• No results found

Thema 7 Word wakker!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Thema 7 Word wakker!"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Thema 7

Word wakker!

(2)

Themaoverzicht

WOUW-moment: maak je keuze uit het aanbod minimaal 50 minuten

Les

1

Ik ken de seizoenen!

Les

2

Samen op pad in de lente!

Les

3

Alles wordt groen!

Les

4

Mmm, aardbeien!

Les

5

Wat een gekriebel en gewriemel!

Les

6

Nieuw leven bij de dieren

Les

7

Wat doen de mensen in de lente?

Les

8

Volop licht in de lente Les

9

Evaluatiemoment

50 minuten 150 minuten 50 minuten 50 minuten 75 minuten 100 minuten 50 minuten 75 minuten 50 minuten

WOUW-actie: maak je keuze uit het aanbod minimaal 100 minuten

(3)

In de lente komt de natuur weer tot leven. Het is de ideale periode om met de leerlingen op ontdekking te gaan in het bos, een stadspark of bijvoorbeeld een volkstuin. In dit thema bespreek je de vele veranderingen in de natuur. Daarnaast komt ook aan bod wat er voor de dieren en mensen verandert. Als begeleiding en extra visuele stimulans vestigen we ook in dit thema vaak de aandacht op de klaswand en seizoenklok die we in het herfstthema (Thema 2) opgestart zijn. We vullen de seizoensklok aan met enkele afbeeldingen en tekeningen typisch voor de lente.

Ook in dit thema begin je met het kiezen van een WOUW-moment. Kies het WOUW-moment dat het beste past bij de interesses van de leerlingen, de mogelijkheden van de schoolomgeving en de klemtonen die de school legt.

De leerlingen bekijken bijvoorbeeld beelden van een ontluikende natuur of lezen een strip over de zwaluw en de egel. Het WOUW-moment roept vragen op, zet de leerlingen aan het denken en wekt zo de interesse in het nieuwe thema.

De focus ligt in dit thema op het domein ‘natuur’, maar er komen ook doelen uit het domein ‘tijd’ en ‘ruimte’ aan bod. Na een korte herhaling van de seizoenen, gaan de leerlingen op lentewandeling in les 2. Dat is bij voorkeur dezelfde uitstap als in Thema 2 zodat de leerlingen de verschillende plaatsen in de herfst, (winter) en lente kunnen vergelijken. Daarnaast maken jullie de wandeling best wanneer er zowel lentebloeiers als kruidachtige planten in de berm te vinden zijn, bijvoorbeeld in april. Vervolgens wordt er ingezoomd op de veranderingen bij de planten, dieren en de activiteiten van de mensen.

Om de lente goed te kunnen bestuderen, start je enkele observaties al vroeger op. Jullie noteren wekelijks de temperatuur, en de zonsopkomst en -ondergang in het observatieboek. Die observaties worden tijdens de laatste les (les 8) besproken, gecombineerd met een grote herhalingsoefening waar de leerlingen alle lesinhoud nog eens kort voor doornemen. Daarnaast bezoeken jullie opnieuw de ‘klasplek’ die jullie in het herfstthema (Thema 2) kozen. Jullie bezoeken en fotograferen die klasplek om de twee weken. Ten slotte halen jullie vanaf half maart een kale tak in de klas, de 'klastak'. De leerlingen houden steeds alle waarnemingen in hun observatieboek bij.

Om echte lentebloeiers te kunnen waarnemen, plantte je tijdens het herfstthema ook al bloembollen in de (school)moestuin of in potten. In het kader onderaan staat alles ook nog eens chronologisch opgesomd. Bekijk zeker ruim op voorhand de Vooraf-alinea's van de desbetreffende lessen.

Tijdens de WOUW-actie gaan de leerlingen aan de slag met hun nieuw verworven kennis. Je kunt opnieuw kiezen voor de optie die het beste bij de specifieke situatie van jouw klasgroep aansluit. De leerlingen maken bijvoorbeeld een gezelschapsspel over de lente of voorzien een plek in de natuur van uitnodigende infoborden.

Start op tijd met het voorbereiden van de volgende observaties:

1. Laat de leerlingen in de herfst bloembollen planten in de (school)moestuin (zie les 3).

2. Haal een kale tak met eindknop in de klas vanaf half maart (zie les 3).

3. Fotografeer de zelfgekozen klasplek om de twee weken van maart tot mei (zie les 8).

4. Laat de leerlingen vanaf het begin van de lente de temperatuur en zonsopkomst en -ondergang wekelijks in hun observatieboek noteren. Noteer mee met hen op de voorziene poster (bijlage 1) (zie les 8).

Inleiding

(4)

Overzicht opties WOUW-moment

De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op het leerkrachtenplatform, samen met alle andere nodige bestanden.

De lente in slow-TV

1 1

50'

Jullie kijken samen naar een korte video over de veranderingen in de lente. De leerlingen zijn verwonderd en zoeken

gelijkenissen en verschillen met hun eigen omgeving.

Strips: ‘Zwaluw is terug’ en

2

‘Egel ontwaakt’

2

50'

De leerlingen worden geprikkeld door twee leuke stripverhalen over trekdieren en winterslaap. Ze ontdekken allerlei weetjes over de egel en de zwaluw.

Planten en dieren ordenen

3 3

50'

De leerlingen groeperen foto’s van planten en dieren in de digitale sorteertool. Ze vragen zich af wat allemaal samen kan horen, beargumenteren hun mening, en ontdekken dat er meerdere oplossingen mogelijk zijn.

(5)
(6)

Les 1 Ik ken de seizoenen

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen de seizoenen benoemen en de lente aanduiden op een jaarkalender.

2. De kinderen kunnen de datum van vandaag aanduiden op een jaarkalender.

3. De kinderen kunnen verwoorden dat een seizoen drie maanden duurt en een jaar 12 maanden.

4. De kinderen kunnen de begrippen ‘vorige maand’ en ‘volgende maand’ gebruiken.

5. De kinderen kunnen de datum noteren als dag - maand - jaartal.

6. De kinderen kunnen de temperatuur van een thermometer aflezen.

7. De kinderen kunnen de tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang op een grafiek aanduiden.

Lesmateriaal

- werkboek p. 2 - 4 - observatieboek p. 2 - 4

- observatieboek van de herfst (Thema 2) - bijlage 3 uit Thema 2: poster vier seizoenen - powerpoint 1: kalendertrucje

- seizoensklok (Thema 2) - klassikale jaarkalender - instrument of belsignaal

Vooraf

Vertel de leerlingen dat ze hun observatieboek van de herfst en seizoensklok uit Thema 2 moeten meenemen.

(7)

Lesverloop

1

Instap

Bekijk samen met de leerlingen de jaarkalender die in de klas uithangt.

Duid de huidige dag met de vinger aan en noteer de datum op het bord als dag - maand - jaartal.

Bespreek samen enkele tijdsbepalingen:

- Hoeveel weken heeft deze maand?

- In de hoeveelste week zijn we nu?

- De hoeveelste maand van het jaar is het nu?

- Welke maand waren we vorige maand? Welke maand is het volgende maand?

- Hoeveel maanden heeft een jaar?

Wijs het begin en het einde van het schooljaar aan.

Duid de trimesters aan en bespreek:

Er zijn drie trimesters. Elk trimester duurt vier maanden en eindigt met een schoolvakantie.

2

Kern

2.1 Klassikale herhaling lente

Hoeveel seizoenen zijn er? (Er zijn vier seizoenen.)

Hoe lang duurt een seizoen? (Een seizoen duurt drie maanden.) Welk seizoen is het nu? (Lente.)

Wanneer begint en eindigt de lente? (21 maart – 21 juni.) Wat zijn de andere drie seizoenen? (Zomer, herfst en winter.)

Duid de begin- en einddatum van de lente op de jaarkalender aan en hang het woord ‘lente’ erbij.

Mocht de wijzer of wasknijper van de seizoensklok van de leerlingen nog niet op lente staan, doe dat dan nu.

Laat de leerlingen alvast één tekening bij de lente maken.

Laat ze de poster over de vier seizoenen (bijlage 3 uit Thema 2) nog eens bekijken om inspiratie op te doen.

2.2 Oefeningen in het werkboek

Projecteer de powerpoint ‘Kalendertrucje’ op het digibord.

Laat de leerlingen oefening 1 op pagina 2 en 3 in het werkboek maken en verbeter dan samen.

Kleur de bolletjes groen bij de afbeeldingen die passen bij de lente. Wat past bij de herfst kleur je oranje, en wat past bij de winter blauw.

Wie klaar is met de oefening, leest op het digibord hoe je kunt weten hoeveel dagen een maand telt.

Een kleine tip: je gebruikt er de knokkels op je vuisten voor!

Laat een van de leerlingen het daarna uitleggen aan de rest van de klas en probeer het vervolgens samen uit.

(8)

Laat de leerlingen hun observatieboek van de lente en de herfst erbij nemen op pagina 2 en 4.

Kies samen met de leerlingen één dag uit het observatieboek van de herfst en één dag uit het observatieboek van de lente waarop jullie de zonsopgang en zonsondergang noteerden.

Kies voor een van de laatst onderzochte herfstdatums, zodat het verschil in zowel lengte van dag en nacht, als temperatuur zeker groot genoeg is.

Aan de hand van die gegevens uit het observatieboek vullen de leerlingen de grafiek over de lengte van dag en nacht in bij oefening 2 op pagina 4 van het werkboek.

Bespreek de herfstdag.

Wanneer kwam de zon op en wanneer ging hij onder die dag ? Duid die twee punten aan op de grafiek.

Bespreek de lentedag.

Wie kan vertellen wanneer de zon opgekomen en ondergegaan is? Duid ook die twee punten aan op de grafiek.

Kleur nu bij de herfstdag de daguren, dus de uren tussen zonsopkomst en zonsondergang, geel in.

Kleur daarna de overige uren, de nachturen, donker.

Kleur nu ook bij de lentedag de daguren geel en de nachturen zwart in.

Vergelijk samen:

Wat betekent dat? Welke woorden moeten we in het kader invullen?

(In de lente zijn de dagen langer en de nachten korter dan in de herfst.) Welke temperatuur hebben we genoteerd bij onze herfstdag?

Kleur de eerste thermometer in tot het juiste aantal graden bij oefening 3.

Welke temperatuur was het bij onze lentedag?

Kleur de tweede thermometer in tot het juiste aantal graden.

Vergelijk samen:

Wat betekent dat? Welke woorden moeten we in het kader invullen?

(In de lente wordt het warmer. De temperatuur stijgt.)

Niet alleen het weer verandert, ook bij de planten en dieren verandert er heel veel.

Besluit dat jullie de komende weken verder zullen onderzoeken wat er nog allemaal verandert in de lente.

Jullie gaan ook op lentewandeling daarvoor. Vertel hen hoe, wat, waar, wanneer … zodat ze gepaste kledij kunnen aantrekken.

3

Slot

Ga samen naar buiten en laat iedereen hun seizoensklok meenemen.

Neem ook het instrument mee zodat je een geluidssignaal kan geven tijdens het wandel-wissel-spel.

Iedereen wandelt rustig door elkaar. Bij het geluidssignaal ga je per twee staan, tegenover elkaar.

Wie nog alleen is, steekt de hand op zodat je snel ziet wie er nog alleen is.

De leerling die het oudst is, die dus eerder verjaart, stelt een vraag over de kalender. Je kunt bijvoorbeeld vragen: welke maand komt na maart? Wat was het vorige seizoen? Welke maand zijn we over twee maanden? De andere leerling antwoordt. Als je het niet weet, kun je eens kijken op je seizoensklok.

De leerling die de vraag stelde, controleert of het antwoord goed is. Daarna wisselen jullie.

Dan beginnen jullie opnieuw door elkaar te wandelen tot jullie het geluidssignaal weer horen en herhalen de opdracht met nieuwe vragen.

Herhaal dit enkele keren.

(9)

Les 2 Samen op pad in de lente!

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen de belangrijkste verschillen tussen de natuur in de lente en in de winter/herfst verwoorden.

2. De kinderen kunnen een biotoop als park, weide, berm, bos … benoemen.

3. De kinderen kunnen enkele vaak voorkomende planten benoemen, zoals paardenbloem, madelief, boterbloem, klaproos, narcis …

4. De kinderen kunnen enkele vaak voorkomende kriebeldiertjes benoemen, zoals lieveheersbeestje, spin, pissebed, vlieg, mier …

Lesmateriaal

- werkboek p. 5

- observatieboek p. 5 - 12

- bijlage 2: letterkaarten lentewandeling - enkele fototoestellen of tablets - kadertje in karton per duo - schrijf- en tekenmateriaal - buitenthermometer

- doosje voor vlindereitjes en bladeren - zak voor kruidachtige planten - schopje

- eventueel een foto die jullie tijdens de herfstwandeling van een stopplaats gemaakt hebben - eventueel handschoenen en een zak voor zwerfvuil

- eventueel clipbordjes

- eventueel de kaart van de gemeente waarop de wandeling aangeduid wordt

Vooraf

Breid de oorspronkelijke herfstwandeling uit naar een echte lentewandeling. Ga bijvoorbeeld op zoek naar een weide met jonge dieren en een plek waar de leerlingen kriebeldiertjes en kruidachtige planten kunnen zoeken.

Zo worden de verschillen tussen de seizoenen nog duidelijker.

Bekijk de opdrachten in het observatieboek grondig en selecteer welke waar uitgevoerd kunnen worden.

Afhankelijk van de periode waarin jullie de lentewandeling doen, zal je de planten van opdracht 11 wel of niet kunnen zien.

De opdrachten 1, 15 en 23 zijn verplicht.

Kies minstens 16 opdrachten zodat de leerlingen alle letterkaarten kunnen verdienen.

Vertel de leerlingen dat ze op lentewandeling gaan.

Vertel hen hoe, wat, waar, wanneer … zodat ze gepaste kledij kunnen aantrekken.

Knip de letters uit bijlage 2 en steek ze in een enveloppe.

Maak voor elk duo ook een kader uit karton en voorzie een fototoestel of tablet per groep.

(10)

Lesverloop

1

Instap

Overloop onderstaande afspraken met de leerlingen.

Laat de leerlingen erna oefening 1 op pagina 5 van het werkboek maken.

- Verkeersveiligheid:

- We stappen per twee, naast elkaar, op het voetpad.

- We stoppen aan zijstraten en steken niet alleen over.

- Stappen in groep:

- We blijven samen als groep, we sluiten dus goed aan.

- Respect voor de natuur:

- We trekken niets van de bomen.

- We plukken geen bloemen.

- We vertrappelen of beschadigen geen planten of dieren.

- We gooien geen afval op de grond.

2

Kern

Bereid de leerlingen voor op de uitstap:

We gaan op pad en hebben als klas enkele opdrachten die we moeten uitvoeren. Sommige opdrachten doen we in groep, sommige doe je alleen. De opdrachten doen we steeds op een stopplaats. Per goed uitgevoerde opdracht kunnen we als klas een letter verdienen.

Heeft iedereen zijn observatieboek bij?

Zorg ervoor dat je de kartonnen kaders en fototoestellen of tablets bij je hebt.

Laat de leerlingen indien nodig uitzoeken hoe ze foto’s en video-/geluidsopnames kunnen maken.

Hou ook de letterkaarten (bijlage 2) bij de hand tijdens de wandeling. Wijs op de verschillende groentinten van de letters. Verklaar dat jullie zo de letters per woord zullen samenleggen.

Ga op pad met de leerlingen.

Lees telkens de opdracht voor. Benoem ook steeds de categorie waartoe de opdracht behoort (planten, dieren, mensen of het weer). Laat de leerlingen de smileys inkleuren als de opdracht gelukt is.

Zorg ervoor dat iedereen actief is en zich betrokken voelt. Wissel af tussen groepsopdrachten en individuele opdrachten.

Gebruik bij de waarnemingsopdrachten ook vaak begrippen die verwijzen naar delen van de planten en bomen, bijvoorbeeld stam, kruin, stengel, knop, bloem …

Maak zeker ook een foto op dezelfde stopplaatsen waar je tijdens de herfstwandeling een foto maakte.

Neem een vijftal kruidachtige planten mee naar de klas voor de waarneming in les 3.

Zet ze na de wandeling in een pot met water. Voorzie er zeker ook enkele met wortels.

Maak de leerlingen duidelijk dat je voor educatieve doeleinden een exemplaar mag meenemen, maar dat niet iedereen zomaar planten mag uittrekken.

Waarom mag niet iedereen zomaar planten uittrekken?

(Als je planten volledig met wortel verwijdert, kunnen ze niet meer teruggroeien. Als je ze plukt, kunnen ze geen zaad meer maken, en dus kunnen er geen nieuwe planten groeien. Als wij ze wegnemen, kunnen andere mensen er niet meer van genieten.)

(11)

Als je vlindereitjes of rupsen op een blad ziet, kun je ze meenemen naar de klas om ze te onderzoeken (en eventueel op te kweken tot vlinders) in les 5. Neem zeker ook enkele bladeren van die specifieke plant mee, zodat de rupsen genoeg voedsel hebben.

Wijs de leerlingen eventueel ook op zwerfvuil als je er ziet en neem het mee naar de school om het samen in de correcte vuilnisbak te gooien. Benadruk dat je het vuil enkel met handschoenen aan mag oprapen.

Laat de leerlingen bij het terugkomen op school de temperatuur aflezen op de buitenthermometer.

Laat ze de temperatuur bij opdracht 23 in het observatieboek noteren en vergelijken met hun schatting.

Maak de wandeling net voor de zomervakantie nog eens en maak opnieuw foto's van de stopplaatsen.

Je kunt het jaar zo eventueel afsluiten met een zelfgemaakt filmpje van al jullie foto's na elkaar.

3

Slot

Laat de leerlingen eventueel op een klassikale kaart van de gemeente de gewandelde route aanduiden en verwoorden.

Wat was onze buit vandaag? Wat hebben we verdiend door al die opdrachten zo goed uit te voeren?

(Letters.)

Hang de letterkaarten door elkaar maar per kleur aan het bord.

We hebben inderdaad een aantal letters verzameld. De letters met dezelfde groentint horen bij elkaar.

Als je die letters in de juiste volgorde zet, vormen ze samen een woord. Er zijn drie groentinten, dus we zoeken drie woorden.

Laat de leerlingen per twee en aan de hand van opdracht 28 in het observatieboek nadenken over welke woorden ze kunnen vormen met de letters.

Die drie woorden vormen een zin. Welke zin is dat? (Alles wordt groen!) Laat de leerlingen de zin in het observatieboek noteren.

We overlopen volgende les de foto’s en geluidsfragmenten die we vandaag gemaakt hebben.

(12)

Les 3 Alles wordt groen!

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen verwoorden wat het verschil is tussen de natuur in de herfst/winter en de lente bij bomen, weiden …

2. De kinderen kunnen de delen van een boom aanduiden en benoemen.

3. De kinderen kunnen de delen van een kruidachtige plant aanduiden en benoemen.

4. De kinderen kunnen afbeeldingen van het botten van bomen en het bloeien van planten in de juiste volgorde plaatsen.

5. De kinderen kunnen planten rubriceren bij 'lentebloeier' (met bloembol) of 'kruidachtige plant zonder bloembol'.

6. De kinderen kunnen nauwkeurig waarnemen met al hun zintuigen en hun waarnemingen beschrijven.

Lesmateriaal

- werkboek p. 6 - 8 - observatieboek p. 13

- bijlage 3 uit Thema 2: poster vier seizoenen - seizoensklok

- simulatie jaarfries

- WOUW-site: word wakker!

- foto’s die jullie tijdens de herfstwandeling van de stopplaatsen gemaakt hebben

- foto’s die jullie tijdens de lentewandeling van dezelfde stopplaatsen als de herfstwandeling gemaakt hebben - foto’s en geluidsopnames die jullie tijdens de lentewandeling gemaakt hebben (zie opdracht 1 en 15 in het

observatieboek) - klastak

- kruidachtige planten in een potje aarde (bij voorkeur met wortels) - de lentebloeiers die jullie in de herfst geplant hebben

- laptops/tablets met internetverbinding

Vooraf

Breng twee à drie weken voor deze les een kale tak met een gesloten eindknop in de klas en zet die in een pot met water. Volg de veranderingen wekelijks samen met de leerlingen op. Laat de leerlingen de verschillende stadia tekenen in hun observatieboek op pagina 13. Afhankelijk van wanneer je de les geeft, zal je de klastak misschien eerder moeten zoeken. Zet hem dan in een pot met water in de koelkast zodat de knop nog niet open gaat.

Haal enkele lentebloeiers die jullie in de herfst (in de schoolmoestuin) geplant hebben uit de grond, of voorzie er zelf enkele in potten. Voorzie ook enkele kruidachtige planten zonder bloembol.

Voorzie er een van elk per groep van vier en zet ze in een potje met aarde.

Hou de foto’s die jullie tijdens de herfstwandeling van de stopplaatsen gemaakt hebben bij de hand (Thema 2).

Druk de foto’s die jullie van diezelfde stopplaatsen tijdens de lentewandeling gemaakt hebben ook af.

(13)

Lesverloop

1

Instap

Wie weet nog welke zin we tijdens de wandeling hebben gevormd?

(Alles wordt groen!)

En was dat inderdaad zo, werd alles al groen of was er nog veel bruin en kaal?

Verzamel de leerlingen in een kringopstelling en leg de foto’s van de stopplaatsen van de lentewandeling in het midden. Leg er de foto’s van diezelfde stopplaatsen tijdens de herfstwandeling bij. Laat de leerlingen de juiste foto's samen leggen. Bespreek daarna enkele opvallende waarnemingen.

Laat de leerlingen hun eigen lentefoto’s aan de klasgroep voorstellen. Laat ze vertellen waarom dit volgens hen de lente weergeeft.

Daarna beluister je klassikaal de geluidsopnames die de leerlingen tijdens de wandeling maakten (opdracht 15). Laat de leerlingen de lentegeluiden benoemen.

Welke lentegeluiden heb je gehoord?

Welke andere geluiden die door de natuur gemaakt zijn, heb je gehoord?

Welke geluiden zijn door de mensen gemaakt?

2

Kern

2.1 De klastak bespreken

Zet de WOUW-site klaar en neem er de klastak bij.

Laat de leerlingen op pagina 13 in hun observatieboek de evolutie van de tak bekijken en verwoorden.

Hoe komt het dat de tak bladeren krijgt in de lente? (Het wordt warmer en de wortels van de boom kunnen nu weer water opzuigen en doorgeven aan de tak.)

Hoe komt het dat de tak sneller bladeren krijgt in de klas dan buiten aan de boom? (Het is warmer in de klas en de tak staat hier in een pot water.)

Laat de leerlingen eventueel vergelijken met de takken van een boom buiten.

Toon de video ‘Boomknoppen’ op de WOUW-site waarbij duidelijk wordt dat de bladeren en bloem van bijvoorbeeld de paardenkastanje de hele winter klaar zitten om in de lente open te gaan.

Stel na de video enkele richtvragen om hiertoe te komen.

Vat nog eens samen:

In de natuur zijn er in de lente heel wat veranderingen: de bomen krijgen blaadjes, de planten beginnen te groeien, de natuur komt tot leven …

Verdeel de leerlingen in kleinere groepen.

Geef elke groep een laptop/tablet en zet de WOUW-site klaar.

Laat de groepen de simulatie over de jaarfries openen en op ontdekking gaan.

De leerlingen gebruiken de schuifbalk om de seizoenen te doorlopen.

Ze zien wat er allemaal veranderd en wat hetzelfde blijft.

Laat de groepen hun fotoboek vullen door de opdrachten goed uit te voeren.

Ondersteun waar nodig.

Laat de leerlingen dan pagina 6 in het werkboek invullen en overloop erna alles samen.

(14)

2.2 Geleide waarneming: wilde planten en lentebloeiers met bol

Geef elke groep een of meerdere kruidachtige planten, waaronder liefst een met wortels en een met een bloembol (lentebloeier) in een pot met aarde.

Laat de leerlingen eerst vrij waarnemen en onderling bespreken.

Laat ze de planten daarna vergelijken met de planten in hun observatieboek (opdracht 6 en 11).

Welke plant(en) heb je in je groepje gekregen? (Een wilde plant en/of een lentebloeier met een bol.) Hoe zie je dat? Waarop let je?

Leid dan de waarneming: Stel doe-vragen, operationele vragen, denkvragen ...

Laat ze nauwkeurig kijken, voelen, ruiken, beschrijven, vergelijken … Schenk zeker voldoende aandacht aan:

- de delen van de plant (stengel, bladeren, bloem, wortel, bloembol, knop, eventueel vrucht) - het verschil tussen planten met een bloembol en planten met gewone wortels

- het nauwkeurig waarnemen en beschrijven Enkele voorbeeldvragen:

Voel aan de stengel. Hoe voelt hij? Waarvoor dient de stengel?

Hoe ziet de bloem eruit? Ruik aan de bloem. Hoe ruikt ze?

Vind je knoppen? Zijn er uitgebloeide bloemen? Zijn er vruchten? Toon en beschrijf.

Wat is er eerst? Wat is de juiste volgorde: vrucht, knop, uitgebloeide bloem, bloem?

(Knop, bloem, uitgebloeide bloem, vrucht.)

Hoe kan de plant water en voedsel opnemen om te groeien? (Met de wortels.) Voel eraan. Hoe voelen ze? Beschrijf ze.

Wat zou er gebeuren als de plant geen wortel zou hebben? Wat is het nut van de wortels? (De plant vasthouden in de grond en voedingstoffen opnemen)

Welk verschil zie je tussen de wortels van de ene en de andere plant?

Eventueel ook:

Graaf de wortels van de … uit (bijvoorbeeld narcis, hyacint, tulp …).

Wat zie je? (Een bloembol.) Beschrijf. Hoe voelt de bloembol?

Leg de leerlingen het voordeel van de bloembol uit:

Sommige planten hebben een bloembol die je in de herfst al in de grond plant, en in die bol zit al voedsel voor de plant. Als het een beetje warmer wordt, kan de plant water opzuigen en begint hij te groeien.

Doordat de plant met de bloembol al voedsel heeft, kan hij veel vlugger groeien en bloeien dan andere planten. Zij krijgen dan ook als eerste bloemen na de winter. Het zijn echte lentebloeiers. Ze kondigen aan dat het lente wordt.

Toon ook de video ‘Vroege bloeiers’ met extra uitleg over lentebloeiers op de WOUW-site.

Maak samen de oefeningen in het werkboek op pagina 7 en 8.

Laat de leerlingen ook telkens de juiste maanden inkleuren in het infokader onderaan.

(15)

3

Slot

Bekijk ter afsluiting de video ‘Hoe weet je dat het lente wordt?’ op de WOUW-site.

Houd een korte nabespreking: Wat herkende je dat we ook zagen tijdens onze wandeling?

Wat zag je allemaal waaraan je kunt zien dat het lente is in de natuur? (Er waren veel bloemen, insecten, jonge dieren worden geboren ...)

Laat de leerlingen de seizoensposter (bijlage 3 uit Thema 2) nog eens bekijken.

Laat ze een tweede tekening op hun seizoensklok maken.

(16)

Les 4 Mmm, aardbeien!

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen de groeistadia van een plant met eetbare vruchten ordenen.

2. De kinderen kunnen de delen van een aardbeienplant benoemen.

3. De kinderen kunnen benoemen wat een plant nodig heeft om te groeien.

4. De kinderen kunnen nauwkeurig met al hun zintuigen waarnemen en hun waarneming ook beschrijven.

Lesmateriaal

- werkboek p. 9 - 11 - observatieboek p. 14 - WOUW-site: word wakker!

- simulatie: hoe groeit een plant?

- laptops/tablets met internetverbinding - enkele aardbeienplanten

- bakje rijpe aardbeien - mes

- materiaal om een aardbeienplant te planten:

• enkele aardbeienplantjes of uitlopers

• moestuinbak of pot

• enkele schopjes

• aarde

• kleine gieter

- eventueel materiaal om de tafels af te dekken

(17)

Lesverloop

1

Instap

Verdeel de leerlingen in groepen van vier.

Kondig aan dat je een plant meegebracht hebt waaraan lekkere vruchten komen in de lente.

Geef elke groep een aardbeienplant of verzamel de leerlingen in een kringopstelling rond één plant.

Vertel nog niet welke plant het is.

Maak de volgende afspraken:

- voorzichtig omgaan met de planten

- iedereen iets laten doen, dus je beurt afwachten

- de plant in het midden plaatsen, zodat iedereen alles goed ziet

Zet de WOUW-site klaar op het digibord. Pas als je naar beneden scrolt, zal de titel verschijnen, zo verklap je nog niet over welke plant de les gaat.

Laat de leerlingen eerst weer vrij waarnemen (voelen, ruiken, kijken, proeven …) en vrij reageren.

Welke vruchten zullen er aan deze plant komen? (Aardbeien.)

Scrol naar beneden op de WOUW-site zodat de leerlingen kunnen zien of hun antwoord klopt.

Kom op basis van de reacties en eventueel wat sturing tot de onderzoeksvraag: ‘Hoe groeien aardbeien?’

2

Kern

2.1 Geleide waarneming: de aardbeienplant

Stel doe-vragen, operationele vragen en denkvragen aan de leerlingen.

Sta stil bij de bladeren, stengel, bloemen, vruchten (rijpe en onrijpe), eventuele uitlopers … Enkele voorbeeldvragen:

Hoe voelt het blad aan? En de stengel?

Hoe zien de bloemen eruit?

Wat zou er met de bloemen gebeuren als ze uitgebloeid zijn?

Zoek een kleine onrijpe aardbei en een grotere. Zoek nu een halfrijpe en een rijpe aardbei.

Geef zelf ook toelichting: De bijen bezoeken de bloemen. De kleuren trekken de bijen aan. Zo gaan ze van bloem naar bloem. Als een bij een bloem bezocht heeft, kan er een aardbei uit de bloem groeien.

Toon enkele rijpe aardbeien, eventueel in een bakje.

Laat de leerlingen een (stukje) aardbei proeven en de smaak omschrijven.

Wat kunnen we allemaal doen of maken met aardbeien? (Ze wassen en zo opeten, aardbeienmilkshake maken, confituur van maken, saus van maken voor op ijs, aardbeiendrank, in een gebak gebruiken …) Sta stil bij de delen van de plant, en vooral bij de uitloper van de aardbeienplant.

Toon de afbeelding met extra uitleg op de WOUW-site voor de duidelijkheid, of als de plant in de klas geen uitlopers heeft.

Bespreek dat dit een nieuw plantje is dat door de uitloper wat verder van de moederplant zal groeien.

Laat de leerlingen kijken of ze al wortels aan het nieuwe plantje zien.

Toon de video ‘Hoe groeien aardbeien?’ op de WOUW-site.

Hier zie je hoe aardbeienplanten geplant en verzorgd moeten worden, en hoe aardbeien groeien.

Wat hebben planten nodig om te groeien?

(18)

2.2 Inoefening

Laat de leerlingen de oefeningen in het werkboek op pagina 9 en 10 maken.

Overloop ze daarna samen.

Maak nadien oefeningen 4 en 5 op pagina 11 samen.

Scroll verder naar beneden op de WOUW-site en ga aan de slag met de simulatie.

Experimenteer samen.

Hoe vinden jullie dat de plantjes er nu uitzien? Gezond of ongezond?

Wat kunnen we doen om ze gezond te houden? Wat zie je allemaal?

- (Er is zuurstof, dat is wat in de lucht zit. Wij ademen zuurstof.) - (Er is water, om een plant te laten drinken.)

- (Er is aarde en mest, dat zijn voedingsstoffen om op te nemen.) - (We kunnen warmte geven.)

- (We kunnen zonlicht geven.)

Verdeel de leerlingen in kleinere groepen en geef elke groep een laptop/tablet.

Laat de leerlingen nu ook zelf de simulatietool uitproberen.

Laat ze steeds samen verwoorden wat er gebeurt en wat ze zien.

Ondersteun de groepen waar nodig.

3

Slot

Neem al het materiaal erbij en plant samen met de leerlingen één of meerdere aardbeienplanten.

Laat de leerlingen de volgende weken beurtelings de plant verzorgen.

Laat ze ook allemaal wekelijks pagina 14 van hun observatieboek aanvullen en aangeven wat er veranderd is ten opzichte van de vorige waarneming.

(19)

Les 5 Wat een gekriebel en gewriemel!

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen verwoorden dat in de lente allerlei insecten tevoorschijn komen.

2. De kinderen kunnen de stadia van ei tot vlinder ordenen en verwoorden.

3. De kinderen kunnen benoemen hoe de rups zich beschermt tegen vijanden.

4. De kinderen kunnen gericht waarnemen met alle zintuigen.

Lesmateriaal

- werkboek p. 12 - 15 - observatieboek p. 8 - 9

- bijlage 3: dierenprenten - zoogdieren

- bijlage 4: dierenprenten - ei-dieren en kriebeldiertjes - WOUW-site: word wakker!

- laptops/tablets met internetverbinding - materiaal voor groepswerk omtrent rupsen:

• doorschijnende bak per groep

• een (of meerdere) rupsen per bak (liefst verschillende soorten: behaard, kaal, felle kleuren …)

• bladeren van de plant waar de rups op zat (koolbladeren, brandnetels …)

• enkele platte verfborstels

• eventueel een cocon of pop van een vlinder

• eventueel eigen vlinderzoekkaarten

• eventueel eigen informatieboekjes - materiaal voor de vlinderkweekbak:

• bak met gaatjes met wat gaas over

• eitjes of rupsen op een blad

• keukenpapier

• biologische kool

• tak

Vooraf

Knip de dierenprenten van bijlage 3 en 4 uit.

Voorzie per groep van ongeveer vier leerlingen de acht prenten van bijlage 3 en de acht prenten van bijlage 4.

Hou deze zeker goed bij, aangezien je ze de volgende les ook gebruikt.

Zet een van de bakken met rupsen vooraan op een tafel, maar dek alle bakken nog af zodat de leerlingen niet zien welk dier je mee hebt.

(20)

Lesverloop

1

Instap

We hebben veel dieren gezien tijdens de lentewandeling. Weet je nog welke?

Laat de leerlingen kort vertellen aan de hand van hun observatieboek (pagina 8 en 9).

2

Kern

2.1 Groepswerk: dieren indelen volgens eigen criteria

Leg de dierenprenten (bijlage 3 en 4) klaar.

Verdeel de leerlingen in kleinere groepen en geef elke groep de zestien prenten.

Laat ze de prenten onder elkaar verdelen zodat elke leerling er ongeveer evenveel heeft.

Iedereen mag op zijn beurt een prent in het midden leggen en zeggen welk dier het is.

De volgende leerling legt er een prent bij of maakt een nieuwe groep.

Je vertelt waarom het dier erbij past of niet bij past. Zo gaan we verder tot alle dieren een groep hebben.

Let op: sommige dieren kunnen in meer dan één groep zitten!

Spreek een duidelijke timing af.

Als iedereen klaar is, ga dan met de leerlingen kort rond bij enkele groepen en laat het groepje telkens zelf uitleggen waarom ze een bepaalde indeling gekozen hebben.

Bespreek daarna interessante bevindingen voor de volgende lessen klassikaal nog even na: insecten/

kriebeldiertjes, dieren die eieren leggen, dieren die levende jongen krijgen …

Wat eten de jongen van de dieren die levende jongen krijgen? (Ze zogen melk bij de moeder.) Weten jullie ook hoe we deze dieren dan noemen? (Zoogdieren.)

In deze les gaan we meer te weten komen over kriebeldiertjes, bijvoorbeeld hoe het komt dat die in de lente tevoorschijn komen.

In de volgende les gaan we dan leren over ei-dieren (dieren die eieren leggen) en zoogdieren (dieren die zogen bij de moeder).

Hoewel insecten ook ei-dieren zijn, bespreken we die nu al apart bij de kriebeldiertjes.

De les over de ei-dieren zal focussen op vogels.

2.2 Groepswerk: waarneming van de rups en van ei tot vlinder

Neem de bedekte bak met de rupsen erbij.

We hebben tijdens onze wandeling kriebeldiertjes bekeken. Ik heb er vandaag ook een paar mee.

Toon de rupsen aan de leerlingen.

Wie kent dit dier nog? Wat is zijn naam? (Een rups.) We gaan in onze groepen de rupsen onderzoeken.

Bespreek de afspraken over het samenwerken:

- samen overleggen

- wachten op elkaar, iedereen doet mee - zorg dat iedereen kan zien

- de rupsen niet plagen of pijn doen. Enkel als het nodig is, kun je de rups voorzichtig optillen met de verfborstel.

(21)

Deel al het materiaal voor het groepswerk uit en verdeel de volgende rollen in de groepen:

- De materiaalmeester deelt het materiaal uit, bergt het weer op, en draagt goed zorg voor de dieren.

- De voorlezer leest de tekst in het werkboek luidop en zorgt dat iedereen mee volgt.

- De groepsleider leest de opdrachten voor en zorgt dat iedereen nadenkt en meewerkt.

Laat de leerlingen oefening 1, 2 en 3 op pagina 12 in hun werkboek invullen over hun specifieke rups.

Geef hen een duidelijke werktijd.

Geef elke groep een laptop/tablet. Laat ze browsen door de WOUW-site met extra informatie over rupsen.

Bekijk dan samen de video ‘Hoe ontstaat een vlinder’ op de site.

Laat de groepen aansluitend oefeningen 4, 5 en 6 op pagina 13 en 14 maken.

Houd een korte nabespreking.

Vestig de aandacht op de functie van de kleur van de rups: groentinten als camouflage of felle kleuren (vaak geel/zwart) om af te schrikken.

Waarom hebben sommige rupsen haren? (Daardoor worden ze minder smakelijk voor vogels.)

Sommige rupsen hebben ‘brandharen’, zoals de eikenprocessierupsen. Die brandharen geven een branderig gevoel als je eraan komt. Daardoor eten de vogels ze niet zo snel op. Sommige rupsen zijn bovendien giftig.

Als je vlinders wil kweken in de klas, maak dan samen met de leerlingen de vlinderbak klaar.

Neem al het materiaal erbij en bekijk samen de video ‘Klein gespuis’ op de WOUW-site.

De stadia van ei naar pop worden hier ook nog eens getoond.

Indien niet, bespreek waar jullie de rupsen zullen neerzetten (op de plant waar ze gevonden zijn of een plant van dezelfde soort).

Bekijk samen de video 'de meikever' op de WOUW-site.

Laat de leerlingen nadien oefening 7 op pagina 15 maken.

Houd daarna een kort onderwijsleergesprek:

In welk seizoen zijn er bijna geen insecten te zien? Waarom niet? (In de winter, omdat het dan te koud is.) Wanneer komen ze weer tevoorschijn? Waarom dan pas? (In de lente, omdat het dan warmer wordt.) Over welke insecten gaat het in de tekst? (Het lieveheersbeestje en de meikever.)

Wat doen ze in de winter? (Ze schuilen voor de koude.)

Laat de leerlingen ook de juiste maanden inkleuren in het infokader.

3

Slot

Laat de leerlingen zich voortbewegen als een rups.

Dat kan best in de turnzaal of op een andere propere plaats gebeuren.

Vraag achteraf of ze dat moeilijk of makkelijk vonden en waarom.

(22)

Les 6 Nieuw leven bij de dieren

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen het verschil verwoorden tussen ei-dieren en zoogdieren, en van elk een voorbeeld geven.

2. De kinderen kunnen dieren rubriceren bij ei-dieren of zoogdieren.

3. De kinderen kunnen het jong en het volwassen dier benoemen van enkele veel voorkomende dieren.

4. De kinderen gebruiken de passende begrippen om de uitwendige bouw van een dier te beschrijven, zoals kop, poten, bek, staart …

5. De kinderen kunnen verwoorden dat sommige dieren wegtrekken of slapen in de winter, omdat er niet genoeg voedsel is.

6. De kinderen kunnen een voorbeeld geven van dieren die wegtrekken of een winterslaap doen.

Lesmateriaal

- WOUW-site: word wakker!

- laptop/tablet met internetverbinding per hoek - kopieerblad 1: opdrachten bij het hoekenwerk HOEK 1

- werkboek p. 16 - 17

- bijlage 3 uit les 5: dierenprenten - zoogdieren - bijlage 4 uit les 5: dierenprenten – ei-dieren - bijlage 5: dierenprenten - jongen van zoogdieren - bijlage 6: woordkaarten – zoogdieren en hun jong HOEK 2

- werkboek p. 18

- bijlage 3 uit les 5: dierenprenten - zoogdieren - bijlage 4 uit les 5: dierenprenten – ei-dieren

- bijlage 7: woordkaarten - ei-dieren en kriebeldiertjes HOEK 3:

- werkboek p. 19 - 20 HOEK 4:

- werkboek p. 21 - 23

Vooraf

Druk de opdrachten voor het hoekenwerk af (kopieerblad 1).

Knip de dierenprenten en woordkaarten voor alle hoeken uit.

Steek de acht zoogdieren (bijlage 3 uit les 5) en acht ei-dieren (bijlage 4 uit les 5) in enveloppe 1 (hoek 1).

Herhaal en steek de zestien dieren in enveloppe 3 (hoek 2).

Steek de uitgeknipte dierenprenten van de jongen (bijlage 5) en woordkaarten (bijlage 6) in enveloppe 2 (hoek 1).

Steek de uitgeknipte woordkaarten (bijlage 7) in enveloppe 4 (hoek 2).

Leg al het materiaal klaar per hoek.

(23)

Lesverloop

1

Instap

Verwijs naar de indeling van de dieren uit de vorige les en de leeruitstap.

In de lente komen de insecten tevoorschijn en worden veel jonge dieren geboren.

We gaan ons tijdens deze les verdiepen in enkele groepen:

- de ei-dieren (Wat zijn dat ook alweer?) - de zoogdieren (Wat zijn dat ook alweer?)

- de dieren die in de winter wegtrekken (Waar zijn die dan?) - de dieren die een lange winterslaap doen (Waarom doen ze dat?)

2

Kern

Verdeel de leerlingen over de vier hoeken.

Zet de WOUW-site op de laptops/tablets op de juiste pagina klaar per hoek.

De leerlingen werken ongeveer 15 minuten in een hoek en schuiven vervolgens door.

Ze bekijken video’s op de WOUW-site, lezen teksten en maken opdrachten in het werkboek.

Herhaal de afspraken over het samenwerken:

- samen overleggen

- wachten op elkaar, iedereen doet mee - zorg dat iedereen kan zien

Verdeel de volgende rollen:

- De materiaalmeester deelt de prenten uit en bergt ze weer op.

- De videomeester start het filmpje op en zorgt dat iedereen kan zien en horen.

- De voorlezer leest de tekst in het werkboek luidop en zorgt dat iedereen mee volgt.

- De groepsleider leest de opdrachten voor en zorgt dat iedereen nadenkt en meewerkt.

Jullie vinden in elke hoek een blad met de opdrachten die jullie moeten uitvoeren.

Na ongeveer een kwartier schuiven jullie door naar een volgende hoek.

Als er vragen zijn, steken jullie je hand omhoog en dan kom ik langs.

Als de leerlingen in hoek 1 of 2 klaar zijn met de verdeling van de prenten en woordkaarten, steek ze dan opnieuw in de juiste enveloppes voor de volgende groep.

HOEK 1: zoogdieren

- De leerlingen halen alle prenten uit enveloppe 1 en selecteren de prenten waarbij het jong uit de moeder geboren wordt.

Ze leggen vervolgens de prenten uit enveloppe 2 bij het juiste mama-dier.

Daarna leggen ze ook de passende woordkaarten uit enveloppe 2 bij de juiste prenten.

Als ze klaar zijn, steken ze hun hand op zodat jij het resultaat kunt controleren. Bespreek kort samen en gebruik begrippen zoals staart, poten, kop ...

- Ze bekijken een deel van de video ‘Zorgen voor de jongen’ op de WOUW-site.

- Ze maken oefeningen 1 en 2 op pagina 16 en 17 in het werkboek.

(24)

HOEK 2: ei-dieren

- De leerlingen halen alle prenten uit enveloppe 3 en selecteren de prenten waarbij het jong als ei geboren wordt.

Ze leggen vervolgens de passende woordkaarten uit enveloppe 4 bij de dieren.

Als ze klaar zijn, steken ze hun hand op zodat jij het resultaat kunt controleren.

Bespreek kort samen en gebruik begrippen zoals bek, poten, kop ...

- Ze bekijken een deel van de video ‘Hoe maakt een vogel zijn nest?' op de WOUW-site.

- Ze lezen de tekst en maken de oefening op pagina 18 in het werkboek.

HOEK 3: trekvogels die in de lente terugkeren

- De leerlingen bekijken de video’s ‘Zwaluwen bouwen een nest’ en ‘Ooievaars keren terug uit wintervakantie’ op de WOUW-site.

- Ze maken oefening 4, 5 en 6 op pagina 19 in het werkboek.

- Ze (her)lezen erna de strip ‘Zwaluw is terug’ bij oefening 7 op pagina 20 van het werkboek.

HOEK 4: dieren die wakker worden na een lange winterslaap

- De leerlingen bekijken de video ‘Egels uit winterslaap’ op de WOUW-site.

- Ze maken oefeningen 8, 9 en 10 op pagina 21 en 22 in het werkboek.

- Ze (her)lezen erna de strip ‘Egel ontwaakt’ bij oefening 11 op pagina 23 van het werkboek.

Indien nodig, overloop je nadien samen alle antwoorden in het werkboek.

Laat de leerlingen zoveel mogelijk specifieke begrippen gebruiken, zoals kop, poten, bek, staart, vleugels … Laat de leerlingen ook steeds de juiste maanden inkleuren bij de oefeningen in de kaders in het werkboek.

3

Slot

Laat alle leerlingen rechtstaan.

Ik zeg de naam van een dier. Is het een zoogdier, dan ga je op handen en voeten staan, op vier poten dus.

Als het een ei-dier is, spreid je je armen alsof het je vleugels zijn.

Noem zowel namen van volwassen dieren als van de jongen van zoogdieren. Laat de leerlingen bij de volwassen dieren zelf het jong noemen.

Een vleermuis is een zoogdier.

Doe hetzelfde nog eens, maar dan met dieren die wegtrekken of een winterslaap (of winterrust) doen.

Ik zeg de naam van een dier. Is het een dier dat wegtrekt in de winter, dan maak je een vliegbeweging.

Is het een dier dat in de winter slaapt, dan leg je je hoofd even op de bank, alsof je ook een dutje zou doen.

Maar is het een dier dat op de weide of in de stal blijft, of zich gewoon schuilhoudt in de natuur, dan doe je niets.

(25)

Les 7 Wat doen de mensen in de lente?

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen het gedrag van mensen in de lente verwoorden (meer buiten komen, in de tuin werken, grote schoonmaak doen, andere kleren dragen …).

2. De kinderen kunnen verschillende activiteiten groeperen bij winter of lente.

3. De kinderen kunnen benoemen wat een plant nodig heeft om te groeien.

4. De kinderen kunnen exploratief spreken.

Lesmateriaal

- werkboek p. 24 - 25 - bijlage 8: seizoensprenten

- bijlage 9: woordkaarten lente - winter - WOUW-site: word wakker!

Vooraf

Laat de leerlingen thuis vragen wat ze in de lente anders doen dan in de winter.

Knip de woordkaarten van bijlage 8 uit.

(26)

Lesverloop

1

Instap

We hebben het tijdens de lentewandeling ook over de mensen gehad.

Weet je nog wat we allemaal te weten gekomen zijn?

En wat doen jullie thuis anders in de lente dan in de winter?

2

Kern

2.1 Wat doen we in de lente?

Verdeel de leerlingen in kleinere groepen.

Maak afspraken om het exploratief spreken te bevorderen:

- Je kijkt en luistert naar elkaar.

- Je vertelt wat je weet en denkt.

- Je stelt elkaar vragen. Wat denk jij? Waarom denk je dat? Doe jij dat zelf ook?

Geef eventueel een demonstratie met enkele leerlingen.

Geef elke groep een tweetal prenten (bijlage 7) om bij te vertellen.

Geef de groepen steeds dezelfde prenten, zodat ze geen dubbele prenten krijgen.

Vertel wat je ziet.

Wat doen de mensen?

Wat hebben ze hiervoor nodig? Wat gebruiken ze?

Doe jij dat ook?

Past de prent eerder bij de winter of bij de lente?

Geef elke groep na enkele minuten nog eens twee prenten met dezelfde opdracht en geef ook twee woordkaarten (bijlage 8) per groep.

Leg de prenten in twee groepen: winter of lente.

Geef telkens prenten bij tot ze op zijn.

Bekijk samen de video ‘Barbecue in de lente’ op de WOUW-site.

Wat doen de mensen allemaal als het mooi weer is?

Wat doe jij?

Wat doet je gezin?

Welke kleren dragen de mensen?

Wat draag jij vaker in de lente?

Bekijk samen de video ‘Lentepoets in Antwerpen’ op de WOUW-site.

Doen jullie dit ook in jullie straat?

Zou dit een goed idee zijn om in jullie straat te doen?

Doen jullie binnen in huis een grote schoonmaak?

Wie helpt er mee?

Vermeld ook de buitenspeeldag.

Bekijk samen met de leerlingen online op welke dag hij dit jaar valt (http://www.buitenspeeldag.be/).

Laat een leerling de buitenspeeldag aanduiden op de jaarkalender en hang er eventueel een woordkaart of de affiche bij.

Laat ze ook de datum invullen en aanduiden in het werkboek op pagina 25.

(27)

2.2 Zaaien en planten in de lente

Toon de prenten van de groeistadia van de aardbeienplant op de WOUW-site.

Houd een kort gesprekje over de ervaringen van de leerlingen met planten en zaaien in de lente:

Wie heeft zelf al een plant geplant of zaadjes gezaaid?

Om welke plant ging het?

Heb je vruchten kunnen proeven? Was het lekker?

Ga eventueel nog eens naar de schoolmoestuin of moestuinbak om de aardbeienplantjes te verzorgen.

Herhaal de delen nog eens:

Zijn er al bloemen? Ziet er al iemand een vrucht? Of misschien al een uitloper?

Weten jullie nog wat een plant allemaal nodig heeft om te groeien?

(Aarde = voedsel, zonlicht, warmte, water en zuurstof.)

Bespreek met de leerlingen of er nog iets moet gebeuren om alle planten goed te laten groeien:

Zouden we het onkruid nog eens moeten wieden? Misschien hebben de planten wat extra meststof nodig?

2.3 Oefeningen in het werkboek

Laat de leerlingen oefening 1 op pagina 24 en 25 in het werkboek maken.

Dit kan individueel of in duo.

3

Slot

Laat de leerlingen beurtelings een typische lenteactiviteit uitbeelden en laat de anderen raden.

Laat ze ook telkens verwoorden wat je voor die activiteit allemaal nodig hebt.

(28)

Les 8 Volop licht in de lente

Lesdoelen

1. De kinderen kunnen uit de grafiek over de lengte van dag en nacht een passende conclusie trekken over het langer worden van de dagen in de lente.

2. De kinderen kunnen verwoorden dat het in de lente warmer wordt.

3. De kinderen kunnen de temperatuur aflezen van een thermometer.

4. De kinderen kunnen de temperatuur, gemeten over een langere periode, in de lente vergelijken met die in de herfst en hieruit een conclusie formuleren.

5. De kinderen kunnen foto’s van een bepaalde plek in de natuur ordenen in de tijd.

6. De kinderen kunnen passende tekeningen maken om de lente weer te geven.

Lesmateriaal

- werkboek p. 26 - 27

- observatieboek p. 2 - 4 en 15

- observatieboek van de herfst (uit Thema 2)

- bijlage 1: grafiek zonsopkomst en zonsondergang in de lente

- bijlage 1 uit Thema 2: grafiek zonsopkomst en zonsondergang in de herfst - foto’s van de klasplek in de lente

- foto’s van de klasplek in de herfst (uit Thema 2) - Kahoot!-quiz (herhaling)

Vooraf

Net zoals in het herfstthema noteerden de leerlingen vanaf het begin van de lente enkele waarnemingen in hun observatieboek. Je liet de leerlingen reeds wekelijks op een vaste dag en op hetzelfde tijdstip als de herfstobservaties de onderstaande opdrachten uitvoeren:

- De zonsopkomst en -ondergang bij oefening 1 op pagina 2 neerschrijven.

Hier schreef jij mee op de poster (bijlage 1) die je naast die van de herfst ophing.

- De temperatuur bij oefening 5 op pagina 4 meten en aanduiden.

Kies bij voorkeur weer voor een zestal aansluitende weken die voor (of desnoods na) de uursverandering vallen. Zo komen er geen grote sprongen in de grafiek.

De leerlingen kunnen de waarnemingen thuis invullen tijdens schoolvakanties. Geef eventueel een buitenthermometer mee met een leerling en laat de anderen de temperatuur invullen op basis van het (jeugd)journaal.

De overige oefeningen worden pas tijdens deze les ingevuld. Laat de leerlingen nu pas de punten met elkaar verbinden en het concluderende kader invullen.

Je koos een boom of plek in de schoolomgeving die jullie gedurende een langere periode kunnen observeren, bij voorkeur dezelfde plek als in de herfst.

Jullie gingen er van maart tot mei om de twee weken samen naartoe. De leerlingen tekenden (bepaalde elementen van) die 'klasplek' in hun observatieboek op pagina 15. Jullie maakten ook telkens een foto en bespraken kort wat er veranderd was ten opzichte van jullie vorig bezoek.

Druk al die lentefoto’s af en leg ze klaar in de klas.

Leg ook de foto's die jullie tijdens de herfst van de klasplek maakten klaar in de klas.

(29)

Lesverloop

1

Instap

We hebben nu enkele weken lang in ons observatieboek genoteerd hoe laat de zon opkwam en onderging.

Maar kan iemand ook zeggen waar de zon telkens opgekomen is? Welke windrichting zoeken we? (Het oosten.)

En waar gaat de zon ’s avonds onder? (In het westen.)

Laat aanwijzen waar het oosten en westen liggen en hang eventueel woordkaarten met de naam van de windrichting op de juiste plaats in de klas.

2

Kern

2.1 De observaties bespreken

Bekijk samen met de leerlingen de waarnemingen in hun observatieboek op pagina 2 tot en met 4.

Zet allemaal samen de tijdstippen uit oefening 1 als punten op de grafieken: de leerlingen bij oefening 2 en 3 in het observatieboek, jij op de poster (bijlage 1). Verbind daarna de punten.

Kleur de nachturen donker op de poster en de daguren geel, zodat het extra duidelijk wordt dat de dag langer wordt.

In het observatieboek worden de zonsopkomst en de zonsondergang voor de duidelijkheid opgesplitst.

In de klas worden ze wel op één grafiek weergegeven op de poster, zodat het aantal lichturen daar mooi groot en visueel voorgesteld kan worden.

Wat zie je bij de zonsopgang? En bij de zonsondergang? Wat gebeurt er dus met de dagen in de lente?

Wat moeten we dan in het kader invullen?

(In de lente komt de zon steeds vroeger op en gaat later onder. De dagen worden dus langer en de nachten korter.)

Vergelijk samen met de leerlingen de grafiek over de lente met die over de herfst op de poster ernaast (bijlage 1 uit Thema 2).

Laat de leerlingen ook bij oefening 6 de punten aanduiden en verbinden.

Wat merk je? Wat vullen we in het kader bij oefening 7 in? (De temperatuur stijgt. Het wordt warmer.) Vergelijk samen met de leerlingen deze grafiek met die in hun observatieboek van de herfst op pagina 4.

Benadruk de dalende lijn in de herfst en de stijgende lijn in de lente.

2.2 De klasplek bespreken

Verdeel de leerlingen in kleinere groepen.

Geef elke groep een van de afgedrukte lentefoto’s van de klasplek.

Hang zelf de eerste foto aan het bord. Laat de leerlingen de foto’s in de juiste volgorde ophangen en erbij vertellen wat er is veranderd ten opzichte van de voorgaande foto.

Laat ze woorden als kruin, bladeren, bloesem, knop … gebruiken.

Als het niet vlot gaat, kunnen ze hun observatieboek op pagina 15 erbij nemen.

Formuleer samen een besluit over de evolutie die te zien is.

Vergelijk de lentefoto’s met de herfstfoto’s van dezelfde klasplek.

Laat de leerlingen verwoorden welke verschillen ze zien.

(30)

2.3 Oefeningen in het werkboek

Laat de leerlingen hun observatieboek erbij nemen, en laat ze oefening 1 op pagina 26 en 27 van het werkboek maken.

De leerlingen kunnen deze oefening individueel of in duo’s maken.

Geef ze voldoende tijd, zodat ze alles nog eens kunnen bekijken.

Dit is een samenvattende oefening. Jullie overlopen alles heel kort nog eens en schrijven dan het belangrijkste in een kader.

In het eerste kader, het weer, schrijven jullie in één korte zin op wat we geleerd hebben over het weer in de lente. Er zijn heel veel verschillende mogelijkheden, die allemaal even goed zijn. Kijk maar even in jullie werkboek en observatieboek naar wat we allemaal over het weer gezegd hebben.

Daarna doen jullie hetzelfde voor de andere kaders:

Schrijf twee zinnen over de dieren in de lente, twee zinnen over de tuin, denk maar aan planten, en nog één zin over de mensen.

Laat elke leerling of elk duo na de afgesproken tijdslimiet één van hun zinnen bij het eerste kader luidop zeggen. Iedereen die een gelijkaardige zin opgeschreven had, steekt de hand op. Laat de leerlingen hun zin aanstippen als ze hem horen.

Lees daarna ook de aangereikte oplossingen voor dat kader op het digibord voor.

Overloop de volgende kaders op dezelfde manier, of laat de leerlingen hun zinnen onderling vergelijken.

Als de leerlingen zinnen hebben die nog niet aan bod gekomen zijn, overloop je die klassikaal nog even. Laat de leerlingen weer hun hand opsteken bij de zinnen die zij ook bij dat kader passend vinden.

3

Slot

3.1 Seizoensklok aanvullen

Verdeel de leerlingen in duo’s.

Laat ze kort aan elkaar vertellen welke tekeningen ze al gemaakt hebben in het vak van de lente op de seizoensklok, en welke ze nu nog kunnen maken.

Geef ze indien nodig enkele mogelijke onderwerpen: de temperatuur, het weer, de dagen die langer worden, de natuur die groener wordt, de activiteiten van de mensen …

Verzamel de komende weken ook afbeeldingen en tekeningen van de zomer. Plak bijvoorbeeld foto’s van rijp seizoensfruit op de klaswand, zoals kersen en frambozen, of van zwemmende kinderen, barbecueavonden, mensen aan het strand …

3.2 Herhalingsoefeningen

We ronden deze lessenreeks af met een herhalingsmoment. In het werkboek zie je een aantal herhalingsoefeningen die de inhoud van een aantal lessen herhalen. Op het digitaal platform vind je aanvullend een Kahoot!-quiz. Het is een aanleiding om het thema even opnieuw te overlopen en de lessen te bekijken en te bespreken.

Daarbij kunnen de leerlingen het blanco bolletje bij het nummer van elke opdracht inkleuren volgens de eenvoudige legende:

- Ik weet.

(31)

De bedoeling is vooral om de leerlingen nog even te laten nadenken over wat we in dit thema allemaal leerden (kennen).

Bij iedere les geven wij zelf ook een indicatie van hoe je iedere opdracht kunt inkleuren. Dit vind je hieronder terug. Straks in de toetsen kunnen de oranje opdrachten als kennis worden bevraagd terwijl de groene opdrachten bevraagd worden als toepassing waarbij het begrijpen wordt geëvalueerd.

Je kunt de herhalingsoefeningen en de kleuropdracht zowel individueel (contractwerk, huistaak …) als klassikaal laten uitvoeren. Het is evenwel nooit de bedoeling om alle leerstof nog eens te gaan herhalen en uitleggen in detail.

Wanneer de leerlingen alles nog eens overlopen hebben, kunnen ze ook online de oefentoets oplossen.

Les 1 1 2 3

Les 2 1

Les 3 1 2 3 4 5 6 Les 4 1 2 3 4 5

Les 5 1 2 3 4 5 6 7

Les 6 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11

Les 7 1

Les 8 1

(32)

Les 9 Evaluatiemoment

Lesdoelen

Gesloten boek

1. De kinderen weten wanneer de lente begint en eindigt.

2. De kinderen weten dat de dagen in de lente langer worden.

3. De kinderen kunnen aanduiden welke afbeeldingen bij de lente horen.

4. De kinderen weten hoe een rups tot een vlinder ontwikkelt en gebruiken hierbij de passende begrippen.

5. De kinderen kunnen verwoorden wat mensen in de lente doen.

6. De kinderen kunnen het jong met het juiste mamadier verbinden.

7. De kinderen kunnen delen van een plant aanduiden.

Open boek

1. De kinderen weten hoe een rups zich kan verdedigen tegen zijn vijanden.

2. De kinderen weten wat planten nodig hebben om te groeien.

3. De kinderen kunnen aanduiden welke dieren bijna niet te zien zijn in de winter en waarom.

4. De kinderen kunnen de planten aanduiden die het vroegst bloeien in de lente.

5. De kinderen kunnen verwoorden waarom lentebloeiers het vroegst bloeien.

Lesmateriaal

- kopieerblad 2: geslotenboektoets

- kopieerblad 3: correctiesleutel geslotenboektoets - kopieerblad 4: openboektoets

- kopieerblad 5: correctiesleutel openboektoets - kopieerblad 6: selfie

- powerpoint 2: selfie

Vooraf

Voorzie per leerling een kopie van kopieerbladen 2, 4 en 6.

(33)

Lesverloop

Deel de toetsenbladen uit (kopieerbladen 2 en 4). Laat de leerlingen hun naam en de datum noteren. Overloop alle vragen samen. De leerlingen duiden met een markeerstift de belangrijkste begrippen in iedere vraag aan.

De eerste toets is een geslotenboektoets. De leerlingen mogen bij deze toets geen gebruik maken van hun werkboek of andere bronnen. Bij de openboektoets mogen ze hun werkboek en observatieboek wel gebruiken.

Beoordeling

Gesloten boek

Opdracht 1: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 2: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 3: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 4: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 4 punten Opdracht 5: 1 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 6: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 1,5 punten Opdracht 7: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 1,5 punten Totaal: 15 punten

Open boek

Opdracht 1: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 2: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Opdracht 3: 0,5 punten per correct antwoord Totaal: 4 punten Opdracht 4: 1 punt per correct antwoord Totaal: 3 punten Opdracht 5: 1 punt per correct antwoord Totaal: 1 punt Totaal: 10 punten

De Selfie

Bezorg alle leerlingen de selfie (kopieerblad 6) van dit thema. Leid kort in.

We hebben het thema afgerond. We sluiten zoals steeds af met een momentje waarop we het even stil maken en een selfie maken van wat we er zelf van vinden.

Start powerpoint 2 met de eerste dia. Laat die voorlezen indien dat wenselijk is.

Je leest de vragen en de antwoorden. Kruis nu het antwoord aan dat het best bij jou past, volgens jou. Wanneer je klaar bent, vouw je het blad en kleef je het dicht.

De leerlingen houden het bij op de afgesproken plaats.

(34)

De lente in muziek,

1

geur en kleur

1

100'

De leerlingen luisteren naar een lentemuziekstuk en bedenken hoe ze de lente in muziek, beelden, geuren en kleuren kunnen vatten. Ze passen de leerstof op een actieve en creatieve manier toe: ze maken een collage of geurdoos, of creëren een uniek muziekstuk of toneelstuk.

Een ontdektocht in de

2

natuur

2

150'

Jullie stippelen samen een korte route uit waar de leerlingen allerlei soorten ontdekopdrachten en infoborden bij bedenken.

De leerlingen kiezen een bepaald soort bord en werken in groep een ontwerp uit tot een unieke eigen creatie.

Een gezelschapsspel

3

over de lente

3

100'

De leerlingen passen de leerstof toe door een eigen gezelschapsspel over de lente uit te vinden. Ze doorlopen samen de ontwerpcyclus om een uniek en intrigerend spel te ontwikkelen. Als ultieme test spelen de leerlingen elkaars spel.

Overzicht opties WOUW-actie

De lesfiches bij deze activiteiten vind je terug op het leerkrachtenplatform, samen met alle andere nodige bestanden.

(35)

It's spring time!

50'

In deze les taalinitiatie Engels hebben de leerlingen het over de seizoenen, het ervaren van de natuur en jonge dieren. Ze oefenen de Engelse woorden en eenvoudige zinsstructuren in vrolijke liedjes en spelletjes. Let's do it!

Vanaf september 2021 vind je op het leerkrachtenplatform naast KITE ook MILAN terug, een les taalinitiatie Frans bij elk WOUW-thema!

(36)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eigenlijk willen ze alleen maar gezien worden zodat de mensen zouden zeggen: „Kijk eens hoe goed ze zijn.” De arme vrouw geeft niet veel, maar wat ze offert, geeft ze

De vier kinderen komen in totaal 90 paddenstoelen tegen op hun tocht.. 1 op de 5 paddenstoelen is een vliegenzwam (rood met

Zeg tegen de kinderen dat ze 4 rekenopdrachten gaan maken in het teken van de

Neem ze mee naar huis en bekijk samen de inhoud van de doos.. Doe een spelletje: Haal om de beurt met de ogen dicht iets uit de doos en voel wat

Verdere informatie volgt nog zondag 18/10. We hebben opgevangen dat er vikings verblijven in

Helaas kunnen we nog niet met alle gemeenteleden in de kerk zijn en willen u toch de kerkdienst niet laten missen. Via Kerkdienstge- mist.nl bent u live met de viering verbonden

meekomen en hebben we gezellig de intocht bekeken met elkaar. Hierna hebben we kruidnoten gebakken en heel veel pietenspelletjes gedaan. Op 21 november hebben we voor

Neri, 28 de zoon van Melchi, de zoon van Addi, de zoon van Kosam, de zoon van Elmadan, de zoon van Er, 29 de zoon van Jozua, de zoon van Eliëzer, de zoon van Jorim, de zoon