socialisme
en democratie
1976/5
211 Verkiezingsprogram W. F. Duisenberg
Een alternatief verkiezingsprogram - verantwoording
225 Werkloosheid
L. Hoffman
Arbeidstijdvermindering als instrument voor de werkloosheidsbestrijding
240 Openbaarheid
K. J. Kraan
Openbaarheid van bestuur: uitzondering of regel?
252 Boekbespreking
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 209
Biografische notities
Dr. W. F. Duisenberg
was gewoon hoogleraar in de macro-economie aan de Universiteit van Amsterdam; is minister van Financiën in het kabinet-Den Uyl.
Drs. L. Hoffman
is redactie-secretaris van het tijdschrift ESa.
Mr. K. J. Kraan
is wetenschappelijk medewerker aan het Juridisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam.
W. F. Duisenberg
Een alternatief
verkiezings-program - verantwoording
Nu het partijbestuur van de Partij van de Arbeid zijn visie op hoe het verkiezingsprogram eruit zou moeten zien heeft gepubliceerd, acht ik de tijd gekomen ook zelf met het door mij opgestelde alternatief naar buiten te komen.
Wat beweegt mij? Een grote onvrede met vorm, omvang en inhoud van het partijbestuursconcept, zakelijke kritiek op de financiële consequenties en grote verontrusting over de gevolgen die het program zal hebben voor verkiezingen, kabinetsformatie en eventueel doorregeren van de PvdA.
Het zijn deze drie groepen van bezwaren die mij ertoe gebracht hebben een alternatief stuk samen te stellen; niet met een koortsig griepbrein, maar met een koel hoofd, slechts met enige inspanning mijn aangeboren nuchterheid onderdrukkend. Om redenen van procedurele aard heeft het partijbestuur mijn stuk niet in behandeling willen nemen. Formeel niets tegen in te brengen. Materieel voor mij niet aanvaardbaar.
In januari 1976 hebben A. de Jong (Delft) en B. Tromp en B. Ummelen (Eindhoven) in een tweetal artikelen in de Roos in de Vuist hun venijn uitgestort over het zgn. inventariserend programstuk. Het was te lang, te detaillistisch, te zeer op de problemen en wensen van het ogenblik gericht, het leidde onontkoombaar tot kiezersbedrog, het getuigde van verkeerde opvattingen over de democratie binnen de partij, enz. Ondermeer deze kritiek leidde tot de intrekking van het inventariserend programstuk en de aanvaarding van een noodprocedure op de Partijraad van februari jl. Ik ben van oordeel dat de toen geuite bezwaren tegen het inventariserend programstuk, die ik
onderschrijf, ook en ten volle tegen het uit de noodprocedure geboren nieuwe concept overeind blijven.
Mijn alternatief geeft in hoofdzaak richtingen aan, een mentaliteit wellicht meer dan dictaat en bevoogding, biedt uitdrukkelijk de mogelijkheid in te spelen op nieuwe situaties en veranderende omstandigheden in plaats van de ontwikkelingen tot 1982 te willen sturen (bevriezen?) op basis van de tijdgebonden inzichten van 1976. Is dit de natuurlijke hang van de bestuurder naar
bewegingsvrijheid en het niet voortdurend hinderlijk gevolgd willen worden door de 'participerende partij?' Ongetwijfeld zal dit er ook wel bijkomen, maar mijn stuk is dan ook (nog) niet
'hinderlijk' geamendeerd. Veel wezenlijker echter acht ik het
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 211
volgende: het beleid van een bestuurder behoort getoetst te worden, bij voortduring, aan de overeengekomen uitgangspunten en uitgezette hoofdlijnen. Niet door een partij die uit angst voor een compromis op ieder beleidsterrein nauwkeurig wil vastleggen wat er moet gebeuren en liefst ook hoe. In dit proces is
onvoldoende plaats voor een belangenafweging binnen het totaal van alle wensen, omdat iedere deskundige op zijn eigen terrein zover detailleert dat minder deskundigen nauwelijks argumenten hebben om 'tegen' te zijn, te meer omdat ze zelf hun eigen detailpunten willen 'binnenhalen'.
In mijn opvatting kan een democratie alleen functioneren indien in vergaande mate de bereidheid tot delegatie van vertrouwen bestaat. Vertrouwen in de gekozenen
en de aangestelden
. Indien ook zij die kiezenen zij die aanstellen het zelfvertrouwen kunnen
opbrengente staan voor hun keuze
en
hun eigen, volwassen oordeel.De financiële implicaties van het partijbestuursconcept zijn niet inpasbaar in de toekomstige financiële ruimte. Het partijbestuur duidt daar ook op en behoudt zich dan ook het recht voor om, na de ronde door de afdelingen, aan de Partijraad voorstellen tot 'indikking' te doen. Ik ben van mening dat het grootste deel van de geldkostende voorstellen het loodje zal moeten leggen. Intussen wordt dan van de afdelingen gevraagd veel tijd en energie te steken in beoordeling en amendering van zaken die in het uiteindelijke stuk niet meer zullen voorkomen (ervan uitgaande dat inderdaad een verantwoorde afweging zal worden verricht).
Als dit leidt, en het zal mij niet verrassen, tot frustratie en tanend enthousiasme bij de leden, acht ik zulks schadelijk voor de partij. Ik zal niet ingaan op verschillende detailvoorstellen in het
partijbestuursconcept waarmee ik moeite heb. Zo hebben we er allemaal nog wel een paar ... !
De titel voor mijn alternatief heb ik ontleend aan een eerdere versie van het partijbestuursconcept. Doorregeren, na de
verkiezingen van 1977, is de PvdA verplicht aan diegenen in onze samenleving voor wie wij zeggen ons in de eerste plaats in te zetten: de zwaksten. Natuurlijk weet ook ik niet of de politieke omstandigheden ons dat mogelijk zullen maken. Maar we hebben wel de plicht om reeds nu de voorwaarden daartoe te onzen gunste te beïnvloeden. Het partijbestuursconcept doet naar mijn inzicht meer om ons buitenspel te zetten dan dat het bijdraagt tot realisatie van de titel van mijn alternatief: Doorgaan 1977.
Drift en ongeduld om maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen zijn, terecht, eigen aan een socialistische partij. Maar als die drift en dat ongeduld ertoe leiden dat wij de feitelijke ontwikkelingen en het incasseringsvermogen van onze kiezers uit het oog vèrliezen, helpen wij anderen aan de macht, die al driftig worden bij de gedachte aan echte maatschappelijke
veranderingen.
212 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
<
Cl) .., ~ Cl) !::!. ::J co en '0 .., o CO .., Ol 3In de Inleiding van het partijbestuursconcept staat in punt 29:
'Veranderingen voltrekken zich veel langzamer dan we zouden willen. Dat hoort bij de democratie: De werkelijkheid is dat als de democratie onze partij een meerderheidspositie zou geven,
hetgeen niet waarschijnlijk is, we niet in staat zullen zijn het
concept-programma van het partijbestuur uit te voeren. En dat ligt dan niet aan de democratie, maar aan dat programma.
Doorgaan 1977
Inleiding
Vier jaar is natuurlijk lang niet voldoende om een eind te maken aan de ongelijkheid tussen mensen. Herverdeling van inkomen, kennis, macht en arbeid, en democratisering op alle terreinen worden moeizaam bevochten en kosten veel tijd. Het kabinet-Den Uyl heeft met deze zaken niettemin een duidelijk begin gemaakt. Maar het is nog maar een begin. De ongelijkheid tussen de mensen is nog steeds erg groot, de bewapeningswedloop duurt onverminderd voort, nationaal hebben we te maken met een onaanvaardbaar hoge werkloosheid. We willen dan ook na de volgende verkiezingen - als de kiezers ons daarvoor de politieke ruimte geven - opnieuw meeregeren om de punten uit ons beleid waarmee een begin is gemaakt, verder uit te bouwen en om nieuwe ideeën ingang te doen vinden.
De Partij van de Arbeid wil meeregeren om haar centrale doelstellingen - vrijheid, gerechtigheid en solidariteit met de medemens - internationaal en nationaal dichterbij te kunnen brengen. Vrijheid als uitdrukking van menselijke waardigheid die gestalte krijgt in het dragen van eigen verantwoordelijkheid en in respect voor rechten van de medemensen. Gerechtigheid in de zin van het streven naar een maatschappij waarin ieder gelijke kansen heeft en solidariteit met die mensen die leven in de schaduw van de maatschappij, in ons land maar vooral ook in de Derde Wereld.
Buitenlands beleid
De doelstellingen van het buitenlandse beleid zijn:
Bevordering van vrede, ontspanning en verlaging van het internationale bewapeningsniveau.
2 Rechtvaardige verdeling van welvaart, macht, kennis en arbeid over de wereld.
3 Bescherming van de rechten van de mens, zoals in de VN-verklaring is vastgelegd.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 213
Verenigde Naties
Nederland zet zich in voor de versterking van de VN door
verruiming van de bevoegdheden van de Algemene Vergadering binnen de organisatie van de VNo Voorts wordt actief meegewerkt aan de vorming van een permanente politiemacht van de VNo Nederland onderneemt stappen die in VN-verband leiden tot controle op het gedrag van multinationale ondernemingen.
Gepleit zal worden voor het aanstellen van een Hoge Commissaris voor de rechten van de mens.
Europees beleid
Nederland streeft naar een EG die democratisch en open is en solidariteit primair stelt, in het bijzonder met de
ontwikkelingslanden.
Uitbreiding van taken en overdracht van bevoegdheden in de economische en politieke samenwerking aan organen van de EG kan alleen voortgaan onder de voorwaarde dat:
vooraf uitdrukkelijke instemming van het Nederlandse parlement is verworven;
2 democratische zeggenschap en controle binnen de EG is gewaarborgd.
Het Europese parlement wordt rechtstreeks gekozen, krijgt wetgevende en budgettaire bevoegdheden en heeft een doorslaggevende stem bij de benoeming van de leden van de Europese Commissie.
Veiligheidsbeleid
Uitgaande van de huidige realiteit - de strategie van het
'evenwicht der afschrikking' - zijn de Nederlandse inspanningen gericht op ontspanning en ontwapening.
Het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO wordt gehandhaafd, mede om binnen die organisatie de primaire doelstelling van ons veiligheidsbe!eid te kunnen nastreven.
In de MBFR wordt gestreefd naar spoedige afspraken over reductie van het wederzijdse bewapeningspeil en vermindering van de parate troepensterkte.
Ontwikkelingssamenwerking
Centraal staat het recht op menselijke waardigheid gebaseerd op een redelijk welvaartsniveau, waarbij ieder de basisbehoeften aan kleding, huisvesting, voedsel, gezondheidszorg, onderwijs, werk en deelneming in de voor hem relevante beleidsbeslissingen kan
214 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
<
(1) ..,'"
eij" N ::l CC en "0 .., o co .., Q)3
bevredigen. Voor de meeste mensen in de wereld is dit recht op menselijke waardigheid geen realiteit .
De middelen om tot verbetering te komen zijn ontwikkelingshulp, grondstoffen beleid, handelspolitiek en stimulering van
investeringen in ontwikkelingslanden, incl. overheveling van ondernemingen naar ontwikkelingslanden.
Voor de bestrijding van de meest schrijnende armoede - die in de ontwikkelingslanden - heeft het kabinet-Den Uyl
verhoudingsgewijs meer uitgetrokken dan welk westers land ook. Op deze voet moet worden voortgegaan.
Met betrekking tot ontwikkelingslanden met een aanzienlijk betalingsbalansoverschot wordt volstaan met technische bijstand tegen betaling. De hulp wordt geconcentreerd op de armste landen en wordt in toenemende mate gegeven in de vorm van schenkingen.
Nederland maakt zich sterk voor een Europese en wereldhandelspolitiek die de grondstoffenproducerende ontwikkelingslanden hogere en stabiele inkomsten garandeert. Tariefmuren en andere handelsbelemmeringen voor produkten uit de Derde Wereld worden versneld afgebroken.
Het doen van investeringen in ontwikkelingslanden en het overhevelen van ondernemingen naar deze landen wordt
gestimuleerd. Verlies van werkgelegenheid in ons land die hieruit kan voortvloeien, dient te worden aanvaard. Een verantwoorde afbouwen omschakeling op andere activiteiten is mede een zaak van ontwikkelingsbeleid.
Economie en financiën Het sociaal-economisch kader
De bepaling van het kader voor de collectieve uitgaven in de periode 1977-1981 vraagt een standpunt met betrekking tot de gewenste toeneming van het reële vrij besteedbare inkomen in de particuliere sector, zoals gevormd door lonen van werkenden en winsten van bedrijven.
Er is een nauwe samenhang tussen de stijging van de collectieve lasten, de groei van het reële vrij besteedbare inkomen en de economische groei. Het opleggen van collectieve lasten die door de bevolking als te zwaar worden ervaren, leidt niet tot het vrijkomen van ruimte voor gemeenschapsvoorzieningen, doch tot verscherping van de loon- en prijsstijgingen en tot verdere
afbrokkeling van de werkgelegenheid. Daarom moet worden gestreefd naar een zekere verbetering van het vrij besteedbare
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 215
inkomen in de particuliere sector. Te denken valt aan minimaal 1
à
2% per jaar. De verdeling ervan over lonen en winsten en binnen de verschillende loongroepen is een zaak van primairinkomensbeleid en fiscale politiek.
Bij een reële verbetering van de particuliere inkomens van 1 à 2% per jaar en een structurele groei van het reële nationale inkomen van ten hoogste circa 4% per jaar wordt het kader voor de ontwikkeling van de collectieve lasten gevormd door een toelaatbare lastenstijging van hoogstens 1 % van het nationale inkomen per jaar.
Afweging
Binnen dit kader zullen de prioriteiten in de collectieve sector (overheidsuitgaven en sociale voorzieningen) moeten worden gesteld. Aangezien door de sterke autonome groei van de thans reeds bestaande voorzieningen geen vrije ruimte voorhanden is, die met nieuwe programma's kan worden opgevuld, moet de financiële ruimte voor nieuw beleid worden geschapen door beleidsombuigingen elders. Op zichzelf een pijnlijke
aangelegenheid, maar het voordeel is ook dat het bij voortduring dwingt tot toetsing van bestaande overheidstaken op relatieve nuttigheid en op effectiviteit.
Er wordt een versterkt kritisch onderzoek ingesteld naar de werkwijze van het overheidsapparaat.
Belastingen
en
sociale premiesWijzigingen van belastingstelsel en belastingtarieven zijn gericht op het bereiken van rechtvaardiger inkomensverhoudingen. Hetzelfde geldt voor de sociale premieheffing. Bestudeerd zullen worden de mogelijkheden om de gehuwde vrouw door de fiscus op dezelfde wijze te laten behandelen als de gehuwde man, met inachtneming van de draagkracht van de gezinseenheid. Tevens zullen de mogelijkheden worden onderzocht voor een gelijkstelling voor de belastingwetgeving van duurzame samenlevingsvormen aan het huwelijk.
Er komt een vermogenswinstbelasting. Het tarief van de successiebelasting zal mede worden bepaald door de
vermogenspositie van de verkrijger. Op milieuvervuilende of grondstofverkwistende produkten, waarvoor alternatieven bestaan, worden accijnzen ingevoerd. De toeneming van de opbrengst van loon- en inkomstenbelasting wegens groei van het reële nationale inkomen wordt niet ongedaan gemaakt. Over de toepassing van de inflatiecorrectie kan van jaar tot jaar worden beslist. •
<
CD ..., ?r;" CD· !::!. ::l cc lil "C ..., o CC ..., Ol3
De belastingdienst wordt uitgebreid met personeel en materieel om de naleving van de belastingwetten intensiever te controleren (belastingontduiking, beunhazerij, zwart geld). Er komt een versterkte controle op misbruik en oneigenlijk gebruik van de sociale zekerheidswetgeving.
Economisch beleid
Aan een succesvolle economische ontwikkeling, die wij op zichzelf 'broodnodig' hebben voor werkgelegenheid en vervulling van onze kostbare wensen, worden beperkingen opgelegd die voortvloeien uit het beleid met betrekking tot grondstoffen,
energieverbruik, ruimtelijke ordening, milieu, de verhouding tot de ontwikkelingslanden en de regionale ontwikkeling.
Spreiding van economische macht vraagt bevordering van de concurrentie. Kartelvorming wordt tegengegaan en bestaande kartels worden openbaar gemaakt. Er worden wettelijke regels gesteld voor fusies. De overheid kan bijdragen tot de vergroting van de concurrentie met name ten opzichte van grote concerns door zelf mee te concurreren. In eerste instantie kan hierbij worden gedacht aan activiteiten op het terrein van de banken en het verzekeringswezen.
Er komt een landelijk net van regionale
ontwikkelingsmaatschappijen, die investeringsinitiatieven van het bedrijfsleven stimuleren en toetsen aan het beleid (wetgeving) ten aanzien van de ruimtelijke ordening, milieu, enz.
Werkgelegenheid
In de afgelopen jaren is de werkgelegenheid ernstig in het gedrang geraakt, enerzijds als gevolg van een daling van de afzetmogelijkheden en de snel veranderende samenstelling van die afzetmogelijkheden en anderzijds als gevolg van de uitstoot van arbeid die voortvloeit uit een combinatie van sterk gestegen arbeidskosten en technische ontwikkeling.
Een deel van de werkgelegenheid zal bij een oplopende conjunctuur vanzelf weer herstellen; een ander deel echter zal moeizaam te bestrijden zijn. Dit vergt een beleid gericht op een geringere stijging van de arbeidskosten, op stimulering van nieuwe afzetmogelijkheden en op begeleiding van de aanpassing aan gewijzigde afzetverhoudingen.
Het beleid wordt er op gericht de werkloosheid tot ver onder de 200 000 man terug te brengen. Om dit doel te bereiken komt er een investeringsfonds, dat de mogelijkheid geeft tot generale stimulering en tevens tot globale sturing van de richting van de investeringen en toetsing aan criteria, die in overleg met werknemers en werkgevers worden opgesteld.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 217
In de bouwnijverheid en de scheepsbouw is de produktiecapaciteit
structureel te hoog. Er zal een beleid worden geformuleerd, opdat op middellange termijn behoefte en capaciteit beter op elkaar afgestemd raken. Omscholing op grote schaal van werknemers in deze bedrijfstakken is hiertoe een van de belangrijkste middelen.Arbeidsmarktbeleid
In het onderwijsbeleid kan rekening worden gehouden met toekomstige arbeidsmarktontwikkelingen. Het onderwijs zal meer algemene opleidingen moeten bieden in plaats van zich te richten op gespecialiseerde functies.
Hoewel het uitgangspunt blijft dat het werk naar de mensen moet worden gebracht, is niet te ontkomen aan een substantiële
opvoering van de mobiliteit van de arbeid.
Werknemers die arbeidsongeschikt worden verklaard en
gehandicapten mogen niet zonder meer buiten spel worden gezet.
Bedrijven worden verplicht - eventueel met loonsubsidies - deze werknemers in dienst te nemen c.q. te houden.
Melding van vacatures door bedrijven wordt bevorderd en zonodig verplicht gesteld. Er wordt een adequaat
omscholingsbeleid ontwikkeld. Deeltijd-arbeid wordt gestimuleerd. De overheid geeft het goede voorbeeld. Bestudeerd moet worden in hoeverre overwerk dient te worden tegengegaan.
Energiebeleid
Het energiebeleid dient te worden gevoerd binnen ecologische en planologische randvoorwaarden. Oestreefd wordt naar een zo groot mogelijke beperking van het energieverbruik.
Kernenergie is aanvaardbaar indien is voldaan aan de voorwaarde dat de problemen rond het radioactieve afval afdoende zijn
opgelost en dat een sluitende internationale regeling wordt getroffen voor het beheer van de radioactieve bijprodukten, die voor de fabricage van atoomwapens kunnen worden gebruikt. Consumentenbeleid
Het consumentenbeleid moet een volwaardige plaats krijgen binnen het sociaal-economisch beleid. De rechtspositie van de consument tegenover fabrikanten, leveranciers en geldschieters wordt wettelijk geregeld. De consument krijgt duidelijke en uitvoerige voorlichting over goederen en diensten. Er worden strenge eisen ingevoerd voor een grotere controle op de • veiligheid en gezondheid van voedsel, huishoudelijke apparaten en gebruiksvoorwerpen.
218 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
<
eb .., 7<:" iii' !::!. ::Io
CJl c ..., o c ..., Dl3
Sociaal beleid
InkomensbeleidDe hoofddoelstelling van het inkomensbeleid is het streven naar rechtvaardiger inkomens- en vermogensverhoudingen. De instrumenten die de overheid daartoe ter beschikking staan zijn: het beleid met betrekking tot de primaire inkomensvorming, het beleid met betrekking tot de collectieve lasten (belastingen en sociale premies) en het beleid met betrekking tot de collectieve uitgaven (sociale verzekeringsuitkeringen, bijstand, individuele huursubsidies, enz.). Instrumenten welker effect pas op langere termijn voelbaar is, zijn het onderwijsbeleid, arbeidsmarktbeleid. In de interimnota-Inkomensbeleid heeft het kabinet-Den Uyl zijn uitgangspunten terzake van het inkomensbeleid uiteengezet. Wij willen dat het beleid wordt gericht op uitvoering van de
aangekondigde voornemens met betrekking tot de verschillende onderdelen van het inkomensbeleid.
In de afgelopen jaren is op het gebied van het inkomensbeleid reeds veel tot stand gebracht. De mensen met het wettelijke minimumloon gingen er in drie jaar tijd ruim 20% in hun besteedbaar inkomen op vooruit en de mensen met een
bijstandsuitkering zelfs bijna 50%. Het beleid blijft gericht op een snellere stijging van de laagste inkomens dan de gemiddelde loonstijging, indien althans andere beleidsdoelstellingen, zoals het terugdringen van de werkloosheid, hierdoor niet op ontoelaatbare wijze in het gedrang komen.
Het trendbeleid wordt zodanig herzien dat de gevolgen van een herverdeling onder de loontrekkenden in de particuliere sector in dezelfde mate doorwerkt in de salarissen van ambtenaren, ministers, politieke vertegenwoordigers en functionarissen bij overheidsbedrijven en bedrijven die voor een belangrijk deel overheidsbezit zijn.
De overheid streeft naar een uitbreiding van de werkingssfeer van de collectieve arbeidsovereenkomsten tot alle werknemers. Sociale zekerheid
De sterke uitbreiding van de sociale voorzieningen in de afgelopen jaren noopt meer dan tot nu toe tot het stellen van prioriteiten in het voorzieningenbeleid, zij het met inachtneming van de
uitgangspunten van het te voeren beleid met betrekking tot de laagste inkomens.
Elk jaar wordt door het parlement een sociale
verzekeringsbegroting - opgesteld door het kabinet
-socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 219
vastgesteld. De daartoe benodigde wettelijke maatregelen worden
met spoed voorbereid.De wetten die een beheersing van de kostenontwikkeling in de gezondheidszorg beogen (Wet Ziekenhuisvoorzieningen, Wet Gezondheidsvoorzieningen, Wet Ziekenhuistarieven, enz.) worden met grote spoed afgehandeld. Daarna wordt door middel van een algemene volksverzekering voor de gezondheidszorg als sluitstuk de financiering van de gezondheidszorg doeltreffend geregeld. Het systeem van kinderbijslag en kinderaftrek wordt vervangen door één toeslag, die afneemt naarmate het inkomen hoger is. De bestaande werkloosheidsuitkeringen (WW, WWV en de
rijksgroepsregeling werkloze werknemers) worden geïntegreerd in één nieuwe regeling. Er komt een wettelijke regeling voor een aanvullend waardevast pensioen. Het pensioenbedrag zal aan een maximum worden gebonden.
De mogelijkheid om te komen tot een minimum-inkomen voor zelfstandigen wordt onderzocht.
Democratisering Politiek bestel
De kiezers behoren te beslissen over de vorming van het kabinet. Wisseling van kabinet vindt daarom niet plaats dan na
verkiezingen.
De positie van het parlement wordt versterkt door een aanzienlijke uitbreiding van de personele en mat~riële toerusting; het
terugbrengen van het aantal leden van Tweede en Eerste Kamer tot 100, resp. 50 wordt in dit verband niet uitgesloten. De
enquêtebevoegdheid wordt verbeterd. Het parlement krijgt een budget om zelf onderzoekopdrachten te verstrekken.
De bestuurlijke democratie wordt versterkt door bevordering van de decentralisatie (afstoting van taken door het rijk aan provinciën en gemeenten, reële bevoegdheden voor wijkraden). De vorming van gewesten geschiedt geleidelijk.
De voorbereiding en de uiteindelijke besluitvorming geschieden zoveel mogelijk in het openbaar. Er komt zo spoedig mogelijk een onafhankelijke ombudsman. De overheid heeft tot taak de burgers voor te lichten over hun rechten en plichten en hen met name te wijzen op beroepsmogelijkheden. De ontwikkeling van
advocaten-collectieven en rechtswinkels wordt bevorderd. .
220 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
, ...
,
r.
I !.,
1,
,
BedrijvenNaast humanisering van de arbeid en van de werkomgeving wordt het werkoverleg bevorderd en het krijgt meer inhoud. De werknemers in particuliere ondernemingen krijgen evenveel invloed op de samenstelling van de raad van commissarissen als andere belanghebbenden (kapitaalverschaffers en kredietgevers) gezamenlijk.
Besloten vennootschappen, commanditaire vennootschappen en vennootschappen onder firma met meer dan 50 werknemers of met een balanstotaal van meer dan 5 miljoen gulden hebben dezelfde publikatieplicht ten aanzien van jaarcijfers als naamloze vennootschappen. De publikatieplicht wordt uitgebreid, opdat ook inzicht wordt gegeven in de toekomstperspectieven van het bedrijf en in de resultaten en perspectieven van afzonderlijke
bedrijfsonderdelen en vestigingen.
Het oneigenlijk gebruik van de rechtsvorm der besloten vennootschap wordt onmogelijk gemaakt; hiertoe wordt de oprichting van een BV gebonden aan een minimum aantal werknemers.
Leefbaarheid
Ruimtelijke ordening
Aan versterking en (her)inrichting van de steden wordt voorrang gegeven door inzet van voldoende mankracht, wettelijke
instrumenten (bekorting van de onteigeningsprocedure en verruiming van de titel) en geld. De bevolkingsoverloop wordt hierdoor en door de verbetering van sociaal-culturele
voorzieningen zoveel mogelijk beperkt.
Het spreidingsbeleid wordt voortgezet met een sterkere nadruk op het vestigen van nieuwe rijksdiensten en overheidsbedrijven, maar ook via de vestiging van particuliere bedrijven in
sociaal-economisch zwakke gebieden.
De centrale open ruimte in de randstad blijft gespaard.
Waddenzee en Waddeneilanden worden beschermd natuurgebied.
Inpoldering van de Markerwaard vindt niet plaats.
Recreatiegebieden met massale opvang worden aangelegd in de nabijheid van stedelijke gebieden.
Gemeenten, provincies en rijk moeten ruimtelijke meerjarenplannen opstellen.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 221
Openbaar en particulier vervoer
In de gemeentelijke verkeerscirculatieplannen wordt voorrang gegeven aan het openbaar vervoer door middel van vrije banen,
voorrang op overig verkeer, autovrije en auto-arme zones en door
verhoging van frequenties. De aanleg van wegen wordt beperkt; het onderhoud echter niet in verband met de verkeersveiligheid. Wonen
Niet te rechtvaardigen verschillen in lasten tussen huurders en
eigenaar-bewoners worden weggewerkt.
Gestreefd wordt naar koppeling van jaarlijkse huurverhoging,
kwaliteit van de woning en de stijging van de bouwkosten. De
afbouw van objectieve huursubsidies gaat gepaard met een uitbreiding van individuele huursubsidies.
Er komen maatregelen waardoor ook lager-betaalden een w!lning
kunnen kopen. Milieu
Het leefmilieu bepaalt samen met ons reële inkomen en onze
woon-en werkomstandigheden tot op grote hoogte de kwaliteit
van ons bestaan. Schoon water, schone lucht, schone bodem,
afwezigheid van lawaai en een ecologisch evenwicht in de ons omringende natuur dienen daarom gehandhaafd te blijven of weer
tot stand te worden gebracht.
Vervuiling wordt zoveel mogelijk voorkomen door uitbreiding van wettelijke voorschriften. De produktie wordt belast met de
vervuilingskosten. Vergunningenprocedures worden op elkaar afgestemd, verkort en de uitvoering wordt zoveel mogelijk in één hand gebracht.
Ter wille van een actief opsporingsbeleid wordt de wetgeving ten aanzien van milieudelicten verbeterd. Nederland bevordert krachtig het bereiken van internationale regelingen voor grensoverschrijdende milieuverontreiniging.
Welzijn Onderwijs
Het onderwijsbeleid dient aan alle leden van de samenleving gelijke kansen te bieden om hun uiteenlopende talenten te ontplooien. De mogelijkheden tot ontplooiing van de kansarmen
moet door het onderwijs met voorrang worden bevorderd. Via
222
sol::ialisme en democratie, nummer 5, mei 1976...
l,
r.
) ~. J ) ~ J,
) ),
u3
gerichte maatregelen moeten de kansen van deze groep - zoals kinderen in achterstandssituaties - krachtig worden bevorderd.
Het funderend onderwijs (tot 16 jaar) krijgt prioriteit.
In het onderwijsleerprogramma moeten creatieve vakken meer aandacht krijgen en moet plaats worden ingeruimd voor culturele en sociale vorming. De leerling moet inzicht krijgen in het
functioneren van de maatschappij, waarbij wordt gestreefd naar
bewustwording van zijn positie.
Gestreefd wordt naar het verleggen van het moment van de keuze, die definitieve gevolgen heeft voor verdere opleiding en beroep naar de leeftijd van circa 16 jaar. Met het oog op de in de toekomst vermoedelijk toenemende noodzaak tot wisseling van beroep worden de beroepsopleidingen voorzien van een brede
algemeen vormende basis.
Bij de toelating tot beroepsopleidingen zal de maatschappelijke behoefte mede een rol spelen. Primair is een goede voorlichting van de zijde van de overheid.
Cultuur en welzijnsbeleid
De rijksoverheid heeft op het hele terrein van haar beleid tot taak
het welzijn - de ontwikkeling van creativiteit, kritische zin,
politieke bewustwording en ontspannen
samenlevingsverhoudingen - te bevorderen. Een onderdeel van
dit beleid - het welzijnswerk en cultuurpolitiek - wordt' met
inachtneming van zekere minimumeisen zoveel mogelijk
overgelaten aan de gemeenten. Het cultuur-en welzijnsbeleid is in
de eerste plaats gericht op de positieverbetering van mensen in achterstandssituaties.
Bejaarden worden in staat gesteld zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te blijven wonen. De (ambulante) dienstverlening wordt
daarop afgestemd.
In het mediabeleid wordt een veelvormige pers gewaarborgd. De
omroep blijft vrij van commerciële exploitatie.
In het sportbeleid wordt - in samenwerking met de
georganiseerde sport - voorrang geven aan de sportieve
recreatie. Er dienen voorwaarden te worden geschapen welke grotere deelneming van de bevolking bij diverse vormen van
sportbeoefening mogelijk maken.
Gezondheidszorg
De gezondheidszorg is een belangrijk instrument bij het
bevorderen van het welzijn van de mensen. De overheid draagt de
verantwoordelijkheid voor een goed ingericht en doelmatig werkend stelsel van gezondheidsvoorzieningen. Middelen zijn het vaststellen van verstrekkingen en diensten, het erkennings-en vestigingsbeleid van medici, het vaststellen van normen voor omvang, kwaliteit en spreiding van instellingen van
gezondheidszorg en het eventueel in dienstverband nemen van medici.
Voorrang wordt gegeven aan de eerstelijnszorg - bouw van wijkgezondheidscentra waarin de verschillende medewerkers binnen de gezondheidszorg samenwerken, groepspraktijken en uitbreiding van de bevoegdheden van huisartsen - boven de bouw van ziekenhuizen.
Tevens wordt prioriteit gegeven aan het voorkomen van ziekten en ongevallen. Gezondheidsvoorlichting en -opvoeding wordt sterk uitgebreid. Bevolkingsonderzoek gericht op vroege opsporing van ziekten wordt ruimer toegepast.
Er komt een strenger toezicht op de kwaliteit en de prijs van geneesmiddelen en medische apparatuur.
Er komen commissies bestaande uit medici, bestuurders van ziekenhuizen en ziekenfondsfunctionarissen met als taak het begeleiden van het in ziekenhuizen te voeren beleid met betrekking tot opnameduur, verrichtingen, enz.
Conclusie
.
In het voorgaande kon niet meer worden beschreven dan enkele uitgangspunten en hoofdlijnen voor een te voeren beleid. Een uitputtende blauwdruk voor hetgeen in de komende vier jaar moet gebeuren, kan niet worden gegeven. Daarvoor is de maatschappij te ingewikkeld en veranderen de omstandigheden te snel. De
Partij van de Arbeid staat er echter borg voor, dat een beleid waaraan zij deelneemt en mede uitvoering geeft, de toetsing aan de hiervoor omschreven uitgangspunten en hoofdlijnen kan doorstaan.
224 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
<
ct) .., 7<:" (i)' ~. ::J co IJl "0 .., o CC .., Q,) 3 L. HoffmanArbeidstijdvermindering als
instrument voor de
werkloosheidsbestrijding
Inleiding*Dit artikel behandelt de vraag in hoeverre arbeidstijdvermindering een effectief instrument kan zijn bij de bestrijding van de
werkloosheid. Daartoe wordt in de eerste plaats ingegaan op de diverse soorten van arbeidstijdvermindering. Vervolgens wordt met behulp van statistische gegevens nagegaan hoe gedurende de afgelopen jaren een vermindering van de arbeidstijd is gerealiseerd. Ten slotte wordt uiteengezet welke soorten van arbeidstijdvermindering een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van het werkloosheidsvraagstuk. Geconcludeerd wordt dat dit vraagstuk nauwelijks met een dergelijke vermindering kan worden opgelost. Alleen tijdelijke werktijdverkorting voor
bedrijven die op korte termijn in moeilijkheden verkeren, draagt enigszins tot een oplossing bij.
Soorten van arbeidstijdvermindering
De diverse soorten van arbeidstijdvermindering kunnen in twee groepen worden verdeeld:
1 de vrijwillige arbeidstijdvermindering;
2 de gedwongen arbeidstijdvermindering.
Vrijwillige arbeidstijdvermindering vond tot nu toe voornamelijk plaats om sociale redenen en was mogelijk door de economische groei. Tot voor enkele jaren werden voor de werknemers de zogenaamde vruchten van de economische groei verdeeld in een
hoger besteedbaar inkomen, meer collectieve voorzieningen en
arbeidstijdvermindering. Korter werken kan worden gerealiseerd via een kortere werkweek, meer vakantiedagen en vervroegde pensionering voor de individuele werknemer en daarnaast voor de gehele bevolking via een verlenging van de leerplicht. Korter
* Alle in dit artikel genoemde cijfers zijn, tenzij anders vermeld, gehaald en/of afgeleid uit: CBS, Het jaar 1975 in cijfers, Statistisch Zakboek (diverse jaren), Sociale maandstatistiek (diverse maanden); ministerie van Sociale Zaken,
Maandverslag arbeidsmarkt (diverse maanden); Gemeenschappelijke Medische Dienst, Jaarverslag 1974; Bureau voor de Statistiek der Europese
Gemeenschappen, Sociale statistiek; steekproefenquête naar de arbeidskrachten,
nr. 1, 1975.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 225
werken was aldus een immaterieel stuk economische groei: in plaats van te kiezen voor meer consumptie werd voor meer vrije tijd gekozen. Beide keuzemogelijkheden leven steeds met elkaar op gespannen voet omdat, vanwege het feit dat een mensenleven eindig is en een dag slechts 24 uren telt, meer consumptie
meestal meer vrije tijd vergt. Dit treedt vooral op indien de economische groei afzwakt.
Thans is de vrijwillige arbeidstijdvermindering als resultaat van de economische groei niet actueel. In 1975 daalde de nationale produktie zelfs met 2%, terwijl voor het huidige jaar een stijging van 1,75% wordt verwacht.' Gezien onze particuliere en
collectieve wensen is het laatste percentage veel te weinig; het kabinet-Den Uyl heeft zich daarom als doel 3,75% gesteld en heeft zijn gehele beleid daarop afgestemd. Indien we thans vrijwillige arbeidstijdvermindering toepassen, doen we dat om de lasten van de geringere economische groei, voor zover die tot uiting komen in werkloosheid, evenwichtig over de beroepsbevolking te spreiden. Een dergelijke politiek zou moeten inhouden dat de werkenden een deel van hun werktijd moeten afstaan aan de werklozen, terwijl het inkomen als gevolg daarvan enigszins zal dalen. Ik kom hierop in de vierde paragraaf terug.
Onder gedwongen arbeidstijdvermindering versta ik niet dat de overheid de werknemers dwingt korter te gaan werken. Ze is meer een gevolg van een gebrek aan dwang door de overheid en treedt automatisch op bij een inzinking van de economie. Door zo'n inzinking verliezen velen hun baan; zij worden dus tot werkloos zijn gedwongen. Deze dwang wordt opgelegd door het
economisch systeem, dat zonder sociale bewogenheid de zwakken in de maatschappij hun baan afneemt. Het economisch systeem doet dat omdat het bedrijfsleven en de overheid er gezamenlijk niet in slagen de nadelige gevolgen van een economische inzinking eerlijk over de bevolking te verdelen. Hier treedt iets soortgelijks op als bij inflatie, die door economen wel gedwongen besparing wordt genoemd. Indien de bevolking namelijk meer wil besteden dan er goederen worden geproduceerd, ontstaan er prijsstijgingen, waarvan de economisch zwakken het meest te lijden hebben. Het resultaat is dat - simpel gezegd - de bestedingen per definitie gelijk zijn aan de omvang van de produktie.
Gedwongen arbeidstijdvermindering openbaart zich niet alleen in een hoger werkloosheidspercentage. Er zijn ook veel verborgen werklozen; dit zijn werklozen die niet als zodanig staan
geregistreerd en vaak moeilijk te registreren zijn. Waar bevinden deze werklozen zich? Er zijn zes mogelijkheden:
Het is een publiek geheim dat vele oudere werknemers voor wie geen emplooi bestaat krachtens de Wet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en Bijstandswet een uitkering ontvangen.
~ Cl) ...,
"
0" o 1/1 ~ Cl) a.2 Gehuwde werkende vrouwen en parttimers die werkloos zijn geworden, laten zich niet steeds als werklozen inschrijven.
3 Jongeren die kort geleden de school hebben verlaten en gehuwde vrouwen stellen vanwege de grote werkloosheid het zoeken naar een baan uit.
4 Een aantal werknemers dat in de Ziektewet loopt, zal nooit meer in het produktieproces worden opgenomen, maar wordt niet tot de werklozen gerekend.
5 Een aantal werknemers wordt niet ontslagen, hoewel het om efficiencyredenen wel zou moeten.
6 Bedrijven die tijdelijk in moeilijkheden verkeren, vragen vaak werktijdverkorting aan. De werknemers voor wie dit geldt, worden niet tot de werklozen gerekend.
Van al deze zes mogelijkheden is alleen de zesde een van bovenaf gereguleerde en door iedereen gewenste vorm van vrijwillige arbeidstijdvermindering. Indien arbeidstijdvermindering wordt toegepast bij de bestrijding van de werkloosheid moeten echter ook de overige mogelijkheden in de beschouwing worden betrokken. Het is immers niet onmogelijk dat na invoering van arbeidstijdvermindering het geregistreerde werklozenaantal niet afneemt omdat de werknemers die bijvoorbeeld om efficiency-redenen ontslagen hadden moeten worden een normale dagtaak krijgen of omdat meer gehuwde vrouwen zich op de arbeidsmarkt aandienen. Daarom zullen in de volgende paragraaf bij de tot nu toe bestaande praktijk van arbeidstijdvermindering alle genoemde mogelijkheden, zoveel als mogelijk is, worden geanalyseerd.
Arbeidstijdvermindering in het verleden
Door een gebrek aan bruikbare statistische gegevens is het moeilijk de diverse soorten van arbeidstijdvermindering kwantitatief te bepalen. De in dit artikel genoemde aantallen moeten daarom met het nodige voorbehoud worden gezien en geven soms niet meer aan dan een indicatie van wat zich feitelijk voordoet. Statistische problemen doen zich al direct voor bij de grootste vorm van arbeidstijdvermindering: de werkloosheid.
Zoals uit de vorige paragraaf is gebleken, zijn er veel verborgen werklozen. Bovendien is het gebruikelijk voor de bepaling van de werkloosheid alle werklozen bij elkaar op te tellen, hoewel lang niet alle werklozen even lang werkloos zijn. Eind 1970 telde Nederland bijna 47 000 werklozen. Eind 1974 waren er ruim 154000 werklozen; dus ruim driemaal zoveel als in 1970. Wordt echter rekening gehouden met de werkloosheidsduur, dan blijkt in 1974 het werkloosheidscijfer bijna 4,5 maal zo groot te zijn als in 1970.2 Eind 1975 bedroeg het werkloosheidsaantal ca. 211 000. In
vijf jaar tijd is het aantal werklozen met 164000 personen
toegenomen: een gedwongen arbeidstijdvermindering die enkele jaren geleden niemand had verwacht.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 227
Tot nu toe bestaan er twee vrijwillige soorten van
arbeidstijdvermindering die direct met de arbeidsmarktpolitiek samenhangen:
korter werken gerealiseerd via een kortere werkweek, meer vakantie en vroegere pensionering;
2 we.rktijdverkorting in bedrijven die in moeilijkheden verkeren.
Van 1970 tlm 1975 is het aantal gewerkte uren per-week met ca. 3
uur gedaald. Voor arbeiders in de industrie bedroeg het aantal gewerkte uren in 1970 en 1975 resp. 44,2 en 41,3. In de
dienstensector ligt dit aantal ca. 2 uur lager. In de vorige paragraaf is er reeds op gewezen dat deze kortere werkweek het resultaat is van de economische groei die niet in centen, maar in vrije tijd werd uitgekeerd. Ze ging daarom gepaard met een stijging van de arbeidsproduktiviteit, dat wil zeggen om een even grote produktie als voorheen te verkrijgen, zijn minder werknemers nodig.
Werknemers die korter werken om deze reden staan dan ook geen werk af aan anderen.
Dit laatste geldt eveneens voor tijdelijke werktijdverkorting. Toch bevordert zo'n werktijdverkorting het aantal arbeidsplaatsen. Bedrijven die tijdelijk in moeilijkheden verkeren, kunnen hiervan gebruik maken zodat op lange termijn het aantal arbeidsplaatsen behouden blijft. Gedurende 1970 hebben gemiddeld per maand 1264 personen om deze reden korter gewerkt. In 1974 was dit
aantal gegroeid tot ca. 4500.3 Over 1975 zijn nog nauwelijks cijfers
beschikbaar.
Ook de verlenging van de leerplicht beïnvloedt de kwantitatieve situatie op de arbeidsmarkt, al wordt ze niet om die reden
toegepast. In 1970 bedroeg de leerplichtige leeftijd 8 jaren. In 1974
en 1975 bedroeg ze resp. 9 jaren
+
1 jaar 2 dagen per week+
1jaar 1 dag per week, resp. 10 jaren
+
1 jaar 2 dagen per week.Deze verlenging van de leerplichtige leeftijd betekent evenwel niet dat het aanbod van werknemers op de arbeidsmarkt wordt
verminderd met het totaal aantal leerlingen voor wie deze verlenging betrekking heeft; vele leerlingen hadden uit zich zelf reeds langer dan de leerplichtige leertijd gestudeerd. Indien in
1974 nog een leerplichtige leeftijd van 8 jaren had gegolden, dan
zou een deel van de jongeren in de leeftijd van 15, 16 en 17 jaar het arbeidsaanbod en dus de werkloosheid hebben vergroot. Gedurende 1974 bedroeg het aantal 15-, 16- en 17-jarigen ca. 700000 personen. Bij een achtjarige leerplicht zouden er in 1974 op basis van de deelnemingspercentages aan het onderwijs in 1969 van dit aantal reeds ca. 450000 personen dagonderwijs hebben genoten. Het verschil (240 000 personen) is dus door de verlenging van de leerplicht aan het onderwijs gebonden, hetzij
volledig, hetzij gedeeltelijk. Globaal gezien, mag op grond'hiervan
worden geconcludeerd dat indien in 1974 nog een leerplicht van 8
jaren zou bestaan, het aantal werklozen in 1974 met een deel van
dit verschil - ik schat 100000 - groter zou zijn geweest. Vanwege
228 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
substitutie tussen jongeren en ouderen op de arbeidsmarkt zijn
die 100000 extra werklozen niet allemaal jongeren. Het aantal jeugdwerklozen blijkt dan ook lager te liggen.
Er is nu aandacht besteed aan twee vormen van vrijwillige arbeidstijdvermindering. Vervolgens wordt ingegaan op de
gedwongen arbeidstijdvermindering voor zover die tot uiting komt in de verborgen of niet geregistreerde werkloosheid.
In de eerste plaats moet dan worden gewezen op het aantal werknemers dat een uitkering krijgt krachtens de WAO, maar in feite tot de werklozen moet worden gerekend. In de jaren 1970 en 1974 waren er resp. 215000 en 313000 personen die een WAO-uitkering genoten. De stijging vond geleidelijk plaats. Omdat in 1970 de werkloosheid gering was, zal het oneigenlijk gebruik van de WAO toen eveneens gering zijn geweest. Om de omvang van het oneigenlijk gebruik in 1974 te bepalen, neem ik daarom het aantal WAO-uitkeringsgenietenden per 100 WAO-verzekerden in 1970 als norm van eigenlijk gebruik. Dit percentage bedroeg in 1970 en 1974 resp. 6,7 en 9,4. Met behulp van het aantal
verzekerden in 1974 (3343000) is nu te bepalen dat (9,4 - 6,7)%
=
2,7% van 3343000=
90261 personen op oneigenlijke grondenin dat jaar een WAO-uitkering genoten. We hebben nu een verborgen werkloosheid van ca. 90 000 personen achterhaald. Indien oneigenlijk gebruik van de WAO plaatsvindt, kan hetzelfde worden gezegd van de Ziektewet. Eenzelfde berekening als bij de WAO kan echter niet voor de Ziektewet worden toegepast
vanwege vele dubbeltellingen. In navolging van Heertje zeg ik daarom dat onder het totaal aantal personen dat in de Ziektewet
loopt, er 10% verborgen werkloos is.4
De laatste groep van verborgen werklozen die met behulp van globaal rekenwerk te bepalen is, betreft de gehuwde vrouwen die na het verliezen van hun werkkring zich niet als werklozen laten registreren. In 1970 en 1974 bedroegen de
deelnemingspercentages van de vrouwen in de beroepsbevolking resp. 16 en 15. Normaal gesproken had in 1974 een
deelnemingspercentage van toch zeker 16 verwacht mogen worden. Dit wijst op een verborgen werkloosheid van ca. 68000 vrouwen.
We kunnen nu bij benadering zeggen hoe groot de totale werkloosheid zou zijn indien de belangrijkste categorieën van gedwongen en vrijwillige arbeidstijdvermindering worden
gekwantificeerd. Met nadruk dient herhaald te worden dat dit een globale benadering is. De berekeningen moesten veelal uit de losse hand op een aantal vrije avonden worden gemaakt. Vandaar dat ik mij niet heb gewaagd aan een schatting van alle
categorieën van verborgen werkloosheid. De gevonden aantallen geven niettemin een indicatie voor het gebruiken van het
instrument van arbeidstijdvermindering voor de
werkloosheidsbestrijding. In tabel 1 zijn de uitkomsten van de berekeningen samengevat.
Tabel 1. Schatting van de totale werkloosheid in 1974
Vrijwillige arbeidstijdvermindering
1. Tijdelijke werktijdverkorting wegens verm inderde bedrijvigheid
2. Verlenging leerplicht
Gedwongen arbeidstijdvermindering
3. Aantal werklozen
4. Oneigenlijk gebruik van de WAO 5. Oneigenlijk gebruik van de Ziektewet
6. Vrouwen die zich niet als werklozen
laten registreren Totale werkloosheid Personen 4500 100000 154000 90000 30000 68000 346500
Het totale aantal werkozen bedroeg in 1974 dus 346 500 personen. Het is verleidelijk om ook een dergelijke schatting voor 1975 te maken. Het enige gegeven dat op het moment van schrijven van dit artikel echter gegeven was, is de geregistreerde werkloosheid: ca. 205000 personen. Op grond van de gegevens in 1974 mag worden verondersteld dat het totale aantal werklozen ruim het dubbele bedraagt van het geregistreerde aantal werklozen en wel ca. 45000 personen of ca. 8% van de totale beroepsbevolking; een percentage dat overeenkomt met dat in de Verenigde Staten.
Mogelijkheden van arbeidstijdvermindering
Uit de vorige paragraaf bleek dat een aantal personen, 2,5 maal zo groot als het aantal geregistreerde werklozen, aan het
arbeidsproces is onttrokken en daarmee het aanbod van arbeid op de arbeidsmarkt beperkt. Dit geldt overigens niet voor alle
categorieën van arbeidstijdvermindering in dezelfde mate. Het geldt voor 100% voor de tijdelijke werktijdverkorting en voor de verlenging van de leerplicht. Het geldt ook voor 100% van de oudere WAO'ers. Bij personen vallende onder de andere
categorieën bestaat voortdurend de mogelijkheid dat zij zich weer op de arbeidsmarkt aandienen. Dat is voordelig indien er emplooi voor hen is en nadelig indien er geen emplooi is.
Voordat wordt aangegeven in hoeverre arbeidstijdvermindering een instrument kan zijn bij de bestrijding van de werkloosheid, moet worden gewezen op het karakter van de werkloosheid en op de eisen die aan arbeidstijdvermindering worden gesteld.
Globaal gezien, kunnen we de werkloosheid in twee delen splitsen:
1 conjuncturele werkloosheid; 2 structurele werkloosheid.
Beide delen moeten met verschillende soorten van maatregelen worden bestreden. Conjuncturele werkloosheid is het gevolg van
230 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
:E
CD .., ~ o o en ~ CD a.een tijdelijke (conjuncturele) inzinking van de economie, dat wil
zeggen op korte termijn neemt de vraag naar produkten af met als gevolg dat er arbeidsplaatsen braak komen te liggen. Dezewerkloosheid moet worden opgelost met vraagstimulerende maatregelen. De huidige werkloosheidsbestrijding vindt voornamelijk op deze wijze plaats en werkt effectief. Daarnaast vindt soms tijdelijke werktijdverkorting plaats.
De structurele werkloosheid is moeilijker te bestrijden. Ze is het gevolg van het voorgoed verdwijnen van arbeidsplaatsen of van het niet ontstaan van arbeidsplaatsen. Oorzaken daarvan kunnen zijn:
te sterke stijging van de arbeidskosten (arbeidskosten stijgen meer dan de arbeidsproduktiviteit);
2 de vraag naar diverse kwaliteiten van arbeid stemt niet overeen met het aanbod van de diverse kwaliteiten van arbeid in het gehele land of per regio;
3 tekort aan grondstoffen of een bewust gewilde geringe economische groei wegens bijvoorbeeld milieuvervuiling.
Het spreekt mijns inziens vanzelf dat bestrijding van de structurele werkloosheid maatregelen vereist die direct het kwaad aanpakken. Dit artikel gaat niet over dit soort van maatregelen.
Arbeidstijdvermindering bestrijdt niet de oorzaken van de werkloosheid, maar poogt slechts de pijn van die werkloosheid rechtvaardig over de gehele beroepsbevolking te spreiden. De roep om arbeidstijdvermindering is het gevolg van het niet beschikbaar zijn van de noodzakelijke structurele maatregelen en/of het niet wensen van die maatregelen. Een en ander zal uitvoerig behandeld moeten worden in de structuurnota, die op het moment van schrijven van dit artikel nog steeds niet is verschenen.
Arbeidstijdvermindering verspreidt dus de pijn, maar is zoals vele medicijnen niet pijnloos of altijd even prettig. Deze
arbeidstijdvermindering mag niet worden verward met de vermindering van de arbeidstijd gedurende de laatste tientallen jaren als gevolg van de economische groei. Die veroorzaakte geen pijn, maar streling. Als we nu de arbeidstijd verminderen, moet rekening worden gehouden met de huidige economische situatie. Die situatie wijst op een te geringe economische groei om alle particuliere en collectieve wensen te kunnen realiseren.
Arbeidstijdvermindering mag daarom geen geld kosten. Kost ze wel geld, dan leidt ze tot hogere lasten voor het bedrijfsleven met als gevolg nog meer werklozen dan we al hebben. De veel
gehoorde mening dat arbeidstijdverminderingen niet gepaard mogen gaan met vermindering van de inkomens is daarom onjuist.5 Ik ga er daarom van uit dat arbeidstijdvermindering, toegepast bij de werkloosheidsbestrijding, niet tot een verhoging van de nationale loonsom mag leiden. Verder ga ik ervan uit dat we nog niet aan de grenzen van de groei zijn en dat we dat ook niet willen, gezien de huidige strijd om de nationale middelen.
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 231
Zouden we wel genoegen nemen met een maatschappij zonder economische groei, dan zou er nauwelijks meer een
werkgelegenheidsprobleem bestaan omdat iedereen bereid is minder te werken tegen een lager inkomen.
Aan arbeidstijdvermindering ter bestrijding van de werkloosheid
moeten nu twee voorwaarden worden gesteld.
Ze moet flexibel zijn, dat wil zeggen ze moet tijdelijk worden toegepast en gemakkelijk weer kunnen worden opgeheven. Hiervoor bestaan twee redenen. In de eerste plaats moeten er bij een nieuwe opleving in de economie voldoende arbeidskrachten aanwezig zijn. Zijn deze er niet, dan zullen we binnen enkele jaren te maken krijgen met een groot tekort aan arbeidskrachten. Dat tekort veroorzaakt kostenstijgingen, waardoor er spoedig daarna een nieuwe economische inzinking zal volgen. In de tweede plaats moeten we in de gaten houden dat in Nederland steeds minder mensen in het produktieproces zijn ingeschakeld. Het aandeel van de beroepsbevolking (incl. werklozen) bedraagt ca. 36%. Op Italië na is dit het laagste cijfer in de gehele Europese Gemeenschap. Van de totale bevolking wordt dus 64% onderhouden door de
overige 36% indien er geen werkloosheid zou bestaan. Het lijkt mij
vrijwel onmogelijk dat dit deelnemingspercentage verlaagd wordt zonder nadelige economische consequenties.
2 Ze moet effectief zijn, dat wil zeggen arbeidstijdvermindering
moet de werkloosheid eerlijk verdelen en geen ongewenste verschuivingen veroorzaken in de diverse soorten van verborgen
werkloosheid. De effectiviteit is veelal moeilijk na te gaan. Niet
gewenste effecten zijn niet altijd te vermijden, zoals bijvoorbeeld het nemen van een bijbaan. Toch is wel aan te geven welke maatregelen het meest effectief zullen zijn.
Vervolgens zullen we de mogelijkheden van de diverse soorten van arbeidstijdvermindering aangeven.
Verkorting van de werkweek
Oppervlakkig gezien zouden we de werkweek zo kunnen verkorten dat alle werklozen aan het werk kunnen worden gezet. We zouden
de werktijd dan slechts met 4 à 5% behoeven te verminderen. Een
dergelijke korte arbeidstijdvermindering is echter niet effectief aangezien ze meestal gepaard zal gaan met een stijging van de arbeidsproduktiviteit. Dit treedt vooral op in bedrijven met verborgen werkloosheid. Dat wil zeggen in bedrijven waar werknemers in dienst zijn die om efficiency-redenen ontslagen zouden moeten worden. Dit geldt in iets mindere mate indien de arbeidstijdvermindering wordt gerealiseerd via meer vakantie. Verkorting van de werkweek is eveneens niet flexibel. Het zal
vrijwel onmogelijk zijn om bij krapte op de arbeidsmarkt d~
werkweek weer te verlengen tot het oude peil.
Er zijn tot nu toe weinig econometrische onderzoekingen gedaan
naar arbeidstijdvermindering. De thans besproken variant komt
~
Cl) ..,"
ö o IJ) :T Cl)c:
echter globaal ter sprake in het preadvies van
drs. H
.
den Hartog,
prof. dr. Th. C. M. van de Klundert en drs. H. S. Tjan voor de jaarvergadering van de Vereniging voor de Staathuishoudkunde
op 13 december 1975.6 In deze analyse leidt een betere verdeling
van de arbeidsplaatsen door verkorting van de arbeidstijd gedurende vijf jaar tot 127000 nieuwe arbeidsplaatsen. Dat lijkt een mooi resultaat. We moeten echter bedenken dat deze creatie van arbeidsplaatsen een gevolg is van het feit dat lonen in eerste instantie relatief dalen, zodat de bedrijven met geringere
arbeidskosten te maken krijgen. Hierdoor wordt de economie zodanig gestimuleerd dat er na drie jaar een tekort aan
arbeidskrachten optreedt. Deze analyse, die overigens ook van
toepassing is op de andere vormen van arbeidstijdvermindering, was te globaal om er een effectief instrumentarium uit af te leiden.
Vervroegde pensionering
Wordt in feite nu reeds toegepast door oudere werklozen onder de WAO te laten vallen. We hebben in de vorige paragraaf gezien dat veel verborgen werklozen een uitkering krijgen krachtens de WAO en de Ziektewet (ca. 120 000 personen). Bij vervroegde
pensionering wordt een deel van deze verborgen werkloosheid weggewerkt. Ca. 25% van de WAO-trekkers of ca. 74000 personen zijn ouder dan 60 jaar. Een verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd tot 60 jaar betekent dat een stuk oneigenlijk gebruik van de WAO en Ziektewet met naar schatting 30000 personen
vermindert. Tevens zullen dan ca. 100000 personen met vervroegd pensioen gaan.
Deze maatregel is niet flexibel omdat de pensioengerechtigde leeftijd moeilijk te verlengen is. Over de effectiviteit bestaat grote
onzekerheid. Het is namelijk zeer de vraag of de 100000 open te
vallen arbeidsplaatsen weer zullen worden ingenomen:
a omdat onbekend is of er jongere werknemers beschikbaar zijn die
de juiste scholing en/of bekwaamheid hebben als de oudere werknemers;
b omdat een deel van die arbeidsplaatsen zal verdwijnen vanwege
de verborgen werkloosheid onder de oudere werknemers.1 Niettemin vindt deze vorm van arbeidstijdvermindering reeds plaats door een omvangrijk oneigenlijk gebruik van de WAO en de Ziektewet. Dit oneigenlijk gebruik verlaagt de geregistreerde
werkloosheid met zeker 30 000 personen. De vraag of de
vrijgekomen arbeidsplaatsen worden ingenomen door jongeren is moeilijk te beantwoorden.. Oneigenlijk gebruik van de WAO is wèl flexibel; naarmate de economie aantrekt kan het namelijk
afnemen, al zullen uiteraard oudere werknemers die eenmaal onder de WAO vallen moeilijk weer aan het werk gaan. De WAO kan dus een geschikt instrument zijn voor arbeidstijdvermindering. We moeten daarom niet te hard van leer trekken tegen het
socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976 233
oneigenlijk gebruik van sociale voorzieningen. AI moeten we het ook niet stimuleren, vanwege de hoge kosten.
Verlenging van de leerplicht
We zagen dat de verlenging van de leerplicht van de afgelopen jaren 100000 arbeidsplaatsen heeft vrijgemaakt. Ze is dus zeer effectief. Van de op handen zijnde leerplichtverlenging mag worden verwacht dat er toch zeker enkele tienduizenden personen aan de arbeidsmarkt worden onttrokken. Ze is echter niet flexibel omdat verkorting van de leerplicht vrijwel uitgesloten is. Dit betekent dat indien de economie weer aantrekt het
deelnemingspercentage van de beroepsbevolking gering blijft doordat jonge mensen, waarvan verwacht mag worden dat ze produktief werk kunnen verrichten, niet bij het arbeidsproces worden betrokken. Reden te meer om zeer voorzichtig te zijn met verlenging van de leerplicht. Uiteraard wordt hier geabstraheerd van onderwijskundige aspecten.
Tijdelijke werktijdverkorting
Kan zeer effectief zijn, zowel voor de conjuncturele als voor de structurele werkloosheid. We hebben gezien dat deze
arbeidstijdvermindering zeer voorzichtig geschat nog geen groot effect heeft (ca. 4500 personen in 1974). Een voordeel van deze maatregel is dat de oplossing van het werkloosheidsvraagstuk in eerste instantie binnen de bedrijven wordt gezocht, terwijl de financiering ervan voor een deel via de sociale voorzieningen kan lopen (de werkgever moet 25% van de loonkosten betalen). De praktijk wijst uit dat ze flexibel is. Mijns inziens is dit de beste vorm van arbeidstijdvermindering. De overheid zou haar moeten
stimuleren •
a door in principe te verbieden dat bedrijven, die levensvatbaar zijn,
tijdelijk overtollige werknemers ontslaan; b door het geven van loonsubsidies.
Zo'n verbod op ontslag vereist een goed inzicht van de overheid in de gang van zaken in de bedrijven. Het is te hopen dat de structuurnota dat probleem helpt oplossen. Een loonsubsidie kan de werknemers in de bedrijven houden waar ze werkzaam zijn en waar ze misschien willen blijven, terwijl ze het gebruik van kostbare sociale voorzieningen beperkt.a Deze maatregel komt in feite op hetzelfde neer als het aanhouden van werknemers die om efficiency-redenen (op korte termijn) ontslagen zouden moeten worden. Het spreekt vanzelf dat tijdelijke werktijdverkorting effectiever is naarmate de werknemers meer verantwoordelijkheid en dus meer zeggenschap krijgen in het bedrijfsgebeuren. ,Dat deze maatregel flexibel is, blijkt reeds uit haar naam.
234 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976
Andere vrijwillige uitstotingen uit het arbeidsproces
Het is gemakkelijk allerlei mogelijke vormen van
arbeidstijdvermindering te bedenken. Iedere werknemer die in tijden van werkloosheid zijn arbeidsplaats ter beschikking stelt, maakt in principe plaats voor een ander. Op één mogelijkheid moet nog worden gewezen: de verminderde bedrijvigheid van gehuwde vrouwen. We hebben gezien dat er in 1974 ca. 68000 verborgen werklozen bestonden doordat werkloos geworden vrouwen zich niet als werkloze lieten registreren. De meeste van deze vrouwen waren gehuwd en geen kostwinster. De deelname van de vrouwen in Nederland aan het arbeidsproces is in
vergelijking met andere landen gering en het is dan ook zeer wel mogelijk dat door institutionele omstandigheden het
arbeidsaanbod van gehuwde vrouwen toeneemt.9 Ik wijs er, naar te hopen is, ten overvloede op dat zo'n toename in tijden van werkloosheid catastrofale gevolgen kan hebben voor de als kostwinner werkende mannen en vrouwen. Het stimuleren van meer niet-kostwinnende vrouwenarbeid moet daarom thans achterwege blijven. Bovendien zou het aanbeveling kunnen verdienen dat niet-kostwinnende vrouwen hun arbeidsplaats ter beschikking stellen aan kostwinnende vrouwen (evt. mannen). Alleen dan is deze maatregel effectief. Ik besef dat deze maatregel niet past in het emancipatiestreven. Dit artikel gaat echter over arbeidstijdvermindering, waarvoor alle mogelijkheden moeten worden bestudeerd.
Ploegenarbeid
Ten slotte wil ik nog op één arbeidstijdverminderende maatregel wijzen: de ploegenarbeid. Ploegenarbeid komt erop neer dat het machinepark effectiever wordt benut. Dat wil zeggen machines die een gedeelte van de dag onbenut staan, zouden gebruikt kunnen worden door er gedurende dat gedeelte werklozen aan te laten werken. Dit is slechts effectief en voordelig indien de technische levensduur van een machine langer is dan de economische levensduur.'o In dat geval wordt de machine langer buiten
gebruik gesteld indien zij nog niet versleten is. Ploegenarbeid kan de discrepantie tussen technische en economische levensduur verminderen doordat de economische levensduur bepaald wordt door de tijd (dagen, maanden en jaren), terwijl de technische levensduur bepaald wordt door de gebruiksduur (het aantal uren dat een machine draait). Het volgende fictieve voorbeeld kan dit verduidelijken.
Stel dat een machine in staat is gedurende 19200 uren prestaties te leveren: de technische levensduur is dus 19 200 uren. Bij een achturige werkdag zonder ploegendienst is deze machine na 19200 : 8
=
2400 dagen versleten. Indien de economische levensduur 800 dagen is, treedt bij een achturige werkdag eenverspilling op van 19200 - 800 x 8
=
12800 gebruiksuren. Zou er echter een drieploegendienst bestaan, waarbij achter elkaar drieploegen 8 uur in dienst zijn, dan levert de machine na 19200 : 3 x
8
=
800 werkdagen (we zien af van weekeinden) geen prestatiesmeer. De technische levensduur is in werkdagen gemeten -dan even lang als de economische levensduur; de technische verspilling is nihil. Afgezien van het feit dat door ploegenarbeid in principe structureel werklozen aan het werk kunnen worden gezet, is ze ook voordelig omdat ze de rentabiliteit van de
ondernemingen bevordert. Uit onderzoek is gebleken dat opvoering van de ploegenarbeid tot een forse verhoging van de rentabiliteit leidt, terwijl verdubbeling van de huidige mate van ploegenarbeid tot ca. 40% van de beroepsbevolking tot een extra groei van het reële bruto-nationale produkt met ca. 25% zou kunnen leiden." Deze effectiviteit van de ploegenarbeid is uiteraard theorie. Terecht bestaan er veel sociale weerstanden tegen ploegenarbeid. Niettemin moet op de mogelijkheid worden gewezen. Over de flexibiliteit is moeilijk iets met zekerheid te stellen. De huidige ploegenarbeid kan om technische redenen vaak moeilijk worden teruggedraaid. Verwacht mag echter worden dat ploegenarbeid ter bestrijding van structurele werkloosheid flexibel zal zijn. Gebrek aan flexibiliteit heeft overigens niet zoals bij andere vormen van arbeidstijdvermindering nadelige
economische consequenties. Opgemerkt moet worden dat deze ploegenarbeid eigenlijk geen vorm van arbeidstijdvermindering is, maar een verlenging van de benuttingstijd van het machinepark, hoewel de werktijden van de ploegenwerker korter zijn dan die van de dagwerker.
Tot slot moet nog worden gewezen op het vergroten van het aantal ploegen (bijv. van vier tot vijf) zonder dat dit gepaard gaat met een betere benutting van machines. We moeten een
dergelijke maatregel louter zien als eert verkorting van de werkweek waarbij echter van te voren vaststaat dat de
beschikbaar komende arbeidsplaatsen niet worden ingenomen door werknemers die reeds in het betreffende bedrijf werkzaam zijn. Vergroting van het aantal ploegen draagt dus bij tot een rechtvaardige verdeling van het aantal beschikbare
arbeidsplaatsen en is dus effectief. Ze is echter niet flexibel omdat
een dergelijke maatregel moeilijk kan worden teruggedraaid. Wat
dat betreft, geldt hetzelfde als bij een normale verkorting van de
werkweek.
Samenvatting en conclusies
We hebben gezien dat er reeds in de praktijk door de slechte economische situatie een arbeidstijdvermindering is opgetreden.
In de eerste plaats doordat personen werkloos worden en,
daardoor hun arbeidstijd tot nul zien dalen en in de tweede plaats doordat de maatschappij veel verborgen werklozen accepteert door een aantal personen niet aan het arbeidsproces te laten
236 socialisme en democratie, nummer 5, mei 1976