• No results found

C ontinuïteit en de Controleverklaring

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "C ontinuïteit en de Controleverklaring"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

C

ontinuïteit en

de Controleverklaring

Master thesis Accountancy & Controlling

Auteur: Jurriën Visscher

Mastenbroek, 22-06-2014

(2)

Continuïteit en de Controleverklaring

Een onderzoek naar de maatschappelijke rol van de accountant

omtrent de continuïteit in Nederland.

Auteur:

Jurriën Visscher

Studentnummer:

2390418

Telefoonnummer:

06-36145873

Emailadres:

j.visscher.8@student.rug.nl

Universiteit:

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit:

Economie en Bedrijfskunde

Opleiding:

MSc Accountancy & Controlling

Eerste begeleider:

prof. mr. drs. J.T. Degenkamp

Tweede beoordelaar::

prof. dr. D.M. Swagerman

Datum:

22-06-2014

(3)

Voorwoord

Voor u ligt mijn masterscriptie ter afsluiting van mijn mastertraject Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen. Mijn scriptie onderzoekt of de accountant zijn maatschappelijk rol omtrent de continuïteit naar behoren uitvoert in Nederland.

Dit voorwoord geeft mij de gelegenheid om een aantal mensen te bedanken. Als eerste wil ik mijn ouders bedanken. Zij geven mij de mogelijkheid en steun om te gaan studeren. Ook wil ik mijn vriendin Elaysha bedanken voor de steun en voor de tijd die ik heb gekregen voor het schrijven van mijn scriptie. Daarnaast wil ik Frank bedanken voor zijn deskundig advies over het statistische programma SPSS. Als laatste wil ik mijn scriptiebegeleider prof. mr. drs. J.T. Degenkamp bedanken, voor zijn snelle en nuttige feedback.

Jurriën Visscher,

Mastenbroek, 22-06-2014

(4)

Samenvatting

Het is de laatste jaren vaak voorgekomen dat kort na het verstrekken van een goedkeurende controleverklaring, de betrokken onderneming failliet gaat. Het maatschappelijk verkeer neemt dan vaak aan dat de accountant te kort is geschoten in zijn controletaak en daardoor ten onrechte een goedkeurende controleverklaring heeft afgegeven. Accountants moeten onder de huidige

economische omstandigheden meer dan ooit tevoren alert zijn op het feit dat gerede twijfel omtrent de continuïteit adequaat uiteengezet wordt in de jaarrekening. De accountant die hier te lichtvaardig mee omspringt, vervult zijn maatschappelijke rol niet naar behoren. Dit gaf mij aanleiding om te onderzoeken of de accountant zijn maatschappelijk rol omtrent de continuïteit in Nederland naar behoren vervult.

In mijn scriptie heb ik een literatuuronderzoek gedaan en een kwantitatief onderzoek. Mijn

onderzoek richt zich op alle ondernemingen die sinds 2009 in Nederland failliet zijn gegaan tot 2011 en voorzien zijn van een controleverklaring. Ik heb bewust gekozen voor failliet verklaarde

ondernemingen, omdat hier een direct verband is tussen het oordeel van de accountant en het faillissement. In totaal zijn 103 controleverklaringen van failliete ondernemingen onderzocht. Bij 31 (30,1%) van deze failliete ondernemingen was in de laatste controleverklaring voor het faillissement een verplichtende toelichtende paragraaf aanwezig omtrent de continuïteit.

Op basis van het literatuuronderzoek zijn de hypothesen opgesteld en vervolgens getoetst. Kort samengevat zijn de belangrijkste uitkomsten van de getoetste hypothesen als volgt:

− Bedrijven met een slechte financiële positie krijgen bij de score van Altman niet eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit. Bij de score van Zmijewski wel.

− Grotere bedrijven krijgen niet eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit dan kleinere bedrijven.

− Er is geen bewijs dat BIG-4 kantoren vaker een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit afgeven dan niet BIG-4 kantoren.

− Faillissement voorspellers zijn betere voorspellers voor een faillissement dan accountants met hun toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

− Aan meer dan 50% van de ondernemingen in financiële problemen werd een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit gegeven.

Bij 18 (62,1%) van de 29 ondernemingen met een slechte financiële gezondheid volgens beide faillissement voorspellingsmodellen heeft de accountant zijn maatschappelijk rol naar behoren vervult en het maatschappelijk verkeer gewaarschuwd voor continuïteitsproblemen.

Bij de overige 11 (37,9%) hebben de accountants hun maatschappelijke rol niet naar behoren uitgevoerd. De faillissement voorspellingsmodellen gaven overduidelijk aan dat er financiële problemen waren. Hier heeft de accountant het maatschappelijk verkeer niet voor gewaarschuwd. Daarnaast bij ondernemingen met minimaal één slechte financiële gezondheid volgens één van de faillissement voorspellingsmodellen was er bij 27 (41,5%) van deze ondernemingen een toelichtende paragraaf aanwezig. Bij deze 27 gevallen heeft de accountant zijn maatschappelijk rol naar behoren vervult, maar er waren ook 38 (58,5%) ondernemingen zonder een toelichtende paragraaf. Bij deze 38 ondernemingen is het voorbarig om te zeggen dat de accountant zijn maatschappelijk rol niet naar behoren heeft vervuld, omdat hier nadere analyse van de controlewerkzaamheden van de accountant nodig is. Wel geven de uitkomsten van dit onderzoek aan dat de accountant zijn maatschappelijk rol omtrent continuïteit niet naar behoren uitvoert en stappen moet zetten om de verwachtingskloof tussen hem en het maatschappelijk verkeer te verkleinen.

(5)

Inhoud

Voorwoord ... 2

Samenvatting ... 3

1.0 Introductie ... 5

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 5

1.2 Hoofdvraag en deelvragen ... 5

1.3 Wetenschappelijke bijdrage ... 6

1.4 Structuur scriptie ... 7

2.0 Theorie ... 7

2.1 Continuïteit en faillissement... 7

2.2 Oorzaken van een faillissement ... 9

2.3 Relevantie continuïteit voor het maatschappelijk verkeer ... 10

2.4 Wat zijn de taken van de accountant omtrent de continuïteit? ... 11

2.5 Wat is de impact van een toelichtende paragraaf ... 13

2.6 De kwaliteit die de accountant levert ... 14

2.7 De verwachtingskloof tussen het maatschappelijk verkeer en de accountant ... 17

2.8 Modellen om een faillissement te voorspellen ... 18

3.0 Onderzoeksopzet ... 20 3.1 Onderzoeksmethode ... 20 3.2 Hypotheses ... 21 3.3 Dataset ... 22 4.0 Onderzoeksresultaten ... 25 5.0 Conclusie ... 30 5.1 Samenvatting en conclusie ... 30 5.2 Beperkingen onderzoek ... 31

5.3 Mogelijkheden voor vervolgonderzoek ... 31

Bibliografie ... 32

Bijalge 1: Overzicht dataset ... 4

(6)

1.0 Introductie

In de introductie geef ik aan waarom dit onderzoek relevant is en hoe ik tot dit onderzoek ben gekomen. Hierdoor kunt u in korte tijd een goed beeld vormen van het onderzoek en uit welke hoofd- en deelvragen het bestaat.

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Volgens de wet geeft de jaarrekening de normen aan die in het maatschappelijk verkeer als

aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat (Art 2:362 lid 1 BW, 2013). De taak van de

accountant is om te controleren of de jaarrekening een getrouw beeld van de werkelijkheid weergeeft. Wanneer een goedkeurende controleverklaring wordt verstrekt neemt het

maatschappelijk verkeer aan dat de continuïteit van de onderneming niet in gevaar is en dat de jaarrekening een getrouw beeld van de werkelijkheid weergeeft.

Toch is het is de laatste jaren vaak voorgekomen dat kort na het verstrekken van een goedkeurende controleverklaring, de betrokken onderneming failliet gaat (Slagter, 2012). Het maatschappelijk verkeer neemt dan vaak aan dat de accountant te kort is geschoten in zijn controletaak en daardoor ten onrechte een goedkeurende controleverklaring heeft afgegeven. Hierdoor verliest het

maatschappelijk verkeer vertrouwen in de functie van de accountant als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer (Limperg, 1932).

Accountants moeten onder de huidige economische omstandigheden meer dan ooit tevoren alert zijn op het feit dat gerede twijfel omtrent de continuïteit adequaat uiteengezet wordt in de

jaarrekening. De accountant die hier te lichtvaardig mee omspringt, vervult zijn maatschappelijke rol niet naar behoren (Litjens, 2012).

Wiek Slagter, emeritus hoogleraar aan de economische, juridische en bedrijfskunde faculteit van de Erasmus universiteit in Rotterdam, heeft een voorstel voor een nieuwe regel om dit probleem op te lossen die als volgt luidt: "Als binnen één jaar na afgeven van een goedkeurende verklaring blijkt dat er in gecontroleerde periode fraude is gepleegd, déconfiture dreigde of faillissement, dan wordt vermoed dat de accountant ten onrechte de goedkeurende verklaring heeft afgegeven”.

Dit bracht mij op het idee om onderzoek te doen of accountants daadwerkelijk ten onrechte goedkeurende controleverklaringen afgeven bij ondernemingen waarbij de continuïteit in gevaar is en daardoor zijn maatschappelijke rol niet naar behoren uitvoert.

1.2 Hoofdvraag en deelvragen

Voor dit onderzoek heb ik de volgende hoofdvraag opgesteld: vervult de accountant zijn

maatschappelijk rol omtrent de continuïteit naar behoren in Nederland?

Om de hoofdvraag te beantwoorden heb ik 7 deelvragen opgesteld om uiteindelijk de hoofdvraag te beantwoorden. De deelvragen luiden als volgt:

- Wat betekenen de begrippen continuïteit en faillissement? - Wat zijn de oorzaken van een faillissement?

- Waarom is de continuïteit van een onderneming relevant voor het maatschappelijk verkeer? - Wat zijn de taken van de accountant omtrent continuïteit?

- Welke impact heeft een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit? - Welke kwaliteit levert een accountant?

- Heeft de toelichtende paragraaf omtrent continuïteit invloed op de verwachtingskloof? - Kan een faillissement voorspeld worden?

(7)

1.3 Wetenschappelijke bijdrage

Er is een expectation gap tussen wat de accountant denkt dat van hem verwacht wordt en wat de gebruikers (maatschappelijk verkeer) van de jaarrekening van hem verwachten.: “the difference

between what the public and financial statement users believe accountants and auditors are responsible for and what the accountants and auditors believe they are responsible for”

(Suillivan & Guy, 1988).

Uit onderzoek van (Campbell & Mutchler, 1988) blijkt dat banken die kredieten aan ondernemingen verschaffen een vroegtijdige waarschuwing van accountants verwachten door middel van een

going-concern opmerking. De accountants vinden dit echter niet tot hun taak behoren.

Onderzoek (Chen & Church, 1996) heeft aangetoond dat de continuïteitveronderstelling een belangrijke bijdrage levert aan de beslissingen van gebruikers van de jaarrekening. In dit onderzoek ervaren ondernemingen met een continuïteitstoelichting minder negatieve excess return dan bedrijven die failliet gaan zonder een continuïteitstoelichting. De excess return vertelt de omvang van de over- of onder prestatie van een fonds ten opzichte van zijn benchmark index. Deze

constatering heeft een grotere invloed op de expectation gap, maar ook als de accountant zijn werk goed heeft gedaan kunnen verwachtingen over de betrouwbaarheid tot ernstige teleurstellingen leiden bij het maatschappelijk verkeer (Eeghen, 2004).

Accountants zijn voorzichtig met het geven van een continuïteitstoelichting, omdat zij bang zijn dat dit zal leiden tot directe discontinuïteit van de onderneming. De accountant wil vermijden dat hij degene is die de onderneming in het faillissement helpt (Litjens, 2012). De Cohen-commissie definieerde de fulfilling prophecy als volgt: “… the auditor’s qualification tends to be a

self-fulfilling prophecy: the auditor’s expression of uncertainty about a company’s ability to continue may make the company’s inability a certainty.” (Matsumura, Subramanyam, & Tucker, 1997).

Met behulp van financiële ratio’s kunnen accountants faillissementen voorspellen (Beaver, 1966) (Beaver, W.H.; McNichols, M; Rhie, J, 2005). Er is aangetoond dat failliete bedrijven significant verschillende ratio’s tonen dan gezonde bedrijven (Merwin, 1942). Het nadeel van Ratio analyse is dat deze gevoelig is voor foutieve interpretatie en daardoor verwarrend. Hierdoor wordt er in de praktijk vaak gebruik gemaakt van faillissement voorspellingsmodellen.

Een van de bekendste faillissement voorspellingsmodellen is de Z-score, deze geeft de statische relatie weer tussen verschillende financiële ratio’s en faillissementen. Deze Z-score maakt gebruik van 5 variabelen die een sterke voorspellende waarde hebben als het gaat om faillissementen (Altman E. , 1968). Faillissement voorspellingsmodellen kunnen helpen bij de vaardigheden van de accountant om te voorspellen of een onderneming failliet gaat. Terwijl dit moeilijk is op te sporen met behulp van het traditionele controleproces (Altman & McGough, 1974). Inmiddels zijn er tientallen varianten bedacht, maar het origineel is nog steeds populair, omdat deze in veel gevallen erg accuraat is. Naast de Z-score (Altman E. , 1968) zijn er andere faillissement voorspellingsmodellen zoals de O-score (Ohlson, 1980) , BSM-PB (Black & Scholes, 1973), model van (Koh & Killough, 1990), model van (Zmijewski, 1984), model van (Shumway, 2001).

Dit onderzoek is relevant voor economische/bedrijfskundige wetenschap omdat de maatschappelijke rol van de accountant in tijden van economische crisis van wezenlijk belang is. De accountant heeft afgelopen jaren veel kritiek gekregen van het maatschappelijk verkeer omtrent zijn maatschappelijke rol. Deze kritiek geeft aanleiding om de maatschappelijke rol van de accountant te onderzoeken en te toetsen of deze kritiek terecht is. De maatschappelijke rol van de accountant is heel erg breed. Daarom richt ik mij op het deelaspect continuïteit, wat erg actueel is gezien de huidige economische crisis.

(8)

De accountant moet dan extra alert zijn en moet gerede twijfel over de continuïteit adequaat uiteen zetten in de jaarrekening. De accountant die hier lichtvaardig mee omspringt vervult zijn

maatschappelijke rol niet naar behoren (Litjens, 2012). Met dit onderzoek wil ik een bijdrage leveren aan de wetenschap door te onderzoeken of de accountant zijn maatschappelijke rol omtrent

continuïteit naar behoren uitvoert. Indien de account zijn maatschappelijke rol niet naar behoren uitvoert zal dit leiden tot teleurstellingen bij het maatschappelijk verkeer en zal dit ongetwijfeld leiden tot vergroting van de verwachtingskloof. Naast het vergroten van de verwachtingskloof kan de accountant het vertrouwen verliezen van het maatschappelijke verkeer. Dit kan uiteindelijk leiden tot het verliezen van het bestaansrecht van de accountants. Immers zonder vertrouwen van het

maatschappelijk verkeer heeft de accountant geen bestaansrecht (Limperg, 1932).

1.4 Structuur scriptie

In hoofdstuk 2 worden de deelvragen van dit onderzoek beantwoord. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de onderzoeksopzet besproken en zullen in hoofdstuk 4 de onderzoeksresultaten worden

weergegeven. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de conclusie van dit onderzoek worden weergegeven.

2.0 Theorie

In dit hoofdstuk worden de deelvragen beantwoord.

2.1 Continuïteit en faillissement

Om meer duidelijkheid te scheppen over het onderwerp van mijn onderzoek verduidelijk ik eerst de volgende begrippen continuïteit, discontinuïteit en faillissement.

Een jaarrekening wordt opgesteld op basis van continuïteit. Dit houdt in dat wordt verondersteld dat de onderneming haar activiteiten duurzaam zal voortzetten. Duurzaam betekent minimaal twaalf maanden na balansdatum (Westra & Mooijekind, 2007). De definitie die de accountant hanteert staat in de Handleiding Regelgeving Accountancy (HRA). De HRA geeft de volgende definitie: “Onder

de continuïteitsveronderstelling wordt een entiteit geacht haar bedrijfsactiviteiten in de voorzienbare toekomst voort te zetten” (HRA, 2014).

De definitie die wordt gehanteerd voor het opstellen van de jaarrekening staat in de wet (BW 2 Titel 9 de jaarrekening en het jaarverslag). In het betreffende wetsartikel staat: “Bij de waardering van

activa en passiva wordt uitgegaan van de veronderstelling dat het geheel der werkzaamheden van de rechtspersoon waaraan die activa en passiva dienstbaar zijn, wordt voortgezet, tenzij die

veronderstelling onjuist is of haar juistheid aan gerede twijfel onderhevig is; alsdan wordt dit onder mededeling van de invloed op vermogen en resultaat in de toelichting uiteengezet” (Art. 383.3 BW2).

“Er kan ook sprake zijn van ernstige onzekerheid over de continuïteit van het geheel van de

werkzaamheden van de rechtspersoon, waarbij de rechtspersoon niet meer op eigen kracht aan zijn verplichtingen zal kunnen voldoen” (RJ 170.302, 2011). Discontinuïteit is dan onontkoombaar indien

voldoende aanvullende medewerking van belanghebbenden niet kan worden verkregen. De Raad voor Jaarverslaggeving geeft een aantal voorbeelden van gebeurtenissen of omstandigheden die een indicatie geven of er sprake is van ernstige onzekerheid over de continuïteit.

“Van discontinuïteit is sprake als duurzame voortzetting van het geheel van de werkzaamheden van de rechtspersoon onmogelijk is geworden doordat voldoende aanvullende medewerking van belanghebbenden niet kan worden verkregen, of doordat de directie een besluit heeft genomen het geheel van de werkzaamheden (onmiddellijk c.q. op termijn) te beëindigen (RJ 170.202, 2013).”

(9)

Indien er sprake is van discontinuïteit, vervalt de continuïteitsveronderstelling. De jaarrekening dient dan te worden opgesteld op basis van liquiditeitswaarde ook wel directe opbrengstwaarde genoemd. (RJ 170.201, 2013).

Er wordt van een faillissement gesproken indien: “de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij

heeft opgehouden te betalen en wordt, hetzij op eigen aangifte, hetzij op verzoek van één of meer zijner schuldeisers, bij rechterlijk vonnis in staat van faillissement verklaard” (Faillissementswet Art. 1,

1893). Zowel een rechtspersoon (bijvoorbeeld een besloten vennootschap) als een natuurlijk persoon (bijvoorbeeld een eigenaar van een eenmanszaak) kan failliet worden verklaard. Een faillissement kan worden aangevraagd door drie verschillende partijen namelijk:

1. Door de schuldenaar zelf; 2. De schuldeisers;

3. Het Openbaar Ministerie.

Een verzoek tot faillissement door schuldeisers moeten worden ingediend door tussenkomst van een advocaat en kan door de rechtbank worden goedgekeurd als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan (MKBServicedesk, 2013):

− Er moeten tenminste twee schuldeisers zijn;

− Er moeten twee schulden zijn waarvan er tenminste één opeisbaar is; − De schuldenaar is opgehouden met betalen.

Het doel van een faillissement is “het voorkomen van afzonderlijke beslagen en executies door één of

meer schuldeisers en in plaats daarvan door middel van een gezamenlijk (concursus creditorum) beslagzorgen dat alle baten onder alle schuldeisers worden verdeeld. Schuldeisers zijn in

rang gelijk aan elkaar, op een aantal door de wet erkende redenen van voorrang na (bijvoorbeeld pand, hypotheek)” (Polak, 2002).

Op 26 november 2012 is in het kader van het wetgevingsprogramma herijking faillissementsrecht een aantal maatregelen aangekondigd om het reorganiserend vermogen van bedrijven te versterken (Overheid.nl, 2013). Het grote aantal faillissementen afgelopen jaren leidt tot aanzienlijke sociale en economische nadelige gevolgen, zowel voor de failliete ondernemer zelf als de betrokken

werknemers en schuldeisers. Het huidige wettelijke kader belemmert de mogelijkheden om bedrijven die in financieel zwaar weer verkeren op een zodanige wijze te herstructureren, dat de nadelige gevolgen voor werknemers en schuldeisers zoveel mogelijk worden beperkt. Het programma herijking faillissementsrecht moet hier wat aan doen en rust op drie pijlers:

modernisering, versterking van het reorganiserend vermogen van bedrijven en fraudebestrijding (DVDW Advocaten, 2012).

(10)

2.2 Oorzaken van een faillissement

Het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft onderzoek gedaan naar de oorzaken van faillissementen in 2010 (Boer & Lalta, 2011). Opvallend is dat in 2010 bij 28% van de faillissementen van

vennootschappen en overige rechtspersonen sprake was van mismanagement, in 2008 was dit percentage 34%. Bijna 33% van de faillissementen had economische oorzaken, dit percentage was in 2008 ongeveer gelijk. Daarnaast was 13% van de afgewikkelde faillissementen in 2010 een gevolg van een faillissement van de holding of moederbedrijf, dit percentage was 8% in 2008. In tabel 1 zijn de beëindigde faillissementen naar oorzaak weergegeven in 2010.

Tabel 1 Beëindigde faillissementen naar oorzaak, 2010 Bron: CBR

Onderzoek van (Minnaert, 2012) geeft de 10 belangrijkste factoren weer van een faillissement namelijk:

1. Economische oorzaken;

2. Gebrek aan visie van het management; 3. Mismanagement;

4. Slecht werkkapitaalmanagement; 5. Onvoldoende kapitaal;

6. Trouw personeel niet ontslaan; 7. Fraude;

8. Wanbetalers of faillissementen van klanten; 9. Onvoorzienbare omstandigheden;

10. Faillissement holding/moeder/zuster.

Uit deze onderzoeken blijkt dat de accountant onder de huidige economische omstandigheden meer dan ooit tevoren alert moet zijn op het feit dat gerede twijfel omtrent de continuïteit adequaat uiteengezet wordt in de jaarrekening. De accountant die hier te lichtvaardig mee omspringt, vervult zijn maatschappelijke rol niet naar behoren (Litjens, 2012).

(11)

2.3 Relevantie continuïteit voor het maatschappelijk verkeer

Het maatschappelijk verkeer bestaat uit aandeelhouders, toezichthouders, werknemers, klanten, leveranciers en andere stakeholders. Een onafhankelijke en betrouwbare controle van de

jaarrekening door de accountant geeft inzicht en vertrouwen aan het maatschappelijk verkeer (Duthler Associates, 17).

In de wet staat hierover het volgende geschreven: “de jaarrekening geeft volgens normen die in het

maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat, alsmede voor zover de aard van een jaarrekening dat toelaat, omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon” (Art 2:362 lid 1 BW, 2013).

Daarnaast geeft de wet het volgende aan: “het jaarverslag geeft een getrouw beeld van de toestand

op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten van de rechtspersoon en van de groepsmaatschappijen waarvan de financiële gegevens in zijn jaarrekening zijn

opgenomen. Het jaarverslag geeft tevens een beschrijving van de voornaamste risico’s en onzekerheden waarmee de rechtspersoon wordt geconfronteerd” (Art 2:391 lid 1 BW, 2013).

Samenvattend geeft de wet aan dat de jaarrekening een getrouw beeld moet weergeven van de werkelijkheid. Tevens moet er gerapporteerd worden over de belangrijkste risico’s en onzekerheden zoals bijvoorbeeld de continuïteit. De jaarrekening moet een zodanig inzicht geven dat het

maatschappelijk verkeer een verantwoord oordeel kan vormen omtrent het vermogen en het resultaat van de onderneming.

Door middel van de controleverklaring geeft de accountant het maatschappelijk verkeer een mate van zekerheid over de betrouwbaarheid van de externe verslaggeving van zijn opdrachtgever (EY, 2014). Doordat het maatschappelijk verkeer vertrouwen ontleent aan de verklaring , wordt de accountant ook wel de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer genoemd (Limperg, 1932). Een goedkeurende controleverklaring geeft echter geen garantie voor een gezonde onderneming, maar is wel een bevestiging dat die onderneming duidelijkheid biedt over zijn financiële situatie. Als de continuïteit van de onderneming in gevaar is en de onderneming informeert daarover toereikend in de jaarrekening (en de accountant kan zich vinden in de visie van het bestuur), dan krijgt de onderneming een goedkeurende verklaring. “Wel met een toelichtende paragraaf, om de lezer van

de jaarrekening uitdrukkelijk te wijzen op die onzekere situatie” (Helderman & Eimers, 2009).

Onderzoek (Chen & Church, 1996) heeft aangetoond dat de continuïteitveronderstelling een

waardevolle bijdrage levert aan de beslissingen van gebruikers van de jaarrekening. In dit onderzoek ervaren ondernemingen met een continuïteitstoelichting minder negatieve excess return dan bedrijven die failliet gaan zonder een continuïteitstoelichting. De excess return vertelt de omvang van de over of onder prestatie van een fonds ten opzichte van zijn benchmark index. Ook uit onderzoek van (Menon & Williams, 2010) blijkt dat investeerders negatief reageren wanneer de jaarrekening een toelichtende paragraaf omtrent continuïteit bevat. De negatieve reacties zijn het grootst wanneer de toelichtende paragraaf gaat over het schenden van een bankconvenant. Er zijn echter ook onderzoekers die geen reactie van de markt vinden wanneer voor het eerst een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit in de controleverklaring wordt opgenomen (Herbohn, Ragunathan, & Garsden, 2007) (Blay & Geiger, 2001).

(12)

Deze onderzoeken laten een verschillend beeld zien over de relevatie van de toelichtende paragraaf omtrent continuïteit van de onderneming voor het maatschappelijk verkeer. Wel moet worden opgemerkt dat deze studies zijn uitgevoerd op beursgenoteerde bedrijven. Dit is van belang, omdat beursgenoteerde bedrijven vaak voor het uitbrengen van de jaarrekening al inzicht in de cijfers geven.

2.4 Wat zijn de taken van de accountant omtrent de continuïteit?

Voor de Nederlandse verslaggeving zijn voor wat betreft het hanteren van het continuïteitsbeginsel vooral de teksten van Titel 9 Boek 2 BW art 384 lid 3,Richtlijn voor de Jaar verslaggeving 170 Discontinuïteit en ernstige onzekerheid over discontinuïteit en artikel 25 van IAS 1 Presentation of Financial Statements (IFRS) relevant (EY, 2013).

De accountant heeft bij het beoordelen van de door de onderneming gehanteerde verslaggeving en de daarbij af te geven controleverklaring te maken met de Nadere voorschriften, controle- en overige standaarden (NV COS), uitgevaardigd door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). De accountant moet nagaan of de interne controleprocedures goed worden uitgevoerd, de automatisering betrouwbaar is, er adequate beveiligingsmaatregelen zijn, de financiële administratie passend intern wordt gecontroleerd en de interne jaarrekening aansluit op de financiële

administratie. Voorts moet hij nagaan of de jaarrekening voldoet aan het toepasselijke verslaggevingsregime (Beckman, 2013).

Voor de taken omtrent de continuïteit van de accountant is standaard 570 Continuïteit uit de NV COS relevant. Hierin staat dat het management van de onderneming een inschatting moet maken van het vermogen van de onderneming om haar continuïteit te handhaven en de accountant moet deze inschatting toetsen. Voor het toetsen van deze inschatting wordt van de accountant verwacht dat hij voldoende geschikte controle-informatie verkrijgt. Daarbij moet de accountant concluderen of de te hanteren continuïteitsveronderstelling terecht is of niet en of er sprake is van materiële onzekerheid omtrent de continuïteit. Tot slot moet de accountant het effect van de bevindingen bepalen voor de af te geven controleverklaring. De accountant kan overigens tot een andere conclusie komen dan het management.

(13)

In tabel 2 zijn de mogelijke situaties uitgewerkt met de daarbij horende controleverklaring (Onzenoort D. v., 2013):

Tabel 2 Continuïteit en de controleverklaring

Onzeker in de kolom “inschatting accountant” betekent dat de accountant van mening is dat de onzekerheid materieel is. Volgens NV COS 320 is een onjuistheid of emissie van materieel belang als deze de economische beslissingen van gebruikers zou kunnen beïnvloeden.

In de kolom “toelichting jaarrekening” wordt getoond of de toelichting in de jaarrekening volgens de accountant wel of niet toereikend is. Toereikend heeft betrekking op de vraag of hetgeen nodig is

voor een goede interpretatie van de verantwoording duidelijk en voldoende is weergegeven

(Elementaire theorie accountantscontrole, 2007).

In de kolom “controleverklaring” wordt de soort controleverklaring afgegeven die bij de weergegeven situatie past. De controleverklaring geeft zekerheid aan de jaarrekening. Een goedkeurende controleverklaring betekent dat de accountant tot het oordeel is gekomen dat de jaarrekening voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De accountant kan ook een afkeurende verklaring geven indien hij tot oordeel komt dat de jaarrekening niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen (Beckman, 2013).

De controleverklaring met oordeelonthouding is mogelijk wanneer het management niet bereid is een inschatting te maken omtrent de continuïteitsveronderstelling of dat bij de accountant

onzekerheden met betrekking tot de controle zijn blijven bestaan van zodanige aard en omvang dat hij geen goedkeurende verklaring of geen verklaring met beperking kan geven (Beckman, 2013). Een verklaring met beperking houdt in dat bij de accountant bedenkingen tegen de verantwoording en/of onzekerheden met betrekking tot de controle zijn blijven bestaan die van niet te verwaarlozen

(14)

betekenis zijn zodat zij in de accountantsverklaring tot uitdrukking dienen te worden gebracht (Beckman, 2013).

Een paragraaf ter benadrukking is een paragraaf die betrekking heeft op wat in de wet staat in art. 2:393 lid 5, sub d BW over onderwerpen waarop de accountant de aandacht wil vestigen zonder een verklaring met beperking af te geven (Beckman, 2013).

2.5 Wat is de impact van een toelichtende paragraaf

Als er sprake is van onzekerheid omtrent de continuïteit van de ondernemingen, wordt door middel van een verplichte toelichtende paragraaf in de controleverklaring de aandacht gevestigd op de in de toelichting beschreven situatie. Via de toelichtende paragraaf kan de accountant wijzen op bepaalde informatie in de toelichting, zodat gebruikers van de jaarrekening hier extra alert op kunnen zijn (Accountancynieuws, 2011).

Accountants zijn voorzichtig met het geven van een continuïteitstoelichting, omdat zij bang zijn dat dit zal leiden tot directe discontinuïteit van de onderneming. De accountant wil vermijden dat hij degene is die de onderneming in het faillissement helpt (Litjens, 2012). De Cohen-commissie definieerde de fulfilling prophecy als volgt: “… the auditor’s qualification tends to be a

self-fulfilling prophecy: the auditor’s expression of uncertainty about a company’s ability to continue may make the company’s inability a certainty.” (Matsumura, Subramanyam, & Tucker, 1997).

De gedachte van de accountant is dat hij bij een controleverklaring met een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit een faillissement op gang kan brengen, of op zijn minst zal bespoedigen. Wanneer de accountant openlijk twijfelt over de toekomst van een onderneming, kan dit een teken zijn voor leveranciers, kredietverleners, werknemers, banken om hun belangen in de organisatie af te bouwen.

Hierdoor lijkt het of de accountant in een tweestrijd komt en moet kiezen tussen twee kwaden. De accountant wil aan de ene kant niet op zijn geweten hebben dat door zijn controleverklaring de onderneming failliet gaat of in zwaar weer komt. Maar zwijgen wil hij evenmin niet, omdat hij de vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer is en daarnaast niet handelt volgens de wet, wat kan leiden tot rechtszaken en tevens verlies van reputatie (Krishnan & Krishnan, 1996).

Verschillende onderzoeken naar de self-fulfilling prophecy laten verschillende uitkomsten zien. Zo vinden (Taffler & Citron, 1992) (Louwers, Messina, & Richard, 1999) (David B & Richard J, 2001) geen bewijs voor het bestaan van de self-fullfilling prophecy. Daarentegen vinden (George,

Spiceland, & George, 1996) een duidelijk verband tussen een verplichte toelichtende paragraaf en de overlevingstijd van een onderneming. Ook vinden (Gaeremyncka & Willekensa, 2003) bewijs voor het bestaan van de self-fullfulling prophecy, behalve bij vrijwillige liquidatie.

Naast de self-fullfilling prophecy zijn accountants voorzichtig, omdat uit onderzoek blijkt dat 22% van de ondernemingen wisselt van accountant nadat ze een continuïteitsparagraaf hebben gekregen. Tegenover een percentage van gemiddeld 6% (Krishnan J. , 1994). In België moet de klant verplicht 3 jaar bij dezelfde accountant blijven. Er is daar bewijs gevonden dat de kans vier keer zo hoog is dat de klant wisselt van accountant in het laatste jaar indien hij een controleverklaring met toelichtende paragraaf krijgt (Vanstraelen, 2003).

De accountant kan twee type fouten maken in geval van going concern onzekerheid. Hij kan een type één fout maken, waarbij hij de jaarrekening ten onrechte goedkeurt of een type twee fout, waarbij hij de jaarrekening ten onrechte afkeurt (Francis J. , 2004). Wanneer de accountant een fout maakt kan er een klacht worden ingediend bij de Accountantskamer (tuchtrechter voor accountants).

(15)

Daarnaast kan een schadeclaim worden ingediend tegen het betreffende accountantskantoor. Als blijkt dat het accountantskantoor in gebreke is, dan kan de accountant namelijk

medeverantwoordelijk worden gesteld voor het faillissement.

Enkele voorbeelden uit de praktijk waar de rol van de accountant ernstig wordt bekritiseerd en wat heeft geleid tot rechtszaken tegen de accountant zijn: Coberco, Van der Moolen, Landis en DSB Bank. Zo daagde Coberco haar eigen accountant voor de rechter, omdat Ernst & Young de jaarrekening had goedgekeurd, ondanks dat Heino Krause er slecht voor stond (Trouw, 1996). De beoordeling van de continuïteit van effectenhuis Van der Moolen is niet goed vastgelegd, dit levert de accountant van Ernst & Young een berisping op van de Accountantskamer (VEB, 2013). Landis werd in 2002 failliet verklaard terwijl de accountant een goedkeurende controleverklaring had verstrekt. De accountant had de jaarrekening nooit mogen goedkeuren en heeft hiervoor een schorsing van 6 maanden gekregen (Accountant.nl, 2013). Als laatste voorbeeld de accountant van de DSB Bank die vier

maanden voor de faillietverklaring van de DSB Bank een goedkeurende controleverklaring verstrekte. De betreffende accountant van Ernst & Young heeft hiervoor een berisping ontvangen van de

tuchtrechter (ANP/NU.nl, 2012).

Hieruit blijkt dat wanneer de accountant fouten maakt in de controle, hem een rechtszaak te wachten kan staan. Daarnaast hebben deze schandalen een grote impact op het maatschappelijk verkeer. Wanneer zoals bij DSB Bank (ANP/NU.nl, 2012) de bank 4 maanden na een goedkeurende verklaring failliet gaat, zal dit leiden tot onbegrip bij het maatschappelijk verkeer. Het is voor hen onbegrijpelijk dat de bank zo kort na een goedkeurende verklaring failliet gaat en men kan het vertrouwen in de accountant verliezen, waardoor zijn functie als vertrouwensman verloren gaat. (Limperg, 1932). De verwachtingskloof tussen het maatschappelijk verkeer en het vertrouwen wat de accountant daadwerkelijk kan leveren speelt hierin ook een rol. De accountant kan nooit 100% zekerheid bieden terwijl het maatschappelijk verkeer dit wel verwacht.

2.6 De kwaliteit die de accountant levert

De kwaliteit van audit wordt gedefinieerd als de gezamenlijke kans dat de accountant een

tekortkoming in het financiële systeem van de cliënt ontdekt en deze ook daadwerkelijk rapporteert (DeAngelo, 1981). De accountant is belast met de verantwoordelijkheid om tekortkomingen omtrent de continuïteit van de onderneming te ontdekken en deze te rapporteren. Deze

verantwoordelijkheid is van groot belang voor de gebruikers van de jaarrekening, omdat een jaarrekening met een vroege waarschuwing van mogelijke financiële problemen nuttige informatie oplevert. Dit is te verklaren doordat de accountant grondige kennis bevat van de activiteiten van de klant en haar toekomstplannen (Fleak & Wilson, 1994).

Het ontdekken of een cliënt mogelijk een verplichte toelichtende paragraaf ontvangt hangt af van de financiële gezondheid van de onderneming en de vakbekwaamheid van de accountant om

onzekerheden omtrent de continuïteit te ontdekken. Het rapporteren van de tekortkomingen omtrent de continuïteit van de onderneming is een kwestie van onafhankelijkheid van de accountant.

Samengevat hangt het af van drie factoren of de cliënt een verplichte toelichtende paragraaf ontvangt namelijk:

1. het niveau van de financiële problemen van de onderneming; 2. de mate van vakbekwaamheid van de accountant;

3. de mate van onafhankelijkheid van de accountant.

(16)

Hoe groter de financiële problemen van de onderneming, hoe groter de kans om een verplichte toelichtende paragraaf te krijgen (McKeown, Mutcler, & Hopwood, 1991) (Hopwood, McKeown, & Mutchler, 1994) (Carcello, Hermanson, & Huss, 1995).

Met betrekking tot de vakbekwaamheid van de accountant hebben verschillende onderzoeken aangetoond dat het voor de accountant moeilijk is om een aankomend faillissement in te schatten, omdat dit een onvoorspelbare gebeurtenis is (Barnes & Huan, 1993) (Lennox, 1999). Daarnaast hangt de vakbekwaamheid van de accountant samen met zijn ervaring en de industriekennis waarin de cliënt actief is.

De onafhankelijkheid van de accountant hangt samen met de inkomsten die hij bij zijn cliënt verdient, de reputatie van de accountant en zijn mate van conservatisme (Garci´a-Benau, Ruiz-Barbadillo, Go´mez-Aguilar, & Fuentes-Barbera, 2004).

De grootte van de onderneming heeft eveneens invloed op het krijgen van een verplichte

toelichtende paragraaf. Hoe groter het bedrijf, hoe minder waarschijnlijk dat het een verplichtende toelichtende paragraaf krijgt wanneer dit wel noodzakelijk is. Hieruit kan je concluderen dat de accountant onder druk staat van de cliënt. Bij het afgeven van een verplichtende toelichtende paragraaf kan hij zijn cliënt en de lopende en toekomstige quasi-rentes verliezen. Deze druk neemt toe met de grootte van de onderneming. In omgekeerde volgorde is het ook zo dat hoe groter het accountantskantoor waarvoor de accountant werkzaam is, hoe hoger de quasi-rente, maar ook hoe groter de reputatieschade (Garci’a-Benau etal. 2004).

Wanneer uitkomt dat de accountant een onjuiste verklaring heeft afgegeven zullen andere ondernemingen dit beschouwen als verlies van audit kwaliteit en wellicht een andere accountant gaan zoeken (DeAngelo, 1981). Omdat op deze manier de quasi-rentes bij alle andere klanten mogelijk ook verloren kunnen gaan, vergroot dit de kans dat de accountant indien nodig, een verplichte toelichtende paragraaf zal uitbrengen (Garci’a-Benau etal. 2004).

Ook zullen accountants bij grote bedrijven eerder een toelichtende paragraaf opnemen omtrent de continuïteit, omdat ze bang zijn voor rechtszaken door stakeholders en reputatieschade (Francis & Reijnolds, 2001).

De grootte van de accountantsorganisatie heeft ook invloed op de kwaliteit die de accountant levert. Zo heeft (DeAngelo, 1981) gevonden dat BIG-6 kantoren betere kwaliteit leveren dan niet BIG-6 kantoren. Uit onderzoek van (Geiger & Rama, 2006) blijkt zelfs dat BIG-4 accountants beter in staat zijn om potentiële continuïteitsproblemen te onderkennen dan niet BIG-4 accountants. Daarentegen vinden (Knechel & Vanstraelen, 2007) geen significante verschillen in het opnemen van een

toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit van de onderneming tussen BIG-6 kantoren en niet BIG-6 kantoren.

De financiële pers, toezichthouders en het maatschappelijk verkeer zijn van mening dat de uitgifte van een goedkeurende verklaring zonder toelichtende paragraaf bij een bedrijf dat later failliet gaat een indicator is voor een slechte audit kwaliteit (Garci’a-Benau etal. 2004).

De Autoriteit Financiële markten (AFM) houdt toezicht op accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten in Nederland. De AFM toetst eenmaal in de zes jaar of een

accountantsorganisatie voldoet aan het bij of krachtens de WTA bepaalde. Bij organisaties van openbaar belang is de termijn ten minste drie jaar. De beoordeling geschiedt ten minste op een toetsing van een selectie van controledossiers (Beckman, 2013).

(17)

De AFM heeft in 2011 en 2012 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de accountantscontrole bij 9 OOB-vergunninghouders. Een OOB-accountantskantoor is een kantoor dat de jaarrekening mag controleren van organisaties van openbaar belang, zoals beursfondsen, banken en verzekeraars. Onder de onderzochte 9 OOB-vergunninghouders zit geen BIG-4 kantoor. Een thema van dit onderzoek dat gepubliceerd is in 2013 was continuïteit. De AFM heeft bij 25% van de geselecteerde accountantscontroles ernstige bevindingen geconstateerd wanneer de externe accountants

beoordelen of de door het bestuur van de entiteit veronderstelde continuïteit van de bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar is. De AFM komt tot de conclusie dat de accountant vaak

onvoldoende controlewerkzaamheden verricht en dat deze vooral betrekking hebben op de volgende punten (AFM, 2013):

“Onvoldoende controlewerkzaamheden om vast te stellen of de continuïteitsveronderstelling van de controlecliënt terecht is toegepast of dat sprake is van indicaties die twijfel kunnen doen ontstaan over het vermogen van een controlecliënt om haar continuïteit te handhaven”;

“De externe accountant beoordeelt niet altijd in voldoende mate de inschattingen van het management, veronderstellingen die ten grondslag liggen aan de prognoses, afspraken met externe financiers, toekomstige orderportefeuilles, liquiditeit en solvabiliteit van de

controlecliënt”.

Daarnaast heeft de AFM in 2009 en de eerste helft van 2010 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de accountantscontrole door BIG-4 accountantskantoren (Deloitte, Ernst & Young, KPMG en

PricewaterhouseCoopers). In het onderzoek is te vinden dat door de economische crisis de kans op discontinuïteit hoger is dan gemiddeld. Dit betekent voor de accountant dat hij kritisch moet zijn in de controle en steeds het belang van de gebruikers van de jaarrekening in oog moet houden. Bij 29 van de 46 accountantscontroles die de AFM heeft beoordeeld in het kader van haar reguliere onderzoeken, heeft de AFM tekortkoming gesignaleerd. De tekortkomingen hebben zich bij meerdere BIG 4-kantoren voorgedaan, maar niet noodzakelijk bij alle 29 accountantscontroles. De belangrijkste bevinding die de AFM vindt omtrent de beoordeling van de continuïteit is, dat externe accountants onvoldoende werkzaamheden verrichten om te beoordelen of de door het bestuur van de entiteit veronderstelde continuïteit van de bedrijfsactiviteiten aanvaardbaar is. De BIG-4 kantoren hebben als reactie op de bevinding omtrent continuïteit vaktechnische nieuwsbrieven gestuurd naar hun collega’s met informatie over continuïteitsoverwegingen (AFM, 2010).

Ook heeft de AFM in 2013 onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de accountantscontroles door niet OOB-accountantsorganisaties (NBA en SRA) die wettelijke controles verrichten. De AFM heeft in 88 van de 100 beoordeelde wettelijke controles van 50 accountantsorganisaties ernstige

tekortkomingen aangetroffen. De AFM concludeert dat in ongeveer 70% van de gevallen de kwaliteit van de financiële verslaggeving onvoldoende is. De kwaliteit van de financiële verslaggeving is onder andere onvoldoende indien er geen aandacht is besteed aan de continuïteitsveronderstelling, terwijl de jaarrekening wel aanwijzingen bevat dat twijfel zou kunnen bestaan over de continuïteit (AFM, 2013). Bij de SRA kantoren heeft de AFM bij 5 van de 14 wettelijke controles ernstige

tekortkomingen vastgesteld met betrekking tot de controle van de continuïteitsveronderstelling. Bij één controle heeft de accountant zelfs in het geheel nagelaten controlewerkzaamheden te plannen en uit te voeren met betrekking tot de continuïteitsveronderstelling. In de overige vier wettelijke controles vond de AFM de volgende ernstige tekortkomingen (AFM, 2013):

− Te overwegen of er gerede twijfel is over de continuïteit;

− De inschatting van het management van de controlecliënt met betrekking tot de continuïteit te beoordelen;

− De veronderstellingen te beoordelen waarop de begroting of de kasprognoses zijn gebaseerd die de continuïteitsveronderstelling onderbouwen;

− De financieringsstructuur van de controlecliënt, waaronder de bankafspraken en de liquiditeitspositie te beoordelen.

(18)

Door deze beoordelingen niet uit te voeren, heeft de externe accountant geen voldoende en geschikte controle-informatie verkregen om zich een oordeel te kunnen vormen over de continuïteitsveronderstelling die zijn controlecliënt hanteert.

2.7 De verwachtingskloof tussen het maatschappelijk verkeer en de accountant

Er is sprake van een verwachtingskloof als de accountant en het maatschappelijk verkeer

verschillende opvattingen hebben over de plichten en verantwoordelijkheden van de accountant en de boodschap die zij overbrengen met de jaarrekening (Godsell, 1992). Porter heeft de

verwachtingskloof als volgt in beeld gebracht:

Figuur 1: Structure of the Audit Expectation-Performance Gap” (Porter, 1993) De verwachtingskloof bestaat uit de volgende componenten:

− De performance gap is het verschil tussen wat het maatschappelijke verkeer redelijkerwijs kan verwachten van de accountant en wat de accountant daadwerkelijk levert.

− De Reasonableness gap is het verschil tussen wat het maatschappelijk verkeer verwacht van accountant en wat er redelijkerwijs van de accountants verwacht mag worden.

De performance gap is verder uitgesplitst in twee delen: een slechte prestatie van de accountant en verkeerde standaarden. Het kan dus zo zijn dat de accountant een slechte prestatie levert, dit betekent dat de accountant presteert beneden de geldende standaarden van de beroepsorganisatie of andere richtlijnen, maar het kan ook zo zijn dat de standaarden de oorzaak zijn van een

verwachtingskloof, omdat ze niet aansluiten bij de redelijke verwachtingen van het maatschappelijk verkeer.

De reasonableness gap wordt opgesplitst in onredelijke verwachtingen vanuit het maatschappelijke verkeer, bijvoorbeeld dat het maatschappelijk verkeer 100% garanties verwacht omtrent de

solvabiliteit van de onderneming.

De Wet Toezicht Accountantsorganisaties splitst de verwachtingskloof op in de “communicatiekloof”, “prestatiekloof” en de ”perceptiekloof” (WTA, 2004).

− De communicatiekloof heeft betrekking op het niet mogen wekken van overdreven verwachtingen.

− De prestatiekloof ontstaat wanneer de accountant niet doet wat hij op grond van wettelijke en/of beroepsregels verplicht is te doen.

(19)

− De perceptiekloof geeft het verschil aan tussen de realistische verwachtingen van het maatschappelijke verkeer en het tekortschieten in het tegemoetkomen aan die realistische verwachtingen door de accountant (Onzenoort D. v., 2009).

De perceptiekloof heeft betrekking op de continuïteit van de onderneming. Het maatschappelijk verkeer gaat er namelijk vanuit dat bij een goedkeurende controleverklaring de onderneming niet binnen enkele maanden failliet gaat, maar wanneer een accountant op een bepaalde datum een goedkeurende controleverklaring afgeeft zonder toelichtende paragraaf, kan dat nooit een absolute garantie zijn dat de onderneming gedurende 12 maanden daarna niet failliet gaat (Ernst & Young, 2013).

Ook de interpretaties van de gebruikers van de jaarrekening hebben invloed op de

verwachtingskloof. (McEnroe & Martens, 2001) legden investeerders en accountants de volgende stelling voor: “een goedkeurende controleverklaring betekent dat de onderneming zal bestaan in het oneindige”. Ongeveer 90% van de accountants reageerde hierop met ‘sterk oneens’ en ‘neutraal’. Opvallend is dat de investeerders gemiddeld allemaal neutraal scoren. Hieruit blijkt dat er een verwachtingskloof ontstaat door verschillende interpretaties van gebruikers.

Deze verwachtingskloof heeft invloed op het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de controlerende accountants. Doordat het de laatste jaren vaak is voorgekomen dat kort na het verstrekken van een goedkeurende controleverklaring de betrokken onderneming binnen enkele maanden failliet gaat zoals bij de DSB bank in 2009, verliest het maatschappelijk verkeer vertrouwen in de controlerende accountants. Dit is een kwalijke zaak, omdat (Limperg, 1932) in zijn

vertrouwensleer schrijft dat door verlies aan vertrouwen de functie van vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer verloren kan gaan.

2.8 Modellen om een faillissement te voorspellen

Er is in het verleden veel onderzoek gedaan naar het voorspellen van een faillissement door middel van een model. Het doel van een model voor het voorspellen van een faillissement is het beschrijven van de relatie tussen een naderend faillissement en een aantal verklarende ratio’s (Pompe &

Bilderbeek, 2000). Deze ratio’s kunnen worden berekend door middel van informatie die te verkrijgen is uit de jaarrekening van de onderneming.

Onderzoek van (Altman E. , 1982) (Menon & Schwartz, 1987) (Hopwood, McKeown, & Mutchler, 1989) (McKeown, Mutcler, & Hopwood, 1991) (Chen & Church, 1992)heeft de relatie tussen het gedrag van de accountants en de uitgifte van een toelichtende paragraaf omtrent continuïteit onderzocht en geanalyseerd. Ze hebben het type controleverklaring van failliete bedrijven vergeleken met de faillissement voorspellingsmodellen. Bij minder dan 50% van alle bedrijven die failliet waren gegaan zat een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit van de onderneming. Daarnaast bleek dat de statistische modellen betere voorspellers waren van een faillissement dan de accountants.

Andere studies hebben deze conclusie echter in twijfel getrokken (Kida, 1980) (Menon & Schwartz, 1987) (Wilkerson, 1987) (McKeown, Mutcler, & Hopwood, 1991) (Krishnan & Krishnan, 1996). Hun belangrijkste argument is dat de onderzoeksopzet van deze studies niet overeenkomt met de context van het beslissingsproces van de accountant. Ze hebben ook geen variabelen ingebracht die de kwaliteit van de accountantscontrole meet.

(20)

Faillissement voorspellingsmodellen kunnen helpen bij de vaardigheden van de accountant om te voorspellen of een onderneming failliet gaat. Terwijl dit moeilijk is op te sporen met behulp van het traditionele controleproces (Altman & McGough, 1974).

Altman Z-score

Een van de bekendste faillissement voorspellingsmodellen is de Z-score, deze geeft de statische relatie weer tussen verschillende financiële ratio’s en faillissementen weer. Deze Z-score maakt gebruik van vijf variabelen die een sterke voorspellende waarde hebben als het gaat om faillissementen (Altman, 1968).

Er zijn vier varianten van de Altman Z score. Deze varianten zijn bedoeld om het risico op een faillissement te berekenen voor verschillende soorten bedrijven. De volgende varianten worden onderkent: publieke verhandelde productiebedrijven die op de beurs zijn genoteerd, private

ondernemingen die niet op de beurs genoteerd zijn, publiek verhandelde niet-productiebedrijven die op de beurs genoteerd zijn en bedrijven in opkomende ontwikkelingslanden.

De Z-scores zijn als volgt opgebouwd (Skuzet, 2014):

1. Publieke productiebedrijven Z = 1,2T1 + 1,4T2 + 3,3T3 + 0,6T4 + 1,0T5

2. Private ondernemingen Z = 0,717T1 + 0,847T2 + 3,107T3 + 0,42T6 + 0,998T5 3. Publieke niet-productiebedrijven Z = 6,56T1 + 3,26T2 + 6,72T3 + 1,05T4

4. Bedrijven uit opkomende landen Z = 6,56T1 + 3,26T2 + 6,72T3 + 1,05T4 + 3,25 Waarin geldt:

T1 = Werkkapitaal/ Totale bezittingen.

T2 = Totaal van ingehouden winsten/ Totale bezittingen. T3 = Winst voor belastingen en interest/ Totale bezittingen. T4 = Marktwaarde van het bedrijf/ Boekwaarde van de schulden. T5 = Omzet/ Totale bezittingen.

T6 = Totale bezittingen/ Boekwaarde van de schulden.

Bij elke formule horen andere randwaarden welke aangeven of een bedrijf financieel gezond is of niet.

Z-score van publieke productiebedrijven

Z-score > 3.0 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.81 en ≤ 3.0 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.81 Risico op dreigend faillissement. Z-score van private ondernemingen

Z-score > 2.9 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.23 en ≤ 2.9 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.23 Risico op dreigend faillissement.

Z-score van publieke niet productiebedrijven en bedrijven uit opkomende landen

Z-score > 2.9 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.22 en ≤ 2.9 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.22 Risico op dreigend faillissement.

Uit onderzoek van (Agarwal & Taffler, 2007) blijkt dat de Z-score toegevoegde waarde heeft. Over een periode van 25 jaar is geconstateerd dat de Z-score voorspelbare waarde heeft ten aanzien van continuïteitsvoorspellingen van een onderneming.

(21)

Analyse van Zmijewiski

Naast de Z-score van Altman bestaan er ook andere faillissement voorspellingsmodellen die bruikbaar kunnen zijn voor de continuïteitsvoorspelling van accountants. Uit onderzoek is gebleken dat het analysemodel van Zmijewski als betrouwbaar kan worden aangemerkt, omdat hierbij sprake is van een redelijke hoge betrouwbaarheid van de classificatieresultaten, grote eenduidigheid ten aanzien van interpretatie van de gehanteerde ratio’s en het is toepasbaar in de Nederlandse omgeving (Berg, 2005). Een groot pluspunt is dat het toepasbaar is in de Nederlandse omgeving, omdat de meeste modellen zijn gebaseerd op onderzoeken in Amerika.

De analyse van Zmijewski is als volgt opgebouwd:

PROBF = -4,8033 – 3,599 x PRFT + 5,406 x LVRG – 0,100 (LIQ) Waarin geldt:

PROBF = standaard normale variabele (toetsingsuitkomst) PRFT = netto resultaat / totaal vermogen

LVRG = vreemd vermogen / totaal vermogen LIQ = vlottende activa / vlottende passiva

Als er uit de analyse een waarde van 0,33 of meer komt, betekent dit dat er potentiele twijfel is omtrent de continuïteitsveronderstelling van de onderneming. Bij alle waardes onder 0,33 wordt de organisatie als gezond beschouwd.

3.0 Onderzoeksopzet

In dit hoofdstuk wordt de methode van onderzoek beschreven

3.1 Onderzoeksmethode

In dit onderzoek heb ik gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksmethoden: − Literatuuronderzoek;

− Kwantitatief onderzoek

In het literatuuronderzoek wordt de theoretische onderbouwing uitgewerkt omtrent de

continuïteitsveronderstelling en de (maatschappelijke) rol die de accountant hier in heeft. Daarnaast is uitgewerkt welke impact een toelichtende paragraaf kan hebben zowel op de accountant als op de onderneming en wat faillissement voorspellingsmodellen zijn.

Het kwantitatief onderzoek bestaat uit een analyse van failliete ondernemingen in Nederland. Het is de laatste jaren vaak voorgekomen dat kort na het verstrekken van een goedkeurende

controleverklaring, de betrokken onderneming failliet gaat (Slagter, 2012). Het maatschappelijk verkeer neemt dan vaak aan dat de accountant te kort is geschoten in zijn controletaak en daardoor ten onrechte een goedkeurende controleverklaring heeft afgegeven. Accountants moeten onder huidige economische omstandigheden meer dan ooit tevoren alert zijn op het feit dat gerede twijfel omtrent de continuïteit adequaat uiteengezet wordt in de jaarrekening. De accountant die hier te lichtvaardig mee omspringt, vervult zijn maatschappelijke rol niet naar behoren (Litjens, 2012). De uitkomsten van de faillissement voorspellingsmodellen worden vergeleken met de afgegeven controleverklaring van failliete ondernemingen. Aan de hand hiervan zal worden getoetst of accountants hun maatschappelijke rol omtrent continuïteit naar behoren uitvoert.

(22)

3.2 Hypotheses

De eerste hypothese stelt dat accountants alleen een toelichtende paragraaf opnemen voor ondernemingen die er financieel slecht voor staan. Deze hypothese is gebaseerd op eerder

onderzoek van (McKeown etal. 1991) en (Hopewood etal. 1994) en (Carcello etal. 1995), die stellen dat hoe groter de financiële problemen van een onderneming, hoe groter de kans op een verplichte toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

Hypothese 1: Bedrijven met een slechte financiële positie krijgen eerder een toelichtende paragraaf omtrent continuïteit.

De tweede hypothese is gebaseerd op een onderzoek van (Francis & Reijnolds, 2001). Zij hebben geconcludeerd dat accountants bij grote bedrijven eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit opnemen dan bij kleine bedrijven. Dit is te verklaren doordat accountants bang zijn voor rechtszaken door stakeholders en tevens bang zijn voor reputatieschade.

Hypothese 2: Grote bedrijven ontvangen eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit dan kleine bedrijven.

De derde hypothese heeft betrekking op de grootte van het accountantskantoor. Uit onderzoek van (DeAngelo, 1981) is gebleken dat BIG-6 kantoren betere kwaliteit leveren dan niet BIG-6 kantoren. Uit onderzoek van (Geiger & Rama, 2006) blijkt zelfs dat BIG-4 accountants beter in staat zijn om potentiële continuïteitsproblemen te onderkennen dan niet BIG-4 accountants. Daarentegen vinden (Knechel & Vanstraelen, 2007) geen significante verschillen in het opnemen van een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit van de onderneming tussen BIG-6 kantoren en niet BIG-6

kantoren. Toch denk ik dat BIG-4 kantoren betere kwaliteit leveren, omdat wanneer uitkomt dat de accountant een onjuiste verklaring heeft afgegeven, andere ondernemingen dit zullen beschouwen als verlies van audit kwaliteit en daardoor een andere accountant gaan zoeken (DeAngelo, 1981). Hierdoor zullen de quasi-rentes bij alle andere klanten mogelijk ook verloren gaan en vergroot dit de kans dat de accountant, indien nodig, een verplichte toelichtende paragraaf zal uitbrengen (Garci´a-Benau, Ruiz-Barbadillo, Go´mez-Aguilar, & Fuentes-Barbera, 2004).

Hypothese 3: Accountants van een BIG-4 kantoor geven vaker een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit van de onderneming dan niet BIG-4 kantoren.

De vierde en vijfde hypothese hebben betrekking op voorgaand onderzoek van (Altman E. , 1982), (Menon & Schwartz, 1987), (Hopewood etal. 1989), (Mckweown etal. 1991), (Chen & Church, 1992). Zij hebben de relatie onderzocht tussen het gedrag van de accountant en de uitgifte van een

toelichtende paragraaf omtrent continuïteit onderzocht en geanalyseerd. Ze hebben het type controleverklaring van failliete bedrijven vergeleken met de faillissement voorspellingsmodellen. Bij minder dan 50% van alle bedrijven die failliet waren gegaan zat een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit van de onderneming. Daarnaast bleek dat de statistische modellen betere

voorspellers waren van een faillissement dan de accountants.

Hypothese 4: Faillissement voorspellingsmodellen zijn betere voorspellers dan accountants. Hypothese 5: Bij bedrijven in financiële problemen zit in minder dan 50% geen toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

(23)

3.3 Dataset

Mijn onderzoek richt zich op alle ondernemingen die sinds 2009 in Nederland failliet zijn gegaan tot 2011. Hiermee sluit ik aan bij het begin van de economische crisis. Accountants moeten namelijk in tijden van economische crisis meer dan ooit tevoren alert zijn op het feit dat gerede twijfel omtrent de continuïteit adequaat uiteen wordt gezet in de jaarrekening. De accountant die hier te lichtvaardig mee omspringt, vervult zijn maatschappelijke rol niet naar behoren (Litjens, 2012). Een lijst met failliete ondernemingen tussen 2009 en 2011 is verkregen uit een faillissement register

(Faillissements Dossier, 2014). Ik heb bewust gekozen voor failliet verklaarde ondernemingen, omdat hier een direct verband is tussen het oordeel van de accountant (de controleverklaring) en het faillissement. Op deze manier kan worden onderzocht of de uitkomst van het faillissement op voorhand kon worden voorspeld en of de accountant al dan niet is tekort geschoten in zijn maatschappelijke rol.

In Nederland zijn in 2009 alleen al 6.995 rechtspersonen failliet gegaan. Hiervan kunnen niet alle bedrijven worden meegenomen in het onderzoek, omdat er bijvoorbeeld geen sprake is van een controleverklaring, of de onderneming is niet publicatieplichtig. Om deze redenen hanteer ik de volgende richtlijnen voor het verkrijgen van mijn data:

Ondernemingen die volgens artikel 393 BW 2 controleplichtig zijn

Een onderneming is wettelijke controleplichtig indien een onderneming 2 boekjaren heeft voldaan aan 2 van de 3 criteria:

− Omzet van meer dan 8,8 miljoen − Balanstotaal van meer dan 4,4 miljoen − Meer dan 50 medewerkers in dienst.

Of moeten zijn voorzien van een vrijwillige controleverklaring

De controleverklaring is noodzakelijk om te zien of de accountant een verplichte toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit heeft toegevoegd.

Over de periode 2009-2011 zijn volgens het CBS 1203 bedrijven failliet gegaan met meer dan 50 werknemers. Op basis hiervan is het laatste jaarverslag voor het faillissement opgevraagd (Companyinfo, 2014). Een overzicht van mijn dataset kan gevonden worden in bijlage 1.

3.4 Analyse

Afhankelijke variabele

De toelichtende paragraaf omtrent continuïteit is de afhankelijke variabele. Deze krijgt de waarde “0” wanneer de betreffende onderneming in het jaar voorafgaand van het faillissement geen toelichtende paragraaf heeft ontvangen en de waarde “1” wanneer dit wel zo was.

Onafhankelijke variabelen Grootte

Als eerste variabele wordt gebruik gemaakt van het natuurlijk logaritme van de omzet van de onderneming. Omzet is een geschikte methode en werd toegepast in voorgaande studies (Marshall, Geiger, Dasaratha, & Rama, 2006). Er wordt gebruik gemaakt van een natuurlijk logaritme om de invloed van zeer grote getallen af te zwakken.

(24)

BIG-4

Deze variabele krijgt de waarde “0” wanneer de accountant van een BIG- 4 kantoor was en de waarde “1” als dit niet zo was. De BIG- 4 kantoren zijn Deloitte, PWC, Ernst & Young en KPMG. Z-score

Om de financiële gezondheid van een onderneming te testen maak ik gebruik van de Altman Z-score. De Z-score is te bereken aan de hand van de cijfers uit de jaarrekeningen. Er zijn 4 verschillende varianten voor verschillende soorten bedrijven.

• Publieke productiebedrijven Z = 1,2T1 + 1,4T2 + 3,3T3 + 0,6T4 + 1,0T5

• Private ondernemingen Z = 0,717T1 + 0,847T2 + 3,107T3 + 0,42T6 + 0,998T5 • Publieke niet-productiebedrijven Z = 6,56T1 + 3,26T2 + 6,72T3 + 1,05T4

• Bedrijven uit opkomende landen Z = 6,56T1 + 3,26T2 + 6,72T3 + 1,05T4 + 3,25 Waarin geldt:

T1 = Werkkapitaal/ Totale bezittingen.

T2 = Totaal van ingehouden winsten/ Totale bezittingen. T3 = Winst voor belastingen en interest/ Totale bezittingen. T4 = Marktwaarde van het bedrijf/ Boekwaarde van de schulden. T5 = Omzet/ Totale bezittingen.

T6 = Totale bezittingen/ Boekwaarde van de schulden.

Bij elke formule horen andere randwaarden welke aangeven of een bedrijf financieel gezond is of niet.

Z-score van publieke productiebedrijven

Z-score > 3.0 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.81 en ≤ 3.0 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.81 Risico op dreigend faillissement. Z-score van private ondernemingen

Z-score > 2.9 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.23 en ≤ 2.9 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.23 Risico op dreigend faillissement.

Z-score van publieke niet productiebedrijven en bedrijven uit opkomende landen

Z-score > 2.9 Er is sprake van een financieel gezonde onderneming; Z-score ≥ 1.22 en ≤ 2.9 Betreft een neutrale onderneming;

Z-score < 1.22 Risico op dreigend faillissement.

Ondernemingen die risico hebben op een dreigend faillissement krijgen de waarde “0” en bedrijven waar sprake is van een financieel gezonde onderneming krijgen de waarde “1” en neutrale bedrijven krijgen de waarde “2”.

(25)

Zmijewski

Omdat het beter is om de financiële gezondheid van een onderneming te toetsen aan de hand van 2 faillissement voorspellingsmodellen gebruiken we ook de analyse van Zmijewski. Deze is als volgt opgebouwd.

PROBF = -4,8033 – 3,599 x PRFT + 5,406 x LVRG – 0,100 (LIQ) Waarin geldt:

PROBF = standaard normale variabele (toetsingsuitkomst) PRFT = netto resultaat / totaal vermogen

LVRG = vreemd vermogen / totaal vermogen LIQ = vlottende activa / vlottende passiva

Als er uit de analyse een waarde van 0,33 of meer komt, betekent dit dat er potentiële twijfel is omtrent de continuïteitsveronderstelling van de onderneming. Bij alle waardes onder 0,33 wordt de organisatie als gezond beschouwd.

Ondernemingen met een waarde lager dan 0,33 krijgen de waarde “0” en bedrijven met een waarde hoger dan 0,33 krijgen de waarde “1”.

De uitkomsten van de faillissement voorspellingsmodellen worden vergeleken met de afgegeven controleverklaring.

(26)

4.0 Onderzoeksresultaten

In tabel 3 zijn de beschrijvende statistieken weergegeven.

CONTINUÏTEIT BIG 4 GROOTTE Z-SCORE ZMIJEWSKI

AANTAL 103 103 103 103 103 GEMIDDELDE ,3010 ,4272 17,1508 ,8350 ,4175 MEDIAAN ,0000 ,0000 17,1217 1,0000 ,0000 STD. DEVIATIE ,46092 ,49709 1,50049 ,89768 ,49555 MINIMUM ,00 ,00 10,85 ,00 ,00 MAXIMUM 1,00 1,00 21,45 2,00 1,00

Tabel 3: beschrijvende statistieken

Er waren in totaal 103 failliete ondernemingen over de periode 2009-2011 bruikbaar voor mijn onderzoek. Bij 31 (30,1%) van deze failliete ondernemingen was in de laatste controleverklaring voor het faillissement een verplichtende toelichtende paragraaf aanwezig omtrent de continuïteit. In totaal zijn 59 (57,3%) controleverklaringen afgegeven door een BIG-4 kantoor. Volgens de Altman Z-Score hadden 51 (49,5%) bedrijven kans op een dreigend faillissement. Bij de Analyse van Zmijewski was er bij 43 (41,7%) ondernemingen potentiële twijfel omtrent de continuïteitsveronderstelling. In tabel 4 zijn deze beschrijvende statistieken weergegeven.

TOELICHTEND OMTRENT CONTINUÏTEIT AANTAL PERCENTAGE

WEL 31 30,1

GEEN 72 69,9

BIG 4 KANTOOR AANTAL PERCENTAGE

WEL 59 57,3

GEEN 44 42,7

ALTMAN Z-SCORE AANTAL PERCENTAGE

RISICO OP DREIGEND FAILLISSEMENT 51 49,5

NEUTRAAL 34 33,0

FINANCIEEL GEZONDE ONDERNEMING 18 17,5

ZMIJEWSKI AANTAL PERCENTAGE

POTENTIELE TWIJFEL CONTINUITEIT 43 41,7

FINANCIEEL GEZONDE ONDERNEMING 60 58,3

Tabel 4: beschrijvende statistieken

Opmerkelijk is het verschil tussen de uitkomsten van de analyse van Zmijewski en de analyse van Altman. Bij de analyse van Altman is er bij 51 ondernemingen risico op een dreigend faillissement tegenover 43 bij de analyse van Zmijewski. Dit verschil in uitkomsten heeft de volgende oorzaken:

1. De analyse van Zmijewski legt zijn zwaartepunt op de solvabiliteit van de organisatie door middel van de debt ratio (vreemd vermogen gedeeld door totaal vermogen). Daarin tegen legt de analyse van Altman meer accent op de beschikbare liquiditeit door middel van het werkkapitaal (vlottende activa minus kortlopende schulden).

(27)

2. De analyse van Altman neemt de grootte van de vrije reserves binnen het eigen vermogen mee in de analyse. Bij veel ondernemingen in dit onderzoek zijn deze vrije reserves negatief geweest, waardoor het grote invloed heeft op de uitkomst van de analyse. De analyse van Zmijewski houdt geen rekening met de grootte van de vrije reserves binnen het eigen vermogen.

Hypothese 1: Bedrijven met een slechte financiële positie krijgen eerder een toelichtende paragraaf omtrent continuïteit.

De eerste hypothese is getoetst door middel van descriptive statistics crosstabs en zijn weergegeven in tabel 5.Bij de Altman Z-Score was bij 19 (37,3%) ondernemingen met een risico op een dreigend faillissement in de laatste controleverklaring voor het faillissement een verplichtende toelichtende paragraaf aanwezig omtrent continuïteit. Bij 32 (62,7%) ondernemingen met risico op een dreigend faillissement was bij de Altman Z-Score geen verplichtende toelichtende paragraaf aanwezig. De Pearson Chi-Square laat een significantie niveau zien van p=.291. Voor de Altman Z-Score wordt geen onderbouwing gevonden voor de hypothese. Bedrijven met een slechte financiële positie volgens de Altman Z-score krijgen niet eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

Bij de Zmijewski score was bij 26 (60,5%) ondernemingen met een financieel slechte gezondheid in de laatste controleverklaring voor het faillissement een verplichtende toelichtende paragraaf

omtrent continuïteit aanwezig. Bij 17 (39,5%) ondernemingen met een financieel slechte gezondheid was geen verplichtende toelichtende paragraaf aanwezig. De Pearson Chi-Square laat een

significantie niveau zien van p=.000. Bij de score van Zmijewski wordt dus onderbouwing gevonden voor de hypothese. Bedrijven met een slechte financiële score volgens de score van Zmijewski krijgen eerder een toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

Deze uitkomsten sluiten wat betreft de score van Zmijewski aan bij eerder onderzoek van (McKeown etal. 1991) en (Hopewood etal. 1994) en (Carcello etal. 1995), die stellen hoe groter de financiële problemen van een onderneming, hoe groter de kans op een verplichte toelichtende paragraaf omtrent de continuïteit.

ALTMAN Z-SCORE Risico op dreigend

faillissement Neutraal Gezonde onderneming

WEL TOELICHTENDE PARAGRAAF 19 (37,3%) 8 (23,5%) 14 (22,2%)

GEEN TOELICHTENDE PARAGRAAF 32 (62,7%) 26 (76,5%) 4 (69,9%)

TOTAAL 51 (100%) 34 (100%) 18 (100%)

PEARSON CHI-SQUARE ,291

ZMIJEWSKI Ongezonde

onderneming Gezonde onderneming

WEL TOELICHTENDE PARAGRAAF 26 (60,5%) 5 (8,3%)

GEEN TOELICHTENDE PARAGRAAF 17 (39,5%) 55 (91,7%)

TOTAAL 43 (100%) 60 (100%)

PEARSON CHI-SQUARE ,000

Tabel 5: uitkomsten descriptive statistics crosstabs

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het bestuur van de Staatkundig Gereformeerde Partij is verantwoordelijk voor het opmaken van het financieel verslag en de overzichten in overeenstemming met de Wet

Gelet op het feit dat er geen informatie beschikbaar is betreffende de geregistreerde gegevens en voor zover er persoonsgegevens zouden worden verwerkt, verwijst de Commissie

De Nationale ombudsman geeft in dit rapport zijn visie op wat inburgeraars vanuit de behoorlijkheid van de overheid mogen verwachten. Daarbij gaat het niet om hoe het

 Zijn de in deze jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede de balansmutaties over 2020 in alle van materieel belang zijnde aspecten rechtmatig tot stand gekomen

Op 22 oktober 2018 stelde het college van burgemeester en schepenen het ontwerp van de tweede budgetwijziging voor het dienstjaar 2018 vast en vroeg de voorzitter van de

Het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffingen en Waardebepaling (SVHW) is verantwoordelijk voor het opmaken van

Klik met rechts in de inhoudsopgave – kies Veld bijwerken – In zijn geheel bewerken (verwijder deze tekst wanneer het document definitief

Het college van burgemeester en wethouders is ook verantwoordelijk voor het rechtmatig tot stand komen van de in de jaarrekening verantwoorde baten en lasten alsmede