• No results found

DE UITOEFENING DER POLITIE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE UITOEFENING DER POLITIE "

Copied!
146
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'XSVK2X-

B i

Y'

REGLEMENT W

SA3 OP

DE UITOEFENING DER POLITIE

DE BURGERLIJKE RECHTSPLEGING

EN

DE STRAFVORDERING

ONDER DE

INLANDERS EN DE DAARMEDE GELIJK- GESTELDE PERSONEN

OP

J A V A EN MADOERA

x o x EÉasr

G - E Ï Ï E E L B E " W E : R . : K : T

DOOR

MP. M. B.'VAN MEERTEN

^fi

B A T A V I A

II. M. VAN DORP & Co 1898

JSftSfo, i ^ ^ ^ ^ Ü ; ?

l&

ill}

v i

W

1

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 0840

\

(3)

OP

DE UITOEFENING DER POLITIE

DE BURGERLIJKE RECHTSPLEGING

EN

DE STRAFVORDERING

ONDEE DE

INLANDERS EN DE DAARMEDE GELIJKGESTELDE PERSONEN

OP

JAVA EN MADOERA

T O T Ê É 3 S T G E H E E L B E ^ W E E K T DOOR

M p. M. B. VAN MEERTEN

B A T A V I A

H. M. VAN DOEP & Co 1898

(4)
(5)

K E G L E M E N T

op d e uitoefening d e r politie, d e b u r g e r l i j k e r e c h t s p l e g i n g en s t r a f v o r d e r i n g o n d e r d e i n l a n d e r s en d e d a a r m e d e

g e l i j k g e s t e l d e p e r s o n e n o p J a v a en M a d o e r a .

BLADZ.

Titel I. Van de uitoefening der politie en de opspo- r i n g v a n misdrijven en o v e r t r e d i n g e n in het

algemeen 2 II. Van de dorpshoofden en alle v e r d e r e onder-

geschikte beambten van politie 4 III. Van de districtshoofden en de aan dezen toe-

g e v o e g d e beambten 11 IV. Van de Inlandsche officieren van justitie

(Hoofddjaksa's en Djaksa's.) 17 V. Van de Regenten, Onder-regenten (Rongo's)

en P a t i h ' s 20 VI. Van de Residenten en Assistent-Residenten.. 22

VII. Van de Districtsgerechten 29 .. VIII. Van de Regentschapsgerechten 33 ,, I X . Van de rechtspleging in burgerlijke zaken,

welke tot de kennisneming der L a n d r a d e n

behooren 36

E E R S T E AFDEELING.

Van de behandeling der zaken op de terechtzitting- 36

T W E E D E AFDEELING.

Van het bewijs 4 7

D E R D E AFDEELING.

Van de beraadslaging en bet vonnis. : 53

(6)

Van het hooger beroep en het beroep in cassatie 56

VIJFDE AFDEELING.

Van de tenuitvoerlegging der vonnissen f:8

ZESDE AFDEELING.

Van eenige bijzondere rechtsplegingen. . - 67

ZEVENDE AFDEELING.

\ an de toelating om kosteloos te procedeeren 70 Titel X. Van de r e c h t s p l e g i n g voor den Resident,

alleen r e c h t s p r e k e n d e in burgerlijke zaken. 72 X I . Van de r e c h t s p l e g i n g voor de L a n d r a d e n

in zaken v a n misdrijf 7o

E E R S T E AFDEELING.

Van de verwijzing naar de terechtzitting 74

T W E E D E AFDEELING.

Van het onderzoek op de terechtzitting 79

D E R D E AFDEELING.

Van de beraadslaging, hot bewijs en het vonnis 91

VIERDE AFDEELING.

Van de revisie der vonnissen . , . . 100

VIJFDE AFDEELING.

Van de tenuitvoerlegging der vonnissen 103 Titel X I I . Van de r e c h t s p l e g i n g in zaken van over-

treding, welke tot de kennisneming v a n

de L a n d r a d e n behooren 109

E E R S T E AFDEELING.

Van het onderzoek op de terechtzitting, do beraadslaging en

het vonnis 109

T W E E D E AFDEELING.

Van het hooger beroep H l

DERDE AFDEELING.

Van het beroep in cassatie. . " °

(7)

VIERDE AFDEELING. B L A D Z .

Van de tenuitvoerlegging der vonnissen 116 Titel XIII. Van de rechtspleging voor den Kesident

in zaken, welke op de politierol worden afgedaan , . . . 117 XIV. Van de rechtspleging voor de Rechtban-

ken van omgang 110 XV. Van het vervallen/ ophouden en te n!et

gaan van vervolgingen en straffen. . . . 122

., XVI. Gemengde bepalingen 124

i

(8)

A R T . = ARTIKEL.

\. R = Indische algemeene bepalingen van wetgeving.

B B* = Bijzondere bepalingen ter verzekering der regelmatige werking van de nieuwe wetgeving in de bezittingen buiten Java en Madoera.

Bijbl. = Bijblad tot het Staatsblad van N.-I.

B. W. = Indisch burgerlijk Wetboek

Inl R = Reglement op do uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de inlanders en met hen gelijkgestelde personen op Java en Madoera (Zgn. Inlandsch reglement),

h ü Str = Wetboek van strafrecht voor inlanders in N -I.

G W. a Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden van 1887.

K h = Indisch Wetboek van Koophandel Not =3 Reglement op het notaris — ambt in N-I.

0 n t" _ Algemeene verordening regelende de onteigening ton algemeenen nutte.

Ov = Bepalingen omtrent do invoering van en den overgang tot de nieuwe wetgeving.

Bol. R. E. = Politiostrafreglement voor de Europeanen Pol' R I = Politiestrafreglement voor do Inlanders.

_ Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor do radon van Justitie op Java en het hooggerechtshof van N.-I.

K. E. = Reglement op het beleid dor regeering in N.-I (Zgn.

Rogeerings-Reglement).

- Reglement op de rechterlijke Organisatie en het beleid der justitie in N -I.

= Reglement op de strafvordering voor de raden van Justitie op Java en het hooggerechtshof van N - I , mits- gaders voor de residenten op Java en Madoera recht- sprekende in zaken van overtreding tegen Europeanen en met hen gelijkgestelde personen.

- Wetboek van Strafrecht voor Europeanen in N.-I Stb. = Staatsblad voor N.-I.

V. = Volgende.

Vg. - Vergelijk.

R. O Sv.

Str

(9)

Lees op pagina 5 onderaan : (') Veepassen Stb. 1891—142;

1892—181; zijnde Stb. 1863—84 en 1875—226 ingevolge Stb. 1891—142 ingetrokken.

Lees op pagina 81 onderaan: 84—143 jo 98—103 in stede van 84—142 jo 98—103.

Lees op pagina 104 onderaan: (3) Bij artikel 1 § C 8ste enz. in stede van Bij artikel 1 § 8ste enz.

(10)

T

(11)

OP

DE UITOEFENING DER POLITIE

DE BURGERLIJKE RECHTSPLEGING«

E N

D E S T R A F V O R D E R I N G

ONDER DE

INLANDERS EN DE DAARMEDE GELIJKGE- STELDE PERSONEN

OP

J A V A E N M A D O E R A (2) TOT ÉÉN GEHEEL BEWERKT

DOOR

Mr. M. B. VAN MEERTEN.

(Afgekondigd bij Publicatie van 5 April 1848, Stb. No. 16, in werking getreden op 1 Mei d. a. v., gewijzigd en aange- vuld bij de Stb. 1854 no. 39; 1864 no. 52-, 1866 nos. 15, 162;

1867 no. 29; 1870 nos. 128, 165 ; 1871 no. 40; 1872 nos. 1 3 , 1 3 1 , 175; 1873 nos. 113, 142; 1874 no. 251; 1875 no. 145; 1876 no. 25; 1877 no. 65; 1879 no. 317; 1880 no. 164; 1885 no. 81;

1886 no. 213; 1889 nos. 69, 125, 149; 1891 nos. 188, 230;

1892 no. 83; 1894 no. 216 j ' 217; 1895 nos. 36, 90, 139,140, 222; 1897 nos. 54, 63, 148; en 1898 nos. 50 j° 96, 66 j° 67 en 193, 151, 198.)

(1) De in dit Reglement vervatte bepalingen öp de Burgerlijke Rechtspleging zijn niet toepasselijk op vreemde Oosterlingen, zoo dikwijls de rechtsvorderingen gegrond zijn op de op hen toepasselijk verklaarde Europeesche wetgeving. (Stb. 55 — 79 art. 8.)

(2) Over de bijzondere strekking van dit reglement, vg. Bijbl. 157 en voor Soerakarta en Djokjakarta Stb. 1876 no. 140 jo 1888 no. 138;

1890 no. 76; 1892 no. 18.

(12)

EERSTE TITEL.

VAN DE UITOEFENING DER POLITIE EN DE OPSPORING VAN MISDRIJVEN EN OVERTREDINGEN IN HET ALGEMEEN.

1. Met de uitoefening der politie en de opsporing der mis- drijven en overtredingen onder de inlanders en daarmede Gelijkgestelde personen, zijn, volgens de onderscheidingen bij dit reglement gemaakt, de hierna volgende beambten belast, elk voor zooveel aangaat de uitgestrektheid van het grond- gebied waarover hij is aangesteld : (A. B. 27 ; Sv. 2 ; Inl. 4.)

lo. de dorpshoofden (hoofden der desa's en kampongs) en alle verdere ondergeschikte inlandsche politiebeambten, hoe ook genaamd, die welke over de particuliere lande- rijen gesteld zijn daaronder begrepen ; (Inl. R. 7 v., 14 v. ; Stb. 36—19-, 80-150; R. R. 7 1 ; B . W . 624.)

2o. de districtshoofden en de aan dezen toegevoegde beambten-, (Inl. R. 36 v.-, R.R. 70.J

3o. de inlandsche officieren van justitie (hoofddjaksa's en djaksa's; (Inl. R. 55 v., 6 3 ; R. O. 62.)

4o. de regenten, onder-regenten (rongo's) (*) en patih's; (Inl.

R. 65 v., 7 1 ; R.R. 69.)

5o. de residenten en assistent-residenten, (2) en voorts alle zoodanige ambtenaren, als daartoe in bijzondere gevallen bevoegd zullen worden verklaard (3); (Inl. R. 75 v.;

R. R, 6 8 ; Bijbl. 810, 1706, 2165, 2547.)

6o. alle andere beambten en personen, in zaken bij bijzondere (1) De onder-regenten (rongo's) bestaan niet meer.

(2) Zie voor het opsporen van opium-overtredingen de Stb. 1865 no. 84, 1874 no. 201, 1892 no. 80.

(3) Met het opsporen van opium-overtredingen in de residenten Madoera, Besoeki, Probolinggo en Pasoeroean en in de afdeeling Lombok der residentie Bali en Lombok ieder binnen zijn ressort;

do controleurs bij het binnenlandsch bestuur, de pembekel voor de politie in de nederzettingen van vreemdelingen in de onderafdeelin- gen West-Lombok en de mantri's politie, ook wanneer zij niet zijn toegevoegd aan een districtshoofd (Stb. 1897 no. 18.)

Met het opsporen van overtredingen in zake den accijns op het in- landsch gedistilleerd op Java en Madoera, de controleurs bij het Binnen- landsch Bestuur op Java en Madoera, de ambtenaren, gesteld ter beschik- king van de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera voor den tegengang van den sluikhandel in opium (Stb. 1898 no. 91.)

(13)

wettelijke voorschriften aan hunne waakzaamheid toe- vertrouwd. («) (Inl. R. 3 ; Stb. 53-86 art. 18 ; 71-166 art. 11 ; 75-261 art. 8 ; 76-191 art. 4; 76-262; 80-164; 81-66 art. 59; Bijbl. 2297, 2512, 2922.)

2. Met de uitoefening der politie, ieder in zijnen kring, zijn mede belast de hoofden der Mooren, Arabieren, Chineezen en andere vreemde oostersche volken, mitsgaders de hoofd- schouten, schouten, onderschouten en wijkmeesters, welke al- len, bij de opsporing der misdrijven en overtredingen, de bij

dit reglement ten aanzien van de dorpshoofden en de districts- hoofden gegeven voorschriften zullen in acht nemen, voor zoo- verre die bepalingen op hen toepasselijk kunnen zijn, en zich wijders zullen hebben te gedragen overeenkomstig de voor hen bestaande of later vast te stellen bijzondere voorschriften en instructien. (R.R. 7 3 ; R.O. 116; A.B. 27 ; Sv. 2 ; Inl. R. 3 2 ; Stb. 29-10, 6 1 ; 57-108; 82-332; 58-16; 29-10; 57-108.)

3. Elk ander openbaar beambte, die in de uitoefening zijner bediening kennis bekomt van eenig misdrijf, zal gehou-

(4) De ambtenaren der in-en uitvoerrechten (Stb. 1873 no. 241 en 1881 no. 192);

De ambtenaren tot tegengang van den sluikhandel in opium (Stb.

1876 no. 136; 1884 no. 42; 1898 no. 77);

De commandanten der oorlog-schepen, de gezaghebbers der schepen van de Gouvernements marine en die der gewapende en adviesboo- ten, zoomede de onder hunne bevelen gestelde personen, die daartoe door hen van eene opdracht zijn voorzien, tot tegengang van slaven- handel en zeeroof en tot het opsporen van overtredingen van de ver- bodsbepalingen betreffende invoer, uitvoer en vervoer over zee (Stb.

1849 no. 20; 1877 nos 180 en 181 en 1882 no. 115);

De commandanten van wachtschepen (Stb. 1842 no 31; 1878 no. 172);

De havenmeesters (Stb. 1885 no. 87 jo. no. 214);

De mantri's boschpolitie en boschwachters onder leiding der hout- vesters (Stb. 1897 no. 61);

De met de uitoefening van het algemeen en dagelijksch toezicht op de spoorwegdiensten belaste personen en de beë'edigde ambtena- ren, beambten en bedienden van den spoorweg (Stb 1895 no. 300 art. 230);

Het personeel der stoomtramwegen (Stb. 1893 no. 190 art. 68);

De ambtenaren van den post-en telegraafdienst en die van de in- en uitvoerrechten, voor zoover betreft overtredingen der bepalingen omtrent het verboden brievenvervoer (Art- 7 § 1 Stb. 1881 no. 139)

(14)

den zijn daarvan dadelijk bericht te geven aan den bevoegden ambtenaar van politie. (Sv. 6 ; Inl. R. 1 6^ ; Stb. 73-241 art 72;

80-164; 89-213; Bijbl. 2165, 2547.)

4. In geval van misdrijf of overtreding op heeterdaad ontdekt, is een ieder bevoegd den verdachte aan te houden en te brengen voor eenen der met de uitoefening der politie belaste beambten. (Sv. 26; Inl. R. 6, 12,44, 76; Bijbl. 2922, 3018.)

Deze laatsten zijn, in geval van ontdekking op heeterdaad, tot die aanhouding verplicht, alsmede tot de onmiddellijke aan- wending van alles wat dienstig kan zijn om het feit tot klaar- heid te brengen. (Sv. 2 5 ; Inl. R. 5, 16, 76; Stb. 80-164;

Bijbl. 1276.)

5. Ontdekking op heeterdaad heeft plaats, wanneer het feit, terwijl men het pleegt, of terstond nadat het gepleegd is, ontdekt wordt, of wanneer iemand terstond daarna als dader door het openbaar gerucht wordt vervolgd, of bij hem goederen, wapenen, werktuigen of andere voorwerpen worden gevonden, welke aanduiden, dat hij dader of medeplichtige is.

(Sv. 2 4 : Inl. R. 4 ; Bijbl. 2922.)

6. Een ieder die getuige is geweest van eenen aanslag, hetzij tegen de openbare rust of veiligheid, hetzij tegen iemands leven of eigendom, zal gehouden zijn daarvan kennis te geven aan den naastbij zijnden ambtenaar van politie. (Sv.

7 ; Inl. R. 4 ; Str. 64 v., 84, 86, 179: Inl. Str. 67 v., 91, 93, 180; Pol. R.E. 5 No. 4 ; Pol. R.I. 3 No. 4.)

T W E E D E TITEL.

VAN DE DORPSHOOFDEN EN ALLE VERDERE ONDERGE- SCHIKTE BEAMBTEN VAN POLITIE.

7. De dorpshoofden zijn, onder het toezicht en de bevelen der districtshoofden, belast met de zorg voor de openbare rust en veiligheid, en de handhaving der goede orde in hunne dorpen. (Inl. R. 1 1°, 2, 9 v., 11, 13 v., 16 v., 21 v., 25, 27 v., 29, 34, 37 v.)

8. Zij zijn verplicht éénmaal 's weeks op eenen gezetten dag voor hun districtshoofd te verschijnen, en aan dezen zoo

(15)

mogelijk een schriftelijk bericht te overhandigen, of anders mondeling verslag te doen van het voorgevallene in de laatst- verloopen week, voor zooverre zij daarvan niet reeds vroe- ger, overeenkomstig de volgende bepalingen van dezen titel, hebben moeten kennis geven.

Bij wettige verhindering zullen zij zich door een hun onder- geschikt beambte, of bij diens ontstentenis, door een ander bekwaam persoon kunnen doen vervangen.

Ter plaatsen waar eene wekelijksche verschijning der dorps- hoofden te bezwarend mocht zijn, zal het districtshoofd door den resident gemachtigd kunnen worden, om de dorpshoofden slechts ééns in de veertien dagen of ook maandelijks voor zich te doen verschijnen. (Inl. R. 7, 10, 13 v., 17, 21 v., 27, 33, 52, 295.)

9. De dorpshoofden moeten stiptelijk nakomen de bevelen die hun van hooger hand gegeven worden. (Inl. R. 2, 7, 37, 65, 75, 102.)

10. Zij zullen zooveel mogelijk beletten dat van andere, of meer dan de gewone wapenen voorziene personen, inzonder- heid des nachts, zonder een blijkbaar geoorloofd doel, vereenigd rondgaan, en in allen gevalle van hetgeen te dien aanzien plaats heeft, kennis geven aan het districtshoofd. (Inl R. 2, 7, 12, 39.)

11. Zij zullen in hunne dorpen eene nachtwacht oprichten en daartoe alle ingezetenen, tot de waarneming van die dienst geschikt, bij beurten oproepen.

Het is den dorpshoofden uitdrukkelijk verboden van het waarnemen dier wacht, zonder wettige redenen, vrijstelling te verleenen. (Inl. R. 7, 12, 3 9 ; Stb. 19—20 art. 3 ; 29—10 art. 31.)

12. De gestelde nachtwachten zullen alle lieden, die door het dragen of vervoeren van verdachte goederen, het drijven van buffels of ander vee, waarvan zij het bezit niet kunnen rechtvaardigen f1) of om eenige andere reden, grond geven tot het vermoeden, dat zij een strafbaar feit hebben gepleegd of voornemens zijn te plegen, moeten aanhouden en onverwijld

(1) Yeepassen Stb. 1863 — 84; 1875 - 226; 1891 — 142; 1892 — 181.

(16)

voor het dorpshoofd brengen. (Sv. 2 4 ; Inl. R. 1 1 , 1 3 , 1 6 , 3 3 , 39, 7 6 ; Pol. R. E. 4 No. 2 5 ; Pol. R. I. 2. No. 2 5 ; Stb.

63—84; 75—226; Bijbl. 1276, 1709.)

13. Het dorpshoofd zal de aldus aangehouden personen, binnen vier en twintig uren, met de in hun bezit gevonden goederen aan het districtshoofd overgeven, tenzij hem ten stelligste blijke, dat er geenerhande grond van vermoeden tegen den aangehoudene bestaat.

In geval van invrijheidstelling zal hij daarvan onverwijld, onder opgave der omstandigheden, zoo mogelijk door een schriftelijk verslag, en ariders mondeling, aan het districtshoofd kennis geven.

Buiten dit eenig geval mogen de dorpshoofden nimmer een in hechtenis genomen persoon op eigen gezag in vrijheid stel- len. (Inl. R. 2, 12, 44, 51.)

14. De dorpshoofden zullen de aangiften en aanklachten ontvangen van begane misdrijven en overtredingen.

Zij zullen naar de strafbare feiten, die aldus of op eenige andere wijze tot hunne kennis komen, met den meesten ijver onderzoek doen, ten einde de omstandigheden en de daders daarvan aan het licht te brengen, en zijn verplicht elkander daarin behulpzaam te zijn.

Van alle te hunner kennis gebrachte misdrijven en overtre- dingen, en van hetgeen door hen te dien aanzien is verricht doen zij ten spoedigste verslag aan het districtshoofd. (Inl.

R. 2, 6, 7, 9, 17 v., 21, 33, 40 v.)

15. De wapenen, werktuigen of andere voorwerpen, welke tot het plegen van eenig misdrijf gediend hebben, gelijk mede de gestolen goederen, en in het algemeen alle zoodanige zaken, welke door middel van misdrijf of overtreding zijn verkregen of voortgebracht, of uit anderen hoofde tot overtuiging kunnen dienen, zullen door hen in beslag genomen en aan het districts- hoofd overhandigd worden. (Sv. 3 0 ; Inl. R. 2, 272, 307.)

16. Behoudens het bepaalde bij artikel 12, mogen de dorps- hoofden nimmer op eigen gezag iemand in hechtenis nemen, dan alleen bij ontdekking op heeterdaad, of wanneer er ge- gronde vrees bestaat, dat verdachte personen zich door de vlucht aan de vervolging zullen onttrekken. (Inl. R. 5, 13, 33, 51.)

(17)

In alle gevallen van gevangenneming zullen zij den verdach- te, binnen vier en twintig uren na de aanhouding, voor het districtshoofd doen brengen, met de getuigen en al wat tot bewijs van het gepleegde feit kan dienen. (Inl. R. 2 , 44,76;

Bijbi. 1276, 1709.;

17. Wanneer een lijk gevonden wordt, zal het betrokken dorpshoofd, indien de oorzaak van den dood onbekend is of verdacht voorkomt, zich terstond begeven naar de plaats waar zoodanig lijk zich bevindt, en na den staat daarvan voor- loopig onderzocht te hebben j dadelijk van zijne bevinding ken- nis doen geven aan het districtshoofd, terwijl hij tot aan diens komst het lijk zal doen bewaken, opdat alles zoolang onver- anderd blijve in den staat waarin het gevonden is ; behoudens evenwel het bepaalde bij artikel 19. (Sv. 3 6 ; Inl. R. 2, 8, 14, 21, 33, 41, 42.)

Indien het gevonden lijk dat van eenen onbekende is, zal hij de hoofden der naburige dorpen dadelijk doen kennis dra- gen van de plaats gehad hebbende ontdekking en van de kenteekenen van het lijk.

18. In afwachting der komst van het districtshoofd, of van eenen beambte die hem vervangt, zal het dorpshoofd op de plaats zelve en elders, waar dit met vrucht schijnt te kunnen geschieden, alle mogelijke inlichtingen omtrent de toedracht der zaak trachten in te winnen, en zich niet slechts in het bezit stellen van alle voorwerpen, welke dienstig kunnen zijn om de waarheid aan het licht te brengen, maar zich ook verze- keren van de verdacht voorkomende personen, en dezen tot aan de komst van het districtshoofd in dier voege doen bewa- ken, dat zij niet met elkander, noch met andere personen in overleg of verstandhouding kunnen treden.

Het dorpshoofd zal de aldus aangehouden personen onder- vragen aangaande hunne tegenwoordigheid op de plaats des misdrijfs, en hunne schuld of deelneming daaraan; in- dien er ooggetuigen ter plaatse aanwezig zijn, zal hij hen aan dezen ter herkenning voorstellen, en wanneer zij hun aanwezen op eene andere plaats, dan die des misdrijfs, of wel het wettig verkrijgen van de bij hen gevonden verdachte goederen beweren mochten, zal hij reeds aanstonds

(18)

zooveel mogelijk onderzoek doen naar de waarheid dier opgaven.

Indien de verdachte personen of sommige hunner niet heb- ben kunnen worden aangehouden, zal het dorpshoofd zijne ambtgenooten in de naburige dorpen onverwijld doen kennis dragen van alle omstandigheden, die tot de opsporing der schuldigen kunnen leiden.

Zoodra het districtshoofd of een ambtenaar van zijnentwege op de plaats is aangekomen, zal het dorpshoofd zich onder diens bevelen stellen. (Inl. R. 2, 7, 16, 17, 21, 41 v., 7 6 ; Sv. 36.)

19. Indien de mogelijkheid schijnt te bestaan, dat er nog leven is in het zich als levenloos voordoende lichaam, zullen de naar den aard der omstandigheden meest gepaste middelen en voorzorgen worden aangewend, en zoo mogelijk de hulp van eenen geneeskundige dadelijk worden ingeroepen. (Sv. 35 v.: Inl. R. 2, 17, 42.)

20. In het water gevonden menschelijke lichamen zullen daaruit onverwijld worden opgehaald en, wanneer die geene gewisse kenteekenen des doods vertoonen, op de voorschreven wijze behandeld worden.

Tot de aanwending van de te dezen bedoelde middelen en voorzorgen zal terstond worden overgegaan niettegenstaande er nog geen dorpshoofd of ander politie-beambte op de plaats tegenwoordig zij. (Inl. R. 19.)

21. Het dorpshoofd is mede verplicht om zich naar de plaats van het gebeurde te begeven, en het districtshoofd daarvan onmiddellijk bericht te doen toekomen, in geval van moord, dood- slag, zware verwonding, brandstichting, roof, diefstal met braak, en alle andere misdrijven welke zichtbare sporen achterlaten.

Het bepaalde bij artikel 18 is in alle die gevallen toepasse- lijk. (Inl. R. 2, 17, 41.)

22. Ook bij het ontstaan van brand, die niet aan kwaad- willigheid is toe te schrijven, zal het dorpshoofd daarvan on- verwijld kennis geven aan het districtshoofd.

In ieder geval zal hij alle middelen aanwenden om den brand meester te worden. (Inl. R. 8, 33.)

23. De dorpshoofden zullen stiptelijk toezien, dat de bewo-

(19)

ners der dorpen geene personen, niet tot hun dorp behoorende, des nachts herbergen zonder hunne voorkennis en toestemming.

Bij ontdekking, dat zulks heeft plaats gehad, zal hiervan door de dorpshoofden dadelijk worden kennis gegeven aan het districtshoofd. fini. R. 2, 8, 29, 33; Pol. R. E. 3 No. 3 ; Pol.

R. I. 1 No. 3.)

24. De dorpshoofden zijn gehouden om, daartoe verzocht, de goederen van reizigers onder hunne bewaring te nemen, en zijn voor de hun alzoo toevertrouwde goederen aansprake- lijk. (B.w. 1694 v.)

25. Zij zullen zich beijveren om onder hunne onderhoori- gen rust en eensgezindheid te bewaren, en alle aanleiding tot oneenigheid en twist uit den weg te ruimen.

Geringe geschillen, blootelijk bijzondere belangen der dorp- bewoners ten onderwerp hebbende, zullen zij zooveel mogelijk, met onpartijdigheid en in oveileg met de oudsten van het dorp, in der minne trachten bij te leggen. (Ini, R 7, 26, 35, 134.)

26. Indien de geschil hebbende personen niet bewogen kun- nen worden om in eene minnelijke schikking te treden, of wanneer de geschillen van zulk eenen ernstigen aard zijn, dat de oplegging van eenige straf of vergoeding te pas zoude kun- nen komen, zullen de dorpshoofden de partijen verwijzen naar het districtshoofd. (Ini. R. 25.J

27. Zij zullen op een of meer daartoe bestemde registers nauwkeurig aanteekening houden van de namen, het beroep en, zooveel mogelijk, van den ouderdom van alle inwoners die tot hunne dorpen behooren ; mitsgaders van de ver- anderingen in den staat der bevolking ten gevolge van geboorte, huwelijk, overlijden, vertrek en andere oorzaken.

(Ini. R. 29.)

Van deze registers zullen zij op den vastgestelden verschijn- dag een uittreksel, betreffende het sedert de laatste verschij- ning voorgevallene, aan het districtshoofd overhandigen. (Inl.

R. 23, 28, 31, 36, 53; Stb. 29-10 art. 33 v., id. art. 21v;Bijbl.

1265.)

28. Ingevolge Stb. 1870 no. 165 wordt dit artikel aldus gelezen :

(20)

Indien het dorpshoofd tot het houden van die registers niet in staat is, zorgt hij dat zulks door den dorps-priester of schrijver gedaan worde. (Inl. R. 27, 53.)

29. De dorpshoofden mogen aan niemand toestaan zich, bui- ten verlof van het districtshoofd, onder het gebied hunner dorpen neder te zetten, dan wanneer twee der meest gegoede ingezetenen verklaren degenen die zich onder hen wenschen te vestigen, te kennen voor goede en onschadelijke personen. (Inl. R. 36.)

Van de ter inwoning toegelaten personen zal melding wor- den gemaakt op de bij artikel 27 omschreven registers. (Inl.

R. 23, 31, 36.)

30. De districtshoofden zullen hebben te waken, dat nie- mand zich buiten den omtrek der dorpen vestige, zonder vooraf daartoe hunne vergunning te hebben bekomen, welke niet zal worden verleend dan nadat het betrokken dorpshoofd door hen zal zijn gehoord. (Inl. R. 36, 5 4 , 6 7 ; Stb. 67—114.)

Indien het nuttig of noodig mocht voorkomen de aldus ont- stane gehuchten onder een afzonderlijk bestuur te brengen, zal het districtshoofd, na het betrokken dorpshoofd te hebben gehoord, deswege eene schriftelijke voordracht doen aan den regent, die dit stuk, onder mededeeling van zijn gevoelen, zal doen toekomen aan den resident. (Inl. R. 31 ; Stb. 74-79.)

31. Daar waar de bepalingen der beide voorgaande arti- kelen uit hoofde van plaatselijke of andere omstandigheden niet kunnen worden nageleefd, zal de resident de meest gepaste maatregelen nemen ter voorkoming der nadeelen, welke voor het richtige beheer der politie uit het verspreid wonen der ingezetenen zouden kunnen ontstaan.

32. Ten aanzien van de toelating en nederzetting der Chineezen, Arabieren en andere niet tot de eigenlijk gezegde inlandsche bevolking behoorende personen, zullen de bijzondere daaromtrent bestaande of later uit te vaardigen verordeningen worden in acht genomen. (Inl. R. 2 ; Stb. 20-27 ; 21-4; 32-23;

35-37; 37-58; 38-40; 46-24; 70-80 ; 71-130; 66-57, 101; 71-14ö' 146; 72-9, 83, 1 4 1 ; 73-83, 141, 167; 74-112, 133, 179,180;

75-59, 6 9 ; 76-161, 183; 78-151, 264; 80-94, 9 5 ; 81-12,140- 82-112; 83-126, 140; 84-22, 6 1 ; 85-32, 176, 199; 86-138,' 184, 190, 202, 2 3 1 ; 87-100; 89-20, 204; 90-11.)

(21)

Hetzelfde geldt met opzicht tot het zieh metterwoon ne- derzetten van inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op particuliere landerijen. (Stb. 36-19; B . W . 624.)

33. In de districten waar politie-beambten zijn aangesteld, welke onder het districtshoofd, doch boven de dorpshoofden staan, zullen de laatstgemelden de bevelen van de districts- hoofden, en deze de berichten en verslagen, en wat verder volgens de bepalingen van dezen titel aan de districtshoofden

moet worden opgezonden, door tusschenkomst dier beambten ontvangen.

De dorpshoofden blijven in allen gevalle verplicht tot per- soonlijke verschijning voor het districtshoofd ingevolge artikel 8. (Inl R. 7 v., 9, 13 v., 18, 21 v., 27, 29.)

34. De dorpshoofden zijn in het algemeen verantwoorde- lijk voor de nadeelige gevolgen der feiten, welke zij ambts- halve hadden behooren voor te komen of tegen te gaan, voor zooverre zij daartoe bij machte zijn geweest. (Inl. R. 7, 38.) 35. Zij zullen in overleg treden met de oudsten van hunne dorpen omtrent alle zaken, waarin de inlandsche zeden en gebruiken zoodanige raadpleging vereischen

DERDE TITEL.

VAN DE DISTRICTSHOOEDEN EN DE AAN DEZEN TOE- GEVOEGDE BEAMBTEN.

36. De districtshoofden zijn, onder het toezicht en de beve- len van den regent, belast met de richtige uitoefening der politie in hun gebied, en daarvoor verantwoordelijk. (R. R. 70;

Stb. 67-58, 114, 125, 146; 7 4 - 7 2 , 73, 74, 93;'Bijbl. 2368.) Zij zullen ook de bevelen die hun door den resident of den assistent-resident, hetzij onmiddellijk, hetzij door tusschen- komst van den regent worden gegeven, stiptelijk nakomen en ten uitvoer brengen. (Inl. R, 1 2°, 2, 7, 9, 13 v., 17 v., 2 1 , 23, 27, 29 v., 46, 54, 65, 93 v., 203a; Stb. 74-72, 73, 74, 93; R. R. 70.)

37. Zij zijn verplicht om, betreffende de geregelde hand- having der politie, duidelijke en volledige voorschriften en bevelen te geven aan de hun ondergeschikte dorps- en andere

(22)

politie-hoofden, alsmede om deze nauwkeurig bekend te ma- ken met, en gedurig te herinneren aan de verplichtingen, die ingevolge dit reglement op hen rusten, fini. R. R. 7, 9, 33.) 38. Zij zullen zoo vaak doenlijk de verschillende deelen van hunne districten bezoeken, ten einde na te gaan of de hun ondergeschikte beambten, bepaaldelijk ook de dorpshoofden, in allen opzichte aan hunnen plicht voldoen. De daarin nalatige hoofden zullen door hen vermaand, of indien het plichtverzuim

„ van eenen ernstigen aard is, bij den regent verklaagd worden.

(Ld. R. 34; Stbl. 67-58, 114, 146.)

39. De districtshoofden zorgen voor de behoorlijke plaat- sing van wachthuizen, en voor de billijke verdeeling en stipte waarneming der wachten langs de wegen ; alles overeenkom- stig de voorschriften, die hun door den regent, in overeemstem- ming met de bevelen van den resident of, in de afdeelingen, van den assistent-resident gegeven worden. (Ini. R. 36, 65, 74.)

De bepalingen van artikel 12 zijn op de te dezen bedoelde wachten en de door hen gedane aanhoudingen toepasselijk.

40. Zij zullen met den meesten ijver onderzoek doen naar alle misdrijven en overtredingen, die tot hunne kennis komen, de daders trachten op te sporen, en alle verzamelde inlichtin- gen schriftelijk aan den regent mededeelen. (Ini. R. 2, 8, 13 v., 17 v., 21, 23, 26, 33, 41 v., 52, 54.)

41. Zoodra het districtshoofd kennis heeft bekomen van het plegen van eenig misdrijf hetwelk zichtbare sporen achter- laat, zal hij, of bij wettige verhindering, het hem in gezag onmiddellijk opvolgend hoofd, zich dadelijk begeven naar de plaats waar zoodanig misdrijf is gepleegd, en van zijne bevin- ding relaas opmaken, hetwelk aan den regent zal worden opgezonden. fStb. 67 — 58, 146.)

Met opzicht tot het door hen te bewerkstelligen onderzoek, zullen de districtshoofden zich gedragen overeenkomstig de voorschriften van den vorigen titel, voor zooverre die op hen toepasselijk kunnen zijn. (Sv. 3 6 ; Ld. R. 2, 17, 18, 21, 42 v., 44, 54, 245, 295.)

42. Bericht ontvangende, dat er een lijk gevonden, of dat iemand eenen gewelddadigen dood gestorven is, waarvan de oorzaak onbekend is of verdacht voorkomt, zal het districts-

(23)

hoofd, en bij wettige verhindering van dezen, het op hem volgend hoofd, zich terstond, vergezeld van twee dorpshoofden als getuigen, en zoo mogelijk van eenen geneeskundige, bege- ven naar de plaats waar zich het lijk bevindt, ten einde dit met de meeste nauwkeurigheid te schouwen. Hij zal van deze schouwing opmaken en met de getuigen onderteekenen een relaas, waarin zullen worden opgegeven de staat van het lijk, de wonden en andere beleedigingen daaraan zicht- baar, en alle verdere omstandigheden, die eenig licht over de oorzaak van den dood verspreiden kunnen. Dit relaas zal, zoo spoedig mogelijk, onder overlegging eener schriftelijke, door hem onderteekende opgave van de door het betrokken dorpshoofd gegeven, of van elders bekomen inlichtingen, en met de in beslag genomen stukken van overtuiging, zoo die er zijn, den regent worden toegezonden.

Indien een geneeskundige bij de schouwing tegenwoordig is geweest, zal deze een afzonderlijk verslag (visum repertum) opmaken en door zijne handteekening bekrachtigen. Dit verslag zal met het relaas van het dorpshoofd aan den regent worden ingezonden. (Sv. 36 v.; Ini. R. 2, 17, 2 1 , 41, 52, 54, 245, v., 2 9 5 ; Bijbl. 1701; Stbl 67 — 58, 146.)

43. Indien bij de schouwing reeds voldoende aanwijzing van schuld tegen iemand bestaat, zal het districtshoofd den verdachten persoon in verzekerde bewaring nemen, en hem gelijktijdig met de bij het vorige artikel vermelde stukken aan den regent opzenden, fini. R. 2, 18, 44, 48, 50 v., 54, 76; Bijbl. 1276, 1709; Stb. 67 — 58, 146.)

44. Buiten het geval bij het vorige artikel voorzien, en in het algemeen van ontdekking op heeterdaad, en behoudens het bepaalde bij het volgende artikel, mogen de districtshoof- den niemand op eigen gezag in hechtenis nemen, doch zullen zij onverwijld, onder overlegging der tot de zaak betrekkelijke relazen en andere stukken, een nauwkeurig verslag aan den regent doen toekomen en diens bevelen vragen en inwachten.

(Tnl. R. 2, 16, 46, 50, 52, 54, 60, 67; R.R. 8 5 ; Bijbl. 1276.) 45. Wanneer eenig misdrijf is gepleegd, en er reden is om te vreezen, dat de als daders of medeplichtigen verdachte personen, op vrije voeten blijvende, ontvluchten zouden, zullen

(24)

zij die personen kunnen in bewaring nemen en voor den regent doen geleiden. De districtshoofden zullen in het gebruik ma- ken van deze bevoegdheid met omzichtigheid moeten te werk gaan. (Lil. R. 2, 44, 48, 54, 76.)

46. De districtshoofden van het boven hen gesteld gezag een schriftelijk bevel ontvangende tot het doen eener inhech- tenisneming, zullen daaraan zonder verwijl gevolg geven. (Ini.

R. 2, 3, 36, 47 v., 50, 54, 76; Stb. 80-164.)

47. Tot het vatten der in hechtenis te nemen personen kunnen zij zich bedienen van de tusschenkomst der dorpshoof- den en, zoo noodig, den bijstand vorderen der inwoners van het dorp, binnen welks omtrek of in welks nabijheid de aanhouding moet geschieden. (Lal. R. 2, 9, 43, 46, 4 8 ; Pol.

R. E. 4 No. 1; Pol. R. I. 2 No. 1.)

48. (!) De districtshoofden zullen bij elke gevangenneming C1) Bij Stb. 1891 no. 217 en 1895 no. 139 wordt bepaald:

Wanneer krachtens de machtiging bedoeld in Stb. 1894 no. 216 in eenige contrôle-afdeeling van Java en Madoera of in eenig bepaald aangewezen gedeelte daarvan de rechtsmacht, bedoeld bij art. 110 R. O., door den Gouverneur-Generaal aan den controleur dier afdee- ling is opgedragen, (zie het hierop volgend Stb. 1898 no 198), dan worden, voor zooveel die afdeeling of het bepaald aangewezen ge- deelte dier afdeeling betreft, met afwijking in zooverre van de artikelen 48, 79, 80, 81, 84, 89 en 372 lul. E. en van art. 10 Inl.

Str. ten aanzien der overtredingen, bedoeld in art. 110 van het Regle- ment op de R. O., doch overigens met opvolging voor zooveel noo- dig van de verdere bepalingen van laatstgenoemd Reglement, de volgende regelen in acht genomen:

I. Bij de opzending der stukken door de districtshoofden aan den Regent, overeenkomstig artikel 48 Inl. R. worden de getuigen niet meegezonden.

II. Bij de bemoeiingen van den Resident, hem in de artikelen 79, 80 en 84, alinea 1, van het in § I genoemde Reglement opgedra- gen, wordt geene verschijning van den verdachte bevolen en&wordt deze ook niet door den Resident ondervraagd, zullende de laatstge- noemde zich bepalen tot de kennisneming van de hem door den Re- gent toegezonden stukken.

Op gelijke wijze wordt gehandeld door de Assistent-Residenten, aan wie de Resident, overeenkomstig art 89 van hetzelfde reglement, zijne bevoegdheden ten deze heeft overgedragen.

III. Na het onderzoek, bedoeld in artikel 84 van het in § 1 genoemde Reglement, zooals dit volgens de vorige paragraaf dezer ordonnantie

(25)

daarvan een relaas opmaken, en aanteekening houden van den naam en de woonplaats der personen, die in de zaak als getuigen kunnen dienen, en van den zakelij ken inhoud hunner verklaringen.

Dat relaas en die aanteekening zullen door hen met den gevan- gene aan den regent worden opgezonden, aan wien zij tevens, wanneer de opzending daarvan niet reeds vroeger heeft plaats gehad, zullen doen toekomen de bij hen ingekomen en de door hen opgemaakte relazen benevens alle voorwerpen die tot bewijs van het misdrijf kunnen dienen, zoo als gestolen en geroofde goederen, wapenen en dergelijke.

Wanneer het belang der justitie zulks vordert, zullen de districtshoofden de voorloopig door hen ondervraagde getuigen, gelijktijdig met den gevangene, voor den regent kunnen doen verschijnen. (Inl. R. 2, 43 v., 49, 54, 58, 68, 258, 272, 307, 431.) De aldus opgezonden getuigen hebben recht op reis- en ver- zal zijn gehouden, gelast de Eesident of de daartoe bevoegd verklaar- de Assistent-Resident den betrokken Controleur van de zaak kennis te nemen en daarin uitspraak te doen, tenzij hij de zaak aan zich trekke, om zelf daarin, na verhoor van den verdachte, te beslissen.

(Stb. 1898 No. 151.)

IV. De controleur is verplicht geregeld, op bepaalde tijdstippen en ten minste eenmaal 's maands, het register van zijne beslissingen, voor zooveel noodig vergezeld van een schriftelijk verslag dienaan- gaande, aan den Resident te doen toekomen,

"Wanneer de te behandelen zaken door eenen Assistent-Resident naar hem worden verwezen, geschiedt de indiening van het register door diens tusschenkomst.

V. De werkzaamheden, vermeld in artikel 369 van het in § I hiervoren bedoeld Reglement, worden bij de aan den controleur op- gedragen rechtspraak verricht door den hem toegevoegden Inlandschen schrijver, als adjunct van den betrokken Hoofddjaksa of Djaksa;

zijne bevoegdheid bepaalt zich tot de contrôle-afdecling, waarin hij werkzaam is, of het bepaald aangewezen gedeelte daarvan.

VI. De verplichting, bedoeld bij artikel 372 van het in § I genoem- de reglement, geldt ook voor de in deze ordonnantie bedoelde con- troleurs en adjuncten van de Hoofddjaksa's en Djaksa's.

VII. De door de in deze ordonnantie bedoelde controleurs opge- legde straffen van tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon en van gevangenis, kunnen worden ondergaan, zoowel ter plaatse der veroordeeling overeenkomstig art. 10 Inl Str.

als ter hoofdplaats van de afdeeling of van het gewest.

(26)

blijfkosten, ingevolge het deswege bestaande of nader vast te stellen tarief. (Stb. 84 — 143 ; 98 - 103.)

49. Wanneer het district van waar een gevangene moet worden opgezonden, niet grenst aan het district waarin de woonplaats van den regent gelegen is, zal de gevangene, ter verdere opzending aan den regent, worden overgegeven aan het hoofd van het naastbij gelegen district, en zoo vervolgens, totdat hij de hoofdplaats van het regentschap bereikt zal hebben. (Inl. R. 43, 45, 48.)

50. Geen gevangene mag langer dan driemaal vier en twintig uren door het districtshoofd worden aangehouden al- vorens te worden opgezonden, dan alleen in geval van ziekte of onmogelijkheid van vervoer. (Inl. R. 43 v , 46; Stb. 60—84;

Bijbl. 970.)

51. De districtshoofden zullen nimmer op eigen gezageenen gevangene ontslaan, maar de redenen van ontslag, onder op- zending van den gevangene, aan den regent moeten voordra- gen. (Inl. R. 13, 16, 54; Stb. 67—58, 116.)

52. Zij zijn verplicht ééns in de veertien dagen, op eenen daartoe gestelden dag, voor den regent te verschijnen, ten einde diens bevelen te ontvangen, en aan hem verslag

(f) Bij Stb. 1898 no. 198 is voorts bepaald:

Art. 1. De rechtsmacht, bedoeld bij artikel 110 van het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Neder- landsch-Indië, vastgesteld bij het Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 (Indisch Staatsblad 1847 no. 23), zooals dit artikel gelezen wordt krachtens het Koninklijk besluit van 5 Maart 1869 (Indisch Staatsblad 1870 no 152), wordt uitgeoefend door den controleur bij het Binnen- landsch Bestuur in elk der contrôle-afdeelingen :

a. Salatiga der residentie Semarang;

b. Djaboeng (Modjokerto) en Karang' Geneng (Sidajoe) der resi- dentie Soerabaja, — in laatstgenoemde contrôle-afdeeling, voor zoover betreft de desa's, gelegen bezuiden de Solo-rivier;

e. Zuid-Bangkalan der residentie Madoera, met uitzondering van de onderdistricten Kamal, Labang, Kwanjar en Trajah;

d. Noord-Soemenep der residentie Madoera.

Art. 2. Deze ordonnantie wordt geacht in werking te zijn getre- den voor de in artikel 1 letters b ea c genoemde contrôle-afdeelingen op 3 Juli 1895 en voor ieder der in letters a en d genoemde contrôle- afdeelingen respectievelijk op 2 September en 1] October daaraan- volgende. (Vg. Stb. 1895 nos. 140 en 222.)

(27)

te doen van al het voorgevallene in de twee laatstverloopen weken, voor zooverre dit betrekking heeft op het beheer der politie, en daarvan niet reeds vroeger, overeenkomstig de bepalingen van dezen titel, aan den regent is kennis gegeven.

Indien de afgelegenheid van enkele districten de geregelde persoonlijke verschijning van de hoofden daarvan te bezwarend mocht doen zijn, zal de regent, met voorkennis en bewilliging van den resident, aan zoodanige districtshoofden kunnen ver- gunnen om het veertiendaagsch verslag schriftelijk in te zenden.

(Inl. R. R. 8, 36, 38, 40 v., 43 v., 48, 5 1 , 54, 67, 99, 122;

Stb. 67-58, 114, 146; 70-123; 79—317; 95-35, 36 (')• ) 53. Zij zullen de opgaven welke hun, ingevolge artikel 27 en 28, door de dorpshoofden aangaande den staat der be- volking worden gedaan, zorgvuldig verzamelen, daaruit voor elk afgeloopen jaar eenen algemeenen staat voor hun district opmaken, en dien binnen de drie eerste maanden van het in- getreden jaar aan den regent toezenden. (Inl. R. 29 v., 54, 6 9 ; Stb. 67-58, 146; 70—123; 95-35, 36 ('). )

54. Daar waar geene regenten noch onder-regenten (2) zijn, staan de districtshoofden onder het onmiddellijk toezicht van den resident, of assistent-resident, op welke laatsten het hier- voren bepaalde omtrent de regenten alsdan toepasselijk is.

(Inl. R. 73; Stb. 67-58, 146; 70-123, 199; 71-45.)

VIERDE T I T E L . (Stb. 1895-36. (i))

VAN DE INLANDSCHE OFFICIEEEN VAN JUSTITIE (HOOFDDJAKSA'S EN DJAKSA'S.)

55. In elk regentschap, en waar geene regentschappen (') Bij Stb. 1893 no. 3î is bepaald als volgt:

Art 1'. In de d'stricten Salatiga, Tengaran, Ambarawa en Oengaran (residentie Semarang) zijn ten opzichte van de politie en justitie alle voorschriften van het Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madoera geldende voor den regent, van toepassing op den patih, die in genoemde districten den regent vertegenwoordigt.

Art. 2. Het regentschapsgerecht van het regentschap Semarang houdt zitting, voor zooverre de districten Salatiga en Tengaran be- treft, ter hoofdplaats Salatiga, en voor zoover de districten Ambarawa en Oengaran betreft, ter hoofdplaats Ambarawa.

(2) Zie noot bij art. 1 4°.

(28)

bestaan, bij eiken landraad, zal een inlandsch officier van justitie worden aangesteld. (R. O. 62, 114-, Bijbl. 18, 1031,

2368, 2495.)

Deze ambtenaren voeren den titel van hoofddjaksa, voor zoo- verre zij op de hoofdplaatsen der residentien zijn gevestigd, en elders dien van djaksa. (Inl. R. 56 v. -, Stb. 61-29; 6 7 - 1 2 5 . ) Aan de hoofddjaksa's en djaksa's kunnen adjuncten worden toegevoegd, die alsdan bevoegd zijn om hen in alle hunne

ambtsverrichtingen te vertegenwoordigen. (Inl. R. 78.)

Waar thans buiten de hoofdplaatsen inlandsche officieren van justitie gevestigd zijn, welke den titel van hoofddjaksa voeren, zullen die ambtenaren deze benaming kunnen behou- den ; hunne bevoegdheid en ambtspliehten zullen daardoor geene verandering ondergaan, maar volkomen gelijk blijven aan die der overige djaksa's. (Inl. R. 1 3 ' , 56; Stb. 89—130.)

56. De hoofddjaksa's zijn onmiddellijk ondergeschikt aan de residenten, en ontvangen van en door dezen de tot de uit- oefening hunner bediening betrekkelijke bevelen. (R. O. 62 al.

2 ; Inl. R. 75^ 78, 83, 87; Bijbl. 3974.)

Op de plaatsen waar afzonderlijke assistent-residenten voor de politie zijn aangesteld, zijn de hoofddjaksa's ook aan dezen ondergeschikt.

57. De djaksa's zijn, behoudens het hooger gezag van den resident, ondergeschikt aan de regenten, en verplicht de beve- len na te komen welke hun door laatstgenoemden, hetzij uit eigenen hoofde, hetzij op last van den resident, gegeven worden. (Inl. R. 6 5 ; Stb. 6 7 - 5 8 , 146.)

58. De hoofddjaksa zal, binnen de vier en twintig uren nadat een beklaagde ter hoofdplaats der residentie gevankelijk is overgebracht, hem verhooren en daarvan een schriftelijk

verbaal opmaken; te dien einde zal de regent hem onmiddellijk van de aankomst van den gevangene verwittigen, en hem de tot diens zaak betrekkelijke stukken in handen geven. (Inl.

R. 48, 61, 68, 79, v , 245 v.; Bijbl. 2017, 2368, 3168;

Stb. 67-58, 146.)

59. Bij dit verhoor zal aan den gevangene worden afge- vraagd of hij getuigen tot zijne ontlasting wenscht te doen hooren, en zoo ja, welke die zijn.

(29)

Van deze vraag en het daarop gegeven antwoord wordt door den hoofddjaksa aanteekening gehouden in het proces-verbaal-

De verklaringen der met den gevangene opgezonden getui"

gen, zullen mede onverwijld door hem worden ingenomen en in geschrifte gebracht. (Inl. R, 48, 245 v., 249, 2 5 8 ; Bijbl. 2017.)

Indien de gevangene zich tot zijne verdediging beroept op zijn aanwezen elders ten tijde dat het misdrijf is gepleegd geworden, of beweert dat hij de in zijn bezit gevonden ver- dachte voorwerpen op eene wettige wijze heett verkregen, zal hij bepaaldelijk worden uitgenoodigd om de getuigen op te geven, die zijne opgaven zouden kunnen staven, en zal naar de gegrondheid dier opgaven het vereischte onderzoek gedaan worden. (Inl. R. 61, 68, 79.)

60. Na het bij het vorige artikel bedoelde verhoor zullen de stukken van het voorloopig onderzoek worden ingediend aan den resident, en zal, bij diens eerstkomende in artikel 80 vermelde zitting, de gevangene voor hem gebracht worden.

(Inl. R. 245 v.; Bijbl. 1356)

61. De ter hoofdplaats der residentie-afdeelingen gevestigde djaksa's zullen de aldaar gevatte of derwaarts gevankelijk overgebrachte beklaagden op gelijke wijze verhooren, als ten aanzien der hoofddjaksa's bij artikel 58 en 59 is bepaald.

Vervolgens doen zij de door den regent in hunne handen gestelde stukken, met de processen-verbaal van de gehouden verhooren, aan den assistent-resident toekomen, ten einde door dezen worde gehandeld overeenkomstig artikel 80. (Inl. R. 62, 68, 74.)

62. De niet ter hoofdplaats der residentie of van eene der afdeelingen gevestigde djaksa's zijn verplicht, de bij het laatste lid van het vorige artikel bedoelde stukken onverwijld te stellen in handen van den regent, ter verdere opzending over- eenkomstig het bepaalde bij het tweede lid van artikel 68.

(Inl. R. 65.)

63. Onverminderd de verplichtingen te dien aanzien rus- tende op de overige politiebeambten, zijn de djaksa's mede bevoegd en verplicht tot de nasporing van alle misdrijven en overtredingen, voor zooverre die gepleegd zijn in de plaatsen

(30)

waar die officieren gevestigd zijn. (Inl. R. 1 1° en 3°, 55-, Stb. 57-58, 146.)

Zij zijn bovendien verplicht om zich, tot het bewerkstelli- gen van een gerechtelijk onderzoek, buiten de plaats waar zij gevestigd zijn te begeven, indien hun daartoe door den regent de last wordt opgedragen. (Bijbl. 715.)

64. De hoofddjaksa's en djaksa's hebben het dagelijksch toezicht over de gevangenissen op de plaatsen waar zij gevestigd zijn; zij zorgen voor de goede bewaring en behandeling der gevangenen.

Zij zullen een nauwkeurig register houden van de gevan- genen, en daarop dagelijks en zonder het minste verwijl, aan- teekenen alle personen die in de gevangenis gebracht worden, met vermelding op wiens last en uit welken hoofde zulks geschiedt.

Zij zullen gelijkerwijs op hetzelfde register aanteekening houden van de gevangenen die ontslagen of naar elders over- gebracht worden, met vermelding van de autoriteit die daartoe last gegeven heeft.

Van al hetgeen te dien aanzien voorvalt geven zij dagelijks kennis aan den regent, gelijk mede op de hoofdplaatsen der residentien aan den resident, en op die der residentie-afdeelingen aan den assistent-resident. (Inl. R. 56, 70, 90, 2 1 2 ; Sv. 362 v . ; Stb. 71-78.)

V I J F D E T I T E L . (Stb. 1895-36. O )

VAN DE REGENTEN, ONDER-REGENTEN (RONGO'S) (2) EN PATIH'S (Stb. 70-123 jo 71-45.)

65. * De regenten zijn, onder de bevelen van den resident, belast met de zorg voor de handhaving der politie in hunne regentschappen, en met het toezicht over de districtshoofden en verdere ondergeschikte beambten. (Stb. 67-58, 114, 125, 146; 70-123, 199; 71-45.)

Zij zullen diensvolgens nauwkeurig nagaan of de politie in (1) Zie noot bij art. 52.

(2) Zie noot bij art. 1 4°.

(31)

hun regentschap behoorlijk werkt, en of de hun ondergeschikte beambten zich in allen deele van hunnen plicht kwijten. (R.

R. 6 9 ; Inl. R. 1 4°, 36, 57, 71, 72 v., 74, 75; Stb. 67-58;

70-123; 71-45.)

66. Zij ontvangen alle aan hen ingediende verzoekschrif- ten en klachten. (R. R. 55.)

Alle bezwaren der ingezetenen over onrechtmatige of eigen- dunkelijke handelingen der politie-hoofden, worden bij hen ingebracht en door hen onderzocht; inzonderheid zullen zij zorgvuldig hebben toe te zien, dat in geen geval eenige be- kentenis door dwangmiddelen worde afgeperst. (Inl. R. 109 v.,

301 4°.)

Naar gelang van zaken nemen zij dadelijk de vereischte voorzieningen, of doen zij de noodige voorstellen aan den resident, aan wien zij van alles behoorlijk verslag geven. (Inl.

R. 73 v.; Stb. 67-58, 114, 146.)

67. Zij ontvangen alle rapporten en relazen van de dis- trictshoofden, en zenden die, behoudens het bepaalde bij het volgende artikel, zonder vertraging aan den resident. (Inl. R.

36, 39, 44, 48 v., 51 v., 53, 74, 78.)

In het geval voorzien bij artikel 44, doen zij onverwijld aan de districtshoofden de noodige bevelen toekomen, doch in belangrijke zaken vragen zij vooraf de instructien van den resident. (Inl. R. 74.)

68. Bij de aankomst van eenen gevangene ter hoofdplaats der residentie of van de residentie-afdeeling, geeft de regent daarvan dadelijk kennis aan den hoofddjaksa of djaksa, met gelijktijdige toezending der stukken welke tot de zaak be- trekking hebben, ten einde daarvan worde gebruik gemaakt bij het verhoor in artikel 58 vermeld.

Do niet ter hoofdplaats der residentie of van eene der af- deelingen gevestigde regenten zijn verplicht de voor hen gebracht wordende gevangenen, met de tot de zaak betrekkelijke stukken, vergezeld van hun schriftelijk bericht en advies en de door den djaksa gehouden verhooren, dadelijk op te zen- den aan den resident, of indien hun regentschap in eene af- deeling is gelegen, aan den assistent-resident. (Inl. R. 4 8 , 5 8 . 61, 62, 67, 74, 245.)

(32)

69. De staten, welke de regenten ingevolge artikel 53 van de districtshoofden ontvangen, worden door hen, zooveel noodig van hunne bedenkingen voorzien, aan den resident ingezonden. (Inl. E. 73 v., 99.)

70. De regenten hebben het toezicht over alle gevan- genissen in hun regentschap ; zij zijn gehouden die nu en dan te bezoeken, en van hunne bevinding aan den resident verslag te geven. (Inl. E, 64, 73 v., 9 0 ; Stb. 71—78.)

71. De onder-regenten (rongo's) (}) staan onder dezelfde verplichtingen, en hebben dezelfde bevoegdheid en macht als de regenten. (Inl. E. 65 v., 73.)

72. De regenten worden in alle hunne dienstverrichtingen, over het geheele regentschap, vertegenwoordigd door hunne patih's, welke verplicht zijn, namens de regenten, alle zoodanige werkzaamheden op zich te nemen, als hun door laatstgenoem- den worden opgedragen. (Inl. E. 65 v., 73.)

73. Waar geen regent of onder-regent bestaat, zullen de ver- plichtingen bij de voorgaande artikelen aan de regenten opge- dragen, door den resident of assistent-resident worden nage- komen, voor zooverre de bepalingen dier artikelen op dezen toepasselijk kunnen zijn. (Inl. E. 54, 65 v.; Stb. 70-—123.) 74. Behoudens de gelijke ondergeschiktheid van alle regenten in elke residentie aan den resident, treden in de afdeelingen de assistent-residenten, met opzicht tot de in dezen titel vervatte bepalingen, in de plaats van den resident dien zij vertegenwoordigen. (Stb. 76 — 114.)

ZESDE TITEL. (Stb. 1895—36. (?) )

VAN DE RESIDENTEN ENT ASSISTENT-KESIDENTEN.

75. De resident staat aan het hoofd der politie in zijne residentie, en is bevoegd om tot handhaving daarvan den bijstand der gewapende macht te vorderen.

De residenten zijn elkander te dien aanzien wederkcerig hulp en bijstand schuldig. (Sv. 2 2° en 3° ; Inl. E. 1 5°, 54, 56 v., 65, 77, 90 v.; Stb. 6 7 — 114.)

(1) Zie noot bij art. 1 4°.

(2) Zie noot bij art. 52.

(33)

76. Niemand mag zonder schriftelijk bevel van den resi- dent, of namens dezen van den assistent-resident, in hechtenis worden genomen, dan alleen in de gevallen bij dit reglement voorzien, waarin de bevoegdheid tot het doen van aanhoudin- gen uitdrukkelijk aan anderen is toegekend. (R. R 8 5 ; A.

B. 3 5 ; Ini. R. 4, 12 v., 16, 18, 21, 43 v., 45 v., 7 7 ; S v . 26 v.; Stb. 76-298; Bijbl. 1276, 1709, 2169, 3277; Str. 67, 257 v. ; Inl. Str. 75, 258.)

77 De residenten zijn verplicht, om op schriftelijke vorde- ring, hetzij van den procureur-generaal, hetzij van den offi- cier bij eenen der raden van justitie, of ook van eenen ande- ren resident, de als verdacht opgegeven personen, die zich in hunne residentien bevinden, in hechtenis te doen nemen, in welk geval de aanhouding geschiedt op de verantwoorde- lijkheid van hem die haar gevorderd heeft. (Inl. R. 7 5 ; Sv.

3, 20 v.; Stb. 65-94; 67-114; 76-298; 84-1, 67; R. 0.181.) 78. De residenten zullen zonder verwijl kennis nemen van de hun door de regenten, ingevolge artikel 67, toegezonden rapporten der districtshootden, en van de verdere daartoe be- trekkelijke stukken, en daarop naar bevind van zaken beschik- ken, na het gevoelen van den regent^ geraadpleegd en den hoofddjaksa gehoord te hebben. (Stb. 67-58, 146.)

Indien de zaak een nader onderzoek vereischt, stellen zij tot dat einde de stukken in handen van den hoofddjaksa, of van zoodanigen anderen beambte, als zij oordeelen daarmede te moeten belasten. (Inl. R. 55 v., 79, 89, 245; Stb. 80-164;

Bijbl. 1518.)

79. f1) Wanneer de resident in de bij het vorige artikel bedoelde rapporten, relazen en verdere bescheiden, of in de stukken van het nader daarop gedane onderzoek, genoegzamen grond vindt om een bepaald persoon rechtens verdacht te hou- den van zich te hebben schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, hetwelk gevangenis of eene zwaardere straf ten gevolge kan hebben, kan hij diens gevangenneming en opzending be- velen, en zal in zoodanig geval verder gehandeld worden over- eenkomstig het bepaalde bij artikel 58 en 59, terwijl, na afloop

(1) Zie noot bij art. 48.

(34)

van het aldaar vermelde verhoor, de algemeene voorschriften van de volgende artikelen zullen worden opgevolgd fini R

89, 245; Bijbl. 2169.) ™ S {

Ingevolge Stb. 1895 no. 90 wordt de tweede alinea tan dit artikel aldus gelezen:

Wanneer tegen het feit geldboete is bedreigd, zoomede wan- neer m het geval bij de voorgaande alinea bedoeld, gevangenne- ming niet wordt noodig geacht, kan de resident zoo noodi- de oproeping van den verdachte bevelen tegen een door hem te bepalen dag, en kan hij, ingeval van niet verschijning, ge- lasten dat de verdachte voor hem worde gebracht (R R 85-

Ini R. 80, 89, 245.) ' ' 80. (•) Ingevolge Stb. 1895 no 90 wordt dit artikel

aldus gelezen:

De resident doet wekelijks op een of meer bepaalde dagen na kennis genomen te hebben van de ter zake betrekkelijke stukken, de gevangenen, die laatstelijk ter hoofdplaats zijn opgevat of derwaarts overgebracht, voor zich brengen en onder vraagt hen in tegenwoordigheid van den Inlandschen officier- van justitie, evenzeer als de in de laatste alinea van het voor- gaand artikel bedoelde personen, wier oproeping is bevolen, en de getuigen, zoo deze aanwezig zijn. (Ini R 48 58 60

2165,

9,

25

3

47; I m ^

W

'

298

' ^ ^ * * ^ ^ * " '

81. Ingevolge Stb. 1895 no. 90 wordt dit artikel aldus gelezen :

Wanneer de resident van oordeel is dat er genoegzame grond bestaat tot vervolging van den verdachte, handelt hij in voege als bij de drie volgende artikelen is voorgeschreven (Ini. R 88, 8 9 ; Stb. 76-298: Bijbl. 1276.)

82. Ingevolge Stb. 1885 no. 81 wordt dit artikel aldus gelezen:

Indien naar zijn oordeel de zaak voldoende is onderzocht en behoort tot de kennisneming, hetzij van de rechtbank van

(1) Zie noot bij art. 48.

(2) Vg Stb. 1884 no. 203 voor de beëediging v a„ getuigen gedurende de instructie voor de mtlevering Van een verdachte, die voortvluchtig is.

(35)

omgang, hetzij van den landraad, zendt hij de stukken ten spoedigste aan den voorzitter der rechtbank die hij bevoegd acht- (Inl. R. 81, 83, 87 v.; 374 v.; Stb. 76-298.)

Bij Stb. 1898 no 66 is aan dit artikel de volg ende alinea toegevoegd :

Indien het onderzoek geloopen heeft over verschillende strafbare ^ feiten en de resident van oordeel is dat er slechts ten aanzien van sommige daarvan genoegzame grond bestaat tot vervolging, geeft hij bij de toezending der stukken aan den voorzitter schriftelijk kennis ter zake van welke der feiten de toezending geschiedt.

83. Ingevolge art. I van Stb. 1885 no. 81 wordt de eerste alinea van dit artikel aldus gelezen:

In de gevallen bij het voorgaand artikel voorzien, gelast de resident dat de verdachte, wanneer deze reeds aangehouden is, in voorloopige hechtenis zal blijven, of anders daarin zal worden gesteld, indien het feit strafbaar is met eene der straffen omschreven in artikel 5 no. 1 tot en met 4 van het wetboek van Strafrecht voor Inlanders.

Ingevolge Stb. 1898 no. 66 wordt de tweede alinea van dit artikel aldus gelezen :

Indien de verdachte beneden de zestien jaren oud i s , indien tegen het feit dwangarbeid buiten den ketting voor meer dan twee jaren is bedreigd, voorts in geval van verwonding, wederspannig- heid, bedreigingen, bedelarij of landlooperij, dan wel van eene overtreding, waartegen, behalve geldboete of verbeurdverkla- ring, is bedreigd dwangarbeid buiten den ketting, kan de resident, indien daarvoor gewichtige redenen bestaan, gelasten dat de verdachte in hechtenis blijft of wel gesteld wordt.

Ingevlge art. I van Stb. 1885 no. 81 wor.dt de derde alinea van dit artikel aldus gelezen:

In alle andere gevallen gelast hij dat de verdachte, als hij in hechtenis is, dadelijk op vrije voeten zal worden gesteld (K O 95- Sv. 70, 71, 107, 187, 2 9 6 ; Inl. R. 4, 12v., 16,18, 43v., 45, 58v ' 68, 76, 8 1 , 87 v., 242, 415; Bijbl. 1276, 1709, 2196, 3237.) Bij Stb. 1876 no. 25 zijn de artikelen 84 en 85 vervangen door het volgende artikel 84, waarvan ingevolge Stb. 1895 no. 90 de eerste alinea aldus wordt gelezen:

(36)

84. (!) Wanneer de resident van oordeel is dat het feit be- hoort tot zijne bevoegdheid, als rechtsprekende krachtens art.

110 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië, ot tot die van een regentschaps- of districtsgerecht, kan hij zoo noodig een nader onderzoek bevelen.

Zoodra de zaak naar zijn gevoelen voorloopig voldoende is onderzocht, doet hij haar, indien zij behoort tot zijne bevoegd- heid, inschrijven in het bij art. 369 bedoelde register en handelt verder zooals is voorgeschreven bij den XlIIden titel van dit reglement ; indien zij behoort tot de bevoegdheid van een regent- schaps- of een districtsgerecht, gelast hij den bevoegden rechter om van de zaak kennis te nemen en daarin uitspraak te doen.

Na deze verschillende beslissingen wordt de beklaagde, indien de zaak niet tenzelfden dage kan worden berecht (2), zoo hij voorloopig is aangehouden, terstond in vrijheid gesteld, met last om op een bepaalden of hem nader aantezeggen dag voor den rechter te verschijnen (R. O. 80, 83 2o, 85, 88, 95 4o en 5o; Inl. R. 76, 81, 87 v., 93 v., 109 v., 368 v.;

Stb. 76-298.)

Ingevolge art, I van Stb, 1885 no. 81 is de vierde alinea vervallen.

86. Wanneer het den resident blijkt, dat tegen den beklaagde geene voldoende bezwaren ter verdere vervolging bestaan, of dat hem verkeerdelijk als misdrijf of overtreding is te laste gelegd een feit, niet vatbaar voor gerechtelijke vervolging, zal hij zoodanigen beklaagde terstond op vrije voeten doen stellen. (Inl. R. 88 v.; Stb. 65-94; 76-298; 84-1, 67.)

87. Ingevolge art. I van Stb. 1885 no. 81 wordt dit artikel, behoudens de bepaling van art. 4 van Stb. 1880 no. 164, aldus gelezen:

Wanneer de resident, alvorens de beslissingen te nemen, bedoeld in de artikelen 82, 84 of 86 van dit reglement, een nader onderzoek noodig oordeelt, zal hij den hootddjaksa of een ander politiehoofd daarmede belasten, en den dag bepalen

(1) Zie noot bij art. 48

(2) Krachtens Art 1 van Stb. 188ö no. 81 zijn hier de woorden: „indien de zaak berecht" ingevoegd, en wat verder: „met last om" in plaats van het oorspronkelijke: „en gelast" gesteld.

(37)

op welken de verdachte opnieuw voor hem zal moeten ver- schijnen of worden gebracht. (Inl. E. 81 v., 89; R.O. 111 ; Stb.

76—298; Bijbl. 4162.)

88. Van alle krachtens de voorgaande artikelen door den resident genomen beslissingen, wordt nauwkeurig aantee- kening gehouden in een daartoe bestemd register. (Tnl. R. 81 v., 8 9 ; R.O. 1 1 1 ; Stb. 65-94; 76-298; 84-1, 67.)

89. C1) In de afdeelingen der residenticn zijn de assistent- residenten, als vertegenwoordigende den resident, belast met, en bevoegd tot de werkzaamheden en verrichtingen, welke bij artikel 78 en volgende aan de residenten zijn opgedragen;

zulks evenwel met dien verstande, dat zij, in plaats van zelve omtrent de wijze van afdoening der zaken te beslissen, dien- aangaande, na raadpleging van den regent, en met vermelding van diens gevoelen, eene schriftelijke voordracht doen, welke door hen met de ter zake betrekkelijke stukken ter beschik- king aan den resident wordt opgezonden. (Stb. 63—164; 65—

94; 76—298; 84—1, 67.)

Nochtans kunnen de assistent-residenten in de afdeelingen en op de hoofdplaatsen waar zoodanige ambtenaren voor de politie zijn aangesteld, door den resident gemachtigd worden om, namens hem, aangaande de bij het vorige lid bedoelde onderweipen te beslissen, met name ook om de daarvoor vat- bare zaken op de politierol af te doen, doch steeds onder verplichting om geregeld, op bepaalde tijdstippen, en ten min- ste éénmaal 's maands, het register van hunne beslissingen, voor zooverre noodig vergezeld van een schriftelijk verslag dienaangaande, aan de residenten te doen toekomen. (Inl.

R. 88, 372; Bijbl. 283, 1687.)

Ingevolge art. I van Stb. 1885 no. 81 is de derde alinea vervallen, terwijl bij artïltel 1 van Stb. 1897 no. 63 aan dit artikel de volgende alinea's zijn toegevoegd:

Voor plaatsen en in de gevallen, bij ordonnantie te bepalen, is het in dit artikel bepaalde ten aanzien van assistent-residenten toepasselijk op den ter plaatse bescheiden controleur bij het binnenlandsch betuur, die dan mede de bevoegdheid heeft, omschreven in artikel 76.

(1) Zie noot bij art. 48.

(38)

Indien meer dan een controleur bij het binnenlandsch bestuur ter plaatse bescheiden is, geldt het in de vorige zinsnede be- paalde voor den uit dezen door het hoofd van gewestelijk bestuur aan te wijzen controleur (l).

90. De resident heeft het oppertoezicht over de gevange- nissen in zijne residentie, en is gehouden om die op de hoofd- plaats elke maand in persoon te bezoeken, ten einde den toestand en de behandeling der gevangenen na te gaan. Tevens zal hij zich de registers doen vertoonen, en onderzoeken of die behoorlijk zijn aangehouden. (Inl. R. 64, 7 0 ; S t b 67-114 art. 2 3 ; 71-78; 76-298; Bijbl. 2488, 2499.)

De gevangenissen in de overige regentschappen zullen op dezelfde wijze om de maand moeten bezocht worden, hetzij door den assistent-resident, of door een ander daartoe aan te wijzen europeesch ambtenaar. (2) (R.O.107; Sv 367; Inl. R. 91.)

91. Bij Stb. 1892 no. 83 ingetrokken.

92. Met opzicht tot het houden der registers van veroor- deelden tot dwangarbeid in of buiten den ketting, voor welke door de regeering in hunne residentien strafplaatsen zijn aan- gewezen, en hetgeen daarbij moet worden in acht genomen, zullen de residenten zich hebben te gedragen overeenkomstig (1) Blijkens Stb. 1897 no. 148 is het in dit artikel bepaalde ten aanzien vai Assistent-Besidenten toepasselijk voor Malang (Residen- tie Pasoeroean) ingeval van afwezen, en voor de hoofdplaatsen Batavia, Semarang en Soerabaja ingeval van afwezen ea bovendien ingeval van door den Resident bij besluit te const iteeren verhindering van den Assistent-Resident.

(2) Bij artikel II. a van Stb. 1892 no. 84 wordt bepaald:

De rechtskundige voorzitters der landraden op Java en Madoera zijn verplicht de landsgevangenissen voor Inlanders en met dezen gelijkgestelrïen, binnen hun ressort gelegen, minstens eenmaal in de drie maanden te inspecteeren, telkens van hunne bevinding- proces- verbaal op te maken en daarvan afschriften te zenden aan den Resident, den Procureur-Generaal ea den Directeur van Justitie.

De in de vorige alinea bedoelde inspectie wordt gehouden:

Te Soerakarta en te Djokjakarta minstens éénmaal in de zes maan- den, door den rechtskundigen voorzitter van den landraad te Semarang;

Te Bawean door dien te Soerabaja en to Banjoewangi door dien te Besoeki, telkens wanneer zij in hunne functie als rechter daar ter plaatse aanwezig zijn.

(39)

de bijzondere daaromtrent bestaande of nader te geven voor- schriften. (Stb. 47-29; Bijbl. 618 ; Stb. 71-78; 76-298)

ZEVENDE TITEL.

VAK DE DISTRICTSGEKECHTEN. (Bijbl. 638, 2368.) 93. De districtsgerechten zullen éénmaal 's weeks, op eenen vastgestelden dag, gehouden worden tot afdoening der zaken, welke bij het Reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie aan derzelver kennisneming zijn opgedragen.

(R. O. 77 v., 8 8 ; Inl. R. 108; Bijbl. 638, 2368.)

94. Wanneer iemand, ingevolge artikel 79 van dat regle- ment, eene burgerlijke rechtsvordering voor het districtsgerecht brengt, en de aangesprokene niet tegenwoordig is, zal aan beide partijen, voor zooveel den aangesprokene betreft door eenen politiebediende, worden gelast om met hare getuigen op den volgenden rechtdag te verschijnen. (Inl. R. 428.)

Wanneer op dien dag de eischer afwezig blijft, zal de zaak gehouden worden voor vervallen, behoudens het recht van den eischer om de vordering opnieuw voor te brengen. (Inl. R.

111, 131.)

Wanneer de verweerder, hoezeer behoorlijk opgeroepen, niet verschijnt, en er van geene wettige verhindering blijkt, zal de vordering van den eischer worden toegewezen, tenzij die bevonden worde ongegrond te zijn, in welk geval dezelve zal worden ontzegd. (Inl. R. 96, 111, 131.)

95. Indien beide partijen verschenen zijn, worden dezelven benevens de getuigen, indien zij die hebben voorgebracht, ge- hoord en wordt vervolgens door het districtshoofd uitspraak gedaan. (R. O. 86, 8 8 ; M . R. 96, 100 v., 107, 112, 134 v., 431.)

96. De bepalingen der beide voorgaande artikelen zijn mede toepasselijk in geval van ingebrachte klachten ter zake van het uiten van scheldwoorden en andere mondelinge beleedigingen, waarvan de kennisneming aan de districtsgerechten is opgedra- gen ; met dien verstande, dat de beklaagde, wanneer hij wordt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In huisvestingssystemen met dieren op strooisel (en productie van vaste mest) wordt nog maar circa 85% van het totale N-verlies door ammonialc veroorzaakt. Van-

Ons team is een multidisciplinair, mobiel team dat advies en begeleiding verstrekt aan de palliatieve patiënt, zijn familie en aan de hulpverleners van het ziekenhuis en dit op elke

[r]

We moeten er aan herinneren dat het voor elk dossier van uitermate belang is dat er wordt voldaan aan de voorwaarden van de wet : gaat het om een verzoek van een patiënt

van Exel J and Versteegh M (2020) Evaluating the Effectiveness and Cost-Effectiveness of Seizure Dogs in Persons With Medically Refractory Epilepsy in the Netherlands: Study

Wie wat afgeleid raakt door dit taalgebruik, moet bedenken dat de beide overzichten niet bedoeld zullen zijn voor de lezer van de BMGN.. Die zal misschien van de recensent willen

Even voor 1900 was er voor velen — mannen én vrouwen — een specifieke relatie tussen maatschappelijk werk en sekse; vooral voor vrouwen bood dit de mogelijkheid voor zichzelf

Dulcken en zijn schoonzoon weten door het afsluiten van vele internationale postverdragen, Roermond tot een belangrijk kantoor te maken in het Rijkspostsysteem, dat eind