• No results found

Nieuwe verbindingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nieuwe verbindingen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

3 [ inleiding op het thema ] idee april 2010 Nieuwe verbindingen 3

Nieuwe verbindingen

door Constantijn Dolmans, Frank van Mil & Annelou van Egmond [ inleiding op het thema ]

4

Nieuwe verbindingen

door Coen Brummer & Corina Hendriks [ …in de geïndividualiseerde samenleving ]

10

Verbinden als sociaal dilemma

door Carsten de Dreu

14

Goede burgers tellen mee, dwarse burgers niet

door Imrat Verhoeven

18

The deers now have guns

door Reinout de Vries & Robert Giesberts [ Social media en de ‘slimme overheid’ ]

22

feiten&cijfers

[ Nieuwe verbindingen ]

26

Vlag en koningshuis

door Erwin Angad-Gaur [ Het belang van een gedeelde cultuur ]

31

Voortrekkers en baanbrekers

door Boris van der Ham [ De Nederlandse identiteit (in 20 seconden) ]

35

Hans van Mierlo (1931-2010)

door Jan Vis [ In Memoriam ]

38

De partij als politieke vereniging

door Ad van Vugt [ Nieuwe verbindingen in de politiek ]

42

Ouders en hun eigen crèche

door Martin Pikaart [ Nieuwe verbindingen in de kinderopvang ]

46

Combineer wat je hebt!

door Jurgen van der Heijden [ Nieuwe verbindingen in productie ]

49

Lokale energieopwekking

door Harry Stokman [ Nieuwe verbindingen op de elektriciteitsmarkt ]

53

Hoezo mislukt?

door Han Entzinger [ Boekrecensie ]

56

Gezocht: het beste ordeningsprincipe (M/O)

door Arjen van Witteloostuijn & Mark Sanders [ postbus 66 ]

60

De provincie Randstad

door Geert-Jan Wenneker & Han Weber [ postbus 66 ]

>>

37

Mous

45

Gastcolumn

52

Welleman

64

Mijn idee

Idee heeft de afgelopen jaren een inhoudelijke bijdrage geleverd in de voorberei-ding op het nieuwe verkiezingsprogramma. Nu dat verkiezingsprogramma is vastgesteld een nummer met een breder thema: ‘nieuwe verbindingen’. Sinds de jaren 60 van de vorige eeuw is de Nederlandse samenleving sterk geïndividuali-seerd. Maar betekent dit dat mensen – die leven als individuen – zich niet meer met elkaar verbinden?

In het eerste artikel introduceren Brummer en Hendriks dit thema in algemene bewoordingen: de verzuilde, collectief georganiseerde samenleving van weleer, bestaat niet meer. In het publieke domein verbinden individuen ‘met verant-woordelijkheid voor het geheel’ zich echter op een andere nieuwe manier.

De Dreu schetst vervolgens de sociale dilemma’s van sociale verbindingen en roept publieke opinieleiders op mensen niet bang te maken voor het zelfzuchtig gedrag van anderen. Verhoeven, De Vries en Giesberts gaan in hun bijdragen nader in op de veranderde verbindingen tussen overheid en burgers.

Integratie is bij uitstek het leggen van nieuwe verbindingen tussen mensen. Sociaal-liberalen beschouwen integratie als een zaak van mensen onderling. Integratie vindt plaats op het werk en in de klas, op straat en in de buurt.

Angad-Gaur en Van der Ham werken ieder op eigen wijze vanuit die gedachte de ‘identiteit’ van Nederland verder uit.

Het tweede gedeelte van dit nummer bespreekt enkele voorbeelden van hoe ‘nieuwe verbindingen’ vorm (zouden kunnen) krijgen in een geïndividualiseerde samenleving. Van Vugt pleit hartstochtelijk voor een herwaardering van de politieke partij als politieke vereniging; geen verlengstuk van de overheid maar onderdeel van de samenleving, in staat om daar nieuwe verbindingen te leg-gen. Pikaart, Van der Heijden en Stokman komen met verrassende praktische benaderingen van nieuwe verbindingen in hun bijdragen over kinderopvang, gecombineerde productie en (lokale) energiesystemen.

In Postbus 66 een tweetal discussiestukken. Allereerst gaan Van Witteloostuijn

en Sanders in op de veranderende verhouding tussen markt en overheid, en be-schouwen ze beiden als gelijkwaardige ordeningsprincipes. Wenneker en Weber

reageren op het discussiedocument van Engels en Kleinsma in het vorige nummer van idee door te pleiten voor een beperkt en nauw omschreven takenpakket van het nieuwe middenbestuur dat provincies en waterschappen moet vervangen. Als geen ander wist Hans van Mierlo verbindingen te leggen tussen mensen. In dit eerste nummer na zijn overlijden herdenkt Jan Vis hem dan ook als een ‘integere vriend van de publieke zaak die op unieke momenten de werkelijkheid verandert door te verwoorden wat bij zijn toehoorders sluimert’. Van Mierlo zelf zei ooit: ‘Je hebt het verleden in je rug. En dat bepaalt waar je naartoe wilt gaan’. We moeten dan ook de realiteit onder ogen zien dat ‘oude’ verbindingen sleets raken en ons zelf de opdracht geven – met het verleden in de rug – nieuwe verbindingen te leggen.

Nieuwe verbindingen

thema-redacteuren

(3)

Geweld tegen ambulancebroeders, schreeuwende en vechtende

vaders langs de kant van het veld, rommel op straat. We lijken met

zijn allen steeds egoïstischer te worden en gedragen ons

‘hufte-rig’. Volgens velen is dit een negatief gevolg van de

geïndividuali-seerde samenleving. We verbinden ons ogenschijnlijk niet meer.

Maar is dat echt zo? Een inleiding over nieuwe verbindingen in

een veranderende samenleving.

door Corina Hendriks & Coen Brummer

Nieuwe verbindingen

Er lijkt sprake te zijn van toenemende

maat-schappelijke onrust in Nederland. De burger is mistroostig over de stand van de samenleving. Uit onderzoeken blijkt dat vrijwel iedere respondent aangeeft dat hij tevreden is over zijn eigen leven en toekomst, maar pessimistisch is over de rest van het land: ‘Met mij gaat het goed, maar met ons gaat het slecht’. Er heerst een gevoel dat iedereen voor zichzelf leeft, en God voor ons allen. Individualisering staat niet langer voor de vrijheid van elk individu om zijn of haar eigen leven in te richten, maar wordt nu veelal gezien als de oorzaak van een geatomiseerde maatschap-pij – een samenleving waarin elke burger slechts met zijn eigenbelang bezig is en waarin buren elkaar niet meer groeten. Secularisering was ooit een trend die het mogelijk maakte dat geliefden konden trouwen, óók wanneer hij protestant en zij katholiek was. Tegenwoordig staat ontkerke-lijking vooral symbool voor de leegheid van het

bestaan en het gebrek aan zingeving. We leven naast elkaar, maar niet meer met elkaar.

Politici lijken zich te voegen naar deze tijdsgeest en hebben elk hun eigen problemen met, en op-lossingen voor, de moderne ontwikkelingen. De huidige regeringspartijen cda en ChristenUnie wijten de maatschappelijke onrust aan individu-alisering en secularisering; het politieke discours wordt overstelpt met termen als ‘normen en waarden’ en ‘de boel bij elkaar houden.’ Wilders en zijn pvv zien de teloorgang van ‘de Nederland-se identiteit’, grotendeels door massa-immigratie, als oorzaak van de mistroostigheid. De sp en de linkervleugel van de pvda zien in het consu-mentisme, het kapitalisme en de ‘graaicultuur’ een bedreiging voor de gemoedsrust en sociale cohesie. Hare Majesteit de Koningin sprak zich in haar kerstboodschap van 2009 zelfs uit tegen moderne communicatie en sociale media, omdat

…in een geïndividualiseerde samenleving

(4)

twitter, facebook en hyves individualisering en anonimiteit tot gevolg zouden hebben.

Wat is er precies gaande? Zijn we niet meer staat om samen te leven? Verbinden we ons niet meer? In dit inleidend artikel schetsen we de verande-rende Nederlandse samenleving; van verzuild tot geïndividualiseerd, van oude verbindingen naar nieuwe verbindingen.

Fin de siècle

De eerste vraag die de kritiek op de huidige samenleving oproept, is of het ‘vroeger’ nu zoveel beter of anders was dan nu. Hoewel historische vergelijkingen over het algemeen mank gaan, dringt allereerst de parallel met de eeuwwisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw zich op. Het was een tijd van onrust in de metropolen van Europa. De fin de siècle ging gepaard met wijdverspreide angsten onder zowel de bevolking als de intellectuele elite. Het positivisme, het vooruitgangsgeloof waarin wereld en samenleving op natuurwetenschappelijke en sociologische gronden kenbaar waren, had afgedaan in de decen-nia voorafgaand aan de eeuwwisseling en een

meer deterministisch wereldbeeld had haar plaats ingenomen. Diverse intellectuelen vreesden dat de opkomst van het universeel kiesrecht in combi-natie met de volksmenners van het socialisme een gevaar zouden betekenen voor de eigenzinnigheid van de elite. J.S. Mill noemde de aan invloed win-nende massa een potentiële thief of character. Achteraf beschouwd zouden we kunnen stellen dat de Europese maatschappij van rond de eeuw-wisseling een aantal grote veranderingen pro-beerde te verwerken. De verwetenschappelijking van het mensbeeld bracht extreme opvattingen met zich mee zoals sociaaldarwinisme en eugene-tica. Urbanisatie en industrialisatie verplaatsten de laag opgeleide bevolking van het dorp naar de stad, van de akker naar de fabriek. Oude samen-levingspatronen hadden afgedaan, en er moesten nieuwe verbindingen gecreëerd worden. Tussen de elite en de massa, de wetenschap en de samen-leving en tussen de werkgever en de arbeider. Een moeizaam proces waarbij men zich kan afvragen of het tegenwoordig, honderd jaar later, al goed en wel is geëindigd.

Verzuiling en ontzuiling

Deze nieuwe verbindingen van de twintigste ‘in-dustriële’ eeuw, kregen in het religieus gefragmen-teerde Nederland een ‘verzuilde vorm’, waarbij de elites aan de top onderling contact hadden, maar de gewone burger geheel binnen een zuil zijn leven leefde. Een katholieke jongeman trouwde met een katholiek meisje, ze gingen naar de katholieke kerk en voetbalvereniging, waren lid van dezelfde vakbond en luisteren naar de kro. Je stemde op de partij die bij je zuil hoorde, in dit geval de kvp. Hetzelfde patroon gold voor de protestanten en, in mindere mate, voor de socialisten en liberalen. Eens in de vier jaar mocht de bevolking naar de stembus om, in de woorden van Hans van Mierlo, aan te geven wat de dikte van de zuil was. Bestuurlijk Nederland was een bijeenkomen van de vertegenwoordigers van de diverse zuilen en daar werden de lijnen uitgezet over de te varen koers. De Nederlandse verzuilde samenleving beleefde haar hoogtepunt in de jaren vijftig; in de loop van de jaren zestig veranderde dit patroon. De duivel sliep niet langer tussen twee geloven op één

kussen. Katholieken en Protestanten kwamen er achter dat de vara ook fatsoenlijke programma’s uitzond. De opkomst van tv en het Amerikaanse consumentisme hadden een belangrijk aandeel in het neutraliseren van het beeld van de leden van andere zuilen. Het kerkbezoek liep terug. Ook in de politiek veranderde er veel. Het regen-tenbestuur – en -autoriteit – van de verzuilde elites werd steeds minder geaccepteerd. Diverse maatschappelijke protestgroepen kwamen op. Provo werd opgericht door Roel van Duijn en Robert Jasper Grootveld; een anarchistisch getinte groepering die op ludieke wijze de autoriteiten wilde provoceren en opkwamen voor thema’s als vrije liefde, emancipatie en een schoner milieu. Dolle Mina’s demonstreren voor de emancipatie van de vrouw en het recht om baas in eigen buik te zijn. Een actiecomite van Hans van Mierlo en Hans Gruijters richtte de politieke partij Democraten ’66 op, omdat zij vonden dat de democratische structuren van Nederland verouderd waren en niet langer geschikt waren voor de sterk verande-rende maatschappij.

‘ Oude “verzuilde” verbindingen zijn

definitief weggesleten en dit brengt

onrust met zich mee ’

(5)

De verzakelijking

De ontzuiling van de jaren 60 zette zich in de jaren 70 en 80 door. Echter, in plaats van idealisme, voerde het realisme de boventoon. De crisis van het begin van de jaren 80 maakten mensen ervan be-wust dat de bomen niet tot in de hemel groeiden, en dat ‘de overheid’ niet alles kon regelen. Onder de kabinetten Lubbers verzakelijkte de politiek (‘no nonsense’). Alhoewel maatschappelijke protesten nog steeds collectief georganiseerd werden (bij-voorbeeld tegen de bezuinigingen, kernwapens), werd het lidmaatschap van maatschappelijke of politieke organisaties steeds minder vanzelfspre-kend. Alhoewel de organisatiegraad van vakbon-den nooit hoog is geweest in Nederland, liepen de ledenaantallen van vakbonden in de jaren 80 verder terug. Het individu veroverde zijn positie, ook in het maatschappelijk middenveld. De trend die is ingezet in de jaren 60 vond haar (politieke) voltooiing in 1994. In dat jaar slaagden vvd, pvda en d66 er voor het eerst in om het machtsbolwerk cda buiten de regering te houden. De Paarse kabinetten richten zich met een frisse

wilde een beschavingsoffensief tegen individua-lisme en egoïsme. Tegen de hufterigheid.

Nieuwe verbindingen

De roep om dit beschavingsoffensief is sinds het einde van Paars niet meer verdwenen. Oude ‘verzuilde’ verbindingen zijn definitief weg-gesleten en dit brengt onrust met zich mee. De vraag is of het commentaar op de moderne, individualistische en seculiere samenleving dat gegeven is door een breed scala aan critici, van de Koningin tot aan vrijwel alle politieke partijen toe, terecht is. Iedereen kan zich een beeld vormen bij de geschetste problematiek van individualisme, egoïsme en hufterigheid, maar wie goed kijkt ziet – daarnaast? – heel andere ontwikkelingen. Waar de maatschappelijke verbanden van weleer van boven af georganiseerd en soms zelfs opge-legd waren, zijn thans verbindingen veel meer op gelijkwaardigheid en vrijwilligheid gebaseerd. Mensen onderling organiseren tal van activiteiten buiten de geijkte (en formele) kaders. De sociolo-gen Jan Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp spreken in dit verband van ‘lichte gemeenschap-pen’. Er zijn nieuwe verbindingen ontstaan, bijvoorbeeld online via nieuwe, sociale media. Maar ook daarbuiten. We zien kleine, vaak ad hoc burgerinitiatieven op tal van vlakken. Zo regelen ouders onderling steeds vaker hun eigen kinder-opvang (zie artikel over ‘nieuwe verbindingen vanuit de kinderopvang’) of komen mensen ad hoc in actie tegen de ‘vertrutting’ van Amsterdam (zie artikel over ‘social media en de slimme overheid’). Een ander voorbeeld van hoe mensen onderling zich ad hoc organiseren – met grote maatschappe-lijke impact – is het initiatief naar aanleiding van een uitzending van het consumentenprogramma Kassa begin april 2010. In de uitzending werd aandacht besteed aan de vele telefoonboeken die ongewenst huis-aan-huis werden bezorgd en vaak werden weggegooid. Uit verontwaardiging over deze zinloze papierverspilling, ontstond er vrijwel direct een online actie die leidde tot 13.000 opzeggingen. Maar ook op het parlementair toneel zijn er veranderingen doorgevoerd, die meer zijn toegespitst op initiatieven van burgers. Sinds februari 2006 is het mogelijk voor burgers om een onderwerp op de agenda van de Tweede groep ministers, waarvan velen van buiten de

gevestigde politiek werden gehaald (minister van volksgezondheid Els Borst, minister van economi-sche zaken Hans Wijers), op het moderniseren van Nederland. Het individueel zelfbeschikkingsrecht werd geïmplementeerd in de zorg en de winkel-tijdenwet werd aangepast naar de eisen van het moderne Nederland. Het Paarse model en het economisch succes van Nederland werden breed uitgemeten in het wereldnieuws.

Desalniettemin groeide de ontevredenheid onder de bevolking, die met de komst van Pim Fortuyn een hoogtepunt bereikte. Het groeiende aantal im-migranten uit niet-westerse landen, wachtlijsten in de zorg, en een wat technocratisch aandoende regering werden door de charismatische oppo-sitievoerder Fortuyn gebruikt om de ontevreden kiezer een stem te geven. Fortuyns protest tegen Paars werd na zijn weerzinwekkende dood beloond met 26 postume zetels, een unicum in de Nederlandse politiek. Naast het succes van For-tuyn werd ook de ‘normen en waarden’ agenda van het cda na acht jaar oppositie beloond. Nederland

Kamer te plaatsen, mits het voorstel voorzien is van een 40.000 handtekeningen tellende petitie. Sindsdien zijn er petities ingediend die onder meer dieronvriendelijk consumptievlees en vuurwerkgebruik agenderen.

Deze initiatieven, acties en verbindingen ontstaan vanuit de geïndividualiseerde burger, die ziet dat hij in zijn omgeving een verschil kan maken. Die ziet dat veel van de kwesties in zijn omgeving niet altijd door de overheid opgelost hoeven (of kun-nen) worden. Herman Wijffels heeft deze ontwik-keling ooit benoemd als ‘de ontwikontwik-keling van een mens die leeft als deel van een collectief naar de mens die leeft als individu met verantwoordelijk-heid voor het geheel’. Deze ontwikkeling is niet af – getuige ook de ‘huftigerigheid’ aan het begin van dit artikel. Maar in plaats van een pleidooi voor minder individualisering, is juist meer individua-lisering het antwoord. Er is vaak nog onvoldoende ruimte voor individuen om te leven met deze verantwoordelijkheid voor het geheel.

Afsluitend: mensen onderling

Het oude, verzuilde en collectief georganiseerde maatschappelijk middenveld bestaat niet (vol-ledig) meer. Mensen zijn minder geneigd om zich voor lange tijd bij dezelfde organisatie aan te sluiten. Dit betekent echter niet dat mensen geen activiteiten gezamenlijk meer ontplooien. In het publieke domein gaat het nog steeds om wat mensen onderling gezamenlijk en individueel tot stand kunnen brengen (zie artikel ‘de partij als politieke vereniging’). En vergeleken met vroeger, is ‘de overheid’ of ‘de politiek’ er veel minder direct bij betrokken. Sterker nog, zeker in een tijd waarin de overheid – gelet op de forse bezuinigingen en heroverwegingen – een forse stap terug zal moeten doen is het juist dit publieke domein dat onze (positieve) aandacht verdient.

Coen Brummer studeert geschiedenis en filosofie

aan de Universiteit Utrecht. Corina Hendriks is

mede-werker van het Kenniscentrum D66.

‘ Individualisering staat niet langer voor de

vrijheid van elk individu om zijn of haar eigen

leven in te richten, maar wordt nu veelal

gezien als de oorzaak van een geatomiseerde

maatschappij – een samenleving waarin elke

burger slechts met zijn eigen belang bezig is

en waarin buren elkaar niet meer groeten ’

8 9 idee april 2010 Nieuwe verbindingen Coen Brummer & Corina Hendriks Nieuwe verbindingen

Dit artikel is te beluisteren als Podcast

(6)

Sociale verbindingen zijn de kern van elke samenleving. Mensen

hebben een sterke neiging zich sociaal te gedragen en het

geza-menlijke belang zwaar te laten wegen. Het is met name angst om

‘uitgebuit’ te worden die er toe leidt dat mensen hun eigenbelang

voorop stellen. Politici en journalisten zouden deze angst niet

moeten aanwakkeren, meent hoogleraar psychologie Carsten de

Dreu.

door Carsten de Dreu

Verbinden als

sociaal dilemma

Mensen met geen of weinig verbindingen zijn on-gelukkiger, ongezonder en gaan eerder dood dan mensen met veel verbindingen. Sociale verbin-dingen helpen bedreigingen het hoofd te bieden, complexe problemen op te lossen, versterken het immuunsysteem en versnellen herstel van ziekte. Sociale verbindingen zijn zelfs noodzakelijk (doch niet voldoende) voor de voortplanting – sociale verbindingen zijn van levensbelang. Als zodanig zijn sociale verbindingen een onlosmakelijk onderdeel van de mens en de menselijke natuur. Sociale verbindingen zijn echter niet alleen nuttig en soms noodzakelijk. Ze liggen ook ten grondslag aan onderlinge ergernissen, conflicten, antipa-thie, wantrouwen en vreemdelingenhaat. Zonder sociale verbindingen zijn er geen oorlogen en terreuraanslagen.

Deze paradox van sociale verbindingen vormt de kern van dit essay. Om te beginnen zal ik de paradox duiden door de structuur van sociale ver-bindingen te beschrijven – of het nu gaat over een

handje vol mensen, of over een grote en complexe samenleving als de onze, sociale verbindingen zijn goed te beschrijven als een sociaal dilemma waarin mensen voordeel hebben bij coöperatief, op ande-ren gericht gedrag zowel als bij non-coöperatief, op de eigen belangen gericht gedrag. Dit gegeven roept de vraag op of, en waarom, mensen vooral geneigd zijn voor het eigen belang te kiezen. Die vraag staat centraal in het tweede deel van dit essay. In het derde en afsluitende deel sta ik kort stil bij enkele beleidsimplicaties – wat zouden politici en beleidsmakers kunnen doen om ervoor te zorgen dat een samenleving optimaal profiteert van de kansen die sociale verbindingen bieden en tegelijkertijd de mogelijk nadelige effecten minimaliseert.

Het sociaal dilemma

In 1960 beschreef de latere Nobelprijswinnaar Thomas Schelling dat veruit de meeste sociale re-laties tussen mensen te beschrijven zijn in termen

van een continue spanning tussen coöperatieve en competitieve elementen. Twee tennisspelers wil-len elk van elkaar winnen, doch tegelijkertijd hou-den ze zich aan gezamenlijk afgesproken regels om te voorkomen dat de tegenstander wegloopt. Twee onderhandelaars spelen op het scherpst van de snede, doch zolang er geen beter alternatief bestaat voor wat de huidige tegenpartij te bieden heeft zullen beide proberen te voorkomen dat de tegenpartij het bijltje erbij neergooit. De leiders van naburige landen zullen elk proberen de ander een gezamenlijke rivier te laten uitbaggeren, doch tegelijkertijd gemotiveerd zijn samen te werken als daardoor de eigen haven uiteindelijk toch bereikbaar wordt.

Deze basale spanning tussen competitie en coöpe-ratie geldt niet alleen voor de sociale verbindingen tussen twee individuen. Ook de relaties binnen een groep, hoe klein of groot dan ook, kent een deze spanning. In de psychologische wetenschap wordt dit een sociaal dilemma genoemd. Een soci-aal dilemma betreft elke sociale structuur, zoals een groep, arbeidsorganisatie of samenleving, die aan de volgende twee kenmerken voldoet: 1) wan-neer geldt dat, ongeacht wat anderen doen, elk individu het beste af is door niet in het collectief te investeren, door niet bij te dragen en door veel te nemen; en 2) wanneer geldt dat iedereen slech-ter af is wanneer niemand investeert, bijdraagt, of juist uitbundig loopt te graaien, dan wanneer iedereen een bijdrage had gedaan of wat minder had lopen graaien. Dus, bijvoorbeeld, elke visser is beter af door grote netten uit te hangen dan door zich te matigen – maar als iedere visser zich zo ge-draagt, ontstaat overbevissing en is iedere visser uiteindelijk slechter af dan wanneer iedereen zich had ingehouden. Of neem een buurtgemeenschap. Ongeacht wat andere buren doen, is elk lid van een gemeenschap beter af door de ramen te sluiten en niet bij te dragen aan gezamenlijke voorzienin-gen, een schone omgeving en plezierige scholen – maar als iedereen zich zo gedraagt, verloedert de buurt, verrommelt de omgeving en worden de scholen naargeestige broedplaatsen van terreur. En als laatste voorbeeld, voor iedereen geldt dat, ongeacht wat anderen doen, belasting ontduiken meer oplevert dan netjes alle bijverdiensten opgeven. Mocht iedereen hiervoor kiezen dan

geldt wederom dat het collectief minder inkom-sten heeft, minder kan uitgeven aan gezamenlijke voorzieningen en iedereen dus slechter af is dan wanneer iedereen een fatsoenlijke bijdrage had geleverd.

Het gezamenlijk belang

Dat sociale verbindingen tussen mensen vaak de kenmerken van een sociaal dilemma hebben roept een aantal vragen op. Allereerst kun je de vraag stellen of mensen dan überhaupt wel geneigd zijn om bij te dragen, een investering in het gezamenlijk belang te doen, of zich in te houden in plaats van te gaan graaien. Het antwoord op deze vraag is tamelijk eenvoudig: Ja. Uit een grote hoeveelheid wetenschappelijk onderzoek in zowel laboratoriumsituaties als in praktijksettings is telkens weer gebleken dat mensen een sterke neiging hebben zich coöperatief op te stellen en in hun gedrag de gezamenlijke belangen zwaar laten wegen. Dergelijke opoffering van het korte termijn eigenbelang voor het gezamenlijk belang is deels welbegrepen eigenbelang (we hebben de groep nodig om te overleven), deels een gevolg van onze moraalethische achtergrond en opvoeding, en deels een gevolg van oprechte belangstelling voor anderen (je gunt anderen gewoon het beste).

‘ Niet hebzucht, als wel

de angst door anderen

“uitgebuit” te worden,

is de voornaamste

reden om niet voor het

gezamenlijk belang te

kiezen maar, het zekere

voor het onzekere

(7)

Een tweede vraag die je kunt stellen is waarom mensen ervoor kiezen zich niet coöperatief op te stellen – waarom kiezen mensen in het eigen-belang als toch zo duidelijk is dat daarmee het collectief het loodje legt; er op de lange termijn geen vis meer in de zee zwemt, de buurt verloedert en collectieve voorzieningen als ziekenhuizen en een Koningshuis niet meer te financieren zijn? Met Darwin’s The Origin of the Species in de hand, of terugvallend op de onder economen zo populaire rationele keuzetheorie, poneren veel wetenschap-pers, politici en beleidsmakers dat menselijk gedrag eerst en vooral gestuurd wordt door overwegingen van eigenbelang. Mensen, zo wordt gedacht, zijn van nature hebzuchtig en denken eerst en vooral aan zichzelf – de visser denkt te profiteren van het feit dat zijn collega’s zich wel inhouden en de vangstbeperkingen naleven; de buurvrouw die denkt dat haar kinderen in een door anderen opgeruimd park kunnen spelen; de freelancer die denkt dat anderen wel belasting betalen en het zelf dus niet doet.

Dit antwoord is maar in zeer beperkte zin cor-rect. Een lange traditie van sociaalpsychologisch onderzoek heeft uitgewezen dat hooguit 15% van de bevolking vanuit hebzuchtige overwegingen voor het eigenbelang kiest – de resterende 85% is maar in beperkte mate gemotiveerd door

heb-en niet gaan graaiheb-en? Veel meer dan hebzucht is angst een gevolg van specifieke informatie over anderen – wat weet de visser over zijn collega’s, wat weet de klassenmoeder over andere buurtge-noten, wat weet de freelancer over de gemiddelde belastingbetaler? Zelden is de informatie die we hebben accuraat en volledig en dit geldt vooral in complexe situaties waar veel mensen bij betrok-ken zijn en rechtstreekse ervaring met het gedrag van anderen moeilijk, zo niet onmogelijk is. De visser kan moeilijk bijhouden hoe zijn collega’s het doen, de moeder kan moeilijk inschatten wat andere ouders doen en zelfs de belastingdienst weet niet precies wie er nu wel en niet fraudeert. Meestal moeten mensen afgaan op hun eigen indrukken en op wat anderen hen vertellen. En precies daar zit ’m de kneep. Want door de eeuwen heen hebben we geleerd eerst dreiging te traceren en te neutraliseren alvorens ons aan allerhande plezierige bezigheden over te geven. En dus zijn we geneigd te denken dat onze gesprekspartner, onze buurman, of de gemiddelde belastingbetaler vooral opereert vanuit zelfzuchtige motieven. Deze evolutionair verankerde neiging heeft tot gevolg dat we onze medemens vaak tekort doen, in die zin dat die medemens veel minder vaak vanuit zelfzuchtige overwegingen handelt dan we geneigd zijn te denken. We overschatten schrome-lijk de mate van zelfzuchtig gemotiveerd gedrag. Tegelijk onderschatten we de mate van prosociaal gemotiveerd gedrag. De oorzaak van dit laatste is vooral cultureel van aard. Zo bleek uit onderzoek in zowel de Verenigde Staten als Nederland dat mensen vaak hun eigen prosociaal gemotiveerde gedrag uitleggen als ingegeven door, en goed voor, het eigenbelang. We doen vrijwilligerswerk ‘omdat je dan tenminste weer onder de mensen komt’, we doneren geld ‘omdat je het zo rottig vindt om nee te zeggen’. We doen dit vaker dan nodig en terecht is, wellicht omdat we bang zijn voor ‘slapjanus’ versleten te worden. We doen vaak prosociaal gedrag af als ingegeven door eigenbelang. Daarmee doen wij onszelf, onze medeburgers én de samenleving als geheel onrecht. Ernstiger is dat we bang worden, angstig dat anderen ons de kaas van het brood eten en dat de enige manier om dat te voorkomen is door zelf te kiezen voor het korte termijn eigenbelang, en juist niet bij te dragen zucht. Helaas wil dat niet zeggen dat deze

over-grote meerderheid zich consequent coöperatief zal opstellen. In tegendeel, mensen besluiten vaak niet bij te dragen, niet te investeren en daar waar mogelijk een greep in de kas te doen. Ze doen dit echter niet uit (weloverwogen) hebzucht maar uit angst. Angst om achterop te raken, angst om voor watje versleten te worden, angst om degene te zijn die voor anderen de kastanjes uit het vuur haalt. Angst komt voort uit het feit dat in een sociaal di-lemma de eigen investering in, of bijdrage aan een gezamenlijk project niet alleen de investeerders ten goede komt, maar ook de niet-investeerders – de visser loopt het risico dat hij als enige de vangstbeperking naleeft terwijl zijn collega’s de zee leegvissen; de moeder heeft geen zin als enige ’s avonds de schoollokalen te dweilen, terwijl de ove-rige ouders thuis voor de open haard ‘Boer Zoekt Vrouw’ kijken, de freelancer voelt geen behoefte als enige zijn belastingformulieren waarheidsge-trouw in te vullen. In al deze gevallen is niet zozeer hebzucht, als wel de angst door anderen ‘uitgebuit’ te worden de reden om niet voor het gezamenlijk belang te kiezen maar, het zekere voor het onze-kere nemend, te kiezen voor de eigen belangen.

Angst en hebzucht

Hoewel zowel hebzucht als angst een rol spelen in de keuze voor het eigen belang en coöperatief, op gezamenlijkheid gericht gedrag ondermijnen, is er een belangrijk verschil tussen beide motieven. Hebzucht is inherent aan een door het individu gemaakte analyse van de situatie – kan ik profite-ren van andeprofite-ren, wil ik dat en kom ik ermee weg? Individuele hebzucht is dus ofwel een gevolg van een beperkt begrip van de lange termijn gevolgen van collectieve hebzucht, ofwel van een specifieke moraalethische opvatting. Hebzucht kan dan ook tamelijk effectief worden beteugeld door middel van (morele) sancties en het blijkt uit onderzoek dat mensen liever toetreden tot sociale systemen waar hebzuchtig gedrag institutioneel bestraft wordt, dan waarin zo’n sanctiesysteem afwezig is. Angst is een direct gevolg van een door het individu gemaakte analyse van de kwaliteit van de sociale verbindingen waaruit het sociaal dilemma bestaat – kan ik erop vertrouwen dat anderen ook een bijdrage te leveren, investeren

aan het collectief, te investeren in anderen en in de samenleving als geheel. Immers, ‘anderen doen dat toch ook niet, en waarom zou ik dan…’

De angst voorbij

De angst om voor Gekke Henkie versleten te wor-den is het zand in de motor van sterke, kwalitatief goede sociale verbindingen waarlangs mensen investeren in een goed functionerend sociaal systeem. Angst is van alle tijden en heeft sterke evolutionair bepaalde ankers. Enige angst is func-tioneel – een gewaarschuwd mens telt voor twee. Veel angst is disfunctioneel – het ondergraaft de natuurlijke neiging om in de eigen gemeenschap, arbeidsorganisatie, of samenleving te investeren. Sociale verbindingen zijn de kern van elke samen-leving en mensen hebben een breed repertoire aan middelen om sociale verbindingen tot stand te brengen, te reguleren, te onderhouden en te versterken. Natuurlijk stellen sociale verbindin-gen ons ook in staat anderen vanuit hebzuchtige motieven uit te buiten, te profiteren van de naïvi-teit van anderen en op slinkse wijze ons voordeel te doen met de coöperatieve houding van buren, collega’s en landgenoten. Het echte probleem ontstaat wanneer we bang worden (gemaakt) voor dit soort zelfzuchtig gedrag van anderen, wanneer beleidsmakers, politici en journalisten de indruk wekken dat mensen niets anders zijn dan zelf-zuchtige, op het eigen belang gerichte wezens die niets liever doen dan te profiteren van andermans investeringen en bijdragen. Want zodra die angst binnensluipt, worden we minder geneigd een bij-drage te leveren aan onze buurt, onze arbeidsorga-nisatie, of onze samenleving als geheel. Daarmee bevestigen we niet alleen de bange vermoedens van onze buren en collega’s, van journalisten, beleidsmakers en van politici. We ondergraven de werkelijke effectiviteit van sociale verbindingen op lokaal zowel als landelijk niveau.

Carsten K.W. De Dreu is hoogleraar psychologie

aan de Universiteit van Amsterdam en president van de European Association for Social Psychology.

‘ We doen prosociaal

gedrag vaak af

als ingegeven

door eigenbelang.

Daarmee doen

wij onszelf, onze

medeburgers èn

de samenleving

als geheel onrecht’

12 13 idee april 2010 Nieuwe verbindingen Carsten de Dreu V erbinden als sociaal dilemma

Dit artikel is te beluisteren als Podcast

(8)

Op school, in de straat of in de wijk. Op allerlei niveaus ontplooien

mensen initiatieven om hun leefomgeving te verbeteren. Hierbij

krijgen ze vaak met de overheid te maken. Niet elk initiatief van

burgers is de overheid echter welgevallig; goede burgers en hun

initiatieven tellen mee, dwarse burgers en hun initiatieven niet.

Een gemiste kans voor de democratie, zo meent Imrat Verhoeven.

door Imrat Verhoeven

Goede burgers tellen mee

Sinds enkele jaren zien we in de politiek een

toe-nemende interesse voor initiatieven van burgers als oplossing voor maatschappelijke problemen. Opvallend is dat de overheid hierbij een sturende rol vervult via ideaalbeelden van de goede burger. Initiatieven van dwarse burgers worden als bedreigend gezien en kunnen rekenen op een afwijzende houding. In dit artikel bespreek ik deze ontwikkelingen door ze historisch te plaatsen in een lange traditie van gedepolitiseerd burger-schap. Vervolgens laat ik zien hoe de overheid omgaat met de grote variatie aan hedendaagse initiatieven van burgers, en besluit ik dit artikel met een pleidooi voor meer waardering van dwarse burgers als bijdrage aan de democratie.

Goede burgers doen niet aan politiek

Historisch gezien zijn goede burgers in Nederland vooral gedepolitiseerde burgers. Ze worden geacht zich niet met politiek te bemoeien (behalve dan via het stemhokje) maar zich vooral op hun naasten te richten. Volgens de historicus James Kennedy (2009) benadrukte de overheid al in de jaren vijftig een bijdrage van burgers aan de samenleving, die zich richtte op het werk in ver-enigingen en op de verantwoordelijkheid jegens

gezin, familie, buurt, gemeente, land, Europa en God. Dit beeld van goede burgers wortelde in een oudere traditie van actieve betrokkenheid bij de publieke zaak (actief burgerschap), die we sinds de 18e en 19e eeuw kennen onder de noemer

particulier initiatief. Kennedy schat dat er in 1840 ongeveer 3750 liefdadigheidsorganisaties en cha-ritatieve instanties waren, een aantal dat later nog verder steeg. Met de opkomst van de naoorlogse verzorgingsstaat en de ontzuiling vanaf de jaren zestig raakte veel van dit particulier initiatief in verval, aldus Kennedy. De overheid nam taken over, incorporeerde bestaande initiatieven, of begon initiatieven te subsidiëren als uitvoerder van beleid.

Vanaf de jaren tachtig begon de overheid echter terug te treden en werd veel nadrukkelijker een beroep gedaan op het plichtbesef van burgers onder noemers als ‘zelfredzaamheid’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ (Tonkens 2009). Hierbij volgden verschillende ideaalbeelden van goede burgers elkaar op. Uit een analyse van rege-ringsverklaringen blijkt dat van goede burgers achtereenvolgens werd verwacht dat ze ophielden met calculerend gedrag, uitmondend in misbruik

van sociale voorzieningen (Lubbers iii, Paars i); dat ze zouden gaan werken, vooral vrouwen (Paars i & ii); dat ze geacht werden hun kinderen beter op te voeden (Paars ii); en dat ze nadrukkelijker zelf verantwoordelijke keuzes gingen maken (Balkenende i). Vanaf Balkenende ii zien we onder het motto ‘meedoen’ een groter beroep op eigen initiatief van burgers. Dit werd verwoord in een definitie van burgerschap voor het programma Andere overheid:

‘[…] een burger die zelfredzaam, mondig en betrokken is, hetgeen zich niet in de eerste plaats uit in het indienen van tegen de overheid gerichte eisen, klachten en beroepen, maar veeleer in maatschappelijke zelforganisatie en initiatieven’ (Tweede Kamer 2003-2004: 7-8, cursivering Imrat Verhoeven).

De boodschap was duidelijk: goede burgers zitten de overheid niet in de weg, maar organiseren zichzelf en ontplooien initiatieven in de civil society. Deze definitie sluit rechtstreeks aan bij de historische traditie van gedepolitiseerd burger-schap, want claims maken jegens de overheid (een politieke activiteit) wordt niet op prijs gesteld,

terwijl jezelf inzetten in de maatschappij juist wel wordt gewaardeerd. Het kabinet Balkenende iv bleef grotendeels op deze lijn, maar legde meer nadruk op samenwerking met burgers die bij hun initiatieven moesten worden ‘gestimuleerd’ en ‘gefaciliteerd’.

De overheid bepaalt welke initiatieven goed en slecht zijn

Zo veelsoortig als burgers zijn, zo divers zijn hun initiatieven. Burgers nemen bijvoorbeeld initiatie-ven om een speelplaats te onderhouden, om met de overheid mee te denken over herstructurering van de wijk, of om een ontmoetingscentrum op te zetten voor Marokkaanse vrouwen. Ondanks deze diversiteit blijkt uit studies van Hurenkamp et al. (2006) en Van de Wijdeven en Hendriks (2010) dat er een aantal belangrijke verschillen en overeenkomsten zijn te benoemen. Er is allereerst een onderscheid aan te brengen tussen meebeslis-sen en meedoen. Bij meebeslismeebeslis-sen gaat het om initiatieven die de officiële besluitvorming van de overheid proberen te beïnvloeden, terwijl het bij meedoen gaat om burgers die concrete projecten in de wijk proberen te realiseren. Er is bovendien een onderscheid te maken tussen structurele en

(dwarse burgers niet)

(9)

Literatuur

Ankeren, M. Van, E.H. Tonkens & I. Verhoeven (2010)

Bewoners-initiatieven in de krachtwijken van Amsterdam. Een verkennende studie, Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam/Universiteit van

Amsterdam.

Gunsteren, H. Van (2008) Bouwen op burgers, Amsterdam: Van Gennep.

Hurenkamp, M., E. Tonkens & J.W. Duyvendak (2006) Wat burgers

bezielt. Een onderzoek naar burgerinitiatieven, Amsterdam: Universiteit

van Amsterdam/NICIS Kenniscentrum Grote Steden. Kennedy, J. C. (2010) Bezielende verbanden. Gedachten over religie,

politiek en maatschappij in het moderne Nederland, Amsterdam:

Uitgeverij Bert Bakker.

Schuyt, C. J. M. (2006b) Steunberen van de samenleving, Amsterdam: Amsterdam University Press.

Stokkom, B. van & N. Toenders (2010) De sociale cohesie voorbij.

Actieve burgers in achterstandswijken, Amsterdam University Press,

Amsterdam.

Tonkens, E.H. & G.J. Kroese (2009) Bewonersparticipatie via vouchers:

democratisch en activerend?, Ministerie van VROM, Den Haag.

Tweede Kamer (2003-2004) Kabinetvisie Andere Overheid, 29362, nr.1. Verhoeven, I. (2009) Burgers tegen beleid. Een analyse van dynamiek in

politieke betrokkenheid, Aksant, Amsterdam.

Wagenaar, H. & M. Specht (2009) Geëngageerd bewonerschap.

Bewonersparticipatie in drie Europese steden, NICIS Institute, Den Haag.

Wijdeven, T. Van de & F. Hendriks (2010) Burgerschap in de

doe-democratie, Den Haag: Nicis Institute.

ad hoc initiatieven. Structurele initiatieven zien we bijvoorbeeld bij bewonersorganisaties die geregeld overleggen met de overheid en bij dorps-raden die projecten opzetten. Ad hoc initiatieven komen we tegen bij single issue actiegroepen die de overheid willen beïnvloeden en bij groepjes bewoners die alleen bijeenkomen om één project te realiseren. Een belangrijke overeenkomst is dat initiatieven van burgers zonder uitzondering vrij pragmatisch van aard blijken te zijn, omdat ze zich richten op concrete problemen (zie ook Wa-genaar en Specht 2010, Van Stokkom en Toenders 2010). Een grote meerderheid van de initiatieven ontwikkelt zich bovendien op enig moment in relatie met de overheid of andere instituties. De verwevenheid tussen de pragmatische initia-tieven van burgers en de overheid leidt ertoe dat de overheid een grote invloed uit kan oefenen op de ontwikkeling van deze initiatieven, en dat de overheid daarmee aangeeft welke haar wel en welke haar niet bevallen. Deze invloed loopt ten eerste via de reacties van de overheid op initia-tieven. Soms leggen burgers zelf contact met de overheid, omdat ze behoefte hebben om over de haalbaarheid van het initiatief van gedachten te wisselen, of omdat ze hopen dat hun plannen

eigenbelang de overheid in de weg proberen te zit-ten. Dit zien we gebeuren bij burgers die zich tegen beleid keren, zoals bij de aanleg van snelwegen, slibdepots, noodoverloopgebieden, natuurontwik-keling in agrarische gebieden en talrijke processen van gemeentelijke herindeling (Verhoeven 2009). Deze afwijzende houding getuigt van een tamelijk hiërarchische bestuurscultuur, die niet al te veel ongeordende en onverwachtse invloed van burgers op haar beleid kan verdragen.

Democratie gedijt ook bij dwarse burgers

De voorkeur van politiek en overheid voor goede burgers die met hun initiatieven meedoen of die meebeslissen via geordend overleg, gaat verge-zeld van een visie op democratie die uitgaat van harmonie en samenwerking. Conflict met dwarse burgers die via ad hoc initiatieven kritiek hebben op de overheid kan maar beter worden genegeerd, zo lijkt het bestuurlijke credo. Natuurlijk zijn sommige burgers vervelend en egoïstisch, maar dat kan de overheid niet zomaar veronderstellen bij elke dwarse burger die zij tegenkomt. Sterker nog, ik denk dat zij zich dit niet kan veroorloven, omdat de tegenstand van burgers die het conflict opzoeken ook belangrijke signalen kan bevatten over het eigen optreden dat onvoldoende aansluit op de praktijk of over het gebrek aan draagvlak voor de eigen plannen (Verhoeven 2009). Juist omdat dwarse burgers ook signalen af kunnen geven over zowel de inhoud als de wijze van besluitvorming over de eigen plannen, kan de overheid hen beter in eerste instantie ook als goede burgers beschouwen tot nader onderzoek het tegendeel heeft uitgewezen. De politiek en de overheid zouden er goed aan doen om initiatieven van dwarse en kritische burgers te beschouwen als een noodzakelijke vorm van democratische tegenbinding (Schuyt 2006). Een democratie die alleen bevolkt wordt door coöperatieve burgers die meedoen op de voorwaarden van de overheid, is op z’n minst erg eenzijdig en laat weinig ruimte voor kritiek en creativiteit (voor een vergelijkbaar pleidooi zie Van Gunsteren 2008 en Kennedy 2009).

Voor D66 lijkt de komende jaren zowel op lokaal als op nationaal niveau een kans te liggen om iets

aan deze eenzijdigheid te doen. Door via de vele nieuwe raadsleden, wethouders en kamerleden alert te zijn op dwarse burgers, en binnen het overheidsapparaat meer interesse te wekken voor de signalen die zij afgeven, kan de partij bijdragen aan rijkere democratische verhoudingen. Zo kan D66 de democratie bevorderen langs de weg van een cultuurverandering, in plaats van de tot nu toe nog steeds doodlopende politieke weg van structuurveranderingen aan het systeem van de representatieve democratie.

Imrat Verhoeven is socioloog en onderzoeker aan de

afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam en was tot september 2009 ruim ne-gen jaar werkzaam bij de WRR. Vorig jaar publiceerde hij zijn proefschrift Burgers tegen beleid (uitgeverij Aksant) en hij schreef in diverse boeken en artikelen bijdragen over burgerschap en democratie.

worden omgezet in beleid of omdat ze subsidie nodig hebben (Hurenkamp et al. 2006). Burgers plaatsen zich hierbij in een afhankelijke positie, waarbij de overheid bepaalt met wie ze wel en niet in gesprek gaat, wie wel en niet invloed krijgt op haar beleid en wie wel of geen subsidie krijgt. De overheid oefent echter ook proactief invloed uit op initiatieven van burgers, omdat zij deze nodig acht om publieke doelen in buurt en wijk te bereiken. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de inzet van financiële middelen door het departement van Wonen, Wijken en Integratie voor het bevorderen van bewonersinitiatieven in de krachtwijken. Uit onderzoek van Tonkens en Kroese (2010) en Van Ankeren et al. (2010) blijkt dat de overheid daarbij via ambtenaren en ingehuurde professionals behoorlijk veel invloed heeft op het ontstaan van initiatieven. Er worden bovendien subsidiecriteria geformuleerd waaraan initiatieven moeten voldoen. In het beleid worden initiatieven beschouwd als middel om doelen zoals meer sociale cohesie, meer leefbaarheid, een veiliger leefomgeving, meer zorg voor buren en dergelijke te bereiken.

De reactie en invloed van de overheid op initia-tieven van burgers getuigt van een tamelijk instrumentele aanpak, waarin doel-middel relaties of de mate waarin initiatieven aansluiten bij wat de overheid wil bereiken centraal staan. Er lijkt zich niet alleen op papier maar ook in de praktijk een scheiding af te tekenen tussen goede en slechte burgers. Goede burgers zijn degenen die initia-tieven nemen die goed passen binnen de doelen die de overheid wil bereiken. Het zijn burgers die meedoen aan de samenleving door concrete projecten in de wijk te realiseren. De overheid kan deze initiatieven meer of minder subtiel ‘sturen’ door haar reacties en door haar proactieve aanpak. Burgers die initiatieven nemen gericht op mee-beslissen, voldoen niet zo snel aan het overheids-ideaal van goede burgers. Ze zijn nog acceptabel zolang hun initiatieven structureel van aard zijn en de overheid duurzame overlegrelaties met hen kan aanknopen, zoals met bewonersorganisaties, wijkraden of dorpsraden. Zodra ze echter ad hoc in actie komen om overheidsbeleid te beïnvloeden, worden burgers vaak weggezet als zelfzuchtige Not-In-My-Backyard-types die verblind door hun

‘ Historisch gezien,

zijn goede burgers in

Nederland vooral

gedepolitiseerde burgers.

Ze worden geacht zich

niet met politiek te

bemoeien (behalve

dan via het stemhokje)

maar zich vooral op

hun naasten te richten’

(10)

In de huidige netwerksamenleving smeden burgers kleine en

gro-te, vaak ad hoc, coalities om de politiek te beïnvloeden, vaak met

hulp van sociale media. Om hier zelf voordeel uit te halen, moet

de overheid ook zelf online slim zijn, betogen Robert Giesberts en

Reinout de Vries van Politiek Online.

door Reinout de Vries & Robert Giesberts

The deers now have guns

In de zomer van 2009 ontstond in het centrum van Amsterdam een waar burgeroproer. Oorzaak was het verbod om buiten op het terras, staand, een biertje te drinken. Dit verleidde een aantal Amsterdammers om het initiatief te nemen tot het platform Ai!Amsterdam. Ze starten een social media-campagne, die bestond uit een mix van e-mail, fysieke bijeenkomsten, een website, Twitter (571 followers), Hyves (3.943 vrienden), Facebook (7.443 friends) en LinkedIn. Ook werd er – zeer traditioneel maar vaak nog uiterst effectief – gefly-erd bij andere bars in Amstgefly-erdam. Deze campagne culmineerde in een ludieke actie. Op vrijdag 10 juli organiseerde Ai!Amsterdam het grootste staande terras van Amsterdam. Ai!Amsterdam oogstte veel succes. In virtuele peilingen was Ai!Amsterdam zelfs even de belangrijkste en grootste politieke partij van Amsterdam (de initiatiefnemers willen overigens tot nu toe het platform niet omzetten in een partij). De gemeente Amsterdam was niet te spreken over het initiatief, en spande een rechts-zaak aan wegens inbreuk op het merkenrecht.

Zij heeft ten slotte de campagne I Amsterdam bedacht. Ai!Amsterdam werd Ai! ‘love’ Amster-dam, maar de les is duidelijk: on internet, people are in control, not political parties or brands.

The deers now have guns

Deze casus is exemplarisch voor de veranderende verhoudingen tussen burger en overheid. Er is – in sociologische termen – sprake van een paradigmawisseling. In twee generaties tijd is ons leven verschoven van duidelijk afgebakende – in Nederland verzuilde – gemeenschappen naar een netwerksamenleving. Sociologen als Jan-Willem Duyvendak en Menno Hurenkamp wijzen in dit verband op het toenemende belang van de communities light: kleine, lichte gemeenschappen van hoogbetrokkenen die bewust agenderen en de plaats innemen van de hiërarchische, duurzame zuilen van weleer. Doordat communicatie niet langer tijd- en plaatsgebonden is, zijn mensen in staat om laagdrempelig contact met elkaar te maken en te onderhouden.

Mensen ontplooien meer ad hoc initiatieven en gaan vaker single issue coalities aan om de politieke besluitvorming te beïnvloeden. De Nederlandse overheid is ingericht op het zorgvuldig in elkaar zetten van afgewogen – soms zouteloze – compro-missen. In de huidige netwerksamenleving trek-ken mensen zich van deze compromissen echter niet veel aan; ze komen met hun eigen oplossin-gen, op ieder onderwerp met andere coalities. De leden van Ai!Amsterdam vonden elkaar slechts in hun standpunt tegen de ‘vertrutting’ van Amster-dam. The deers now have guns, zoals Gordon Borrell van Borrell Associates al in 2006 constateerde.

De ‘blogosfeer’

Sociale media spelen een belangrijke rol bij de totstandkoming, en invloed, van deze nieuwe ad hoc coalities. Social media hubs bepalen steeds vaker het nieuws, en beïnvloeden zo de politiek en samenleving. Dat blogs, hyves en fora van grote invloed (kunnen) zijn op de acceptatie van over-heidsinterventies bleek maar weer uit de recente

campagnes van bijvoorbeeld het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (rivm) rond de inenting tegen baarmoederhalskanker, of het ministerie van Volksgezondheid rond de inenting tegen de Mexicaanse griep. Roel Coutinho van het rivm moest zelf vaststellen dat de eigen cam-pagne ten faveure van inenten was mislukt. De tijdelijke coalities die burgers online sluiten, hebben echter pas écht impact als hun stand-punten ook door de traditionele media worden opgepakt. Het traditionele medialandschap is sterk aan verandering onderhevig. Steeds vaker ontstaat een snelle wisselwerking tussen berich-ten op social media hubs en nieuws in de tradi-tionele media. Deze onderlinge wisselwerking heeft voor zowel bloggers als voor de traditionele media een toegevoegde waarde. Weblogs kunnen weliswaar onderwerpen agenderen maar hebben (nog) geen massamediaal bereik. Blogs hebben de gevestigde media nodig om hun nieuws breed bekend te maken. Traditionele media gebruiken

Social media en de ‘slimme overheid’

(11)

de ‘blogosfeer’ op hun beurt om aangehaakt te blijven bij het sociale web en als bron van nieuws, actualiteiten en opinie.

Een moderne overheid

Terwijl grote groepen burgers zich op deze nieuwe, ad hoc en online manier sterk organise-ren, lijkt de overheid (nog) niet goed te weten hoe ze hiermee om moet gaan. De overheid maakt vaak eerst beleid, en vraagt dan pas aan anderen wat zij daarvan vinden. Hierdoor ontstaan twee parallelle processen, waarbij de overheid en de samenleving met dezelfde onderwerpen bezig zijn maar elkaar niet ontmoeten. In plaats van zich afzijdig te houden, zou de overheid op een ‘slimme manier’ moeten inspelen op deze online burgerinitiatieven. Hiermee kan ze het draagvlak van haar beleid versterken. Dat vergt wel een innovatieve communicatieaanpak. Als kapstok voor een dergelijke communicatieaanpak hanteert Politiek Online een drieslag: slim luisteren, slim zenden en slim in dialoog.

Slim luisteren

‘Slim luisteren’ is weten wat er leeft, weten welke sites en blogs aandacht besteden aan belang-rijke onderwerpen en wat ze erover zeggen. En vooral ook: weten wie de mensen zijn die achter de sites en blogs zitten en wat hun argumenten zijn. Slim luisteren start met een online omgevings-analyse. Deze maakt duidelijk welke online

net-om de eigen boodschap te verspreiden. Welke gatekeepers zouden bereid zijn om hierover zelf te gaan berichten? Welke websites en weblogs zijn geïnteresseerd om met bepaalde onderwerpen iets te doen? Het ministerie van lnv heeft zich bijvoorbeeld gemengd onder twitteraars over de berichtgeving over de Q-koortsbesmetting. Via Twitter kwam ze met feitelijke antwoorden op vragen, en werden deze berichten veel geretweet onder de doelgroep.

Slimme dialoog

De derde stap is ‘slim in dialoog’. In een waardevolle dialoog gaat het erom verschillen transparant te maken, in plaats van deze toe te dekken. Deze openheid vindt de gemiddelde overheidsmanager in de praktijk nog lastig; het zou kunnen leiden tot het moeten aanpassen van vaststaand beleid, en dat is niet altijd eenvoudig. Vaak is dit de reden dat er simpelweg niet aan een online dialoog wordt begonnen. Jammer, want zo sluit de overheid zich af van relevante actoren in de buitenwereld en biedt het en passant voeding aan de notie van de Haagse kaasstolp. In het beschreven project ‘de Amstel verandert’ werd het inzichtelijk maken van meningsverschillen, een van de uitgangspunten waar de projectsite www. deamstelverandert.nl aan moest voldoen. Een forum op de site maakt onderlinge discussie en contact mogelijk, waardoor over echte dilemma’s wordt gedebatteerd.

Onderscheid in online omgevingen

Naast de drieslag slim zenden, slim luisteren en slim in dialoog moet er ook onderscheid gemaakt worden tussen verschillende online omgevingen, waarin overheden kunnen acteren. Bijvoorbeeld: weblogs gelieerd aan traditionele media, portals & platforms, gespecialiseerde weblogs, of fora. Dit onderscheid is relevant, omdat het soort omgeving medebepalend is voor de manier werken al actief zijn rondom een specifiek thema.

De analyse leidt tot een overzicht van relevante ‘gatekeepers’; actieve gebruikers van sociale media op een bepaald onderwerp, die zichtbaar zijn via verschillende kanalen en veel contacten hebben in de blogosfeer en vaak ook met traditionele media. Gatekeepers zorgen ervoor dat signalen, ideeën en discussies uit de grote, chaotische blogosfeer worden vertaald naar de traditionele media en daarmee, als het ware, worden gelegitimeerd. In de praktijk levert een omgevingsanalyse fraaie resultaten op. Een voorbeeld: uit een omgevings-analyse voor het project ‘de Amstel verandert’ – waarbij de gemeente Amsterdam samen met in-woners tot een toekomstvisie op de Amstel wilde komen – bleek dat rond het dossier ‘Amstel’ al een groot aantal betrokkenen online actief was. Zo blogde een woonbooteigenaar (met een woonboot op de Amstel) al verrassend vaak over het ge-meentelijk beleid. En niet altijd even positief. De woonbooteigenaar was niet alleen een gedreven blogger. Ook zijn netwerk was op orde: hij werd gevolgd door een groot aantal andere woonboot-eigenaren. Door deze online omgevingsanalyse kwam de gemeente niet voor verrassingen te staan, en werd vervolgens een dialoog aangegaan met woonbooteigenaren.

Slim zenden

De tweede pijler van de communicatieaanpak is ‘slim zenden’. Dit vereist allereerst aanwezig-heid op online omgevingen. Bijvoorbeeld door video’s op YouTube te plaatsen, of korte berichten op Twitter te zetten. Het vereist ook een netwerk met relevante spelers in de blogosfeer. Met traditionele journalisten worden doorgaans goede contacten onderhouden, maar met bloggers nog niet. Terwijl de invloed van sommige bloggers minstens zo groot is. Op basis van de online omgevingsanalyse kan worden gezocht naar bloggers en online omgevingen die zich lenen

waarop overheden zich (zouden) moeten opstellen in een social media campagne. Het is van belang dat men zich rekenschap geeft van het type omgeving en het soort volgers of bezoekers die de online omgeving heeft waar men gaat reageren. Is het onderscheid tussen die verschillende omgevingen absoluut? Nee, zeer zeker niet. Traditionele media houden tegenwoordig ook thematische weblogs bij en weblogs als GeenStijl worden in toenemen-de mate benatoenemen-derd als ware het traditionele media. De scheidslijnen tussen de verschillende online omgevingen worden dunner, maar zijn niettemin nog duidelijk genoeg om per omgeving aparte handelingsstrategieën te formuleren.

Levert het eigenlijk wel iets op?

Allemaal leuk en aardig, dat discussiëren, maar is het ‘niet alleen maar spielerei?’ Een dergelijke opvatting miskent de veranderingen in de samen-leving en daardoor de gewijzigde rol van de over-heid. Steeds meer burgers willen hun overheid beïnvloeden. Een overheid die dat afweert bewijst zichzelf en haar burgers geen dienst. Sterker nog, de grote vraagstukken als klimaat, onderwijs en verbetering van de gezondheidszorg zijn niet alleen door de overheid op te lossen. Burgers zelf zijn de belangrijkste sleutel.

Reinout de Vries & Robert Giesberts zijn als

commu-nicatieadviseur werkzaam bij Politiek Online, een bureau voor beleidscommunicatie en burgerparticipatie.

‘ Social media hubs bepalen

steeds vaker het nieuws,

en beïnvloeden zo de

politiek en samenleving ’

(12)

Van de autochtone Nederlanders gaat 48%

in zijn vrije tijd om met niet-westerse

allochtonen; 65% van de Turkse

ders, 61% van de Marokkaanse

Nederlan-ders, 86% van de Surinaamse Nederlanders

en 83% van de Antilliaanse Nederlanders

gaat in zijn vrije tijd om met autochtone

Nederlanders. Niet-westerse migranten

oordelen tamelijk positief over autochtone

Nederlanders. Surinaamse Nederlanders

geven een gemiddelde score van 71 punten;

de gemiddelde score van de drie andere

grote migrantengroepen ligt rond de 66

punten.

(Bron: SCP 2009)

Nieuwe verbindingen:

feiten&cijfers

In 1950 vertegenwoordigden

alleenstaan-den 10% van het aantal huishoualleenstaan-dens in

Nederland. De gemiddelde gezinsgrootte

bedroeg 3,93 personen. In 2009 bestond

36% van de huishoudens in Nederland uit

alleenstaanden, het gemiddelde aantal

personen per gezin was 2,23.

(Bron: CBS 2010)

Samenstelling huishoudens naar leeftijd en huishoudensamen-stelling (absoluut)

In 2005 werden er 4.442 plaatsen geteld in kleinschalige woonvor-men voor woonvor-mensen met dewoonvor-mentie, 12% van de mensen met dementie die verpleeghuiszorg ontvingen. In 2010 zullen dat 10.834 plaatsen zijn, 22% van de dementerenden verpleeghuiszorg ontvangen.

(Bron : Aedes-Actiz Kenniscentrum 2009)

Kinderen van Turkse en Marok-kaanse herkomst gebruiken de eigen taal steeds minder in ge-sprekken met zowel vader en moeder als broers en/of zussen. Het in de herkomsttaal praten met de vader of moeder is in elf jaar tijd onder Marokkaanse kinderen meer dan gehalveerd: van 70% naar ruim 30% in 2008. (Bron: SCP ’09)

Onder kinderen van Turkse afkomst is het gebruik van de herkomsttaal in gesprekken met de ouders afgenomen van ruim 80% naar 60%. Met broertjes en zusjes wordt meestal Nederlands gesproken, namelijk onder 75% van de Turks-Nederlandse kinde-ren en 94% van de Marokkaans-Nederlandse kinderen. (Bron: SCP ’09)

1997 2003 2007

frequentie sociale contacten met familieleden

minstens 1x per week 82 85 86

minder dan 1x per maand 5 3 4

met buren

minstens 1x per week 67 70 68

minder dan 1x per 2 weken 22 20 21

met vrienden of kennissen

minstens 1x per week 77 79 81

minder dan 1x per maand 6 4 4

evaluatie van sociale contacten (% ja)

heb mensen bij wie ik terechtkan 94 94 95

heb mensen met wie ik goed kan praten 92 92 93

heb mensen die me echt begrijpen 87 87 90

maak deel uit van een groep vrienden 71 72 73

sociale contacten oppervlakkig 19 17 17

voel me van andere mensen geïsoleerd 3 3 3

Frequentie en waardering van sociale relaties

Bevolking van 18 jaar en ouder, 1997-2007 (in procenten) (Bron: CBS, POLS 97-07)

Gerekend volgens institutionele tellingen daalde het aantal Neder-landers dat is aangesloten bij een kerk sinds 1970 van driekwart naar 44% van de bevolking. In 2007/’08 telde Nederland ongeveer 825.000 moslims; 99.000 hindoes, 170.000 boeddhisten en 43.000 joden. Ruim vier miljoen Nederlanders beschouwt zich rooms-katholiek, ruim 2 miljoen Nederlanders behoort tot de PKN of andere christelijke kerkgenootschappen.

(Bron: SCP 2009)

Waar in 1995 nog een op de drie personen tussen de 85 en 90 jaar in een tehuis woonden, is dat in 2009 nog maar een op de zes.

(Bron: CBS 2009)

Acht van de tien jongeren van 18 tot 25 jaar waren in 2008 lid van een vereniging. In meer dan de helft van de gevallen gaat het dan om een sportvereniging. In 2008 deden vier van de tien 18- tot 25-jarigen vrijwilligers-werk en boden drie van de tien informele hulp. (bron: CBS Landelijke Jeugdmonitor 2009)

(Bron: CBS/Het wonen overmorgen 2009)

De helft van de jongeren van 12 tot 25 jaar gaf in 2008 aan tot een geloof of kerkgenootschap te behoren, maar ruim driekwart van de jongeren bezoekt vrijwel nooit een kerk, moskee of een andere godsdienstige bijeenkomst; 10% gaat wekelijks.

(Bron: CBS Landelijke Jeugdmonitor 2009)

(13)

In 2008 had 78,3% van de jonge-ren van 12 tot 25 jaar tenminste wekelijks contact met fami-lieleden; 97,8% had tenminste wekelijks contact met vrienden en kennissen.

(Bron: CBS Landelijke Jeugdmonitor 2009)

1987 2006 2008/9 2010

arme mensen – rijke mensen 78 78 71 72

allochtonen – autochtonen 66 67 lageropgeleiden – hogeropgeleiden 61 werklozen – werkenden 49 63 63 60 jongeren – ouderen 38 61 60 51 werkgevers – werknemers 68 57 53 48 plattelanders – stadsmensen 32 41 43 arbeidersklasse – middenklasse 22 33 32 28 vrouwen – mannen 14

Perceptie van grote of zeer grote sociale tegenstellingen *

Bevolking van 18+, 1987–2010 (in procenten)

*‘Hieronder staan steeds twee sociale groeperingen die van elkaar verschillen en zelfs wel eens in strijd met elkaar zijn. Kunt u telkens aangeven hoe groot volgens u de tegenstelling is tussen deze twee groepen’. Gesorteerd naar grootte in 2010.

(Bron: Culturele veranderingen in Nederland 1987, 2006 en 2008/9; COB 2010/1)

Aandeel van de bevolking met ‘voldoende’ vertrouwen in zeven instituties * Bevolking van 18+, 2008–2010 (Bron: COB 2008/1 – 2010/1)

* Vermeld zijn percentages scores 6-10 op een schaal van 1 (geen enkel vertrouwen) tot 10 (alle vertrouwen) op de vraag ‘Hoeveel vertrouwen heeft u op dit moment in de volgende instellingen in Nederland?’

Internetgebruik, naar leeftijd en sekse, 2005/06 en 2008

(eu 25 en Nederland, in procenten)

6-7 jaar 8-9 jaar 10-11 jaar 12-13 jaar 14-15 jaar 16-17 jaar 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 (Bron: Eurobarometer, 2005/6 en 2008)

De grootste sociale netwerksite in

Neder-land is het in 2004 opgerichte Hyves. In

december had Hyves 9,5 miljoen leden

waarvan 1 miljoen uit het buitenland.

Dat betekent dat de site zo langzamerhand

het grootste deel van Nederland in haar

database heeft zitten. Op plaats twee staat

Facebook, gevolgd door Netlog.

(Bron: hyped.nl 2010)

In 2008 waren er een

paar duizend

twitte-raars in Nederland.

In april 2010 telt

micro-blogdienst

Twitter inmiddels

meer dan 105

mil-joen geregistreerde

gebruikers

wereld-wijd. Waarvan naar

schatting ruim

1,3 miljoen

Neder-landers.

(Bron: Twitter.com/Sysomos.com, 2010)

Van alle nationaliteiten die gebruik maken van LinkedIn, zijn de Nederlanders relatief het best vertegenwoordigd. Onder de ruim 62 miljoen gebruikers wereldwijd zijn 1,7 miljoen Nederlanders.

(Bron: zibb.nl 2010)

Dagelijks loggen

2,6 miljoen

Neder-landers in op

(14)

We wonen met zijn allen op ruim vier miljoen hectare grond. We springen collectief in het oranje rond als het Nederlands elftal speelt. In het buitenland vallen ‘Nederlanders’ altijd op, en niet zozeer omdat we nu zo lang zijn. Wat maakt ons – naast ons paspoort – nu eigenlijk een Nederlander? Wat verbindt ons? Twee bijdragen over de Nederlandse identiteit… die niet zou bestaan.

Dè Nederlandse identiteit bestaat niet. Maar dat wil niet zeggen

dat gedeelde cultuur niet van belang is, meent Erwin Angad-Gaur.

Door onze gezamenlijke cultuur kunnen we met elkaar spreken

en ons daarin met elkaar verbonden voelen.

door Erwin Angad-Gaur

Vlag en koningshuis

De Belgische schrijver en politicus Jules Destrée schreef in 1912 een open brief aan de Belgische koning Albert met daarin de legendarisch gewor-den zin ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ (Sire, er zijn geen Belgen). In Nederland was het verrassenderwijs het eigen koningshuis dat in 2007 plots bij monde van de toekomstige koningin soortgelijke woor-den sprak. ‘De Nederlander bestaat niet’. Hoewel Maxima haar betoog ter geruststelling vervolgde met de constatering dat ook ‘de’ Argentijn niet be-staat en vooral een, op zich weinig opzienbarend, pleidooi voor diversiteit en ‘eenheid in verschei-denheid’ bedoelde te houden, waren het naast

enkele nationalistisch getinte politici, vooral de toch zelden kritische leden van ‘s lands Oranjever-enigingen die bij monde van hun voorzitters tegen de gewraakte zin te hoop liepen. Zij hadden gelijk. Hoe waar of goedgekozen de bewoordingen ook, het ‘nationaal symbool’ is bij uitstek de ontvanger van wijze observaties als die van Destrée, en niet de bron.

Dat neemt niet weg dat ‘de’ Nederlander uiteraard niet bestaat, zoals inderdaad ook ‘de’ Argentijn niet bestaat. Terwijl er toch wel degelijk een ver-schil bestaat tussen de niet-bestaande Nederlander

(15)

en de al evenmin bestaande Argentijn. Het is een kwestie van nationaal saamhorigheidsgevoel, meer nog dan van geografie, cultuur en geschiede-nis. Al staat het één niet los van het ander. Het clubgevoel is niet hetzelfde als de clubkleuren, het clublied en de clubhistorie, maar zij staan ook niet in een enkelvoudig verband tot elkaar. Kennis van de symbolen en historie van de club zijn uitingen van de clubliefde, maar ook de clubliefde zelf bestaat niet zonder clubsymbolen en historie. Zonder historie geen Feyenoord-gevoel en zonder Feyenoord-gevoel geen clubhistorie.

Want wat zijn nu eigenlijk onze nationale sym-bolen? Onze vlag en ons koningshuis. Daarmee is het meeste eigenlijk wel gezegd. Ons volkslied, dat in 1932 het reeds lang vergeten ‘Wien Neêrlands Bloed’ verving, is onlosmakelijk verbonden met de mythe van ons koninklijk huis. Zoals ook onze sporters met de kleur oranje en niet met de driekleur verbonden worden. De windmolens, klompen, tulpen, klederdracht en kazen waarmee wij in het buitenland geassocieerd worden, spelen in ons zelfbeeld nauwelijks een rol.

Het rijtje is uiteraard niet volledig, maar hoe dan ook opmerkelijk kort. En als wij bovendien met gepast historisch besef bedenken, dat wij in onze geschiedenis vooral hebben uitgeblonken in het niet willen hebben van een koning of een konings-huis, wordt het rijtje ook nog eens uitzonderlijk

dun van substantie. Nederland is immers vooral bijzonder geweest in zijn afkeer van het koning-schap. De eerste Oranjes mochten ‘stadhouder’ zijn van de Republiek der Nederlanden, maar geen koning. Na de Bataafse Republiek en koning Lodewijk Napoleon keerden de Oranjes weliswaar terug als koning, maar de tweede Oranjevorst, koning Willem II, werd al aan banden gelegd door onze parlementaire vader des vaderlands (overigens ook van Duitsen bloed) Johan Ruben Thorbecke. Een man die wij in Nederland nauwe-lijks kennen of eren, vermoedelijk omdat verering van de schrijver van onze grondwet op gespannen voet staat met onze moderne verering van het koningshuis.

Zoals de Belg niet bestaat, bestaat de Nederlander dan ook nauwelijks. In tegenstelling tot België was Nederland tot voor kort verdeeld in zuilen en niet in grotendeels geografisch aan te duiden – en dus op te splitsen – taalgebieden. Zuilen evengoed, met eigen vlaggen, liederen en symbolen, een eigen elite en eigen kranten en omroepen. Van een gedeelde ‘nationale’ cultuur en een gedeelde ‘na-tionale’ historie is hierdoor jarenlang geen sprake geweest (nog in 1954 verboden de Nederlandse bis-schoppen de gelovigen naar de vara te luisteren of lid te worden van de nvv (de voorloper van de fnv); stemmen op de pvda werd ‘ernstig ontra-den’). De zoektocht naar een nationale identiteit werd vanaf de jaren zeventig een van de grootste

uitdagingen; een zoektocht die nog steeds niet is voltooid, en die recent door Wilders en Verdonk vertaald wordt in het populistische wij-zij denken: de Nederlander is de niet-moslim, is de niet-bui-tenlander. Het is een gevoelen dat met name door kosmopolische denkers al te vaak wordt onder-schat en als irrationeel terzijde wordt geschoven: onzekerheid over de eigen identiteit leidt al snel tot angst voor het vreemde en zou mede kunnen verklaren waarom het verzet tegen de Europese eenwording en de internationalisering juist ook in Nederland zo dominant lijkt te zijn.

Zonder investering in de Nederlandse cultuur, zal verdere internationalisering steeds moeizamer verlopen. Want vergist u niet: een gedeelde cul-tuur doet ertoe. De Amerikaanse socioloog E.D. Hirsch beschreef ooit in Cultural Literacy hoezeer communicatie niet alleen van een gedeelde taal, maar ook van gedeelde culturele kennis afhan-kelijk is. De steeds verdere specialisering binnen het onderwijs zag hij daarom als een bedreiging voor ons vermogen elkaar te begrijpen, aange-zien de introductie van keuzevakken en steeds specialistischer afstudeerrichtingen, de in de samenleving algemeen gedeelde kennis steeds verder erodeerde. Hirsch pleitte daarom voor de invoering van een canon van begrippen, waarvan elke Amerikaan, al was het oppervlakkig, de bete-kenis zou moeten kennen. Een wellicht moeilijk te implementeren maatregel; ook de huidige

Nederlandse hang naar historische canons maakt duidelijk dat wat wel en niet op de lijst behoort te staan tot meer discussie leidt dan de vraag over het nut van de maatregel zelf.

Evengoed heeft Hirsch gelijk als hij stelt dat communiceren meer vereist dan het spreken van dezelfde taal, of wellicht beter gezegd: dat een taal meer is dan letters, woorden en zinnen alleen. Om elkaar te begrijpen is het van belang dezelfde taal te kennen, maar ook is het van belang zoveel mogelijk dezelfde associaties bij dezelfde woorden en symbolen te voelen. Hoe groter de gedeelde kennis en ervaring, hoe eenvoudiger het wordt om met elkaar te communiceren. Op dezelfde wijze heeft gedeelde kennis een belangrijke invloed op een nationaal saamhorigheidsgevoel, een gevoel dat zowel uitdrukking is, als het gevolg, van het behoren tot dezelfde groep. Een groep die anders is dan andere groepen; een groep waarvan de le-den elkaar verstaan, meer dan zij anderen (le-denken te) verstaan; een groep met een eigen systeem van culturele symbolen en betekenissen; een groep met eigen gedeelde ervaringen.

De grenzen van mijn taal zijn de grenzen van mijn denken, om Wittgenstein maar eens te parafra-seren. Maar de grenzen van de taal zijn in bredere zin ook de grenzen van ons land en onze loyaliteit. Een natie zonder gedeelde cultuur is daarom geen natie, maar slechts een juridisch-economische

‘ Als het gezin, het geloof, het recht of de school

de hoekstenen van de samenleving zijn, dan

is de cultuur het cement. Als democratie het

hart is van de moderne maatschappij, dan is

cultuur nog altijd het dna’

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Neem dan een isotoop met 80 protonen en meer dan 121 neutronen (op de horizontale 80-lijn , rechts van de verticale 120-lijn maar binnen het grijze gebied): het tweede

11 † - Voorbeelden van juiste argumenten voor de kenmerken van het locatietype zijn: 1.. • De locatie is vooral goed bereikbaar per auto (en niet per

• (Watts verwijt) Snow/degene die het verband tussen besmet water en cholera ontdekte dat hij niet meteen de

Alleen is hier een pomp geplaatst voor het wegpompen der volle melk naar de poederafdeling en de ondermelk naar de ondermelk- bak, dit laatste omdat de praktijk heeft uitgewezen,

Dat betekent niet dat je na afloop alle ins en outs kent van elkaars cultuur, maar wél dat je leert om anders naar elkaar te kijken.’ Andere gemeenten in de Achterhoek zijn

Het poststuk bevat onder andere Bijlage 1 met getekende machtigingsformulieren door 30 personen, waarin zij de twee indieners machtigen om namens hen een bezwaar- of beroepschrift

Ik herinner me de verbazing van kinderen die ik (in verband met een artikel voor dit blad) vergezelde toen ze rusthuisbewoners over hun kinderjaren gingen ondervragen en ze

○ Tijdelijk beheer en onderhoud van werkterreinen van mastlocaties. Door omgevingsasepcten goed te beheersen kan er een draagvlak gecreëerd worden voor projecten die