1. G. Suurhoff
Hoogst griezelig
'Hoogst griezelig,' noemde de NRC van 3 november 1962 het SER-advies aangaande de 'begrenzing van de stijging der loon- kosten in 1963'. ") Hoogst griezelig, vanwege 'de gemanifesteer- de royaliteit tegenover de werknemers en het gebrek aan mede- dogen met hen die niet meer aan het a<rbeidsproces deelnemen.' Nu is mededogen met de economisch-zwaksten vanouds een mo- nopolie der liberalen geweest. Dat laten we dus maar voor wat het is. Laat ons de royaliteit tegenover de werknemers wat na- der bezien.
Regering en werkgevers wilden eigenlijk verleden jaar een loonpauze. Het Centraal Planbureau had ui-tgerekend, dat er in 1963 bij 2 pct. prijsstijging en een overschot op de betalingsba- lans van f 650 mln, mimte voor een stijging van de loonsom met 6Jf pot. zou zijn. Maar van die 6~ pct. gingen 2 pct. weg aan inci- dentele loonstijgingen en nog eens 2 pct. aan in 1962 reeds over- eengekomen, maar in 1963 te realiseren 'loonstijgingen. Resteer- de 2J~ pot., waarvan vervolgens 1,8 pot. voor compensatie van de premiestijgingen voor AOW en interim-regeling invaliden moes- ten worden afgetrokken. Er bleef dus 0,7 pct. over voor de ver- betering van de in 1963 aflopende c.a.o.'s. Niet alle c.a.o.'s liepen echter in 1963 af, zodat voor de wel aflopende een gemiddelde ver- hoging van de lonen met 1,2 pot. uit de nettoruimte vun 0,7 pct.
van de rotale loonsom zou kunnen worden gerealiseerd. Maar wat kan men met 1,2 pot. doen? Daarom nam de SER zijn 'hoogst griezelig' besluit. Wij moeten ons niet te zeer laten leiden door cijfers omtrent de stijging van de arbeidsproduktiviteit, al zweert staatssecretaris Rooivink daarbij, wij moeten rekening houden met de werkelijkheid in het bedrijfsleven, aldus redeneerde de SER. En dus werd er 1,5 pct. toegevoegd aan de 1,2 pct. die be- schikbaar was, volgens de berekeningen. Bij het vernieuwen van de c.a.o.'s moesten werl<Jgevers- en werknemerso11ganisaties dus
")De formulering van de advies'aanvrage was van minister Veldkamp.
659
mikken op een gemiddelde van 2, 7 pct. Het is 3,2 pct. g.wG-cd.en.
en minister Veldkamp vond dat zo griezelig, dat hij de goedkeuring van twee c.a.o.'s door de Stichting van de Arbeid, namelijk voor het horeca-bedrijf en voor de wasserijen, ongedaan maakte. Een zo fervern voorstander van vrijere en gedifferentieerde loonpolitiek aJ.s minister Veldkamp, komt slechts tot zulk een ingreep in de ei- gen verantwoordelijkheid van het georganiseerde bedrijfsleven, als hij de vll!derlandse economie in emstig gevaar acht.
Die economie, intussen, is, alle sombere verwachtingen van eind 1962 ten spijt, al maandenlang op kookhitte. TaLloze ondernemin- gen kunnen de orders, ook met grote vertraging, niet afwerken.
Er wordt overgewerkt tegen de klippen op. Wel eens eerder heeft zich in bepawlde sectoren van het bedrijfsleven zwart loon voor- gedll!an. Maar de knoeierijen van de laatste tijd lopen de spuiga- ten uit. Voor buitenlandse arbeidskrachten worden fabelachtige kosten gemaakt. De koppelbazen beleven gouden rtijden. Bij de best-renderende bedrijven kan dat er blijkbaar allemaal gemak- kelijk af. Zij slepen de minder-winstgevende bedrijven vanzelf- sprekend mee. Geen ondernemer wil de tent sluiten bij gebrek aan arbeidskrachten. Zo is de officiële loonpolitiek een schijnverto- ning geworden, waar de werkelijke loonvorming zich een bitter beetje van aantrekt. Een ontwikkeling waar Roemers verleden jaar al bij zijn interpellatie nwdrukkelijk voor waarschuwde, doch die rtoen ingegeven heette ,te zijn door partijpolitieke oogmerken.
Nu is het dan zo ver. Een Amsterdamse scheepswerf bond de kat de bel aan, door openlijk in plaats van in het verborgene, ho- gere ,lonen dan de krachtens de verbindend-verklaarde c.a.o. toe- gestane, te gaan betll!len. Hadden de arbeiders, of hadden de vak- bonden misschien moeten zeggen, dat zij dat geld niet hebben wil- den? In elk geval, dat deden zij niet. Terecht mijns inzien. Het gebeurde bij de Amsterdamse scheepswerf heeft een kettingre- actie uitgelokt. Daarbij zit de vakbeweging in een uiterst belab- berde situatie. De vakbonden zijn gebonden aan hun handtekening onder de c.a.o.'s. Zij kunnen en willen de gesloten overeenkom- sten niet eenzijdig verbreken. Tientallen van jaren is er voor de rechtszekerheid die de c.a.o. biedt, gevochten. Dll!t kan de vak- beweging niet lichtvaardig op het spel zetten. Trouwens, hoe zou- den de werknemers en hoe zou de vakbeweging zelve (moeten) re- ageren, wanneer de werkgevers van hun kant eenzijdig de ge- sloten c.a.o. aan hun laars zouden lappen, door lll!gere lonen te betwlen dan de overeengekomene? Met dat al, de arbeiders 'wil-
660
\en centen zien'. Niet over 4 maanden, over een half i'aar of over een jaar, wanneer hun c.a.o. afloopt, maar nuf
En dus wordt er nogal walt gestaakt. Niet tot het bittere ein- de, niet totdat de verlangde verbetering is verkregen, maar kort:
een uur, een dag. Het lijkt op een soort spontane werkverdeling.
De werknemers staken . . . ,de bonden werken de eisen uit, on- derhandelen, halen de resultaten binnen en sluiten straks de nieu- we c.a.o. 's af waarin de verbeteringen worden vastgelegd.
Maar zo idyllisch als het een ogenblik lijken kan, is het niet.
Er tekent zich in de gebeurtenissen der laatste weken wel degelijk een stuk gemis aan vertrouwen in de vakbonden af. Ook als men begrijpt, dat de bondsleiding niet anders kan doen, dan het ge- sloten contract naleven, dan heeft men toch het gevoel, dat men zich zelf dan maar moet helpen. Leefit er dan in de arbeiders- wereld zo weinig begrip voor de noodzaak, om de economie - en dus ook het loonpeil - in de hand te houden? Beseft men niet, dat forse loonstijgingen prijsverhogingen uitlokken en bovendien zo ver kunnen gaan, dat zij de werkgelegenheid in gevaar brengen?
Is de c.a.o. voor hen een vodje papier?
Ik zal niet zeggen, dat er geen arbeiders zijn die van dit alles nauwelijks weet hebben en ook niet willen hebben. Maar ook de velen die beter weten en die anders zouden willen, laten van- daag veelal verstek .gaan. Omdat zij behalve de verschijnselen in eigen onderneming, zoals zwart: loon, allerlei ander geknoei, de koppelbazen, de buitenlandse arbeiders, enz., ook in de we- reld daarbuiten met eigen ogen kunnen waarnemen, hoe andere groepen van ons volk zich onmatig kunnen verrijken.
Door aandelenbezit, dat gestadig in waarde toeneemt, zonder dat deze waardestijging belastbaar is, door 'grond- en huizenspe- culatie, door opeenstapeling van commissariaten, door exorbitan- te winsten, door het opdrijven van topsalarissen en wat niet al.
Hoe zal men een arbeider die maar net met zijn loon kan rondko- men, aan het verstand brengen, dat iedere andere groep volstrekt 1Tij moet zijn om verhoging van inkomsten na te jagen, doch dat in het belang van 's lands economie zijn loon aan de ketting moet, ja, dat zijn baas hem zelfs niet meer betalen mag, als die baas daartoe bereid is?
Wij, socialisten, hebben altijd de andere kant uit gewild. Wij wensten ter wille van een regelmatige economische ,groei en van de werkgelegenheid, maar ook ter bereiking van gelijker inko- mens- en bezitsverhoudingen niet, dat het vrije spel der maat- schappelijke krachten zoveel mogelijk in ere zou worden hersteld,
661
nadat planning en overheidsingrijpen een fabelachtig herstel van ons leeggeplunderde land hadden helpen bewerkstelligen. Toen Nederland in de jaren 1953 tot 1956 zijn eerste echte naoorlogse hoogconjunctuur doormaakte, werd het streven naar 'herstel van de vrijheid' steeds sterker. Het mondde uit in de strijd om de opheffing van de prijsbeheersing van landbouwgronden, de ouver- ture van de kabinetscrisis in 1958. Toen de socialisten uit het ka- binet waren weggewerkt, ging het in versneld tempo verder, de 'vrijheid' tegemoet. Consumentensubsidies werden afgeschaft, aan structuurhervormingen in de landbouw werd te weinig ge- daan. Hetzelfde geldt voor de ruimtelijke ordening.
In de woningbouw kreeg - en verknoeide - het particulier initiatief zijn kansen. De prijsbeheersing van landbouwgrond werd
de~initief afgeschaft. Een vermogensaanwasbelasting werd af- gewezen. En de loonpolitiek werd ook veranderd. Maar hier werd 'de vrijheid' niet hersteld. Om nog eens de NRC als kroongetui- ge te citeren (3-11-62): 'Het gepeuter en de bedilzucht van de bewindslieden van Sociale Zaken heeft vrijwel iedereen mateloos geïrriteerd.' En dat ondanks alle beloften van meer vrijheid en meer eigen verantwoordelijkheid voor het georganiseerde bedrijfs- leven.
De kruik is lang te water gegaan. Hij is nu gebarsten. Is dit het einde van alle loonpolitiek en het herstel van vooroorlogse vrijheid, toen elke groep voor zich vocht en de duvel de laatsten pakte? Dat is nog niet zeker. De vakbeweging, hoewel zij zich door de gesloten c.a.o.'s gebonden blijft achten, heeft niet geaarzeld voor de vernieuwing van de c.a.o.'s forse looneisen op tafel te leggen .. Zouden die worden ingewilligd, dan komt ons loon- en prijspeil meer op Europees niveau en daarvan zou zekere ont- spanning op de arbeidsmarkt het gevolg kunnen zijn. Mogelijk dat dan de vakbeweging weer een greep op de ontwikkeling en het vertrouwen van haar leden herkrijgt. Voor een socialist is dat een belangrijke zaak; wij spreken in ons beginselprogram over een rechtsorde van de arbeid en het valt moeilijk in te zien, hoe men zulk een orde zou opbouwen, zonder een krachtige, goed toegerus- te vakbeweging, die het vertrouwen van de arbeiderswereld heeft.
Dat overheid en vakbeweging nog ooit weer een greep op de loonontwikkeling krijgen is dus best denkbaar. Maar zeker is het geenszins. Welke procedures en systemen men ook toepast bij de loonpolitiek, één ding is altijd onmisbaar: een zeker vertrouwen
}
bij de werknemers, dat niet zij alleen zich beperkingen behoeven op te leggen, als het erom gaat 'uit de markt' te halen, wat er op een gegeven moment in zit en ... dat deze beperkingen worden opgelegd, mede in het eigenbelang van de arbeiders, op langere termijn gezien. Dat vertrouwen is zoek.
Het loonpolitieke systeem, zoals dat sedert begin 1963 funotio- neert, draait om de zogenaamde interne coördinatie. Als de SEH.
heeft uitgemaakt, of aangeduid, hoe groot de 'ruimte' voor loon- stijging is, dan gaan de centrale organisllties van werknemers en werkgevers in eigen kring de levende verlangens coördine- ren. Nog voordat de SER eraan te pas gekomen is, legden deze keer eerst de metaalbewerkersbonden en nu ook de vakcentrales de eisen op tafel. Dat was weliswaar in de gegeven omstandighe- den volstrekt begrijpelijk en juist van de vakbeweging, maar het betekent intussen wel, dat het loonpolitieke systeem, da{ nog geen jaar werkt, alweer op de helling moet.
Wat moet er voor in de plaats komen? In elk geval een stelsel dat het redresseren van te 1age ramingen als w::rarmee wij nu ge- oonfronteerd worden, op korter termijn mogelijk maakt dan nu blijlct: ,te kunnen. De v,akcentrales denken aan de mogelijkheid om per onderneming te mogen afwijken (in gunstige zin) van de c.a.o.'s. Is de ontwikkeHng van het loonpeil dan nog in de hand te houden, gesteld al, dat men het daartoe nodige veiirauwen van de arbeiders zou weten te herwinnen?
Niet het SER-advies van verleden jaar, wil ik maar zeggen, was een hoogst griezelige zaak, maar de situatie van vandaag.
663
Katholieke Werk Gemeenschap
Grondslagen van ons socialisme 1
Is het juist, dat de socialisten nog iets meer samenbindt dan hun concrete doelstellingen?
Voor de leden zelf van een poHtieke partij lijkt deze vraag eigen- Hik geen vraag te zijn, zo zal ook praktisch iedere socialist op deze vraag spontaan een bevestigend antwoord geven. De Nederlandse socialist zou daarbij kunnen wijzen op b.v. een drietal feiten:
a. In het Beginselprogram van de Partij van de Arbeid vindt men heel wat méér geformuleerd dan concrete politieke doelstellingen;
b. Ook al wisselen de concrete politieke doelstellingen voor een groot deel vrij snel in het verloop van enige decennia, toch blijft er door al die wisselingen heen een gevoel van continuïteit bestaan;
c. Men constateert een gevoel van internationale socialistische ver- bondenheid, ondanks soms niet geringe verschillen in concrete po- litieke doelstellingen.
Maar nu moeten wij ons realiseren, dat deze feiten slechts ver- mogen aan te tonen, dat de socialisten er voor zichzelf van over- hiigd zijn, dat hen onderling meer samenbindt, dan concrete poli- tieke doelstellingen. Men moet de - althans theoretisch aanwezige -mogelijkheid openlaten, dat dit <gemeenschappelijk meerdere' een fictie is. W mmeer de socialist niet in staat mocht blijken aan te geven wat dat ·meerdere' is en op welke wijze het in verband staat met zijn concrete politieke doelstellingen, dan staat hij in de dis- cussie met zijn politieke opponenten vrij zwak, en - wat erger is - dan is het ook niet goed in te zien dat van die gemeenschappelijke diepere motieven inspiratie zou uitgaan voor de concrete politieke doelstellingen.
Ten aanzien van de prealabele vraag àf de socialisten iets meer samenbindt dan hun concrete politieke doelstellingen, kan men stellen, dat iedere politieke partij bij het bepalen van concrete doelstellingen en een concrete gedragslijn een visie op de mens niet kan ontberen en dat deze in feite ook aanwijsbaar is.
Politiek handelen is nooit een puur stellen van daden, want niet
1 Zie ook 'redactioneel' op pag. 738.
664
alleen kent het een bewuste doelgerichtheid, maar het wordt ook gedragen door een bepaalde gezindheid van waaruit wordt ge- handeld (ethos). Zo is een politieke partij als de onze niet los te denken van een inspiratie vanuit zekere zedelijke motieven als, bij voorbeeld, de democratische gezindheid en de drang naar solidari- teitmet de medemens. 2 Het is wel duidelijk, dat deze en dergelijke zedelijke motieven, onmisbaar voor een krachtig, overtuigd en doel- bewust politiek handelen, de verbondenheid van politiek gelijk- gezinden verre uitheffen boven het elkaar vinden in een <gemeen- schappelijke poHtieke gedragslijn. Was dit niet zo, dan zou de ge- meenschappelijkheid van concrete politieke doelstellingen een zaak van volmaakt toeval zijn.
Daarbij komt dat men kan waarnemen, da:t iedere levensbeschou- wing de pretentie heeft haar consequenties te hebben, ook voor het praktisch handelen van de mens. Zij beoogt ,immers de gehele mens te richten. Zo doet zich de vraag voor naar de verhouding van de levensbeschouwing enerzijds en poHtiek inzicht en politiek hande- len anderzijds.
De nu volgende beschouwingen zullen dan ook steeds geconcen- treerd zijn rond deze twee polen: aan de ene kant het bestaan van de politieke partij als groepering van politiek gelijkgezinden; à:m
de andere kant het bestaan van onderscheidene levensbeschou- wingen. Vanuit deze twee polen moet men trachten de gemeen- schappelijke diepere motieven te onderzoeken.
Vanuit deze uitgangspunten ontstaan de volgende vraagstellingen:
A. Van welke aard zijn de gemeenschappelijke diepere motieven;
liggen ze op zedelijk terrein of op het terrein van de kennis of het inzicht, of op beide terreinen?
B. a. In hoeverre hebben de socialisten die gemeenschappelijke diepere motieven ook met andere politieke groeperingen gemeen?
b. In hoeverre onderscheiden zij zich hierin juist van de an- deren?
C. Welk is het verband tussen het gemeenschappelijke bedoeld in het voorgaande met geloof of levensovertuiging?
In zoverre het gemeenschappelijke niet op geloof of levensover- tuiging berust, waarop berust het dan?
2