• No results found

Hyperhomocysteinemia and venous thrombosis : studies into risk and therapy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hyperhomocysteinemia and venous thrombosis : studies into risk and therapy"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hyperhomocysteinemia and venous thrombosis : studies into risk and

therapy

Willems, H.P.J.

Citation

Willems, H. P. J. (2006, November 29). Hyperhomocysteinemia and venous thrombosis :

studies into risk and therapy. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/5417

Version:

Corrected Publisher’s Version

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/5417

(2)
(3)

100

~

Samenvatting

Homocysteine is een aminozuur dat betrokken is bij de methionine stofwisseling. Een verhoogde homocysteïne-concentratie in het bloed heeft de afgelopen jaren in de belangstelling gestaan als mogelijke oorzaak van arteriëel vaatlijden (hartinfarcten, beroertes, etalagebenen), maar ook als oorzaak van veneuze trombose (trombosebenen en longembolieën). Er zijn verscheidene patiënt-controle onderzoeken verricht waaruit bleek dat het homocysteïne bij patiënten die in het verleden een trombosebeen of een longembolie hadden gehad, vaker verhoogd was dan bij mensen die nooit een veneuze trombose hadden doorgemaakt. Dit heeft geleid tot de gedachte dat een verhoogde homocysteïne-concentratie een oorzaak zou zijn van trombose. Deze gedachte werd bevestigd met enkele prospectieve onderzoeken, waaruit bleek dat ook al vóór de trombose de homocysteïne concentraties in het plasma verhoogd waren.

De resultaten van patiënt-controle onderzoeken niet prospectieve onderzoeken bewijzen echter niet dat een verhoogd homocysteïne de oorzaak van trombose is. Ook geven zij geen antwoord op de vraag of verlaging van het homocysteïnegehalte in het bloed trombose kan voorkomen.

De belangrijkste vraag in dit proefschrift is daarom of homocysteïne-verlagende therapie een tweede trombose voorkomt bij trombosepatienten met een verhoogd homocysteïne. Allereerst om de hypothese dat een verhoogd homocysteïne oorzaak van thrombose is, te verifiëren klopt. Als immers verlaging van het homocysteïne gehalte ook het aantal gevallen van trombose verlaagt, zou dat een belangrijke aanwijzing zijn dat homocysteïne inderdaad bijdraagt aan het ontstaan van trombose. Als tweede – en voor patiënten uiteraard van groter belang – het klinische doel van de studie: als door verlaging van het homocysteïne een recidief trombose voorkomen kan worden, is dat klinisch zeer relevant. Dit is vooral zo omdat iedere trombose een zeker risico op ernstige schade of overlijden met zich brengt, maar ook omdat dan voorkomen kan worden dat mensen langdurig bloedverdunners moeten gebruiken. Deze middelen hebben immers ook bijwerkingen.

(4)

homocysteïne gehalte. In het onderzoek werd echter een verschil waargenomen tussen de homocysteïne concentratie in bloed dat was afgenomen in een EDTA buis en bloed dat was afgenomen in een buisje met zure citraat. Dit heeft geleid tot het onderzoek dat is beschreven in hoofdstuk 4, waarbij dit verschil is gekwantificeerd. Bij dit onderzoek is met verscheidene meetmethoden het homocysteïne bepaald om te beoordelen of er verschillen werden waargenomen. Dit bleek het geval en we concluderen dat de buis met zure citraat een goed afnamemedium is, maar dat referentiewaarden moeten worden bepaald afhankelijk van de meetmethode die wordt gebruikt.

Diverse onderzoeken laten zien dat een verhoogd homocysteïne gehalte in het bloed gerelateerd is aan trombose. Daarbij is veelal bloed afgenomen na de trombose, waarbij patiënten vaak antistollingsmedicatie gebruikten. Ook voor het bepalen van homocysteïne bij de individuele persoon is de realiteit dat die patiënt veelal bloedverdunners gebruikt ten tijde van de bloedafname. Daarom is het van belang te weten of het gebruik van antistolling de bepaling van het homocysteïne al dan niet beïnvloedt. Dit bleek niet het geval (hoofdstuk 5). De relatie tussen oorzaak en gevolg is niet opgehelderd als het gaat over een verhoogd homocysteïnegehalte in het bloed en de ontwikkeling van trombose. Zo is er tot op heden nog geen aannemelijk werkingsmechanisme beschreven dat verklaart hoe het homocysteïne in het bloed leidt tot een verhoogde stollingsneiging. In hoofdstuk 6 hebben we onderzocht of een verhoogd homocysteïnegehalte invloed heeft op de endogene trombinepotentieel (ETP). De ETP is een maat voor het vermogen om trombine te genereren. Het trombine is de belangrijkste stof bij de vorming van stolsels. Van patiënten met een verhoogde stollingsneiging op basis van een erfelijke afwijking is beschreven dat de ETP verhoogd is. We redeneerden dat als het homocysteïne leidt tot trombose, dit wellicht zou kunnen worden terug-gevonden in een verhoging van de ETP, zoals bij de erfelijke stollings-neigingen. Dit zou een aanwijzing zijn voor een directe invloed van het homocysteïne in het bloed op de stolling. Wij konden echter geen verschil waarnemen in de ETP tussen mensen met een verhoogd en met een normaal homocysteïne-gehalte.

(5)

102

~

trombosebeen of longembolie. Omdat in onze interventieonderzoek – hieronder beschreven – veel ouderen betrokken waren, is dat een belangrijke waarneming.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Chapter 1 General introduction 7 Chapter 2 Homocysteine and venous thrombosis: outline of a vitamin 15 intervention trial. Chapter 3 Acidic citrate stabilizes blood samples

We were among the first to describe an association between venous thrombosis and hyperhomocysteinemia in patients with recurrent venous thrombosis 14 , and subsequently

Because vitamin therapy causes homocysteine decrease, even of previous “normal” concentrations 24 effect of vitamins on recurrence of thrombosis in the normohomocysteinemic

We found a difference of 1.3 μmol/l (95% CI 0.9 to 1.6 μmol/l) between tHcy concentrations measured in blood sampled in tubes with EDTA and stored at 0°C and tHcy

Reference values need to be established when using acidic citrate tubes since individual values differ from those measured in EDTA samples and the difference is dependent on the

Although the possible effect of anticoagulans on homocysteine values is very low, we analyzed if the 1 μmol/l increase in homocysteine concentration found in the surgery group

In order to see whether a plasmatic component can explain the thrombotic tendency in HH, we tested the possible relationship between the concentration of homocysteine (tHcy)

We therefore performed a case-control study among elderly patients to evaluate whether elevated homocysteine levels are a risk factor for venous thrombosis in this age