief grondgebruik heeft

er daar toe geleid dat er voor de meeste soorten haast overal over

een suboptimaal of zelfs non-habitat moet gesproken worden. Dat

heeft te maken met die milieukenmerken, maar ook met de

ruimte-lijke kenmerken van de open ruimte. Die ruimteruimte-lijke kenmerken zijn

met één term te typeren: versnippering. Infrastructuur en wegver-keer dragen daar sterk toe bij.

Biologisch-ecologisch heeft versnippering door verkeer

en

infra-structuur te maken met (OPDAM et al., 1993):

minder leefgebied door habitatverlies,

kleinere eenheden leefgebied,

-

grotere afstand tussen de eenheden leeÍgebied,

-

grotere weerstand van het (als leefgebied ongeschikte) tussenlig-gende landschap,

afname van de kwaliteit van het leefgebied,

-

vergrote kans op aanrijdingen.

H AB ITAT F R AG IIII ENTAT I O N D U E TO T R AF F I C AN D H I G HW AY S

The decrease of the number of habitats, the reduction of their size

and the increase of the distance between similar habitats, have

led to

a

process ÍhaÍ is known as fragmentation of natural sifes. From empirical studies as well as from model simulations, if beca-me evident that a lot of species in these habitat patches can only survive for a long time when regular exchange of individuals

be-tween patches

and

especially recolonisation

of empg

patches

can take place,

The

presence

of

traffic infrastructure however hampers the dispersal flow across the landscape, To reduce this

negative impact, wildlife passages can

be

constructed, ln combï nation with

a

suitable pattern

of

small landscape elemenÍs, such

as hedgerows, they facilitate the movement of animals and ensure

a

save crossing of the infrastructure, Several types of construction can

be

designed for particular groups

of

animals, The

establish-ment of an ecological network of core areas for nature and car-ridor zones, together with the generalised use

of

wildlife

(2)

Congres "Mobiliteit

en

N/ilieu",

Gent

15-1

6 apri!

1 996

blikseminslag. Ook het veranderen van de camerapositie

veroor-zaakt foutieve meti ngen.

6.10. Beeld en Data

Het krachtige van de video techniek is dat de operatoren zoals

Poli-tie, Rijkswacht, tunnelbewaker en verantwoordelijk ambtenaar niet

alleen DATA ter beschikking hebben maar ook beelden in real time (CCTV) of in digitale slow scan vorm (JPEG compressie via een

TRAFICON VIC kaart).

Het is dus steeds mogelijk om met de TRAFICON productcombina-ties automatisch het verkeer te analyseren en abnormale

verkeers-situaties ook visueel bevestigd te zien.

7,

BESLUIT

De Vlaamse spitstechnologie voor verkeers- en incidentdetectie, is

wereldwijd verspreid. De techniek laat toe om efficiënt gegevens te

verzamelen nodig voor het toepassen van nieuwe

verkeersmanage-mentsystemen.

Een groot voordeel is de actuele gunstige prijsevolutie in

video-elek-tronica en de link naar multimedia regelsystemen en processen.

0m

verstoorde verkeerssituaties op te lossen is het visueel beeld

en de nodige computerondersteuning altijd noodzakelijk.

Het

is

duidelijk dat video detectie

in

de

lift

zil en dat deze veel

nieuwe en te vernieuwen verkeersbeheerssystemen kan voorzien

(3)

Congres "Mobiliteit

en

Milieu",

Gent

15-16

april

1996 Het resultaat van dit alles is dat leefgebieden en de populaties van

planten en dieren erin, steeds meer van elkaar geïsoleerd worden.

Want wat gebeurt er? Voor de meeste gewervelde landdieren en

ook v00r heel wat insekten, zijn de huidige natuurlijke en

halfna-tuurlijke leefgebieden te klein om er zelfstandige populaties, die er

zich over langere termijn in stand kunnen houden, op te bouwen.

Populaties met zo'n 20 tot 50 reproducerende vrouwtjes komen

zel-den voor, vooral als het 0m zeldzamere soorten gaat of soorten met een grote home-range. Nochtans lijkt dit een noodzakelijk

mini-mumaantal opdat de soort

er

niet door toevallige demografische schommelingen zou uitsterven (KALKHOVEN et al., 1996). In de realiteit gaat het echter meestal om veel kleinere deelpopula-ties die verspreid voorkomen en die elk op zich -over langere

ter-mijn genomen- een grote kans op uitsterven hebben. Dit hoeft op

zich geen probleem te zijn wanneer de open plekken terug bezet

worden door immigratie. Voonruaarde is dan wel dat het lege habitat

bereikbaar is. Dat is op zijn beurt afhankelijk van de afstand tot het

dichtstbijzijnde bezette habitat en de weerstand van het tussenlig-gende landschap. Dit laatste is de hinder die een soort ondervindt wanneer

ze

het landschap wil doorkruisen en daarin allerhande barrières tegenkomt. lnfrastructuur en verkeer spelen hierin een

grote rol. Voor het natuurbehoud

is

het dus noodzakelijk dat er

enerzijds gewerkt wordt aan voldoende grote oppervlakten

leefge-bied waarin grote populaties zich onbeperkt kunnen handhaven en

dat

er

anderzijds een netwerk van habitats

in

stand gehouden

wordt waartussen individuen zich ongehinderd kunnen verplaatsen.

DE METAPOPULATIE

De verzameling deelpopulaties van eenzelfde soort in een bepaald

gebied die onderling individuen kunnen uitwisselen wordt een

"me-tapopulatie" genoemd (0PDAM, 1987). ln zo'n metapopulatie kan

een soort het ene jaar wel en het andere jaar niet aanwezig zijn in

een deelgebiedje. Over het totale gebied bestaat echter een

dyna-misch evenwicht;

de

soort blijft

er

steeds aanwezig, zij het niet

steeds in dezelfde leeÍgebieden.

Wil dit metapopulatiemodel werken, dan moet de ruimtelijke struc-tuur van het netwerk van leefgebieden die uitwisseling mogelijk

ma-ken, Voor een stabiele metapopulatie gelden twee randvoorwaar-den:

De snelheid waarmee de deelgebieden ontvolken moet

gemid-deld gelijk zijn aan de snelheid van herkolonisatie van de lege gebieden;

Het aantal gebieden waarbinnen

dit

relatienetwerk functioneert moet groot genoeg zijn om het toevallig, gelijktijdig uitsterven van

alle lokale populaties tot nul te herleiden.

Wegeninfrastructuur en verkeer interfereren 0p verschillende

ma-nieren met deze randvoorwaarden (OPDAM,P,, 199a):

De kwaliteit van het habitat vermindert door de nabijheid van een

weg. Reijnen en Foppen (1994) vonden bijvoorbeeld een sterke

negatieve impact

van

geluidsverstoring langs wegen

op

de

broedvogeldensiteit

en

het broedsucces van bosvogels, Deze

mindere habitatkwaliteit, tezamen met het grotere aantal

ver-keersslachtoffers, maken dat het evenwicht tussen lokaal

uitster-ven en herkoloniseren verstoord kan worden.

Daarnaast kan een metapopulatie in twee gedeeld worden door

een harde barriere (de weg) die de twee nieuwe deelpopulaties volledig van elkaar scheidt. Dieren met een beperkte actieradius zijn hiervoor gevoelig. Was de oorspronkelijke populatie al niet te

groot, dan kan die opdeling twee aparte populaties opleveren die

beide op zich te klein zijn om te overleven.

-

Tenslotte kan de verbreiding van dieren door het landschap, die

de open plekken terug moet aanvullen, sterk in aantal verminde-ren door aanrijdingen en het barriere-effect van de weg.

Daar-door werkt de oorspronkelijke metapopulatie niet meer.

Nu staat

dit

theoretisch model wel

op

punt (VERBOO|V

et

al.,

1993); nog maar voor weinig soorten is het ook effectief ingevuld.

De meeste kennis bestaat

op dit

ogenblik over (bos)vogels en

zoogdieren, met de das als bekendste voorbeeld (LANKESTER et

al., 1991). Duidelijk

is in

elk geval dat het landschapsecologisch netwerk voor elke soort specifiek is. Zo zal de landschapsschaal waarop de effecten zich manifesteren voor de meeste soorten

ver-schillend zijn. Daarnaast zal ook de samenstelling van het

land-schap, de typen kleine landschapselementen, de grootte van de

ha-bitatvlekken, de ligging ervan en de onderlinge afstand ertussen,

uitmaken of versnipperingseffecten door wegen voor een bepaalde

soort zullen optreden of niet. ln elk geval blijft het landschap voor

de soorten een netwerk waarin en waardoor ze zich bewegen. Het

gaat zowel om dagelijkse verplaatsingen (bijvoorbeeld voedseltoch-ten), als om seizoenale trek (naar voortplantingsplaatsen e.d.) of

om eenmalige dispersiestromen (op zoek naar nieuwe

vestigings-plaatsen).

Als weggebruiker wordt men geconfronteerd met aanrijdingen met

dieren. Die worden gezien en daarvan wordt een impact venruacht.

Het is nochtans niet duidelijk hoe groot die impact op de populatie is. Dat heeÍt immers te maken met het aandeel dat sterfte door

ver-keer inneemt in de totale mortaliteit binnen de populatie. Voor de

das blijkt aanrijding wel de voornaamste doodsoorzaak te zijn en

zal het effect op de populatie groot zijn, vooral als het om

volwas-sen dieren met nog behoeftige jongen gaat (LANKESTER et al., 1991). Die zullen immers ook sterven, waardoor de impact nog

gro-ter is dan uit het aantal verkeersslachtoffers zou blijken.

MAATREGELEN OM HET BARRIERE-EFFECT OP TE LOSSEN

Nu het probleem gekend

is,

kunnen ook mogelijke oplossingen voorgesteld worden. Die situeren zich op drie niveaus:

macro-planologische maatregelen ;

-

projectgebonden, effectverzachtende maatregelen;

-

compenserende maatregelen.

We zullen hier enkel de eerste twee maatregelen bespreken.

a) Macro-planologisch

0p

macro-planologisch vlak

is

het belangrijk dat een ecologisch

netwerk, een echt functioneel netwerk van gebieden met een

na-tuurfunctie, gerealiseerd wordt.

De

Groene HooÍdstructuur voor

Vlaanderen en de uitwerking ervan in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen,

zijn

daarvan

voorbeelden

(DE

BLUST

et

al.,

(4)

Congres

"N/lobiliteit

en

[\íilieu",

Gent

15-16

april

1996 dwarsverbinding .t r-, -.JÍ--.d.; -ooa af rla )t qJ.

)\

houtwal ./

ï.

'b

{"$

(.b

J

,, t ,2l :}

i

i

1-

passage wegdek - ,"-r1'y .t

fÏ'''?

."J

d''

3 'ítD

i í

5.

à,*",

d'

J,

'\ dwarsverbinding houtwal [':, I

l*i

I I

Figuur 1: Een beplantingsstrook in een wegberm, kan dienen als dwarsverbinding tussen een houtsingel en een passage, De route langs de dwarsverbinding is aan-trekkelijker dan oversteken. Dieren die langs de houtwal lopen worden zo naar de passage geleid (uit 00RD, 1995).

duurzame kernpopulaties toelaten ,

Ze

moeten dus groot genoeg

zijn en een goede habitatkwaliteit hebben. De natuurverbindingszo-nes of corridors in dit netwerk moeten de uitwisseling van

popula-ties tussen de natuurgebieden mogelijk maken. 0p het planologisch

vlak situeert zich ook de keuze voor nieuwe tracees van wegen.

0m dit goed onderbouwd te kunnen doen , zal in de

milieueffectrap-portering veel meer aandacht naar het versnipperingsaspect van die wegen moeten gaan dan nu het geval is.

b) Projectgebonden maatregelen

Projectgebonden effectverzachtende maatregelen, ook wel

mitige-rende maatregelen genoemd, zijn erop gericht het barrière-effect van nieuwe of bestaande wegen zoveel mogelijk op

te

heffen en

aanrijdingen

te

vermijden. In het buitenland (bijvoorbeeld

Neder-land, Frankrijk, DuitsNeder-land, Zwitserland) worden hiervoor een hele

reeks constructies gebruikt, Amfibieëntunnels, dassentunnels,

wild-tunnels, wildviaducten, otterpassages, faunabruggen, moeten de

dieren toelaten veilig de weg over te steken en dragen bij tot het

"ontsnipperen" van hun Ieefgebieden. ln Nederland zijn een 200-tal

dassentunnels geplaatst, in combinatie met 160 km kerend en

ge-leidend raster (DERCKX, 1995); wildviaducten ("cerviducten",

"eco-ducten") zijn gebouwd over de A50 tussen Arnhem en Apeldoorn en over de A1 tussen 0ldenzaal en de Duitse grens (VAN BOHE-IVIEN et al., 1994). Uit onderzoek blijkt dat de wildviaducten goed

gebruikt worden.

ln 1989 telde men volgende aantallen passages over twee viaduc-ten in Nederland (LITJENS, 1991):

Everzwijn :

982

Edelhert

'.447

Ree :

81

Damhert : 51 Flguur 2: DwarsproÍiel en bovenaanzicht van een dassentunnel voorzien van inlopen in het talud. Deze constructie wordt toegepast in situaties waar de tunnel in verband met de benodigde dekking onder het maaiveld komt te liggen. Links is de inloop van de wegzijde aÍgewerkt met een muurtje, rechts d.m.v. stapelzoden (uit 00RD, 1995).

DASSENTUNNEL MET INLOPEN IN HET TALUD

dacsenrastor stapelzoden

intoop

doorsnede A-A'

grindkollet

(5)

Congres

"lMobiliteit

en

Milieu",

Gent

15-16

april

1996

Voorbeeldschetsen

i;l

Ir doorsnede

A-A

!

fl

t+ TJ

À

A

[=

waterloop

-t-

_i-loopstrook

evenwijdige

haakse aansluiting

loopstrook

oevor - loopstrook

oover

-I

n

\

\

\

bovenaanzicht

Figuur 3: Dwarsprofiel en bovenaanzicht van een eco-duiker (uit 00RD, 1995).

ln het kader van de ruilverkaveling Kolmont zijn in Belgisch Limburg

de eerste dassentunnels met succes aangelegd (DUPAE, in druk).

Voor vorm en afmetingen van deze constructies kunnen algemene richtlijnen gegeven worden (00RD, 1995). Het aantal dat nodig is

en de plaats waar ze moeten aangelegd worden , ziln echter steeds

afhankelijk van de concrete situatie. Daarvoor zal de ligging van de

weg in relatie tot mogelijke leefgebieden bepaald moeten worden.

Tevens moet duidelijk zijn hoe dieren zich door het landschap

ver-plaatsen. ln veel gevallen volgen ze daarbij vaste routes die dikwijls

langs kleine landschapselementen zoals houtkanten, hagen en hol-le wegen lopen, Het is dan aangewezen de oversteekconstructie bij

deze elementen te laten aansluiten. Door tevens aan

landschaps-herinrtchting te doen en bijvoorbeeld nieuwe houtkanten zo aan te

leggen dat

ze

het bestaande netwerk van landschapselementen verbinden met de faunapassage, worden dieren beter geleid en

vergroot de efficiëntie van de constructies

(fig

1). Een

oversteek-plaats wordt trouwens steeds aangelegd in combinatie met een

ke-rend raster. Uiteraard is het nodig inzicht te hebben in de

bestaan-de knelpunten. Kennis van de plaatsen waar zich aanrijdingen

heb-ben voorgedaan is noodzakelijk om tot een efÍectieve

plaatsbepa-ling voor de voorzieningen

te

komen (VAN APELDO0RN

et

al

1 ees)

Wildviaducten hebben meestal een parabolische vorm; zo'n 50 m

breed aan de uiteinden en ongeveer 15 m in het midden. De weg

loopt door een tunnel van een B0 m lang. In Duitsland en

Zwitser-land zijn ecoducten gebouwd die tot 200 m breed

zijn.0p

het

via-duct is een ondergrond aangebracht van leem en zand die beplant

is. Aan weerszijden van de weg worden ter hoogte van de ecoduct geluidswallen aangelegd (00RD, 1 995).

Dassentunnels zijn ronde buizen met een diameter van 30 tot 50

cm. Dikwijls hellen ze aan weerszijden, zodat geen doorzicht moge-lijk is. Ter hoogte van de middenberm ligt een drain die water kan

af-voeren. Er bestaan meerdere typen die van elkaar verschillen door

de inloopconstructie. Die is zelf afhankelijk van de ligging van de

weg (opgehoogd, verzonken) (fig.2). Vooral voor Dassen ts het van

het grootste belang dat aan beide zijden van de tunnel een kerend raster en geleidende vegetatie aangebracht zijn (00RD, 1995).

Grotere wildtunnels voor bijvoorbeeld Reeën hebben een

doorsne-de van minimaal 25m2. Ze zijn meestal gebouwd met

betonseg-menten. De ondergrond bestaat uit zand. Aan beide zijden is

dek-kingbiedende vegetatie aangeplant.

Waar een waterloop een weg onderdoor gaat, kunnen speciale

voorzieningen aangebracht worden om een vrije passage, voor

die-ren die zich langs die waterloop verplaatsen, toe te laten. Aan

bei-de zijden van de doorstroomsegmenten worden daarvoor

loopri-chels aangebracht of voorzien. Langs deze richels zet de oever zich

voort onder de brug. tvlet een opstaande kant is het mogelijk op

de-ze kunstmatige loopstroken grond aan te brengen waarop een

kor-te

vegetatie

zich

-bij

voldoende

licht-

kan

ontwikkelen (f

is

3)

Reeën, dassen, vossen, marters, bunzingen, hazen, egels maken allemaa! gebruik van de voorzieningen die het veilig oversteken

(6)

Congres

"[Mobiliteit

en

!\/ilieu",

Gent

15-16

april

1996 gelijk maken. Vooral voor dassen, marters en bunzingen is dit

gun-stig. ln onze streken zijn aaneengesloten gebieden zonder barrie-res voor deze dieren te klein om er duurzame, zelfstandige

popula-ties te kunnen opbouwen.Ze functioneren dus steeds in metapopu-laties en zijn erg gevoelig voor isolatie.

BESLUIT

Willen we komen tot een duurzame natuur in Vlaanderen, dan

zul-Ien door de verschillende ruimtegebruikers gecoördineerde acties

ondernomen moeten worden, Samenvattend komen

die

hierop neer:

het realiseren door bestemmen en herinrichten van een

netwerk-structuur van gebieden met een natuurfunctie;

het verminderen van de weerstand van het landschap door maat-regelen van landschapsbouw en -onderhoud;

het opheffen van bestaande en voorkomen van nieuwe barrieres

door het nemen van technische mitigerende maatregelen bij

ver-keers- en watenrueginfrastructuren en door reglementering van het weggebruik (verkeersluw maken van gevoelige gebieden).

Elke sector, actieÍ in de open ruimte, draagt hierin verantwoordelijk-heden, Enkel wanneer ook natuurbehoudsdoelstellingen in de

ei-gen sectordoelstellingen worden ingebouwd, kan op termijn een

hoge en kenmerkende biodiversiteit

in

het gewest behouden

blij-ven. ln het waterbeheer is in deze zin een eerste aanzet gegeven

met het "Vademecum Natuurtechniek. lnrichting en beheer van

wa-terlopen"van

de

administratie tVlilieu, Natuur

en

Landinrichting (CLAUS

&

JANSSENS, 1994). Aan de administratie

Wegeninfra-structuur en Verkeer nu om dit voorbeeld te volgenl

LITERATUUR

CLAUS, K. & L. JANSSENS. 1994. Vademecum Natuurtechniek. lnrichting en

be-heer van waterlopen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; deparlement Leefmilieu en lnÍrastructuur.

DE BLUST, G., E, KUIJKEN, D.PAELINCKX, 1992. De Groene HooÍdstructuur van Vlaanderen. in: Grds Ruimtelijke Planning, Afl.30, ll G.2,a,29 pp.

DE BLUST,G., D. PAELINCKX and E. KUIJKEN. 1995.'The Green lVlain Structure

Íor Flanders', development and implennentation of an ecological network. Land-schap 1213:89-98.

DERCKX, H. 1995. Dassen op weg. Tien jaar mitigatiebeleid voor dassen vol-doende? Landschap ElS: 39-44.

DUPAE, E. (in druk). Dassen en het belang van kleine landschapselementen. in: M. HERNIY & G. DE BLUST (red.) Punten en Lijnen. Uitg. Stichting Leefmilieu, Antwerpen.

KALKHOVEN, J., R, VAN APELDOORN, P. OPDAM & J. VERBOOM, 1996. WOT.

den onze natuurgebieden groot genoeg? Schatting van benodigde oppervlakte leeÍgebied voor kernpopulaties van een aantal diersoorten. Landschap 131'.5-15.

LANKESTER, K., R.C. VAN APELDOORN, E. I\4EEL|S & J, VERBOOM. 1991. Management perspectives Íor populations oÍ the Eurasian badger (Meles meles) in

a Íragmented landscape. Journal of Applied Ecology 28: 561-573.

LITJENS, B.J,E. 1991 . Evaluatie wildviaducten A50. LNV-NMF, Arnhem.

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. 1991. De Groene

Hoofdstruc-tuur van Vlaanderen. Richtnota. AMINAL, Dienst Natuurbehoud en lnstituut voor Natuurbehoud, Brussel.

00RD, J.G. 1995. Handreiking maatregelen voor de fauna langs weg en water. ltlinisterie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde; Land-bouw, Natuurbeheer en Visserij, Dienst Landinrichting en Beheer Landbouwgron-den. Rapport nr. P-DWW-95-710. pp. 278.

OPDAM, P. 1987, De metapopulatie, model van een populatie in een versnipperd landschap. Lands chap4: 289-306.

OPDAM, P. 1994. Mitigatie en compensatie: hoe meten we de efÍectiviteit? Land-schap l_1/3: 61-70.

OPDAM, P., R. VAN APELDOORN, J. KALKHOVEN & A, SCHOTMAN. 1993. Population responses to landscape Íragmentation. ln C.C.VOS & P.OPDAM (eds.) Landscape ecology of a stressed environment. Chapman & Hall, London pp. 147-171.

REIJNEN, R. & R, FOPPEN, 1994. The efÍects oÍ car traffic on breeding bird

popu-lations in woodland. l. Evidence of reduced habitat quality for willow warblers (Phylloscopus trochilus) breeding close to a highway. Journal of Applied Ecology 31: 85-94.

VAN APELDOORN, R., H. HOUWELING & G. VEENBAAS. 1995. Mitigerende maatregelen voor de Das. Een methode voor probleemdetectie en evaluatie van voorzieningen. Landschap tr15: 5-12.

VAN BOHEMEN, H., C. PADMOS & H. DE VRIES. 1994. Versnippering - ontsnip-pering. Beleid en onderzoek bij Verkeer en Waterstaat. Landschap 11/3: 15-25.

VERBOOM, J., J.A.J, METZ & E, MEELIS, 1993. Metapopulation models for

im-pact assessment oÍ fragmentation. ln C.C.VOS & P.0PDAM (eds.) Landscape ecology oÍ a stressed environment. Chapman & Hall, London pp, 172-191,

VERHEYEN, R., G. VAN SPAENDONK, J..P. MAELFAIT, M. HERMY, P. ULLE-NAERS, K. ROMBOUTS & J. RUTTEN. 1994. Verlies van biodiversiteit. in A.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We mogen echter wel verwachten dat wanneer het aantal opgeloste knelpunten sterk toeneemt, de verschuiving veel sterker zal zijn, waarbij ook punten zullen waargenomen worden waar

Op basis van deze figuren kunnen de ontwikkelingen in de energie- infrastructuur als volgt worden samengevat: zowel de lokale duurzame opwek als de energievraag zullen de komende

als het oppervlakkige de diepte verstikt, als het rumoer op het tempelplein de goddelijke stilte overstemt, als God geen onderdak meer krijgt,.. dan is het tijd om God

Want door de wijding worden jullie teken en beeld van Christus, Hij voor wie geen mens te min was en die zelf de minste der mensen is willen worden.. Tot slot wil ik graag de

Met deze doelstelling wordt geprobeerd te achterhalen of het mogelijk is de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden: “Wat zijn kansen en belemmeringen voor de transitie

Een Nationaal Park zorgt voor een platform waarmee we effectief en efficiënt beheer, ontwikkeling en bescherming van de natuur kunnen organiseren?. Reeën stoppen tenslotte

De notie ‘normale brutojaarbezoldiging’ is echter niet bruikbaar voor zelfstandigen van wie het inkomen bestaat uit winst of baten, niet alleen omdat er geen sprake is van

Onze vrienden onder de