• No results found

PGS 33-2: Aardgas Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PGS 33-2: Aardgas Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en drijvende werktuigen"

Copied!
97
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 1 VAN 97

PGS 33-2: Aardgas – Afleverinstallaties van

vloeibaar aardgas (LNG) voor vaartuigen en

drijvende werktuigen

Bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen (shore to ship)

Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 33-2: 2021 versie 1.0 (augustus 2021) – Interim PGS

(2)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 2 VAN 97

(3)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 3 VAN 97

Een PGS-richtlijn

Een PGS-richtlijn is een document over activiteiten met gevaarlijke stoffen. In de PGS- richtlijn staan de belangrijkste risico's van die activiteiten voor de veiligheid en

gezondheid van werknemers, veiligheid van de omgeving en de brandveiligheid. Ook staan in een PGS-richtlijn de mogelijke gevolgen van die risico's voor het bestrijden van een ramp. Om de risico's te beheersen en de negatieve effecten voor mens en milieu te beperken zijn maatregelen geformuleerd. Naast de in deze PGS genoemde maatregelen is het mogelijk om gelijkwaardige maatregelen te treffen voor zover de wetgeving dit toelaat.

Meer informatie over de PGS-organisatie is te vinden op:

publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl. Daar staan ook de actuele publicaties.

PGS interimversie

In 2015 is gestart met een nieuwe opzet van de PGS-richtlijnen: de PGS Nieuwe Stijl.

Een PGS Nieuwe Stijl betekent dat maatregelen tot stand zijn gekomen met een risicobenadering. Dat geldt echter niet voor de voorliggende PGS. Deze PGS betreft een interim-PGS. Een interim-PGS is een tussentijdse versie die invulling geeft aan de Omgevingswet zolang PGS 33-2 Nieuwe Stijl nog niet gereed is. Inhoudelijk is interim- PGS gelijk aan PGS 33-2:2014, versie 1.0. Het verschil met PGS 33-2: 2014, versie 1.0, is dat in de interim-PGS de maatregelen zijn gekenmerkt, waardoor duidelijk is aan welke wettelijke kaders de maatregelen zijn gekoppeld. Maatregelen die al zijn bepaald in direct werkende wetgeving of geharmoniseerde normen, zijn niet in deze PGS opgenomen.

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de

Omgevingswet. Wel zijn bodem-, water- en luchtaspecten genoemd als dit

consequenties heeft voor de veiligheid en gezondheid van werknemers en voor de veiligheid van de omgeving.

Het toepassingsbereik van interim-PGS 33-2 wijkt enigszins af van het

toepassingsbereik van PGS 33-2:2014. In PGS 33-2:2014 wordt gesproken over het bunkeren van schepen met een maximaal brandstoftankvolume van 500 m3 LNG. Om interim-PGS 33-2 goed aan te laten sluiten op het Bal is het toepassinggebied als volgt aangepast: PGS 33-2 is van toepassing op het bunkeren van vaartuigen en drijvende werktuigen met een totaal netto brandstoftankvolume van maximaal

500 m3 LNG. Bij het opstellen van de volgende versie van PGS 33-2 (Nieuwe Stijl) is het voornemen om de scope uit te breiden zodat deze gelijk is aan die van het Bal.

Tot slot zijn de overige verwijzingen in deze PGS naar wetgeving, normen en overige documenten geactualiseerd.Deze PGS kent de volgende hoofdelementen:

− de wettelijke kaders;

(4)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 4 VAN 97

− maatregelen

Onderwerpen en doelstellingen PGS-richtlijn Een PGS-richtlijn geeft invulling aan:

− Omgevingsveiligheid (O) of Brandbestrijding Omgevingsveiligheid (BO);

− Arbeidsveiligheid (A);

− Brandbestrijding en Rampenbestrijding (BR).

Voor deze onderwerpen zijn de doelstellingen:

Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving

Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen

Brand- en

Rampenbestrijding:

Het beperken van de gevolgen van een brand of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding

Organisatie bij het tot stand komen van deze PGS-richtlijn

Deze PGS-richtlijn is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het Projectbureau.

Het Projectbureau is onderdeel van de PGS Beheerorganisatie. Daaronder vallen alle PGS-teams, het Projectbureau en de Adviesraad. De Programmaraad stuurt de PGS Beheerorganisatie aan.

Het Bestuurlijk Omgevingsberaad VTH (BOb) heeft deze richtlijn vastgesteld. Het BOb is de opdrachtgever van de PGS Beheerorganisatie. De governance van de PGS Beheerorganisatie is door het BOb vastgelegd.

Status van PGS-richtlijnen

De partijen van het BOb hebben afgesproken om op de volgende manier om te gaan met de PGS-richtlijnen:

− Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat bepaalt in overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Besluit

activiteiten leefomgeving dat moet worden voldaan aan een PGS-richtlijn, voor zover gericht op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving. Dit zijn direct werkende regels.

− Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wijst deze PGS-richtlijnen in het Besluit kwaliteit leefomgeving aan als informatiedocumenten over de beste beschikbare technieken (BBT). Dit betekent dat het bevoegd gezag verplicht is

(5)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 5 VAN 97

om bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit rekening te houden met PGS-richtlijnen bij het bepalen van BBT.

− De veiligheidsregio's gebruiken de PGS-richtlijnen als richtlijn bij het adviseren over brandveiligheid in omgevingsvergunningen en bij het voorbereiden van de brand- en rampenbestrijding.

− De toezichthouders van het bevoegd gezag, de Inspectie SZW en de veiligheidsregio's beschouwen de PGS-richtlijnen als een belangrijk referentiekader bij het toezicht op de naleving van wettelijke verplichtingen.

− Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid neemt de onderdelen van de PGS-richtlijnen die als stand van de wetenschap en professionele

dienstverlening worden gezien, op in de beleidsregel PGS-richtlijnen. De PGS- richtlijnen spelen een belangrijke rol bij het bepalen of werkgevers aan hun wettelijke verplichtingen voldoen. De Inspectie SZW betrekt de maatregelen die opgenomen zijn in de beleidsregel bij het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften en de handhaving daarvan. Een vanuit

arbeidsomstandigheden gezien gelijkwaardige maatregel kan eveneens worden toegepast indien deze voldoet aan de criteria uit hoofdstuk 1.6. De Inspectie SZW kan maatregelen uit een PGS-richtlijn via een eis tot naleving verplicht stellen indien er geen of onvoldoende maatregelen genomen zijn door de werkgever om aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Dit staat in artikel 27 van de

Arbeidsomstandighedenwet.

Deze PGS-richtlijn is door de Programmaraad goedgekeurd voor vaststelling door het BOb op: 3 maart 2020.

Waarna het BOb deze PGS-richtlijn heeft vastgesteld op: 17 september 2020 De voorzitter van de Programmaraad,

Koos van der Steenhoven

(6)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 6 VAN 97

Inhoud

Een PGS-richtlijn 3

Inhoud 6

Leeswijzer 8

1 Inleiding 9

1.1 Aanleiding voor opstellen PGS 33-2 interimversie 9

1.2 Relatie met wet- en regelgeving 9

1.3 Richtingaanwijzer wet- en regelgeving 9

1.4 Doel van de richtlijn 15

1.5 Toepassingsgebied 15

1.6 Gelijkwaardige maatregelen 20

1.7 Gebruik van normen 22

2 Constructie en installatie van de LNG-bunkerinstallatie 23 2.1 Alegemene beschrijving LNG-bunkerinstallatie 23 2.2 Constructie-eisen voor een LNG-bunkerinstallatie 26

2.3 Aanleg van (ondergronds) leidingwerk 28

3 De LNG-bunkerinstallatie in bedrijf 30

3.1 Inleiding 30

3.2 Algemene voorschriften 30

3.3 Het vullen van de LNG-opslagtank van het bunkerinstallatie 32

3.4 De bunkering van LNG 35

3.5 LNG-tankwagen 40

4 Keuring, controle, onderhoud, registratie en documentatie 42

4.1 Inleiding 42

4.2 Handhaving en opleiding 42

5 Veiligheids- en beheersmaatregelen 44

5.1 Inleiding 44

(7)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 7 VAN 97

5.2 Algemeen 44

5.3 Interne veiligheidsafstanden 46

5.4 Externe veiligheidsafstanden 50

5.5 Elektrische installatie en explosieveiligheid 50

5.6 Brandgevaar en brandbestrijding 51

5.7 Noodstopvoorzieningen 52

5.8 Veiligheidsstudies 54

5.9 Gelijktijdige activiteiten tijdens het bunkeren 54

6 Incidenten en calamiteiten 55

Bijlagen 56

Bijlage A Afkortingen en begrippen 57

Bijlage B Normen en bronnen 62

Bijlage C Relevante wet- en regelgeving 64

C.1 Inleiding 64

C.2 Omgevingswet 64

C.3 Chemische stoffen 65

C.4 Arbeidsomstandighedenwetgeving 66

C.5 Warenwet 67

C.6 Wet veiligheidsregio's 67

C.7 Vervoer 68

C.8 Arbeidsomstandighedenwetgeving 69

Bijlage D Controlelijst voor het bunkeren vanuit een LNG-bunkerinrichting naar een

LNG aangedreven schip 74

Bijlage E Controlelijst voor het bunkeren vanuit een LNG-tankwagen naar een LNG

aangedreven schip 85

Bijlage F Overzicht relevante normen en richtlijnen voor LNG bunkeren 95

Bijlage G Literatuurlijst 97

(8)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 8 VAN 97

Leeswijzer

Hoofdstuk 1 beschrijft de aanleiding voor het opstellen van PGS 33-2 en de relatie met wet- en regelgeving. Ook wordt de doelstelling en werkingssfeer van de richtlijn en haar positie in het werkveld nader beschreven.

In hoofdstuk 2 worden de eisen aan de constructie en het installeren van de LNG- bunkerinstallatie beschreven.

Hoofdstuk 3 bevat maatregelen voor de LNG-bunkerinstallatie in bedrijf.

Hoofdstuk 4 bevat maatregelen rond onderhoud en inspecties.

Hoofdstuk 5 belicht de veiligheids- en bebeersmaatregelen.

Hoofdstuk 6 geeft een toelichting over incidenten en calamiteiten.

Tot slot is een aantal bijlagen toegevoegd, waaronder een begrippenlijst, een overzicht van relevante wet- en regelgeving, en een normenoverzicht.

(9)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 9 VAN 97

1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor opstellen PGS 33-2 interimversie

Deze interim-PGS is een tussentijdse versie die invulling geeft aan de Omgevingswet zo lang PGS 33-2 Nieuwe Stijl nog niet gereed is.

1.2 Relatie met wet- en regelgeving

Wettelijke basis PGS

Deze PGS-richtlijn geeft een nadere uitwerking van wettelijke voorschriften op grond van de Omgevingswet, de Arbeidsomstandighedenwet en de Wet.

In 1.3 staat een toelichting op de relatie met deze wetgeving. Ook staat in 1.3 een richtingaanwijzer waarmee duidelijk wordt welke maatregelen een bedrijf moet treffen op grond van deze wettelijke kaders.

1.3 Richtingaanwijzer wet- en regelgeving

1.3.1 Inleiding

Deze PGS beschrijft de maatregelen die kunnen worden getroffen om daarmee de veiligheid te waarborgen. Deze publicatie geeft richtlijnen voor het tanken/bunkeren van LNG van een ‘vaste’ installatie naar vaartuigen en drijvende werktuigen. De voorschriften in PGS 33-2 beschrijven aanvullende eisen op PGS 33-1:2020.

PGS 33-1:2020 geeft richtlijnen voor het veilig ontwerpen, beheren en onderhouden van LNG-afleverinstallaties. In deze richtingaanwijzer wordt daarom ook verwezen naar de relevante maatregelen uit PGS 33-1:2020.

Elke maatregel beoogt een risico te verminderen.

− Omgevingsveiligheid: Het voorkomen van ongewone voorvallen en het beperken van de gevolgen daarvan voor de omgeving met het oog op het waarborgen van de veiligheid voor de omgeving;

− Arbeidsveiligheid: Het voorkomen van ongevallen met gevaarlijke stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan en het voorkomen van blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen;

− Brandbestrijding en Rampenbestrijding: Het beperken van de gevolgen van een brand, incident met gevaarlijke stoffen of ramp en het borgen van een doelmatige rampenbestrijding.

(10)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 10 VAN 97

De meeste maatregelen hebben grondslagen in meerdere wetten. Bij elke maatregel staat deze grondslag vermeld. Daarmee wordt duidelijk dat:

− maatregelen die zijn gesteld voor de omgevingsveiligheid, moeten worden nageleefd op grond van de Omgevingswet. In de hoofdstukken 2 t/m 6 zijn deze maatregelen aangeduid met O (Omgevingsveiligheid) en met BO

(Brandpreventie en -mitigatie Omgevingsveiligheid);

− maatregelen die zijn gesteld in het belang van de arbeidsveiligheid en -gezondheid, moeten worden nageleefd op grond van de

Arbeidsomstandighedenwet. In de hoofdstukken 2 t/m 6 zijn deze maatregelen aangeduid met A (Arbeidsveiligheid);

− maatregelen die zijn gesteld in het belang van brand- of rampenbestrijding, moeten worden nageleefd op grond van de Wet veiligheidsregio's. In de hoofdstukken 2 t/m 6 zijn deze maatregelen aangeduid met BR (Brand- of Rampenbestrijding).

1.3.2 Omgevingsveiligheid

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die daar gevolgen voor hebben of kunnen hebben. Het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) bevat regels voor milieubelastende activiteiten. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid staan in het Bal regels over activiteiten met gevaarlijke stoffen.

Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)

Het Bal bevat regels met het oog op het waarborgen van de veiligheid bij het tanken en opslaan van LNG. Deze regels staan in hoofdstuk 4, paragraaf 4.36 van het Bal. In deze paragraaf staat dat bij het tanken en opslaan van LNG moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn en aan PGS 33-1. Onder ‘tanken’ wordt ook het “bunkeren”

begrepen. Om aan de regels van paragraaf 4.36 uit hoofdstuk 4 van het Bal te

voldoen, moeten alleen maatregelen worden getroffen die gaan over de veiligheid van de omgeving. Het gaat dan om maatregelen die in de hoofdstukken 2 t/m 6 van PGS 33-2, zijn opgenomen met het belang van de omgevingsveiligheid als oogmerk.

Deze zijn herkenbaar aan de markeringen O en BO.

Toepassingsbereik Bal en deze PGS-richtlijn

Het toepassingsbereik van deze PGS-richtlijn is beperkter dan het toepassingsbereik van artikel 4.477 uit hoofdstuk 4 van het Bal. De eisen uit deze PGS-richtlijn gelden alleen als direct werkende verplichtingen, als de activiteit valt binnen het

toepassingsbereik van artikel 4.477 uit hoofdstuk 4 van het Bal en als de activiteit ook valt binnen het toepassingsbereik van deze richtlijn zoals beschreven in 1.5. In overige gevallen zal het bevoegd gezag in een vergunning aangeven welke maatregelen uit deze PGS-richtlijn van toepassing zijn en indien nodig welke aanvullende voorschriften worden gesteld. Bij het opstellen van de volgende versie van PGS 33-2 (Nieuwe Stijl) is het voornemen om de scope uit te breiden zodat deze gelijk is aan die van het Bal.

(11)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 11 VAN 97

Gelijkwaardige maatregelen

De Omgevingswet en het Bal maken het mogelijk om een andere maatregel te treffen dan de voorgeschreven maatregel.

Voor de maatregelen in deze PGS-richtlijn is het bij een vergunningplichtige activiteit nodig om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te krijgen voor het toepassen van een gelijkwaardige maatregel. Er mag niet met de activiteit worden gestart voordat er toestemming is met een besluit van het bevoegd gezag.

Bij niet vergunningplichtige activiteiten geldt dat voor de maatregelen in deze PGS- richtlijn bij het treffen van een gelijkwaardige maatregel het niet nodig is om vooraf toestemming van het bevoegd gezag te hebben. Het is wel verplicht om het toepassen van een gelijkwaardige maatregel vooraf te melden. Voorwaarde is dat met de andere maatregel ten minste hetzelfde resultaat wordt bereikt als met de voorgeschreven maatregel is beoogd. Het moet een gelijkwaardige maatregel zijn. Het bevoegd gezag milieu heeft vier weken de tijd om de gelijkwaardigheid vooraf te toetsen. Als dat niet is gedaan, heeft zij de mogelijkheid om achteraf (tijdens het toezicht) vast te stellen of de andere maatregel daadwerkelijk gelijkwaardig is.

Meer concreet: waar het Bal voorschrijft dat – met het oog op het waarborgen van de veiligheid – moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn, mag dus ook een andere gelijkwaardige maatregel worden getroffen. Het bevoegd gezag toetst de

gelijkwaardigheid aan het oogmerk van de voorgeschreven maatregel.

Naast een beoordeling op gelijkwaardigheid in het kader van omgevingsveiligheid kan voor een bepaalde maatregel ook een beoordeling nodig zijn op gelijkwaardigheid voor arbeidsveiligheid of brand- en rampenbestrijding. Dit is het geval als naast de Omgevingswet (O of BO) ook de Arbeidsomstandighedenwetgeving (A) of de Wet veiligheidsregio's (BR) de wettelijke grondslag is voor de maatregel. 1.6 geeft uitleg over gelijkwaardigheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet.

Maatwerk in Bal

Het Besluit activiteiten leefomgeving biedt ruime mogelijkheden voor maatwerk.

Hierdoor is het mogelijk om in specifieke gevallen onnodige belemmeringen voor het uitvoeren van activiteiten weg te nemen. Dit biedt een initiatiefnemer bijvoorbeeld kansen voor innovatieve activiteiten. Maatwerk kan in specifieke gevallen ook nodig zijn voor bescherming van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld als aanvullende maatregelen nodig zijn om significante verontreiniging tegen te gaan of om aan omgevingswaarden te voldoen. Dat mogelijkheid tot maatwerk ruim wordt geboden, betekent niet dat maatwerk breed moet worden toegepast. Uiteraard is maatwerk geen vrijbrief voor het naar eigen inzicht aanpassen van de regels. Zo is maatwerk uitdrukkelijk niet bedoeld om zonder aanleiding af te wijken van de in algemene regels geformuleerde preventieve en technische maatregelen. Maatwerk moet steeds adequaat worden gemotiveerd, en het toepassen van maatwerk is voorzien van rechtsbescherming.

Richtingaanwijzer Bal en PGS-richtlijn

In artikel 3.272 van het Bal is het bieden van gelegenheid voor het tanken van gemotoriseerde vaartuigen of gemotoriseerde drijvende werktuigen bij een

(12)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 12 VAN 97

bunkerstation of vanaf de wal met een vaste installatie voor het tanken en andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie die dat bieden van gelegenheid functioneel ondersteunen aangewezen als een milieubelastende activiteit. Voor deze activiteit is op basis van artikel 3.273 een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig. Op grond van artikel 3.274 van het Bal moet bij het verrichten van de activiteit worden voldaan aan de regels in paragraaf 4.36 als voertuigen, vaartuigen of werktuigen met LNG worden getankt en ook als daarnaast LNG wordt opgeslagen. In deze paragraaf staat dat bij het verrichten van de activiteit moet worden voldaan aan deze PGS-richtlijn. Voor het deel van de milieubelastende activiteit waarvoor een omgevingsvergunning milieubelastende activiteit nodig is en waarop de algemene regels van paragraaf 4.36 niet van toepassing zijn, worden de maatregelen als voorschrift in de omgevingsvergunning milieubelastende activiteit opgenomen.

Omgevingsveiligheid/Bal

Om aan artikel 4.478 tweede lid van het Bal te voldoen treft degene die de activiteit verricht de volgende maatregelen:

PGS 33-2: vs 2.2.1, vs 2.2.2, vs 2.2.4, t/m vs 2.2.12, vs 2.3.1, vs 3.2.1, t/m vs 3.2.4, vs 3.3.1, t/m vs 3.3.10, vs 3.4.1, t/m vs 3.4.22, , vs 3.5.1, vs 3.5.2, vs 5.2.1, t/m vs 5.2.4, vs 5.6.1, t/m vs 5.6.3, vs 5.7.1, t/m vs 5.7.3, vs 5.8.1, vs 6.1.1, vs 6.1.2

PGS 33-1: MW1.1, M2.4, MW2.5, M2.6, M2.7, M2.8, M2.9, M2.10, M2.12, M2.13, MW2.14, M2.15, M2.17, M2.19, M2.22, M2.23, MW2.34, M2.36, M2.37, M2.38, M2.40, M2.42, MW2.43, M3.1, M3.3, M3.4, M3.5, M3.6, M3.7, M3.8, M3.9, M3.10, M3.27, M3.28, M3.29, M3.30, M3.31, M3.32, M4.1, MW4.2, M4.3, M4.5, MW4.6, M4.7, M4.10, M4.13, M5.1, M5.2, M5.3, M5.4, M5.6, M5.7, M5.8, M5.10, M5.11, M5.14, M5.15, M5.16, M5.19, M5.22

Omdat PGS-33-2 aanvullend is op PGS 33-1:2020 wordt in bovenstaande tabel ook naar de relevante maatregelen uit PGS 33-1:2020 verwezen.

Externe veiligheidsafstanden

Een externe veiligheidsafstand zorgt voor bescherming van gebouwen en locaties waar mensen gedurende een periode verblijven. Het gaat om gebouwen en plekken buiten de begrenzing van de locatie van de activiteit.

Voor het tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen worden de

veiligheidsafstanden per geval berekend op basis van de regels daarover in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Het bevoegd gezag neemt deze afstanden in acht bij het verlenen van de omgevingsvergunningen en bij het opstellen van

omgevingsplannen.

Omgevingsplan

Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving die de gemeente stelt binnen haar grondgebied.

De gemeente kan bijvoorbeeld regels stellen ten aanzien van bluswatervoorzieningen, bereikbaarheid van hulpdiensten en opstelplaatsen voor de brandweer. Activiteiten

(13)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 13 VAN 97

met gevaarlijke stoffen kunnen van invloed zijn op deze maatregelen en een PGS- richtlijn kan invulling geven aan die maatregelen.

Het gaat dan om maatregelen die zijn opgenomen met het belang van de

omgevingsveiligheid als oogmerk. Deze zijn herkenbaar aan de markeringen BO.

1.3.3 Arbeidsveiligheid

In de Arbeidsomstandighedenwet staan verplichtingen met het oog op de veiligheid en gezondheid van werknemers. Voor bedrijven waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, zijn het voorkomen van ongevallen met die stoffen en het beperken van de gevolgen daarvan voor werknemers belangrijke doelen. Een ander belangrijk doel is het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werknemers.

In het Arbeidsomstandighedenbesluit, een verdere uitwerking van de

doelvoorschriften in de Arbeidsomstandighedenwet, staan nadere regels waaraan zowel werkgever als werknemer zich moet houden om arbeidsrisico's tegen te gaan.

De Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit geven in sommige artikelen de minister van SZW de bevoegdheid om nadere regels te stellen.

Deze zijn uitgewerkt in de Arbeidsomstandighedenregeling. Deze regeling geeft dus nadere uitleg voor bepaalde onderwerpen uit de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit maar behoort ook tot de reguliere wetgeving. Een bedrijf kan dus te maken hebben met de Arbeidsomstandighedenwet, het

Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling.

De overheid geeft via de Arbeidsomstandighedenwet een wettelijk kader met zo min mogelijk regels en administratieve lasten. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over hoe zij kunnen voldoen aan de voorschriften die de overheid stelt. Deze afspraken kunnen worden vastgelegd in een arbocatalogus. Een

arbocatalogus is van kracht voor een bedrijfstak. Deze catalogus beschrijft technieken en manieren, goede praktijken, normen en praktische handleidingen voor veilig en gezond werken.

De maatregelen met het oog op arbeidsveiligheid zijn te herkennen aanA.

Gelijkwaardige maatregelen

In 1.6 staat beschreven wat de criteria zijn voor gelijkwaardige maatregelen vanuit arbeidsomstandigheden gezien.

(14)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 14 VAN 97

Arbeidsveiligheid

Om aan de

Arbeidsomstandighedenwet te voldoen voor een PGS- doel wordt in elk geval voldaan aan de volgende maatregelen:

PGS 33-2: vs 2.2.1, vs 2.2.2, vs 2.2.4, t/m vs 2.2.12, vs 2.3.1, vs 3.2.2, vs 3.2.3, vs 3.3.1, t/m vs 3.3.7, vs 3.3.9, vs 3.3.10, vs 3.4.1 t/m vs 3.4.22, vs 3.5.1, vs 3.5.2, vs 5.6.2, vs 5.6.3, vs 5.7.2, vs 5.7.3, vs 5.8.1

PGS 33-1: MW1.1, MW2.1, MW2.2, MW2.3, M2.4, MW2.5, M2.6, M2.7, M2.8, M2.9, M2.10, M2.12, M2.13, MW2.14, M2.15, M2.17, M2.19, M2.22, M2.23, MW2.34, MW2.35, M2.36, M2.37, M2.38, M2.40, MW2.41, M2.42, MW2.43, M3.1, M3.3, M3.4, M3.5, M3.6, M3.7, M3.8, M3.9, M3.10, MW3.14, M3.27, M3.29, M3.30, M3.31, M3.32, MW3.33, M4.1, MW4.2, M4.3, MW4.4, M4.5, MW4.6, M4.7, MW4.8, MW4.9, M4.10, MW4.11, MW4.12, M4.13, M5.1, M5.2, M5.3, M5.4, M5.6, M5.7, M5.8, M5.14, MW5.17, MW5.18, M5.19, M5.22, MW5.25

Omdat PGS-33-2 aanvullend is op PGS 33-1:2020 wordt in bovenstaande tabel ook naar de relevante maatregelen uit PGS 33-1:2020 verwezen.

1.3.4 Brand- en rampenbestrijding

De veiligheidsregio's hebben de taak om gemeenten te adviseren over branden, rampen en crises. Dit staat in artikel 10 van de Wet veiligheidsregio's (Wvr).

De brandweer is een onderdeel van de veiligheidsregio. De taken van de brandweer staan in artikel 25 Wvr. Dit zijn:

− het voorkomen, beperken en bestrijden van brand;

− het beperken van brandgevaar;

− het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen anders dan bij brand.

Daarnaast dragen de veiligheidsregio's zorg voor:

− de voorbereiding op de bestrijding van branden, rampen en crises;

− het organiseren van de rampenbestrijding;

− het adviseren van andere overheden en organisaties op het gebied van

brandpreventie, brandbestrijding en het voorkomen, beperken en bestrijden van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Hiertoe hoort ook het adviseren van het bevoegd gezag Omgevingswet over voorschriften voor brandbestrijding en rampenbestrijding in omgevingsvergunningen.

Tot slot hebben de veiligheidsregio's een wettelijke taak tot het uitvoeren van inspecties bij Seveso-inrichtingen (artikel 13.17 van het Omgevingsbesluit en artikel 61 van de Wvr) en het opleggen van een bedrijfsbrandweeraanwijzing (artikel 31 van de Wvr).

Bij het uitvoeren van deze taken gebruiken de veiligheidsregio's PGS-richtlijnen.

Brandbestrijding en rampenbestrijding omvat brandveiligheid, maar ook het

(15)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 15 VAN 97

ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke stoffen die een bedreiging vormen voor de omgeving.

Algemene (brand)veiligheidseisen voor bouwwerken zijn geen onderdeel van PGS- richtlijnen maar volgen uit het Bbl. De maatregelen die zijn gericht op brandpreventie en brandbestrijding op grond van de Omgevingswet, zijn aangeduid met BO. De maatregelen die zijn gesteld in het belang van de brandbestrijding en rampenbestrijding op grond van de Wvr, zijn aangeduid met BR.

Wet veiligheidsregio's

Om aan de Wet

veiligheidsregio's te voldoen wordt in elk geval voldaan aan de volgende

maatregelen:

PGS 33-2: vs 6.1.2

PGS 33-1: MW1.1, M2.10, M2.12

Omdat PGS-33-2 aanvullend is op PGS 33-1 versie 2020 wordt in de

hierbovenstaande tabel ook naar de relevante maatregelen uit PGS 33-1versie 2020 verwezen.

1.4 Doel van de richtlijn

Het doel van deze PGS-richtlijn is om vast te leggen met welke maatregelen de risico’s van het tanken van vaartuigen en drijvende werktuigen, te beheersen zijn.

Deze maatregelen verkleinen de kans op een incident, of voorkomen of beperken de nadelige gevolgen van een incident.

1.5 Toepassingsgebied

PGS 33-2 is van toepassing op LNG-bunkerinstallaties op het vaste land en op een ponton of drijvende steiger. PGS 33-2 is van toepassing op het bunkeren van gemotoriseerde vaartuigen en gemotoriseerde drijvende werktuigen met een totaal netto- brandstoftankvolume van maximaal 500 m3 LNG.

Toelichting:

In het document worden de eenheden m3 en ton gebruikt. Hierbij behoort rekening te worden gehouden met het feit dat de soortelijke massa van LNG afhankelijk is van de samenstelling en temperatuur en in de ordegrootte ligt van 0,45 ton per m3.

Bedrijven met een vergunde hoeveelheid van 50 ton of meer vallen onder de Seveso richtlijn. Bij het bepalen van de vergunde hoeveelheid wordt de totale inhoud van alle gekoppelde systemen (tanks en leidingen) meegerekend.

PGS 33-2 geeft aanvullende voorschriften voor PGS 33-1 Aardgas: Afleverinstallaties van vloeibaar aardgas (LNG) voor voertuigen versie 2020 die als uitgangspunt dient.

(16)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 16 VAN 97

Het afleveren aan losse wisseltanks is niet opgenomen in PGS 33-2.

Toelichting:

Er is nog geen ervaring met LNG-wisseltanks. Daarom is daarover in deze PGS niets opgenomen. Voor het werken met LNG-wisseltanks moeten specifieke afspraken met het bevoegd gezag te worden gemaakt.

PGS 33-2 heeft geen betrekking op het overladen van LNG als cargo (lading) voor vaartuigen en drijvende werktuigen.

PGS 33-2 heeft geen betrekking op het bunkeren van LNG van vaartuig naar vaartuig ('ship to ship' bunkeren).

De reikwijdte van PGS 33-2 wordt in de volgende paragrafen toegelicht.

Deze richtlijn gaat niet in op de emissies naar bodem, water en lucht. Eisen over emissies naar bodem, water en lucht staan in de regels op grond van de

Omgevingswet.

1.5.1 Bunkeren vanuit een LNG-tankwagen

Voor het rechtstreeks afleveren vanuit een LNG-tankwagen is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie figuur 1.1):

1) Het bunkeren van een vaartuig rechtstreeks vanuit een LNG-tankwagen.

2) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een tankwagen via een LNG-

afleverinstallatie geplaatst op het land en een LNG-afleverinstallatie geplaatst op een ponton of (drijvende) steiger.

Toelichting:

De eisen die worden gesteld aan de apparatuur op een ponton of drijvende steiger.

(situatie 2) ten behoeve van het bunkeren van LNG vallen binnen het onderwerp en toepassingsgebied van PGS 33-2.

B E

1

2

A

E Vulkoppeling naar vaartuig

F Aansluitflens

Tankwagen

Legenda

A LNG-afleverzuil landzijde B LNG-tankwagen E Vaartuig

F Ponton of (drijvende) steiger (of drijvende steiger)

Afbakening van het toepassingsgebied PGS 33-2

Valt buiten het toepassingsgebied PGS 33-2

(17)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 17 VAN 97

Figuur 1.1 — Bunkeren van een vaartuig rechtstreeks vanuit een LNG-tankwagen

1.5.2 Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank (totale inhoud ≥ 50 ton)

Voor het afleveren vanuit een LNG-opslagtank, waarbij de totale inhoud van de LNG- opslagtank en de bunkertank van het LNG aangedreven vaartuig of druivend werktuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton, is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie figuur 1.2):

3) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.

4) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton èn waarbij een afleverinstallatie is geplaatst op een ponton of (drijvende) steiger.

5) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en waarbij afleverinstallatie is geplaatst op een ponton of (drijvende) steiger, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.

6) Het vullen van een LNG-tankwagen vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG- tankwagen samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.

Toelichting:

De eisen die worden gesteld aan de apparatuur op een ponton of (drijvende) steiger (situatie 4) ten behoeve van het bunkeren van LNG vallen binnen het onderwerp en toepassingsgebied van PGS 33-2. De eisen aan een ponton of (drijvende) steiger zijn geregeld in de Binnenvaartregeling.

Legenda

A LNG-afleverzuil landzijde B LNG-tankwagen

(18)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 18 VAN 97 D LNG-tankschip

E Vaartuig

F Ponton of (drijvende steiger)

G LNG-opslagtank, totale opslag ≥ 50 ton

H Afleverinstallatie voor het laden van LNG-tankwagen

Afbakening van het toepassingsgebied PGS 33-2

Valt buiten het toepassingsgebied PGS 33-2

Figuur 1.2 — Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank ≥ 50 ton en bevoorrading LNG- afleverinstallatie

1.5.3 Bevoorraden van de LNG-afleverinstallatie (totale inhoud ≥ 50 ton) De volgende situaties zijn in PGS 33-2 opgenomen (zie figuur 1.2):

7) Het bevoorraden van een LNG-opslagtank vanuit een tankwagen, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-tankwagen samen gelijk aan of groter is dan 50 ton;

8) Het bevoorraden van de LNG-opslagtank vanuit een tankschip, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en het tankschip samen gelijk aan of groter is dan 50 ton.

1.5.4 Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank (totale inhoud < 50 ton)

Voor het bunkeren vanuit een LNG-opslagtank, waarbij de totale inhoud van de LNG- opslagtank en de bunkertank van het LNG-schip samen kleiner is dan 50 ton, is PGS 33-2 voor de volgende situaties van toepassing (zie figuur 1.3):

9a) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en afleverinstallatie geplaatst op een ponton of (drijvende) steiger, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.

9b) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank geplaatst op het land, èn een afleverinstallatie geplaatst op een ponton of (drijvende) steiger, waarbij de totale inhoud van de LNG-opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.

9c) Het bunkeren van een vaartuig vanuit een LNG-opslagtank en een

afleverinstallatie geplaatst op het land waarbij de totale inhoud van de LNG- opslagtank en de LNG-bunkertank op het vaartuig samen kleiner is dan 50 ton.

Toelichting:

De eisen die worden gesteld aan de apparatuur op een ponton of (drijvende) steiger (situaties 9a, 9b en 9c) ten behoeve van het bunkeren van LNG vallen binnen het onderwerp en toepassingsgebied van PGS 33-2. De eisen aan een ponton of (drijvende) steiger zijn geregeld in de Binnenvaartregeling.

(19)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 19 VAN 97 Figuur 1.3 — Bunkeren vanuit een LNG-opslagtank kleiner dan 50 ton

Legenda

A LNG-afleverzuil landzijde B LNG-tankwagen

C LNG-opslagtank, totale opslag < 50 ton D LNG-tankschip

E Vaartuig

F Ponton of of (drijvende) steiger)

Afbakening van het toepassingsgebied PGS 33-2

Valt buiten het toepassingsgebied PGS 33-2

1.5.5 Bevoorraden van de LNG-afleverinstallatie (totale inhoud < 50 ton) De volgende situaties zijn in PGS 33-2 opgenomen (zie figuur 1.3):

10) Het bevoorraden van een LNG-afleverinstallatie op een ponton of (drijvende) steiger vanuit een LNG-tankwagen, waarbij de totale inhoud van de LNG- opslagtank en de LNG-tankwagen samen kleiner is dan 50 ton.

11) Het bevoorraden van een LNG-afleverinstallatie op een ponton of (drijvende) steiger vanuit een LNG-tankschip, waarbij de totale inhoud van de LNG- opslagtank en het LNG-tankschip samen kleiner is dan 50 ton.

1.5.6 Afbakening PGS 33-1 en PGS 33-2

PGS 33-2 is een aanvulling op PGS 33-1. Omdat PGS 33-1 gaat over het tanken van voertuigen met LNG op tankstations zijn niet alle voorschriften uit PGS 33-1 van toepassing verklaard vanuit PGS 33-2. Tusen het tanken van voertuigen en het tanken/bunkeren van vaartuigen zitten verschillen, de gebruikte installatie zijn anders.

In de richtingaanwijzer van de PGS 33-2 wordt daarom precies aangegeven welke maatregelen van PGS 33-1 van toepassing zijn bij bunkerstations (zie paragraaf 1.3 van deze richtlijn).

(20)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 20 VAN 97

1.6 Gelijkwaardige maatregelen

Criteria voor het toepassen van gelijkwaardige maatregelen

Een gelijkwaardige maatregel is een alternatief voor een in een PGS-richtlijn beschreven maatregel. Als een bedrijf voor een maatregel een alternatief wil toepassen, dan is het van belang vooraf de volgende aspecten na te gaan:

− Is een alternatief toegestaan?

− Voldoet het alternatief aan de criteria waaraan het wordt getoetst?

− Welke formele stappen zijn nodig om een alternatief toe te kunnen passen?

Ook is het van belang alle gegevens goed te documenteren, omdat het bevoegd gezag of de toezichthouder moet kunnen beoordelen of de alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Deze aspecten zijn hieronder nader toegelicht.

Mag een alternatieve maatregel worden toegepast?

Dat hangt af van de wettelijke grondslag van de maatregel. Dit is per maatregel aangeduid met:

O (Omgevingsveiligheid);

BO (Brandpreventie omgevingsveiligheid);

A (Arbeidsveiligheid);

BR (Brand- of rampenbestrijding).

De wettelijke grondslag is A (Arbeidsveiligheid)

Deze maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Arbeidsomstandighedenwet.

Een andere dan de beschreven maatregel is mogelijk zolang de wetgeving dit toelaat.

De mogelijkheid tot het treffen van (alternatieve) gelijkwaardige maatregelen geldt alleen voor de maatregelen die een nadere uitwerking vormen van de

doelvoorschriften in de arbeidsomstandighedenwetgeving.

Gelijkwaardigheid wil zeggen dat de alternatieve maatregel de gezondheid en veiligheid van de werknemers op minimaal hetzelfde niveau beschermt. Zie hiervoor ook onderstaand kader met criteria voor toetsing van de gelijkwaardigheid. De verantwoordelijkheid voor het onderbouwd aantonen van de gelijkwaardigheid van alternatieve maatregelen ligt bij het bedrijf. Dat vereist een zorgvuldige documentatie.

Voorafgaande toestemming is niet nodig. Pas bij toezicht of ongevalsonderzoek wordt er door de Inspectie SZW getoetst.

Criteria arbeidsveiligheid voor toepassen gelijkwaardige maatregelen Bij de toetsing hanteert de Inspectie SZW een aantal criteria:

− Vanuit arbeidsomstandigheden gezien is een alternatieve maatregel gelijkwaardig aan het PGS-voorschrift als deze voldoet aan:

(21)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 21 VAN 97

1) de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, ook wel de stand der techniek genoemd;

2) een onveranderde trede in de arbeidshygiënische strategie;

3) het uitgangspunt dat organisatorische maatregelen geen alternatief zijn voor technische maatregelen.

− Een alternatieve maatregel is gelijkwaardig als de gezondheid en veiligheid van de werknemers minimaal op hetzelfde niveau beschermd zijn. Het is aan de werkgever om te bepalen welke maatregelen die moet treffen om de werknemers te beschermen.

− Gelijkwaardige maatregelen zijn een nadere uitwerking van de doelvoorschriften in de wetgeving. Voor middelvoorschriften en productrichtlijnen is het

gelijkwaardigheidsprincipe niet van kracht. De beoordeling van gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers is een taak en verantwoordelijkheid die alleen bij de Inspectie SZW ligt.

De Inspectie SZW beoordeelt de gelijkwaardigheid van maatregelen ten behoeve van de gezondheid en veiligheid van werknemers bij inspecties en ongevalsonderzoek in het kader van de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.

De wettelijke grondslag is O (Omgevingsveiligheid) of BO (Brandpreventie omgevingsveiligheid)

Deze maatregel is beschreven vanuit de doelen van de Omgevingswet. Een andere dan de beschreven maatregel is altijd mogelijk, mits deze alternatieve maatregel gelijkwaardig is. Bij de beoordeling geldt als criterium of er met het alternatief hetzelfde resultaat wordt bereikt.. Het bedrijf moet de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen. Het bevoegd gezag heeft bij de toetsing een zekere beoordelingsvrijheid.

Wel moet door het bedrijf de juiste procedure worden gevolgd. Dat betekent dat bij een vergunningplichtige activiteit de gelijkwaardigheid bij het bevoegd gezag vooraf moet worden aangetoond. Het resultaat van de beoordeling wordt vastgelegd in een beschikking. Bij een niet-vergunningplichtige activiteit moet het gebruiken van een gelijkwaardig alternatief vier weken vooraf worden gemeld bij het bevoegd gezag. Er volgt geen beoordeling vooraf, die komt pas bij het toezicht aan de orde. Het bedrijf moet op elk moment de gelijkwaardigheid goed onderbouwd kunnen aantonen met documentatie.

Wettelijke grondslag is zowel A (Arbeidsveiligheid) als O

(Omgevingsveiligheid) / BO (Brandpreventie omgevingsveiligheid) Als de wettelijke grondslag voor een voorschrift zowel (Arbeidsveiligheid) als O

(Omgevingsveiligheid) / BO (Brandpreventie omgevingsveiligheid) is, dan gelden alle genoemde criteria en formele eisen. Elk bevoegd gezag beoordeelt alleen op grond van de doelen die voor haar wetgevingsgebied gelden.

Het documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel

(22)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 22 VAN 97

Het goed onderbouwen en documenteren van de gelijkwaardigheid van een alternatieve maatregel is van belang. De wijze waarop een bedrijf dat kan doen, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de aard van de maatregel.

Aandachtspunten zijn in elk geval de volgende vragen:

− Voor welke maatregel uit de PGS is de voorgestelde maatregel een alternatief?

− Kan worden aangetoond dat de alternatieve maatregel in dezelfde mate het risico voorkomt of beperkt?

− Wat is de mogelijke samenhang en het effect daarvan tussen de alternatieve maatregel en andere maatregelen uit deze PGS-richtlijn?

− Is er een zorgvuldige onderbouwing dat aan de criteria voor de arbeidsveiligheid (zie kader) is voldaan?

− Zijn alle onderzoeksrapporten, bevindingen, installatiegegevens, enz. die betrekking hebben op de gelijkwaardige alternatieve maatregel, goed gedocumenteerd?

1.7 Gebruik van normen

Als deze PGS-richtlijn verwijst naar een norm (zoals NEN, EN, of ISO) of een ander normdocument of een andere specificatie, gaat het om de uitgegeven publicatie, inclusief wijzigings- of correctiebladen, zoals die op het moment van de publicatie van deze PGS-richtlijn luidde. Dit staat in bijlage B van deze PGS-richtlijn.

Normen, zoals NEN, EN of ISO of andere normdocumenten of specificaties, worden periodiek opnieuw beoordeeld en zo nodig herzien. De veranderingen zijn vaak beperkt. Wanneer alle bestaande bedrijven toch direct aan de nieuwste versie moeten voldoen, kan dat grote (financiële) gevolgen hebben. Voldoen aan de nieuwste versie hoeft niet per definitie te leiden tot een verbetering van het veiligheidsniveau.

In bijlage B staat daarom bij de normen waar deze PGS-richtlijn naar verwijst, ook een jaartal. Het gaat om de versie van de norm met dat jaartal, inclusief wijzigings- of correctiebladen. Dat betekent dat deze versie blijft gelden zolang de PGS-richtlijn op dit punt niet is gewijzigd.

(23)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 23 VAN 97

2 Constructie en installatie van de LNG-bunkerinstallatie

2.1 Alegemene beschrijving LNG-bunkerinstallatie

Dit hoofdstuk beschrijft de eisen die aan de constructie en uitvoering van een LNG- bunkerinstallatie worden gesteld. Het gaat daarbij om opslagtanks, leidingen,

toebehoren, en de samenbouw van de installatie. Deze informatie is relevant voor alle partijen die te maken hebben met LNG-bunkerinstallaties. Een groot deel van de eisen is vastgelegd in wetgeving, al dan niet gebaseerd op Europese richtlijnen. Deze wetgeving komt aan de orde in bijlage C. In deze wetgeving zijn verreweg de meeste eisen aan de constructie voor LNG-opslagtanks en toebehoren opgenomen. De Inspectie SZW is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze wetgeving. In 2.2 worden constructie-eisen voor een LNG-bunkerinstallatie

beschreven en tevens wordt vermeld waar deze wettelijk zijn vastgelegd. Daar waar huidige wet- en regelgeving te kort schiet, worden aanvullende voorschriften in deze PGS beschreven.

Legenda

1. LNG-opslagtank 10. Afleverslangen 2. Veiligheidsventielen 11. Vul-, losslangen

3. Drukopbouwverdamper 12. 'dry-break/break-away' koppeling 4. Niveaumeting 13. Vulkoppeling

5. Afsluiter 14. Bunker manifold

6. Pomp (optioneel) E. Afsluiter

7. Leidingsysteem FT. Flowmeter

8. Afleverzuil M. Motor (van de pomp)

(24)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 24 VAN 97 9. Breekkoppeling LT. Niveaumeter

Figuur 2.1 – Een vereenvoudigd schema van een LNG-bunkerinstallatie 'shore to ship'

Bij een opslagcapaciteit van het bunkerstation (inclusief gekoppelde systemen zoals bunkerschepen, tankauto’s en de brandstoftank van vaartuigen en drijvende

werktuigen) gelijk aan 50 ton of meer valt het bunkerstaion onder de Seveso richtlijn.

Hiervoor gelden de regels opgenomen in het Bal en het BKL waaronder het hebben van een veiligheidsrapport met de daarbij behorende kwantitatieve risicoanalyse (QRA), brandweerscenario’s en een veiligheidsbeheersysteem.

Een LNG-bunkerinstallatie bestaat uit de volgende onderdelen:

De opslagtank

Hierin wordt een voorraad LNG opgeslagen. Deze opslagtanks zijn drukvaten met een werkdruk die kan variëren van atmosferische druk tot 2000 kPa. Aangezien de

temperatuur van het aangevoerde LNG zeer laag is en warmte-intrede vanuit de omgeving zoveel mogelijk moet worden voorkomen, is een goede isolatie

noodzakelijk. Hoewel een conventionele isolatie met behulp van schuim mogelijk is, zullen in veruit de meeste gevallen vacuumgeïsoleerde tanks worden toegepast. Deze tanks zijn dubbelwandig, waarbij de tussenruimte is gevacumeerd. Daarnaast kan de tussenruimte nog gevuld zijn met een isolatiemateriaal, wat het isolatieverlies beperkt als het vacuüm verloren gaat. Het binnenvat is van roestvast staal dat bestand is tegen lage temperaturen, het buitenvat is doorgaans van koolstofstaal, aangezien dat niet koud zal worden. Rond de punten waar het leidingwerk wordt doorgevoerd, is het buitenvat dan wel in roestvast staal uitgevoerd, aangezien dat tegen lage temperatuur bestand moet zijn.

Niveaumeting in de tank wordt normaal uitgevoerd met behulp van een

drukverschilmeting over de vloeistofhoogte. Afhankelijk van de Safety Integrity Level (SIL)-classificatie wordt dit systeem met twee onafhankelijke meetsystemen

uitgevoerd. Vooral bij horizontale tanks is de niveaumeting, gezien het beperkte drukverschil, lastig en moet de kalibratie van de instrumentatie de nodige aandacht krijgen. Het maximale vulniveau van de tank is 95 %. Bij horizontale tanks moet er rekening mee worden gehouden dat de vulgraad van de tank niet gelijk is aan de vulhoogte. Ook moet rekening worden gehouden met de dichtheid van het LNG, zodat bij relatief warme LNG niet een te laag niveau wordt gemeten waardoor de tank wordt overvuld.

Leidingsysteem

Het LNG wordt via leidingen getransporteerd. De gebruikte materialen moeten geschikt zijn voor de heersende omstandigheden conform NEN-EN-ISO 16903.

Hoewel flensverbindingen mogelijk zijn, is het raadzaam om zo veel als mogelijk lasverbindingen te gebruiken, omdat deze betrouwbaarder zijn bij wisselende temperaturen.

Vulpomp

Het vullen van een vaar- of voertuig gebeurt meestal met behulp van een pomp. Deze pomp levert de benodigde opvoerdruk voor de te vullen tank. Voor het starten van de

(25)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 25 VAN 97

pomp moet deze eerst worden afgekoeld naar gebruikstemperatuur. Dit gebeurt door het vullen van het pompcircuit met vloeistof uit de tank. Als de pomp is afgekoeld tot gebruikstemperatuur, kan deze worden gestart.

Bunkerovervulbeveiliging

Deze beveiliging dient er voor om te voorkomen dat de brandstoftank wordt overvuld.

Hiervoor moet er een verbinding komen waarbij het bunkeren stopt als dit gebeurt.

De afleverzuil

De installatie voor het vullen van vaartuigen en drijvende werktuigen. Deze installatie bestaat uit de laadinstallatie, de start- en stopknoppen en eventuele

doorstroommeters en overige instrumenten. Deze installatie kan op het land, op een ponton of op een (drijvende) steiger worden geplaatst.

De laadinstallatie

Deze installatie kan bestaan uit een vulslang of een laadarm of een combinatie van beide om het te vullen vaartuig of drijvend werktuig aan te koppelen door een

gecombineerde 'dry-break/break-away' koppeling. Het doel van deze koppeling is het voorkomen van het ontsnappen van LNG, ook in noodsituaties.

vs 2.2.1 De benodigde trekkracht om de 'dry-break/break-away' koppeling te activeren mag maximaal 500 N (50 kg) zijn, gemeten onder de ongunstigste hoek waaronder deze kracht op de vulslang werkt. De vulslang met de slangverbindingen moet een minimale treksterkte in de langsrichting hebben van minimaal driemaal de verbreekkracht van de 'dry-break/break-away' koppeling.

BO A O

Toelichting:

Onder de benodigde trekkracht om de 'dry-break/break-away' koppeling te activeren, wordt verstaan de extra trekkracht die ontstaat doordat er spanning op de vulslang komt. De trekkracht als gevolg van het gewicht van de vulslang wordt hierin niet meegenomen.

Vulslang

De gebruikte vulslang mag niet uit meerdere slangen bestaan. Het moet een slang zijn die uit één stuk bestaat, zonder koppelingen en geschikt voor cryogene toepassingen.

Isolatieflens

In de afleverinstallatie mag een isolatieflens/isolatiepakking van niet-elektrisch- geleidend materiaal geplaatst zijn, ter voorkoming van zwerfstromen tussen wal en vaartuig of drijvend werktuig, volgens

ISGINTT (International Safety Guide for Inland Navigation Tank-barges and Terminals,

hoofdstuk 17, paragraaf 5). Een dergelijke voorziening is niet geschikt om toezicht tijdens bunkeren te vereenvoudigen (automatiseren) of vermindere

(26)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 26 VAN 97

2.2 Constructie-eisen voor een LNG-bunkerinstallatie

2.2.1 Algemeen

De voorschriften met betrekking tot constructie-eisen voor een LNG-afleverinstallatie van PGS 33-1 zijn van toepassing. Zie voor de exacte duiding van de relevante voorschriften uit PGS 33-1 paragraaf 1.3 Richtingaanwijzer Wet- en regelgeving van PGS 33-2. Aanvullende voorschriften worden beschreven in de volgende paragrafen.

2.2.2 Constructie van de LNG-opslagtank

LNG-opslagtanks moeten voldoen aan de Europese richtlijn Drukapparatuur (2014/68/EU).Voor de fundering, ondersteuning en (nood)afsluiters gelden onderstaande voorschriften.

vs 2.2.2 Een LNG-bunkerinstallatie die op een ponton of (drijvende) steiger is geplaatst, moet zodanig geconstrueerd zijn dat het ponton of de (drijvende) steiger is beschermd tegen cryogene effecten en hittestraling.

BO A O

Toelichting 1:

Voorschriften met betrekking tot de constructie-eisen van een ponton of drijvende steiger waarop een LNG-opslagtank is geplaatst, zijn beschreven in de

Binnenvaartregeling, bijlage 3.8.

Toelichting 2:

Cryogene effecten die kunnen optreden, mogen geen nadelige invloed hebben op de constructie.

vs 2.2.3 Maatregel vervallen, vanwege directwerkende regelgeving.

2.2.3 Veiligheidsvoorzieningen

De veiligheidsvoorschriften van PGS 33-1 zijn van toepassing. Zie voor de exacte duiding van de relevante voorschriften uit PGS33-1 paragraaf 1.3 Richtingaanwijzer Wet- en regelgeving van PGS 33-2. Wanneer een installatie is geplaatst op een ponton of op een drijvende steiger gelden als aanvullende veiligheidsvoorschriften:

vs 2.2.4 De hoogte van de centrale afblaasvoorziening ('vent stack') wordt bepaald door een berekening waarin wordt aangetoond dat:

1. de warmtestraling van deze bron, op 1 m boven dekniveau minder is dan 3 kW/m2 binnen de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt uitgevoerd en daarbuiten lager dan 1 kW/m2

(weliswaar buiten de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt vericht);

2. de warmtestralingsintensiteit afkomstig van een fakkel uit de centrale afblaasvoorziening (‘vent stack’) op de LNG-opslagtank minder bedraagt dan

(27)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 27 VAN 97 35 kW/m2;

3. er geen plas van LNG ontstaat ten gevolge van LNG-vloeistofspray vanuit de centrale afblaasvoorziening (‘rainout’).

BO A O

Toelichting:

NEN-EN 13645 geeft een waarde van maximaal 3 kW/m2 voor de warmtestraling van een mogelijke fakkel van de afblaasvoorziening.

vs 2.2.5 Eisen om de risico's van aanvaring te beperken, worden opgelegd door de vaarwegbeheerder.

O A

2.2.4 Riolering en straatkolken

De voorschriften van PGS 33-1 zijn alleen van toepassing voor de LNG-opslagtank op land. Zie voor de exacte duiding van de relevante voorschriften uit PGS33-1 paragraaf 1.3 Richtingaanwijzer Wet- en regelgeving van PGS 33-2.

2.2.5 LNG-leidingen en toebehoren

De voorschriften van PGS 33-1 zijn van toepassing. Aanvullende voorschriften zijn:

vs 2.2.6 Bij het bunkeren vanuit een LNG-tankauto moet potentiaalvereffening (elektrische verbinding met de aarde) via een aardingspunt tot stand worden gebracht. De LNG- tankauto moet daarom zijn voorzien van 1 of meer metallische aansluitpunten als aardingspunt. De elektrische aarding van de LNG-tankauto moet als eerste worden aangesloten en als laatste worden losgemaakt.

BO A O

vs 2.2.7 De slangverbindingen tussen de LNG-tankwagen of LNG-tankschip en de LNG- opslagtank en de slangverbindingen tussen de LNG-opslagtank en de bunkerende vaartuigen en drijvende werktuigen moeten zijn voorzien van een gecombineerde 'dry-break/break-away' koppeling.

BO A O

vs 2.2.8 Er mag een isolatieflens of isolatiepakking van niet elektrisch geleidend materiaal, geplaatst zijn in de laadinstallatie ter voorkoming van zwerfstromen tussen wal en vaartuig of drijvend werktuig.

BO A

(28)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 28 VAN 97 O

vs 2.2.9 De LNG-bunkerinstallatie moet een voorziening hebben die er voor zorgt dat de afleverdruk niet hoger wordt dan de veiligheidsdruk van de LNG-tank van het aangekoppelde vaartuig.

BO A O

2.2.6 LNG-vulpunt

De voorschriften van PGS 33-1 zijn van toepassing. Zie voor de exacte duiding van de relevante voorschriften uit PGS33-1 paragraaf 1.3 Richtingaanwijzer Wet- en

regelgeving van PGS 33-2. Aanvullende voorschriften zijn:

vs 2.2.10 Bij het vullen van een LNG-opslagtank op een ponton of op een (drijvende) steiger vanuit een LNG-tankauto moet de potentiaalvereffening (elektrische verbinding met de aarde) via een aardingspunt tot stand worden gebracht. Het LNG-vulpunt moet daarom zijn voorzien van 1 of meer metallische aansluitpunten als aardingspunt. De elektrische aarding moet worden aangesloten zodra de LNG-tankauto is geparkeerd.

BO A O

vs 2.2.11 De vloeistofleiding bestemd voor het vullen van de LNG-opslagtank moet bij het LNG-vulpunt voorzien zijn van een afsluiter. Deze afsluiter moet deugdelijk zijn ondersteund en mag niet door onbevoegden kunnen worden bediend.

BO A O

vs 2.2.12 De verbindingsslang tussen het vulpunt en afleverinstallatie op het ponton of de (drijvende) steiger moet zijn voorzien van een gecombineerde 'dry-break/break-away' koppeling.

BO A O

2.3 Aanleg van (ondergronds) leidingwerk

De voorschriften van PGS 33-1 zijn van toepassing. Zie voor de exacte duiding van de relevante voorschriften uit PGS33-1 paragraaf 1.3 Richtingaanwijzer Wet- en

regelgeving van PGS 33-2. Aanvullende voorschriften zijn:

Ventilatie bunkeraansluitpunt

vs 2.3.1 Indien bunkeraansluitpunten omkast zijn, moet een doelmatige ventilatie aanwezig zijn.

BO A

(29)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 29 VAN 97 O

(30)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 30 VAN 97

3 De LNG-bunkerinstallatie in bedrijf

3.1 Inleiding

Voor het veilig in werking zijn van een LNG-bunkerinstallatie is de bedrijfsvoering van groot belang. Hierbij is het essentieel dat verantwoordelijkheden duidelijk zijn

vastgelegd. Bij een LNG-bunkerinstallatie zijn in de regel de volgende personen betrokken: de eigenaar, de gebruiker, de beheerder, de installateur, de LNG- leverancier en de afnemer van LNG. Elk van de betrokkenen heeft eigen verantwoordelijkheden ten aanzien van het in werking hebben van de LNG- bunkerinstallatie. In bijlage E wordt een controlelijst voor het bunkeren vanuit een LNG-tankwagen naar een LNG aangedreven schip gegeven. In bijlage D wordt een controlelijst voor het bunkeren vanuit een LNG-bunkerinstallatie naar een LNG aangedreven schip gegeven. Behalve het vastleggen van verantwoordelijkheden is een aantal andere aspecten relevant voor een veilige bedrijfsvoering.

Het gaat daarbij onder meer om de volgende zaken:

1. het beheer van de LNG-bunkerinstallatie;

2. het uitvoeren van periodieke controles;

3. het toezicht op de LNG-bunkerinstallatie;

4. het vullen van de LNG-opslagtank (behorende bij het bunkerinstallatie);

5. het vullen van de bunkertanks aan boord van LNG aangedreven vaartuigen en drijvende werktuigen;

6. het vullen van LNG-tankwagens;

7. overige gevarenbronnen met gevaarlijke stoffen.

In 3.2 tot en met 3.4 zijn een aantal specifieke onderwerpen die verband houden met de bedrijfsvoering nader toegelicht. Daarbij zijn voor zaken die niet in wetgeving zijn vastgelegd, maar die voor een veilige bedrijfsvoering essentieel zijn, aanvullende voorschriften opgenomen.

3.2 Algemene voorschriften

In deze paragraaf zijn voorschriften opgenomen die van toepassing zijn op de gehele LNG-bunkerinstallatie. Het vullen van gasflessen valt niet onder de werkingssfeer van PGS 33-2.

(31)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 31 VAN 97

vs 3.2.1 Bij regulier bedrijf is de emissie van methaan aan de omgeving niet toegelaten. De LNG-bunkerinstallatie moet een voorziening hebben om het 'boil-off' gas op te vangen of om de vorming van overmatig 'boil-off' gas te voorkomen.

BO O

Toelichting:

Dit kan worden bewerkstelligd door het opvangen in een CNG-buffer, gebruik in een verbruiker o.i.d. of hercondensatie van het 'boil-off' gas.

vs 3.2.2 De beheerder van het LNG bunkerstation of een door de beheerder van het LNG bunkerstation aangewezen en geïnstrueerde deskundig persoon is verantwoordelijk voor het beheer van een LNG-bunkerinstallatie.

BO A O

vs 3.2.3 Indien het deel van het LNG bunkerstation (waar LNG wordt afgeleverd) niet in bedrijf is voor de aflevering van LNG, moeten alle afsluiters zich in de veilige stand

bevinden.

BO A O

Toelichting 1:

Het gaat hier om de afsluiters die zich bevinden tussen de LNG-opslagtank en de LNG-bunkerinstallatie. Afsluiters in de LNG-leiding tussen LNG-opslagtanks en vulpunt vallen niet onder deze bepaling. Wanneer geen LNG wordt afgeleverd moet deze installatie zich in een veilige toestand bevinden. Dit betekent dat

vloeistofafsluiters gesloten zijn, gasretourleidingen voorzien zijn van terugslagkleppen.

Uitzondering hierop zijn schakelingen en regelingen die nodig zijn om de installatie koud te houden. De openingstijd van deze afsluiters tijdens het proces om de juiste werktemperatuur te bereiken behoort gelimiteerd te zijn tot een zeer beperkte tijd, 2 min tot 3 min. Er moet worden voorkomen dat vloeistof wordt opgesloten tussen afsluiters in een leidingdeel zonder veiligheidsvoorziening.

Toelichting 2:

Naast hetgeen in deze richtlijn wordt genoemd blijft de vigerende transportregelgeving (ADR/ADN) van kracht. Denk hierbij in het bijzonder aan de veiligheidsverplichtingen van de betrokkenen (hoofdstuk 1.4 van het ADR/ADN).

vs 3.2.4 Het volgende opschrift is op of nabij het bunkeraansluitpunt aangebracht:;

− ‘ROKEN EN OPEN VUUR VERBODEN’.

Indien pictogrammen worden toegepast, moeten deze voldoen aan een daarvoor vastgestelde internationale standaard, dan wel ook zijn voorzien van het opschrift.

BO O

(32)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 32 VAN 97

3.3 Het vullen van de LNG-opslagtank van het bunkerinstallatie

3.3.1 Inleiding vullen van de LNG-opslagtank

Bij LNG-bunkerinstallaties is het verpompen van LNG de activiteit met het grootste risico. In dit kader zijn ruimtelijke aspecten als de locatie van de opstelplaats van de LNG-tankwagen of de ligplaats van het tankschip van belang. Daarnaast zijn de nautische omstandigheden en veiligheidsafstanden tijdens het bevoorraden per schip van groot belang. Daarbij gaat het ook om de bereikbaarheid van de LNG-opslagtank en het vulpunt en de toegankelijkheid van de opstelplaats voor de LNG-tankwagen of de ligplaats van de bevoorradingstankschip in geval van een calamiteit. De LNG- tankwagen of het LNG-tankschip moet onbelemmerd de losplaats kunnen bereiken en verlaten. Deze ruimtelijke aspecten en de wijze waarop de aan te houden

minimumafstanden van de LNG-tankwagen of bevoorradingstankschip tot objecten binnen de het LNG bunkerstation worden berekend, zijn beschreven in hoofdstuk 5.

Naast deze ruimtelijke en nautische aspecten moeten de losprocedure en

veiligheidsvoorzieningen op de LNG-tankwagen of -tankschip, in combinatie met bij de LNG-bunkerinstallatie aangebrachte voorzieningen, een adequaat veiligheidsniveau tijdens het vullen van de tank garanderen.

3.3.2 Eisen bevoorrading

Het ADN en ADR bevatten veiligheidseisen, die in de Nederlandse situatie nodig zijn voor het veilig vullen van de LNG-opslagtank van een LNG-bunkerinstallatie. Omdat een LNG-tankwagen of LNG-tankschip tijdens het laden of lossen van LNG onderdeel uitmaakt van het LNG bunkerstation, kan een deel van deze veiligheidsvoorzieningen worden verlangd op grond van de vergunning of algemene regels die voor die gelden.

In bijlage F van deze publicatie is beschreven aan welke normen o.a. de losslang moet voldoen. In PGS 33-1 is een procedure voor het lossen van de LNG-tankwagen opgenomen in bijlage H.

vs 3.3.1 De te lossen LNG-tankwagen moet zodanig zijn opgesteld dat deze in geval van nood zonder manoeuvreren kan wegrijden naar een veilige locatie.

BO A O

vs 3.3.2 Het te lossen LNG-tankschip moet zodanig zijn afgemeerd dat dit in geval van nood zonder manoeuvreren kan wegvaren naar een veilige locatie.

BO A O

(33)

PGS 33-2:2021 VERSIE 1.0 (AUGUSTUS 2021) INTERIM PGS - PAGINA 33 VAN 97

3.3.3 Het feitelijke vullen

Het vullen van de LNG-opslagtank van de bunkerinstallatie

Het is essentieel dat het vullen van de LNG-opslagtank plaatsvindt door en/of onder verantwoordelijkheid van het bedienend personeel. Dat is de chauffeur van de LNG- tankwagen, respectievelijk de gezagvoerder van het LNG-tankschip na het verkrijgen van toestemming van de verantwoordelijke beheerder van de LNG-bunkerinstallatie.

Dit betekent niet dat de verantwoordelijke beheerder te allen tijde tijdens het lossen aanwezig moet zijn. In sommige gevallen is nachtelijk lossen, bijvoorbeeld ten gevolge van geldende venstertijden, namelijk gewenst. Op die momenten zal er niet altijd personeel van het LNG-bunkerinstallatie aanwezig zijn.

vs 3.3.3 Voordat het vullen van de LNG-opslagtank wordt gestart, moet het bedienend personeel ervan overtuigd zijn dat de situatie in de omgeving voldoende veilig is.

Tijdens het vullen van de LNG-opslagtank moet het bedienend personeel de bedieningsorganen van de LNG-tankwagen of het LNG-tankschip kunnen bedienen en van die plaats kunnen nagaan of de maximaal toelaatbare vulling van de LNG- opslagtank niet wordt overschreden.

BO A O

Indien het vullen gebeurt vanuit een LNG-tankwagen is het volgende voorschrift van toepassing

vs 3.3.4 De chauffeur van de LNG-tankwagen moet tijdens het gehele vulproces van de opslagtank aanwezig zijn Om dit te waarborgen moet de LNG-bunkerinstallatie zijn uitgevoerd met een dodemansknop die om de 3 min moet worden geactiveerd. Indien de dodemansknop niet tijdig wordt geactiveerd, stopt de pomp en de bevoorrading automatisch.

BO A O

Bij het lossen moet worden gewerkt volgens een vaste procedure. Deze procedure bevat naast technische aanwijzingen ook instructies voor de LNG-

tankwagenchauffeur.

Indien het vullen gebeurt vanuit een LNG-tankschip is het volgende voorschrift van toepassing

vs 3.3.5 Er moet volgens het ADN een aansluiting zijn om bij een noodsituatie de pomp te kunnen stoppen. De veiligheidsmaatregelen van het ADN moeten worden opgevolgd.

BO A O

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van Wlz-zorg, thuis (pgb en/of natura) of in een zorginstelling Behandeling individueel of in een groep om te leren omgaan met een lichamelijke beperking Vervoer naar

[r]

Voor wat betreft de klacht rond de zorgplicht van de school jegens de zoon van klaagster heeft de school verklaard dat er ondanks de ondersteuningsbehoefte van klaagster rondom

Hoofdstuk 4 van PGS 15 geeft aanvullende eisen voor opslagvoorzieningen waarin meer dan 10.000 kg verpakte gevaarlijke stoffen of CMR-stoffen wordt opgeslagen, dan wel meer dan

De richtlijn ziet ook toe op het afleveren aan voertuigen of werktuigen bij andere bedrijven dan tankstations (niet publiek toegankelijke tankstations). Het gaat dan bijvoorbeeld

Ik adviseer het bevoegd gezag om te kijken of er niet meer voorschriften die verwijzen naar de PGS 29:2016 te wijzigen in nieuwe voorschriften die verwij- zen naar de PGS

Nu kan het volledige assortiment van bouwmarkten ook worden opengesteld voor particuliere klanten, maar alleen met de toegangsbeperkingen die voor andere opnieuw geopende

 Zijn er maatregelen genomen om besmetting via materialen te voorkomen (reiniging van werkstukken en arbeidsmiddelen die door meerdere werknemers gebruikt worden)?. ☐ Ja