• No results found

Samenvatting Filosofie Utopie van Thomas More

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Samenvatting Filosofie Utopie van Thomas More"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting Filosofie Utopie van Thomas More

Samenvatting door een scholier 6e klas vwo

9030 woorden 12 jaar geleden

5

18 keer beoordeeld

Auteur Thomas More

Eerste uitgave 1515

Vak Filosofie

Introductie: Utopieën en ideologieën 1. Utopieën.

1.1. Een denkbeeldige, volmaakt gelukkige staat.

1.1.1. Etymologie.

 utopia = plaats die niet bestaat - ou = niet

- topos = plaats

1.1.2. Een utopie kan tot norm worden.

1.1.2.1. Een ideaal of droombeeld inspireert zo zeer dat zij als norm gaat fungeren.

- Het toekomstig ideaal moet de bestaande orde omver werpen.

- Het besef van een utopie stelt ons in staat kritiek te leveren op de bestaande samenleving. Het kan de hoop levend houden op een rechtvaardige maatschappij.

1.1.2.2. Religieuze utopieën.

- Het land van melk en honing of het messiaans tijdperk (jodendom).

- Het nirwana (boeddhisme).

- De hemel of de wederkomst van Christus (christendom). We moeten nu al leven alsof deze tijd ieder moment kan aanbreken: dit betekent in vrede met elkaar samenleven en alles samen delen

1.1.2.2. Het verkondigen van utopieën.

- Mensen geloven zo zeer in hun utopie dat zij er alles aan doen andere mensen ermee in contact te brengen.

- Voorbeelden:

- Jehova getuigen die langs de deur gaan.

- Politieke partijen die zieltjes proberen te winnen.

- Missionarissen die naar Afrika, Azië en Zuid-Amerika reisden om het christendom te verkondigen.

1.1.3. Een utopie kan tot leugen worden.

- Wanneer men begint te geloven dat een utopie reëeler is dan de werkelijk- heid zelf, dan wordt een utopie tot leugen.

- Een utopie wordt dan een ideaal of droombeeld waarmee de mensheid zichzelf steeds opnieuw bedriegt.

(2)

We kunnen soms spreken van ‘utopische waanzin’.

- Voorbeelden: 1. de radicale Jihad en het moslim-terrorisme.

2. De rat-race in de moderne maatschappij.

3. Het gelijkheidsideaal in het communistisch regime.

1.2. Voorbeelden van utopieën.

- ‘Het nieuwe Atlantis’ van Francis Bacon.

- Atlantis = een eiland ten wensten van Afrika dat volgens de overleveringen in de Atlantische Oceaan is verzonken.

- ‘Utopia’ van Thomas More.

1.3. De herkomst van utopieën.

- Het lijden van de mens als gevolg van maatschappelijke wantoestanden.

- Voorbeelden: 1. Machtsmisbruik: de vernedering, discriminatie en uitbuiting van kinderen, vrouwen, minderheidsgroeperingen.

2. De vervuiling van het milieu.

2. Ideologieën.

2.1. Een ideologie = een programma dat wordt ontwikkeld om een utopie te realiseren.

- Een ideologie bestaat uit een waarden en normensysteem en een plan over hoe de samenleving moet worden ingericht.

- Ideologieën spreken zich niet uit over het hogere of transcendente, maar beperken zich tot aardse zaken.

- Voorbeelden van ideologieën:

- Het marxisme (gelijkheid als hoogste goed).

- Het liberalisme (vrijheid als hoogste goed).

- Het feminisme (gelijkheid als hoogste goed).

2.2. Aanhangers van een ideologie zetten zich in voor de emancipatie van groepen mensen die in de samenleving worden achtergesteld.

- EMANCIPATIE.

 emancipatio = vrijlating van de zoon uit de vaderlijke macht - ex = uit

- mancipare = overdragen, verkopen - manus = hand

- capere = grijpen, nemen

1. Bevrijding van beperkingen (wettelijk, sociaal, politiek, moreel of intellectueel).

2. Toekenning van gelijke rechten.

- Bijvoorbeeld: - het feminisme zet zich in voor de emancipatie van vrouwen.

- het marxisme zet zich in voor de emancipatie van arbeiders.

3. Twee belangrijke concepten in moderne ideologieën.

3.1. Rechtvaardigheid.

3.1.1. Het principe van gelijkheid.

- Gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld.

3.1.2. Verdelende rechtvaardigheid.

- Rechten en vrijheden, inkomen en welvaart moeten eerlijk worden verdeeld.

- Maar wat is een eerlijke verdeling? Moet iedereen evenveel krijgen of is het eerlijker om de verdeling te

(3)

baseren op ieders individuele behoefte? Of moeten we de verdeling juist baseren op ieders individuele bijdrage aan de samenleving?

3.1.3. Procedurele rechtvaardigheid.

- Om alles eerlijk te verdelen moeten universele wetten en procedures worden opgesteld. Wanneer deze wetten en procedures correct worden toegepast, weten we dat de verdeling rechtvaardig is.

- Voorbeeld van een rechtvaardige procedurele verdeling: de loterij. Als de trekking op correcte wijze gebeurt (onder toezicht van een notaris) dan is de loterij rechtvaardig. Alle deelnemers hebben een even grote kans op de hoofdprijs.

3.2. Verantwoordelijkheid.

3.2.1. Hoe wordt verantwoordelijkheid getoetst?

3.2.1.1. Vooraf: vrijheid.

- Iedereen is vrij om eigen keuzes te maken en volgens eigen inzichten te handelen.

- Het is je eigen verantwoordelijkheid om regelmatig je huiswerk te maken, maar je wordt hier niet toe gedwongen. Je kunt je tijd ook anders besteden.

3.2.1.2. Achteraf: verantwoording afleggen voor wat je met jouw vrijheid hebt gedaan.

- Achteraf kun je ter verantwoording worden geroepen voor de keuzes die je hebt gemaakt. Dan zal blijken of je verantwoordelijk hebt gehandeld of niet.

- Wanneer het fout gaat met je opleiding dan moet je aan je ouders en de school waarop je zit rekenschap afleggen. Je moet de keuze die je hebt gemaakt om tv te kijken in plaats van je huiswerk te maken kunnen verantwoorden.

3.2.1.3. VERANTWOORDEN = achteraf antwoord kunnen geven op de vraag waarom je zo gehandeld hebt.

- Vgl. aansprakelijkheid. Wanneer je verantwoordelijk handelt, dan kun je achteraf op je daden worden aangesproken.

3.2.2. Wat is verantwoordelijk handelen?

- Als je verantwoordelijk bent dan blijkt uit de keuzen die je maakt dat je niet alleen bekommerd bent om jezelf maar ook zorg draagt voor het welzijn van je omgeving. Je legt rekenschap af van de uitwerking van je daden op je omgeving.

3.2.3. Is ieder mens even verantwoordelijk voor zijn daden? Hoe wordt de mate van verantwoordelijkheid bepaald?

- De omstandigheden bepalen de mate van verantwoordelijkheid. Als jij een baan hebt waar zware verplichtingen en risico’s mee gemoeid zijn, dan draag je meer verantwoordelijkheid dan iemand met een baan die weinig verplichtingen met zich meebrengt. Het werk van een fietsen- maker is minder

verantwoordelijk dan het werk van een burgemeester.

- Iedereen hier in de klas heeft een verantwoordelijkheid om de sfeer goed te houden, maar de leraar heeft een grotere verantwoordelijkheid omdat hij door de school aangesteld is om zorg te dragen voor een goed werk-klimaat. Er is dus sprake van een verschil in de mate van verantwoordelijkheid.

- In het gezin kan zich een zelfde situatie voordoen. Als jij het oudste kind bent, dan voel je dat je een grotere verantwoordelijkheid hebt dan je jongere broertjes en zusjes. Je bent ouder, dus van jou wordt verwacht dat je ook verstandiger bent. Maar je ouders hebben natuurlijk nog een grotere

verantwoordelijkheid voor het huishouden.

§ 1. Behoeften en begeerten.

(4)

1. Het verschil tussen sociologie en sociale filosofie.

1.1. Sociologie = onderzoek = descriptief.

- De sociologie onderzoekt de manier waarop mensen met elkaar samenleving. Ze beschrijft sociale verschijnselen.

1.2. Sociale filosofie = kritische waardering = normatief.

- De sociale filosofie geeft een kritische waardering van de samenlevingsvormen. Ze toetst de samenleving aan bepaalde normen. Dit kan alleen als je een idee hebt over hoe een samenleving er in het ideale geval uit zou moeten zien.

- Sociale ethiek: reflectie over relaties en verplichtingen die uit het sociale leven voortvloeien.

- Vraagstelling: Wat is een rechtvaardige samenleving?

2. Het verschil tussen behoeften en begeerten.

2.1. Behoeften.

2.1.1. Alles wat je als mens nodig hebt en waar je niet buiten kunt.

- Behoeften die mensen van nature bezitten en die noodzakelijk zijn voor hun levensgeluk.

2.1.2. De behoeftepiramide van Maslow: een rangorde van echte behoeften.

2.1.2.1. Fysiologische behoeften.

- Om jezelf te handhaven moet je in voldoende mate kunnen eten en drinken.

2.1.2.2. Behoefte aan veiligheid.

- Mensen willen beschermd zijn tegen gevaren die hen van buitenaf bedreigen zoals agressie, natuurgeweld en ziekte.

2.1.2.3. Behoefte aan genegenheid.

- Mensen willen dat er van hen gehouden wordt, ze willen deel uitmaken van een groter geheel.

2.1.2.4. Behoefte aan erkenning.

- Mensen willen graag in aanzien staan bij zoveel mogelijk andere mensen. Ze streven naar complimenten, status en prestige.

2.1.2.5. Behoefte aan zelf-ontplooiing.

- Mensen willen hun talenten zoveel mogelijk ontplooien.

2.1.2.6. Behoefte aan begrip.

- Mensen willen de verschijnselen die ze waarnemen begrijpen.

2.2. Begeerten.

2.2.1. Behoeften die zijn aangeleerd of aangepraat.

- Voor veel moderne uitvindingen geldt dat niemand er, voordat ze werden uitgevonden, behoefte aan had. Het bedrijfsleven is erop gericht behoefte te kweken voor het produkt dat zij verkopen d.m.v. reclame.

- Iemand die begerig is, wil te veel of te graag iets.

- Bijvoorbeeld: grotere auto dan je buurman, nieuwste mobiele telefoon.

2.2.2. Achter begeerten kunnen echte behoeften schuil gaan.

- Achter het verlangen naar internet en een mobiele telefoon kan een verlangen naar sociaal contact schuilgaan.

- Achter het verlangen naar merkkleding kan de behoefte aan respect schuilgaan.

§ 2. Plato en Aristoteles.

1. Plato’s ideeën-leer.

(5)

- Door zijn onsterfelijke ziel heeft de mens deel aan de wereld van de Ideeën, waaruit de ziel van de mens afkomstig is.

- Alles wat we in onze onvolmaakte, materiële wereld waarnemen, zijn slechts afschaduwin- gen van de echte, eeuwige en onveranderlijke Ideeën.

2. Plato’s politieke leer.

2.1. De Staat.

- In het eerste deel bespreekt en bekritiseert Plato de bestaande samenlevingen en staatsvormen.

- In het tweede deel schetst Plato het beeld van de ideale samenleving die wordt bestuurd door zorgvuldig geselecteerde en filosofisch geschoolde wijsgeer- koningen.

2.2. De overeenkomst tussen politieke stuctuur en psychische structuur.

2.2.1. De orde in de samenleving.

2.2.1.1. Drie groepen mensen.

1. De werkers die voor het levensonderhoud zorgen.

2. De soldaten die voor de veiligheid zorgen.

3. De wijze staatsmannen die leiding geven aan het geheel.

- Zonder de wijze staatsmannen weten de andere mensen niet wat ze moeten doen.

2.2.1.2. Rechtvaardigheid is: iedereen weet zijn plaats en accepteert deze.

- Wanneer de staatsmannen niet meer boven de werken en de soldaten staan dan is de samenleving niet in orde.

2.2.2. De orde in de individuele mens.

2.2.2.1. Drie lagen.

1. De begeerte (de buik / het lichamelijke).

- Zintuigelijke verlangens naar eten, drinken seks.

- Op de begeerte is de deugd van de matigheid van toepassing.

2. Het gemoed (het hart / het psychische).

- Hier ontspringt de verontwaardiging.

- Op het gemoed is de deugd van de moed van toepassing.

3. Het verstand (het hoofd / het vermogen denkend leiding te geven aan het eigen handelen).

- Op het verstand is de deugd van de bezonnenheid van toepassing.

- Zonder verstandigheid weten de andere lagen niet wat ze moeten doen.

2.2.2.2. Rechtvaardigheid is: inwendig op de juiste manier geordend zijn.

- Wanneer het hoofd niet meer boven de buik staat maar daaraan onderworpen wordt, is die mens niet in orde.

2.3. Hoe komt de staat aan wijze staatsmannen?

2.3.1. Een goede opvoeding (paideia).

- Basis-elementen van de paideia:

1. Gymnastiek (vormt het lichaam) 2. Muziek (vormt de ziel).

3. Wiskunde en logica (vormt het verstand) 2.3.2. Een zorgvuldige selectie.

- Bij 20 jaar vindt een eerste selectie plaats d.m.v. een strenge toets.

- Zij die overblijven krijgen 10 jaar onderwijs.

(6)

- Bij 30 jaar vindt opnieuw een selectie plaats.

- Zij die overblijven krijgen nog 5 jaar filosofie-onderwijs en moeten zich vervolgens bewijzen in het dagelijks leven

- Bij 50 jaar is men dan theoretisch en praktisch degelijk geschoold en kan men worden toegelaten tot de leidinggevende posities van het land.

Plato noemt de staatsmannen ‘koninklijke wijsgeren’ omdat zij macht en wijsheid in zich verenigen.

2.4. Plato’s staat is in hoge mate democratisch.

2.4.1. Iedereen heeft dezelfde mogelijkheden om op te klimmen naar de hoogsten ambten.

2.4.2. Om te voorkomen dat staatsmannen gecorrumpeerd worden, stelt Plato onder meer de volgende twee wetten op.

1. Staatsmannen mogen niet omgaan met geld en mogen geen prive- eigendommen hebben. Ze moeten een uiterst sober leven leiden.

2. Staatsmannen mogen geen echtgenotes, kinderen of een gezin hebben.

3. Aristoteles vormen-leer.

- Aristoteles was een empirist. Volgens hem bestaan er geen ideeën onafhankelijk van onze materiële wereld. De wereld bestaat uit vormen, d.w.z. eigenschappen van dingen die we met onze zintuigen kunnen waarnemen.

4. Aristoteles politieke leer.

4.1. Ethica Nicomachea.

4.1.1. De mens als zooion politikon.

- De mens is een wezen dat alleen kan bestaan in een sociale gemeenschap.

4.1.2. Staatsleer = praktische ethiek: de deugd van de matigheid.

- De ideale staat is gebaseerd op de deugdzaamheid van haar burgers. - Bezonnenheid is volgens Aristoteles de meest essentiële deugd. De mens moet in zijn handelen steeds het midden weten te vinden tussen twee uitersten.

- Bijvoorbeeld: moed is het juiste midden tussen roekeloosheid en lafheid.

4.2. Aristoteles onderscheidt drie verschillende staatsvormen.

4.2.1. Monarchie: de heerschappij van de enkeling.

 Tirannie: de koning heeft niet het beste voor met het volk maar streeft naar eigen rijkdom en is een tiran.

4.2.2. Aristocratie: de heerschappij van een kleine elite.

 Oligarchie: de elite bestaat niet uit verstandige mensen maar uit machtswel- lustelingen die eigen belangen nastreven.

4.2.3. Democratie: de heerschappij van het volk.

 Timocratie: het volk is niet begaan met het bestuur van de polis of met elkaar maar iedereen leeft voor zichzelf.

§ 3. Thomas van Aquino.

1. Individu en gemeenschap (10).

1.1. Het individu: een paradox.

1.1.1. De mens is een eenheid, een totaliteit.

- in-dividu = on-deelbaar.

- Dit idee dat de mens een ondeelbare eenheid zou zijn, is flink bekritiseerd door filosofen van de 20e eeuw

(7)

als Merleau-Ponty, Derrida, Rorty.

1.1.2. De mens is wezenlijk verdeeld.

- in-dividu = in-deling-zijn.

- Denk aan Aristoteles die zegt dat de mens altijd het midden moet kiezen tussen twee uitersten.

- Denk aan Levinas die zegt dat de mens weliswaar een eenheid wil zijn, maar dat deze eenheid steeds weer doorbroken wordt door de ander. De ander hoeft je alleen maar aan te kijken en je bent al niet meer één.

1.2. De gemeenschap: een verzameling individuën die op elkaar betrokken zijn.

- Bijvoorbeeld: het gezin, de school, het dorp, de sportclub.

1.3. De verhouding tussen individu en gemeenschap: twee mogelijkheden.

- De gemeenschap staat in dienst van de persoonlijke ontwikkeling van het individu.

- Het collectieve belang van de gemeenschap staat voorop en het individu moet zich hieraan ondergeschikt maken.

2. Thomas van Aquino.

2.1. Thomas van Aquino en Aristoteles.

2.1.1. Leraar en leerling.

- Thomas was een grote liefhebber van het werk van Aristoteles.

2.1.2. Heiden en gelovige.

- Volgens Thomas kan de mens op twee manieren tot ware kennis komen:

1. Door zijn verstand te gebruiken (Aristoteles).

2. Door de bijbel te lezen.

- Omdat er volgens Thomas geen tegenspraak bestaat tussen wat de filosofie ons leert en wat er in de Bijbel staat, probeerde hij het werk van Aristoteles in overeenstemming te brengen met de christelijke geloofsleer.

2.2. Het wereldbeeld van Thomas: mens, wereld en God.

2.2.1. De mens zit vol liefde die zichzelf steeds weer vernieuwt.

2.2.2. De wereld zit vol leven dat zichzelf steeds weer vernieuw.

2.2.3. God is de leidende en vernieuwende kracht achter alles. Hij is oorsprong van leven en liefde.

2.3. De politieke leer van Thomas: burger, staat en kerk.

2.3.1. Burger: persoonlijk belang.

- De burgers hebben de neiging om egoïstisch hun persoonlijke belangen te behartigen. Zij hebben daarom een leidende kracht nodig die zorg draagt voor het algemeen welzijn.

2.3.2. Staat: algemeen belang.

- Een goede en rechtvaardige staatsman is een afspiegeling van Gods bestuur over de wereld. Hij gebruikt zijn macht niet ten behoeve van zichzelf of enkele groepen mensen maar ten behoeve van allen.

- Zoals God zich in de wereld openbaart en zoals de ziel de leiding heeft over het lichaam, zo moet de staatsman in de staat optreden: als leidende en inspirerende kracht.

- De overheid heeft de taak haar burgers in staat te stellen een rechtvaardig en deugdzaam leven te leiden. De belangrijkste voorwaarden daarvoor zijn het totstandbrengen van vrede en welvaart.

2.3.3. Kerk: toekomstig heil.

- Het hoogste doel van de mens is het verkrijgen van hemelse zaligheid. Hier houdt de taak van de overheid op en begint de taak van de kerk (priesters en paus).

(8)

- De taak van de kerk is een hogere dan die van de staat. De wereldlijke macht van de staat moet daarom volgens Thomas ondergeschikt zijn aan de geestelijke macht van de kerk.

§ 4. Thomas Hobbes.

1. Het sociaal contract.

1.1. De drie elementen van de sociaal contracttheorie (12).

1.1.1. Een theorie over de natuurtoestand.

- Hierin wordt beschreven hoe mensen leefden voorafgaande aan de contract- sluiting.

1.1.2. Een theorie over het verenigingsverdrag.

- Hierin wordt beschreven hoe mensen zich vrijwillig verenigen.

1.1.3. Een theorie over het onderwerpingsverdrag.

- Hierin wordt de gezagsverhouding tussen de vorst en het volk beschreven.

1.2. De functie van het sociaal contract (13).

1.2.1. Het sociaal contract is niet een wetenschappelijke beschrijving van het ontstaan van staten in de geschiedenis van de mensheid.

1.2.2. Het sociaal contract is een politieke theorie ter legitimatie van het overheidsgezag.

- Het overheidsgezag kan niet langer worden gelegitimeerd vanuit de idee dat de vorst in naam van God regeert.

- Het overheidsgezag moet worden gelegitimeerd door de instemming van alle onderdanen met het gezag van de vorst (Hobbes).

- Het overheidsgezag moet worden gelegitimeerd door overeenstemming met de grondwet (Montesquieu).

2. Hobbes beschrijving van de natuurtoestand: een oorlog van allen tegen allen (3,4).

2.1. Een samenleving die het verst verwijderd is van de ideale staat.

- Zelfs de meest primaire behoeften zijn in de natuurtoestand aan strijd onderhevig.

- Ieder individu probeert zoveel mogelijk zijn eigen behoeften te bevredigen en gaat daarbij volstrekt zijn eigen gang. Omdat niemand in de natuurtoestand de absolute macht heeft, slaagt ook niemand erin al zijn behoeften te bevredigen.

2.2. Er is nog geen sprake van een gemeenschap.

- In de natuurtoestand is de ander geen partner maar een concurrent. Er is sprake van een oorlog van allen tegen allen.

- Deze oorlog van allen tegen allen gaat ten koste van ieders individuele levensgeluk. Alleen de allersterksten kunnen zich staande houden. De zwakkeren delven voortdurend het onderspit.

2.3. Mensen leven in een voortdurend machtconflict (9).

2.3.1. Macht = het vermogen om anderen je wil op te leggen (9).

- Door macht kun je gemakkelijker behoeften aan eten en drinken en veiligheid bevredigen.

- Behoefte aan genegenheid, erkenning, zelf-ontplooiïng en begrip laten zich echter niet afdwingen. Dit zijn zaken die spontaan of tenminste

vrijwillig gegeven moeten worden of ontstaan.

2.3.2. De voornaamste deugden in de natuurtoestand zijn: kracht, list en bedrog.

2.3.3. Homo homini lupus (de ene mens is voor de ander een wolf).

- De mens is van nature een egoïstische wezen dat uitsluitend zijn eigenbelang nastreeft. Hij probeert zijn eigen vrijheid maximaal te handhaven en tegelijk zo veel mogelijk macht over anderen te verkrijgen.

(9)

3. Hobbes beschrijving van het verenigingsverdrag: samenwerken is beter dan oorlog.

- De mens komt tot inzicht dat het beter is samen te werken in plaats van elkaar voortdurend te bevechten. Hij ontdekt dat een samenleving waarvan de leden elkaars bondgenoten zijn in plaats van elkaars tegenstanders in zijn eigen voordeel is.

4. Hobbes beschrijving van het onderwerpingsverdrag: zich onderwerpen is beter dan vrij zijn.

4.1. Het maatschappelijk verdrag is een wederzijdse overeenkomst.

- De mensen komen tot het inzicht dat het beter is zich te onderwerpen aan het gezag van een vorst dan in een onzekere en armoedige natuurtoestand verder te le- ven. Vrijwillig besluiten zij een overeenkomst aan te gaan met de vorst waarin afgesproken wordt dat men zich over en weer aan bepaalde afspraken houdt.

1. De onderdanen nemen de plicht op zich de vorst te gehoorzamen. De vorst bepaalt wat recht en onrecht, goed en slecht, godsdienst en bijgeloof is. Hij bezit ook een geweldsmonopolie, d.w.z. dat hij geweld mag gebruiken om zijn macht te handhaven.

2. De vorst neemt de plicht op zich zijn onderdanen te beschermen en rechtvaardig te besturen. In een beschermde en rechtvaardige staat kunnen mensen vredig samenleving en zijn ze beter in staat hun persoonlijke behoeften te realiseren.

4.2. Het maatschappelijk verdrag is voorwaardelijk.

- Wanneer de vorst zijn onderdanen onvoldoende beschermt of onrechtvaardig bestuurt dan hebben zij het recht tegen de vorst in opstand te komen en het verdrag te verbreken.

4.3. Het maatschappelijk verdrag is begrensd.

- Het maatschappelijk verdrag kan de vrede in een staat waarborgen; de staten onderling blijven echter in een natuurtoestand van oorlog leven.

5. Hobbes versus Thomas van Aquino.

1. Hobbes ruimt geen plaats in voor God in zijn politieke theorie. De vorst regeert niet in naam van God maar in naam van alle onderdanen.

2. Hobbes beschrijft de natuurtoestand van de mens niet als een aards paradijs (zoals in de bijbel) maar als een oorlog van allen tegen allen.

6. Hobbes versus Aristoteles.

1. Volgens Aristoteles is de mens van nature een sociaal wezen (zooion politikon).

2. Volgens Hobbes is de mens van nature een egoïstisch wezen (homo homini lupus).

7. Macht en gezag.

7.1. Macht wordt gegrepen (= dwang/spierkracht).

- Macht = heerschappij die met geweld wordt afgedwongen.

- In de natuurtoestand grijpen de allersterksten de macht over de zwakkeren.

7.2. Gezag wordt verleend (= vrijwillig/woord).

- Gezag = heerschappij die vrijwillig erkend en aanvaard wordt en die dus niet door middel van geweld kan worden afgedwongen.

- In het maatschappelijk verdrag verleent het volk vrijwillig het gezag aan de vorst.

- Gezag kan gebaseerd zijn op deskundigheid. Een deskundig persoon kan mensen laten geloven wat hij wil.

8. Twee soorten vrijheid.

8.1. Negatieve vrijheid.

(10)

8.1.1. Negatieve vrijheid = de afwezigheid van dwang.

8.1.2. De overgang van natuurtoestand naar maatschappelijk verdrag beperkt de negatieve vrijheid.

- Natuurtoestand: er zijn geen regels, alleen het recht van de sterkste geldt.

- Maatschappelijk verdrag: alle onderdanen moeten zich onderwerpen aan de wetten van de vorst die exclusief beschikt over het geweldsmonopolie.

8.1.3. Privacy = vrij zijn van regelgeving en bemoeizucht door anderen.

8.2. Positieve vrijheid.

8.2.1. Positieve vrijheid = vrijheid tot zelfontplooiing, vriendschap en solidariteit.

8.2.2. De overgang van natuurtoestand naar maatschappelijk verdrag vergroot de positieve vrijheid.

- Natuurtoestand: de bevolking is dusdanig verwikkeld in een strijd om de meest primaire behoeften dat zij niet toekomen aan het ontwikkelen van hogere behoeften als zelf-ontplooiïng en vriendschap.

- Maatschapplijk verdrag: doordat de bevolking wordt beschermd tegen agressie van anderen zijn zij beter in staat hun persoonlijke behoeften en doelstellingen te realiseren.

8.2.3. Privacy = zich vrij voelen om zichzelf te zijn.

§ 5. John Locke en Jean-Jacques Rousseau.

1. John Locke versus Thomas Hobbes.

1.1. Overeenkomst.

- Beiden zijn denkers van het maatschappelijk verdrag. Ze geloven dat er een natuurtoestand voorafgaat aan elke staatsvorm.

1.2. Verschillen (Hobbes denkt zwart-wit, Locke is genuanceerder in zijn opvattingen).

1.2.1. Locke heeft een positiever beeld van de natuurtoestand dan Hobbes.

- Hobbes: de natuurtoestand is een oorlog van allen tegen allen.

- Locke: in de natuurtoestand is er sprake van natuurrecht. Mensen zijn vrij en gelijk aan elkaar en proberen zonder overheidsgezag en zonder wetten redelijk met elkaar samen te leven. Iedereen is gemachtigd zichzelf en zijn bezit tegen aanvallers te verdedigen.

1.2.2. Bij Locke heeft de vorst minder macht dan bij Hobbes.

- Hobbes: de vorst heeft een absolute macht.

- Locke: de vorst is slechts uitvoerende macht van een democratie. De wetgevende macht ligt namelijk bij het volk. Het volk is ook gerechtigd de vorst af te zetten als deze zich niet aan de wetten houdt.

1.2.3. Locke ‘pleit’ voor individuele vrijheid en tolerantie.

- Katholieken en atheïsten zijn staatsgevaarlijk en moeten worden opgesloten.

- Mensen zonder bezit zijn geen volwaardige burgers en hebben daarom geen rechten.

- Indianen in het nieuwe Amerika zijn heidens, onbeschaafd en geen volwaardige burgers en hebben daarom geen rechten.

2. Jean-Jacques Rousseau.

2.1. Een romantische beschrijving van de natuurtoestand.

- Iedereen is gezond, want het zwakke en ongezonde wordt door de natuur opgeruimd.

- De verhoudingen tussen man en vrouw zijn dierlijk en ongecompliceerd.

- Ieder mens leeft een individueel en vrij leven.

2.2. De teloorgang van de natuurtoestand.

2.2.1. Door de vorming van eigendom ontstond het verschil tussen rijk en arm.

(11)

2.2.2. Door de vorming van staat en wetten ontstond het verschil tussen heren en slaven.

- Deze toestand van sociale ongelijkheid is volledig in tegenspraak met het natuurrecht.

2.3. Rousseau’s oplossing.

2.3.1. De macht van de overheid moet berusten op een maatschappelijk verdrag.

- Het gehele volk moet vrijwillig instemmen met de macht van de overheid.

2.3.2. De overheid moet de natuurlijke rechten van alle mensen beschermen.

2.4. Rousseau: een wegbereider van de romantiek.

2.4.1. Idealisering van de natuur.

- De mens komt goed uit de handen van de natuur te voorschijn maar wordt door de maatschappij bedorven.

- De natuur moet als voorbeeld dienen voor de mens.

2.4.2. Herwaardering van het gevoel tegenover de verheerlijking van de rede.

2.4.3. Geloof in onderwijs en opvoeding.

- De goede en natuurlijke aanleg die in elk kind aanwezig is, moet door onderwijs en opvoeding onbelemmerd tot bloei komen.

- Opvoeding en onderwijs moeten voorkomen dat maatschappelijke invloeden de ontwikkeling van het kind verstoren.

§ 6. Volk en land, natie en staat.

1. Het verschil tussen natie en staat (16, 17).

1.1. Natie = een volk met een gemeenschappelijke geschiedenis, taal en cultuur dat op een begrensd grondgebied samenleeft.

- Naties zijn gebaseerd op etniciteit.

1.2. Staat = een politieke organisatie van een gemeenschap op een bepaald grondgebied.

1.3. Staten die naties zijn: IJsland.

- Hoe homogener de bevolking van een staat is samengesteld, hoe meer er sprake is van een natie. Vrijwel alle inwoners van IJsland behoren tot hetzelfde volk, spreken dezelfde taal en behoren tot dezelfde

cultuur.

1.4. Staten die geen naties zijn: Israël, Nederland.

- Israël en Nederland zijn heterogene staten. De inwoners zijn afkomstig uit alle delen van de wereld en behoren tot veel verschillende volkeren.

1.5. Naties die geen staat zijn: Koerdistan.

- Het koerdische volk leeft in het grensgebied van Turkije, Irak, Iran en Syrië, maar heeft geen eigen staat.

1.6. De Verenigde Naties = een wereldwijde vereniging van volken die het gemeenschap- pelijk belang van al die volken behartigt.

2. Het centraal stellen van de natie: nationalisme (18).

2.1. Nationalisme = het eigen volk superieur achten aan andere volkeren.

2.2. De ontstaansgrond van het nationalisme.

2.2.1. Uitgangspunt: Angst van het volk (xenofobie).

- Mensen voelen zich door andere volken in hun bestaan bedreigd.

- Mensen zijn bang hun eigen, nationale identiteit te verliezen.

- Vanwege angst voor een andere identiteit kunnen in een staat gemakkelijk spanningen ontstaan tussen

(12)

verschillende etnische groeperingen.

2.2.2. De angst wordt gepolitiseerd. Gevolg: vreemdelingenhaat.

- Dubieuze figuren met politieke aspiraties kunnen onlustgevoelens en angst aanwakkeren door

bijvoorbeeld vreemdelingen in het land de schuld te geven van de criminaliteit of hoge werkeloosheid. Zo kan er vreemdelingenhaat ontstaan.

2.3. Het gevaar van het nationalisme.

2.3.1. Het nationalisme leidt tot onderdrukking en discriminatie van etnische minderheden.

2.3.2. Uiteindelijk kan het nationalisme ontaarden in bloedige burgeroorlogen.

- Voormalig Joegoslavië: genocide in Bosnië.

- Rwanda: massale slachtingen onder Tutsi’e en Hutu’s.

- Duitsland tijdens W.O. II: de systematische moord op miljoenen joden.

3. Het centraal stellen van de staat: democratie.

3.1. Democratie = het volk regeert, het volk heeft de macht.

- demos = volk - cratos = macht.

3.2. Het principe van de democratie: One man, one vote.

3.2.1. Het volk kiest de politici.

- Iedere volwassen persoon heeft één stem, alle stemmen tellen even zwaar en de meeste stemmen gelden.

- Wat de meerderheid van het volk wil, bepaalt dus de wijze waarop een staat zal worden ingericht en bestuurd.

3.2.2. De politici maken wetten.

- Gebeurt dit niet naar wens, dan kan het volk bij de volgende verkiezingen andere politici kiezen.

3.3. Kritiek op de moderne democratie.

3.3.1. De democratie is kwetsbaar: als de meerderheid dom is en de verkeerde politici kiest, dan kan de wijze minderheid daar niets aan veranderen.

- Als de meerderheid van de mensen er voor is om de democratie af te schaffen en de macht over te dragen aan een dictator, dan is daar op democratische wijze niets tegen te doen.

- Dit gevaar is reëel. Dubieuze politieke partijen met anti-democratische opvattingen kunnen grote

groepen mensen misleiden door in te spelen op hun angstgevoelens en hierdoor veel stemmen trekken. We zien dat momenteel in verschillende landen in Europa gebeuren (Oostenrijk, Belgie, Frankrijk). Het

nationalisme bedreigt de democratie, maar de democratie kan zich hier niet tegen beschermen.

- Politicus zijn in een democratie kan daarom wel worden omgeschreven als ‘lopen langs de rand van een afgrond’. Het enige wat we kunnen doen als mensen of partijen ons in de richting van de afgrond willen trekken, is praten en nog eens praten. Hen ervan overtuigen dat de weg naar de afgrond een

doodlopende weg is.

3.3.2. De democratie functioneert niet I: niet het volk maar het geld regeert.

- Omkoopschandalen en andere dubieuze financiële transacties zijn aan de orde van de dag.

- Sommige mensen zeggen daarom dat de democratie niet werkt. Formeel zou het volk de macht moeten hebben, maar in de praktijk regeert het grote geld. Omdat politici toch allemaal zakkenvullers zijn, zou het niet meer de moeite waard zijn om bij verkiezingen een stem uit te brengen.

3.3.3. De democratie functioneert niet II: niet het volk maar de techniek regeert.

- De wetenschap heeft zich de laatste vijftig jaar razendsnel ontwikkeld en het aantal toepassingen in de

(13)

techniek is overweldigend. Het leven van de moderne mens wordt steeds meer bepaald door technische uitvindin- gen zoals de computer, de telefoon en de televisie. De techniek krijgt ons steeds vaster in haar greep. Het is haast onmogelijk om zonder moderne technologie normaal in de samenleving te

functioneren.

- Kwesties als genetische manipulatie, opwekking van kernenergie en toepassingen van internet, zijn zo ingewikkeld dat alleen deskundigen de gevolgen ervan kunnen overzien. Politici kunnen daarom hun beroep niet meer uitoefenen zonder de steun en het advies van hoog opgeleide technici.

- Sommige mensen zeggen daarom dat niet het volk of de politiek maar de techniek de inrichting van de samenleving bepaalt. Er is geen sprake van een democratie maar van een technocratie.

§ 7. Habermas en de kapitalistische maatschappij 1. Natuurtoestand: egoïsme (arena).

1.1. Mensen leven louter voor zichzelf.

- Hobbes: de natuurtoestand is een oorlog van allen tegen allen. Ieder mens probeert zijn eigen behoeften zoveel mogelijk te bevredigen.

- Locke en Rousseau: in de natuurtoestand leeft de mens individueel en vrij. Hij werkt uitsluitend voor zichzelf.

2. Het maatschappelijk verdrag: samenwerking en ruil van goederen (agora).

2.1. Mensen leven voor elkaar.

- Arbeid is niet langer een persoonlijk, maar een gemeenschappelijk produkt. Het voedsel wordt verdeeld over de leden van de gemeenschap. Ieder krijgt zijn deel op basis van de arbeid die hij verricht.

- Mensen ruilen goederen in natura op de markt.

3. De kapitalistische samenleving: vrije markt (agora en arena).

3.1. De introductie van het geld als betaalmiddel.

- Goederen worden geproduceerd om verhandeld te worden op de vrije markt.

3.2. De vrije markt.

3.2.1. Eigen belang (eigen voordeel).

- Mensen zijn vrij om met elkaar te concurreren en daarbij hun eigen voordeel na te jagen.

3.2.2. Het markt-mechanisme.

- De prijs van goederen en diensten wordt bepaald door het mechanisme van vraag en aanbod.

- Hoe kleiner het aanbod, hoe hoger de prijs.

- Hoe groter het aanbod hoe, hoe lager de prijs.

3.2.3. Algemeen belang (ieders voordeel).

- Wanneer mensen zich laten leiden door hun eigenbelang, is dit niet alleen in hun eigen voordeel, maar in het voordeel van iedereen. Want hoe meer concurrentie, hoe groter het aanbod, hoe lager de prijs.

3.3. De invloed van het vrije markt-denken op de arbeid: tijd is geld  arbeidsdeling.

- De werkzaamheden worden zo over de werknemers verdeeld dat hun gezamenlijke arbeid tot een optimaal resultaat leidt.

- Bijvoorbeeld: de lopende band bij Ford.

3.4. De uitbreiding van het vrije markt-denken naar alle sectoren van de samenleving.

- Niet alleen bedrijven worden tegenwoordig aangemoedigd om stevig met elkaar te concurreren. Ook in de publieke sector, waar vroeger nauwelijks of geen concurrentie bestond, zoals in het onderwijs en de

(14)

gezondheidszorg, wordt het styeem van de vrije markt ingevoerd.

4. Habermas’ verdediging van de leefwereld tegenover het kapitalistische systeem.

4.1. De vrije markt functioneert als rationeel systeem.

4.1.1. Doel: efficiëntie en rendement (winst).

- Met zo min mogelijk inspanning dient een maximaal nut te worden gerealiseerd. Goederen en diensten moeten op een zo goedkoop mogelijke manier worden geproduceerd.

4.1.2. Middel: strategisch handelen.

- Op de vrije markt gaat het er slechts om de onkosten zo laag mogelijk te houden en de winst te maximaliseren.

4.2. De leefwereld functioneert als liefde en vriendschap.

- In de leefwereld staan liefde, vriendschap, belangeloze aandacht, behulpzaamheid en wederzijds respect centraal. Mensen communiceren in alle openheid en eerlijkheid met elkaar en ontwikkelen zich tot verantwoordelijke individuën die bekommerd zijn om elkaar.

4.3. Habermas’ kritiek op de hedendaagse maatschappij.

4.3.1. Het middel is doel geworden.

- Systemen en de daarbinnen geldende waarden als efficiëntie en rendement waren oorspronkelijk middelen. Het doel was steeds een verbetering van de leefwereld. De middelen zijn echter steeds meer doel op zichzelf geworden.

- De rationaliteit van het systeem is binnengedrongen in menselijke relaties en heeft de onderlinge

solidariteit aangetast. Het communicatieve handelen dat gericht was op overeenstemming is verdrongen door een strategisch opereren waarbij alleen het resultaat telt.

- De toenemende economisering van de maatschappij heeft tot een aantasting van het gewone leven en een ondermijning van de moraal geleid. Alles lijkt tegenwoordig alleen nog maar om werk, geld verdienen en consumeren te draaien. Hierdoor komen waarden als eerlijkheid, matigheid en zorg voor het milieu onder druk te staan.

4.3.2. Het kapitalistisch systeem heeft de leefwereld gekoloniseerd.

- Het marktgerichte denken is de leefwereld binnengedrongen, zoals vroeger het ene land het andere als kolonie aan zich onderwierp en uitbuitte.

- De normen en waarden van het kapitalistisch systeem hebben het normbesef, de zingeving en de identiteit van de leefwereld verdrongen

4.3.3. De vrije markt werkt niet in het voordeel van iedereen.

- Niet iedereen profiteert van de luxe en de welvaart, grote groepen mensen leven in armoede.

- Met het milieu is het niet best gesteld.

- Kleine en grote criminaliteit stijgt onrustbarend. Vandalisme en vernielzucht vormen een steeds groter probleem.

§ 8. Het prisoners dilemma

1. Een politiek die gebaseerd is op het systeem van de vrije markt is in het belang van iedereen… maar dan moet wel iedereen meedoen.

1.1. Belasting betalen = samenwerken.

- Doordat mensen belasting betalen, is de overheid in staat zaken van algemeen nut te regelen.

- Goed onderwijs en een goede gezondheidszorg zijn in het belang van iedereen.

(15)

- Toch wordt de belasting op grote schaal ontdoken.

1.2. Zuinig omgaan met het milieu = samenwerken.

- Iedereen moet zich milieubewust gedragen, want alleen door eendrachtige samenwerking is het milieu nog te redden.

- Een schoon milieu is in het belang van iedereen.

- Toch zien we dat veel mensen zich milieuvervuilend gedragen: voor ieder wissewasje stappen ze in de auto, ze dumpen hun afval in de natuur en gebruiken onnodig veel energie.

2. Het prisoners dilemma.

2.1. De PD-situatie.

2.1.1. Een coöperatieve opstelling, waarbij iedereen iets moet bijdragen, is voor iedereen voordelig.

2.1.2. Voor ieder afzonderlijk individu is het echter nog voordelig wanneer alleen hij of zij zich niet solidair opstelt, terwijl alle anderen dat wel doen.

- De verleiding is groot om niet-solidair te zijn, want dat levert mogelijk het grootste voordeel op. De aantrekkingskracht van deze optie is nog groter wanneer je bedenkt dat je niemand daarmee hoeft te benadelen en dat niemand het zelfs hoeft te merken.

- Echter: Iedereen kan op deze manier redenen en hoe meer mensen voor deze optie kiezen, hoe onvoordeliger dat voor iedereen is.

- M.b.t. belasting betalen: de overheid zou geen geld meer hebben.

- M.b.t. zuinig omgaan met het milieu: het milieu zou niet meer te redden zijn.

2.2. Vooronderstelling van het prisoner’s dilemma.

2.2.1. Mensen zijn rationele wezens die handelen op basis van hun eigenbelang.

- Ze proberen hun eigen voordeel te maximaliseren.

2.2.2. Kritiek op de vooronderstelling van het prisoner’s dilemma.

- Mensen handelen niet altijd vanuit het motief van eigenbelang maar kunnen ook andere motieven hebben. Ze kunnen bijvoorbeeld de wens hebben om een betrouwbaar en loyaal lid van de gemeenschap te zijn.

2.3. Oplossing van het prisoners dilemma.

2.3.1. Voorlichting geven over de gevolgen van niet-solidair gedrag.

- Hierdoor wordt een moreel bewustzijn gekweekt

2.3.2. Het idealiseren of belonen van coöperatief gedrag.

- Een beter milieu begint bij jezelf.

2.3.3. Lik-op-stuk of zero-tolerance beleid.

- Het direct en streng afstraffen van niet-coöperatief gedrag.

- LIK OP STUK

- lik = een onmiddellijke en rake reactie - Vgl. Een lik uit de pan krijgen.

- stuk = zaak, daad.

§ 9. Boek-bespreking Utopia van Thomas More blz. 1 - 18.

1. Thomas More: biografische details.

1.1. More logeert in 1516 bij Pieter Gilles in Antwerpen.

- More logeert in 1516 bij Pieter Gilles in Antwerpen. Hier maakt hij kennis met een man die van het

(16)

onbekende eiland Utopia komt: Raphaël Hythlodaeus. De lange dialoog in de tuin van Gilles vormt de inhoud van zijn boek ‘Utopia’.

- Dat dit ‘utopische’ gesprek te Antwerpen gebeurt, op precies dat moment, is gepast. Nergens kon het juister plaats hebben, want Antwerpen groeit tussen 1500 en 1520 snel en spectaculair tot metropool en internationaal financieringscentrum van het westen.

1.2. Antwerpen aan het begin van de zestiende eeuw.

1.2.1. Het ontstaan van Antwerpen: Vasco da Gama.

- Antwerpen is voor een belangrijk deel gemaakt door Vasco da Gama en zijn pioniers die de zeeroute naar Indië stichtten. Zij maakten wereld- handel mogelijk en stapelden de Antwerpse werf vol met duizenden kwintalen specerijen, voor heel Europa bestemd.

1.2.2. Een nieuwe omgang met geld en goed: het speculeren.

- Door het beheersen van de hoge zee ontstaat er een nieuwe, machtige omgang met geld en goed die een snelle en grootschalige aangroei van kapitaal op een nooit eerder geziene manier mogelijk maakt.

- Het gaat niet meer over het strikte kopen en verkopen van goederen in een relatief eenvoudig en baatbrengend patroon van vraag en aanbod, maar om het stichten van goederenstromen en voorraden door speculaties die het geïnvesteerde geld snel vermenigvuldigen.

1.2.3. Door een speculatieve omgang met de dingen kan de mens zijn kapitaal en macht vergroten.

- Antwerpen wordt in een mum van tijd van de ‘grootste waren-markt van West-Europa’ tot de ‘grootste geldmarkt van het westen’.

2. ‘Utopia’ (1516).

2.1. Boek I: Een aanklacht tegen de economische omgang met de dingen door het speculeren met geld.

2.1.1. In Engeland is slechts één zaak van belang: wol.

- De politiek is niet bezig met rechtvaardigheid of met de algemene welvaart, maar met de bestendiging van het spel der sterken.

2.1.2. De schapen zijn in handen van een rijke elite die de prijs van wol kunstmatig hoog houden.

- Grootschalig speculeren op de meerwaarde van wol en vlees heeft een invloed op het gehele economische gebeuren.

2.1.3. Gevolg I: het land wordt een woestijn van gras.

- Landbouwgrond wordt tegen overmatige prijzen opgekocht en omheind tot weidegrond. Dorpen worden afgebroken, de kerk die overeind blijft dient als schaapskooi.

2.1.4. Gevolg II: inflatie en werkeloosheid.

- Door voorbedacht niet te verkopen houdt de rijke elite de prijs van wol en van vlees kunstmatig hoog. Op deze wijze maakt de elite zichzelf rijker maar vergroot ze aan de andere kant ook werkeloosheid en

onbetaalbaar voedsel.

2.1.5. Conclusie: eenzijdig en beheersend met de dingen omgaande, transfor- meert men de dingen tot macht. Zelfs een vredig dier als een schaap wordt dan Leviathan.

- Engeland lijdt onder de tirannie van het schaap. Doordat alles in dienst wordt gesteld van het schaap, wordt het een monster-achtig wezen.

- De schapen die gewoonlijk zo zachtaardig zijn en wier onderhoud zo weinig kost, zijn nu zo vraatzuchtig en ontembaar geworden dat ze de mensen zelf opvreten, dat ze landerijen, huizen, steden verwoesten en ontvolken.

2.2. Boek II: mijmering over het ideale eiland der Utopiërs.

(17)

§ 10. Friedrich Hegel (1770-1831)

1. Hegels filosofische theorie: de dialectische methode.

1.1. Drie stappen.

1.1.1. These: stelling.

1.1.2. Anti-these: ontkenning van de stelling

1.1.3. Synthese: verzoening van these en anti-these.

- De synthese vormt de nieuwe these die echter op een hoger niveau ligt dan de oude these.

1.2. De filosofie zal steeds dichter de waarheid (absolute geest) naderen.

- De rede zal steeds dichter de laatste alomvattende synthese naderen die alle kennis in zich sluit. Op dat moment wordt alles gekend en kan alles in één groot systeem worden ondergebracht.

- De filosofie heeft op dat moment alleen nog de taak de gebeurtenissen te overzien en zich tot het zuivere bewustzijn te verheffen.

2. Hegels politieke theorie.

2.1. De staat is als een organisme (vgl. Plato).

- Alle leden zijn op elkaar betrokken en ieder lid heeft zijn eigen plaats.

2.2. De staat zal steeds dichter haar ideale gestalte (absolute harmonie) naderen.

- Na alle revolutionaire omwentelingen in Europa die begonnen waren met de Franse revolutie, ontstond er een verlangen naar rust. Dit verlangen zag Hegel in het Pruisen van zijn tijd gerealiseerd. Hij riep de

Pruisische staat uit tot de ideale staat en de laatste wijsheid van de wereldhistorische rede.

§ 11. Karl Marx (1818-1883)

1. Resumé: de politieke wereldgeschiedenis.

1.1. Natuurtoestand.

1.2. Het maatschappelijk verdrag.

- Hobbes: een vorst.

- Locke: een democratie.

1.3. Het vrije markt-denken.

- Mensen produceren meer goederen dan ze voor eigen consumptie nodig hebben en gaan deze verkopen op de markt. Het principe van vraag en aanbod bepaalt de prijs.

1.4. De industriële revolutie.

- Snelle toename van de produktiviteit.

- De textiel-industrie: het spinnewiel en weefgetouw worden niet langer met spierkracht aangedreven, maar door stoommachines.

- Goederen worden niet langer met paard en wagen vervoerd, maar per trein.

2. Marx’ analyse van de gevolgen van de industriële revolutie in Das Kapital.

2.1. De arbeiders verarmen doordat zij niet meer voor zichzelf werken maar voor een kapitalist die hen uitbuit.

- De arbeider verkoopt zijn arbeidskracht en ontvangt hiervoor precies zoveel dat hij net kan blijven leven en zich voort kan planten.

- Het verschil tussen het loon van de arbeider en de opbrengt van de door hem geproduceerde goederen (de meerwaarde) houdt de kapitalist voor zichzelf.

- Terwijl de arbeider nauwelijks beter wordt van zijn arbeid, wordt de kapitalist rijker en rijker. De arbeid

(18)

verrijkt dus niet de arbeider maar de kapitalist.

2.2. Arbeiders vervreemden van zichzelf doordat zij eentonig werk moeten verrichten onder slechte omstandigheden.

2.2.1. De klompenmaker.

2.2.1.1. Van het begin tot eind betrokken bij de vervaardiging van het eindprodukt.

- De klompenmaker zoekt hout uit, hij zaagt en schaaft, verft en lakt. In zijn eentje is hij de schepper van een nieuw produkt.

2.2.1.2. Zelf-verwerkelijking.

- De klompenmaker bewerkt niet alleen het hout, maar ook zichzelf. Tijdens zijn werk kan hij iets van zichzelf kwijt en verwerke- lijkt hij zichzelf.

2.2.2. De fabrieksarbeider.

2.2.2.1. Nauwelijks betrokken bij het eindprodukt.

- Door verregaande arbeidsdeling heeft de fabrieksarbeider nog maar een klein aandeel in het uiteindelijke produkt dat wordt gefabriceerd.

2.2.2.2. Vervreemding.

- De fabrieksarbeider kan tijdens zijn werk niets van zichzelf kwijt, hij is volledig ondergeschikt aan het arbeidsproces. De enige reden om te werken, vormt het karige loon dat hij ontvangt.

- Het zware en geestdodende werk dat hij moet verrichten heeft hem niet alleen vervreemd van het eindprodukt maar ook van zichzelf en de andere arbeiders.

2.3. De maatschappij splitst zich op in twee standen.

2.3.1. Kapitalisten: de bezittende klasse.

- Niet alleen de kapitalisten die speculeren op de meerwaarde van arbeid zijn voor Marx een doorn in het oog. Er ontstond in zijn tijd nog een brutalere vorm van kapitalisme: rijkaards die speculeerden met hun vermogen.

2.3.2. Proletariërs: de bezitloze arbeiders.

- De proletariërs worden uitgebuit door de kapitalisten.

 proletarius = een burger van de sociaal laagste klasse die zo arm is dat hij alleen in staat is om de staat te dienen met nakomelingschap

- proles = kroost, jong manschap - pro = voor

- alere = voeden

2.3.3. De kloof tussen kapitalisten en proletariërs wordt steeds groter.

- De moordende concurrentie leidt tot faillisementen. Hierdoor zullen de produktiemiddelen in handen komen van een steeds kleinere groep steenrijke kapitalisten. De overgrote meerderheid van de bevolking verpauperd.

3. Marx’ politieke theorie: het historisch materialisme.

3.1. De geschiedenis van de mensheid wordt bepaald door een klassenstrijd tussen slaven en heren.

3.2. De tijd is rijp voor een revolutionaire omwenteling die een einde maakt aan de klassenstrijd die al eeuwen lang voortduurt.

- Marx beschrijft de klassenstrijd met de drie centrale termen uit de Hegeliaanse dialectiek: these, antithese en synthese.

1. De kapitalisten hebben zichzelf geponeerd als de heren (these).

(19)

2. De arbeiders moeten zich verenigen en zich verzetten tegen de kapitalisten. Zij moeten zich op gewelddadige wijze meester maken van de staatsmacht en de produktiemiddelen (anti-these) 3. Na de revolutie moet het proletariaat een nieuwe klassenloze maatschappij opbouwen (synthese).

3.3. De proletariërs moeten een nieuwe rechtvaardige samenleving grondvesten.

3.3.1. Een samenleving zonder klassenverschillen.

3.3.2. Een samenleving zonder eigendom.

- Arbeiders moeten zelf eigenaar blijven van hun arbeidskracht en de middelen waarmee ze hun arbeidskracht uitoefenen.

- De produktie-middelen (de machines in de fabriek) behoren niet het eigen- dom te zijn van één enkele kapitalist, maar van de staat, d.w.z. van iedereen.

3.3.3. Een samenleving zonder godsdienst.

- De godsdienst doet volgens Marx dienst als ‘opium voor het volk’. Zij zorgt er voor dat de mens

wegdroomt in illusies en zich uiteindelijk neerlegt bij de situatie waarin hij onderdrukt wordt, als zou deze onderdruk- king onontkoombaar zijn.

- Op deze wijze staat de godsdienst dus in dienst van de gevestigde macht en is zij bij uitstek een symptoom van de maatschappelijke wantoestan- den.

- Een maatschappelijke beweging moet de arbeiders bewust maken van hun onderdrukking en hun verenigen, zodat zij als collectief in verzet kunnen komen.

4. Hegel versus Marx (35).

4.1. Hegel: idealistische dialectiek (contemplatieve filosofie).

- De idee is het eigenlijk bestaande en de materie is slechts een verschijnings-vorm van de idee. De

materiële wereld bestaat slechts voorzover zij aan ons verschijnt als voorstelling en idee in ons bewustzijn.

4.2. Marx: materialistische dialectiek (activistische wetenschap).

- Ideeën zijn niets anders dan door de menselijke geest vertaalde materie.

- Idealistische filosofen hebben getwist over verschillende interpretaties van de wereld. Volgens Marx komt het er echter niet alleen op aan de wereld juist te interpreteren (d.w.z. via de wetenschappelijke methode de wetten en economische factoren van de maatschappelijke ontwikkeling op te sporen) maar vooral ook de wereld te veranderen. De filosofie moet daarbij de kant kiezen van hen die worden uitgebuit: het proletariaat.

- Het gaat er niet alleen om dat wetenschappelijke kennis neutraal of objectief is, maar wetenschappelijk onderzoek moet vooral ook bijdragen aan de strijd tegen onrecht en onderdrukking.

5. Marxisme, communisme en socialisme.

5.1. Het communisme = activistisch en tiranniek.

5.1.1. Het Warschau-pact.

- Vanuit Rusland werd de staatsvorm van het communisme geëxporteerd naar veel andere landen in Oost- Europa.

5.1.2. Ineenstorting van het communisme  weerlegging van het marxisme.

- De Marxistische theorie werd door Lenin en Stalin misbruikt ter verdediging van hun despotisme.

- Communisme kunnen we opvatten als een ontaarding van het marxisme.

5.2. Het marxisme = activistisch en democratisch.

- Marx laat zich in zijn politieke theorie leiden door democratische idealen als gelijkheid en vrijheid.

- Marx had een afkeer van persoonsverheerlijking en alleenheerschappij. Hij zou het communisme hebben

(20)

veroordeeld.

5.3. Het socialisme = pacifistisch en democratisch.

- Vol ethische bewogenheid roept het socialisme de machthebbers op een einde te maken aan de onrechtvaardige verdeling van goederen en welvaart.

- Het socialisme deinst echter terug voor een gewelddadige omwenteling.

- Door de opkomst van het socialisme heeft ook het proletariaat kunnen profiteren van de economische en technologische vooruitgang.

- Het socialisme zorgde tevens voor een institutionalisering van maatschappelijke belangentegenstelling, zoals bijvoorbeeld vakbonden. Deze droegen bij aan een geweldloze oplossing van conflicten.

6. Kritiek op Marx.

6.1. Marx had te weinig oog voor het individu en zijn behoeften (Vgl. Sigmund Freud: ‘Das Unbehagen in der Kultur’).

6.1.1. In elk mens gaat een agressieve drang schuil.

- De mens heeft een natuurlijke drang in zich om zich op de ander uit te leven. Bijvoorbeeld door zonder vergoeding te profiteren van zijn werk- kracht, door hem zonder zijn instemming seksueel te misbruiken of door hem te vernederen en ander leed te berokkenen.

- Zodra de greep van de samenleving verslapt, zien verdrongen destructieve neigingen hun kans schoon.

6.1.2. Iedere samenleving roept onbehagen op.

- Doordat de mens zijn agressieve neigingen moet onderdrukken zal hij zich beknot voelen. De onderdrukking brengt een gevoel van onbehagen teweeg die de oorzaak is van allerlei neuroses.

- Vanwege de onderdrukking van agressieve neigingen zal de mens zich in iedere samenleving onbehagelijk blijven voelen, al is die nog zo ideaal en vredig.

6.1.3. Freuds herwaardering van de natuurtoestand.

- De mens ruilde de natuurtoestand in voor een geordende samenleving die hem beter in staat stelde zijn persoonlijke behoeften te bevredigen. Deze ruil was echter niet in alle opzichten voordelig. Hij werd nu namelijk geacht zijn agressieve neigingen te onderdrukken. Deze neigingen kwamen in de natuurtoestand veel beter tot hun recht.

- Onbehagen is de prijs die de mens betaalt voor zijn onderwerping aan het gezag van de staat.

6.2. Marx voorspelling van de ondergang van het kapitalisme is niet uitgekomen.

6.2.1. Een samenzwering van politici met kapitalisten heeft zich niet voorgedaan.

- In ons rechtssysteem bestaat er een scheiding tussen politieke en economische macht.

6.2.2. De opdeling van de samenleving in arbeiders en kapitalisten heeft zich niet voorgedaan.

- De ontwikkeling van het kapitalisme heeft niet geleid tot een verpaupering van het proletariaat en heeft hierdoor de samenleving ook niet opgedeeld in twee klassen. Er ontstond juist een rijke verscheidenheid aan klassen.

6.2.3. Marx had te weinig oog voor de eigen aard van verschillende tijden en culturen.

- De marxistische beschrijving van de geschiedenis van de mensheid als een klassenstrijd is reductionistisch.

6.3. Marx’ ontwerp van de ideale samenleving is – zoals alle utopieën – vreselijk saai.

6.3.1. In de moderne utopieën worden ongelijkheid, klassen-tegenstellingen en oorlog uitgebannen.

6.3.2. De postmoderne filosofie: verscheidenheid, tegenstellingen en strijd zijn noodzakelijke voorwaarden voor menselijk geluk.

(21)

- De postmoderne filosofie vraagt zich af in hoeverre utopieën werkelijk ideale samenlevingen zijn.

7. Waardering voor Marx.

7.1. Marx was een belangrijke inspirator van het socialisme.

7.2. Belangrijke regelingen in onze verzorgingsstaat zijn mede door Marx tot stand gekomen.

- Een rechtvaardige verdeling van de welvaart.

- Het vangnet van sociale voorzieningen voor mensen die arbeidsongeschikt of werkeloos zijn.

- Vakbonden en medezeggenschapsorganen van werknemers in bedrijven.

§ 12. Het debat tussen moderne filosofie en postmoderne filosofie

1. Kenmerken van de moderne filosofie: vertrouwen in de toekomst (Descartes, de Verlichting).

1.1. Zelfstandig denken (geloof in het individu).

- We moeten niet geloven en vertrouwen op wat er door de generaties voor ons gedacht en bedacht is, maar we moeten het erfgoed kritisch evalueren en vooral zelfstandig denken.

1.2. Rationeel denken (geloof in de wetenschap).

- De westerse rationaliteit brengt grote problemen met zich mee, zoals de uitputting van grondstoffen, de aantasting van het milieu en de toename van criminaliteit.

- Deze problemen kunnen echter met behulp van dezelfde rationaliteit weer worden opgelost: 1. We moeten eerst wetenschappelijke kennis vergaren; 2. Op basis van wetenschappelijke kennis kunnen we nieuwe technologieën ontwikkelen; 3. Met behulp van deze nieuwe technologieën kunnen we goede (goedkope) produkten fabriceren die het maatschappelijk probleem moeten oplossen.

1.3. Geloof in het onderwijs (geloof in vooruitgang).

- Het onderwijs kan de mens van religieuze en politieke dogma’s bevrijden en op deze wijze de emancipatie van de mens bevorderen.

- De technische en maatschappelijke problemen die zich in de toekomst zullen voordoen, kunnen worden ondervangen door het verzorgen en handhaven van de kwaliteit van het hedendaags onderwijs.

1.4. Geloof in de ‘grote verhalen’ en de mogelijkheid van een legitimatie van kennis.

- Ondanks het feit dat alle kennis cultureel bepaald is, blijft de moderne filosofie streven naar een universele legitimatie van kennis.

- Kennis kan gelegitimeerd worden aan de hand van ‘grote verhalen’ (religies of ideologieën zoals

christendom, marxisme en liberalisme). Wanneer bepaalde kennis aansluit bij de waarden en normen van een bepaalde religie of ideologie, dan is die kennis daarmee gelegitimeerd.

2. Kenmerken van de postmoderne filosofie: wantrouwen (Nietzsche, Freud).

2.1. Wantrouwen tegenover de rationaliteit.

- Dezelfde rationaliteit die heeft gezorgd voor technologische vooruitgang heeft ook geleid tot de vernietigingskampen van de Nazi’s.

2.2. Wantrouwen tegenover het onderwijs.

- De leerling wordt niet geschoold om zichzelf te kunnen verwezenlijken maar om later dienst te doen in de grote welvaartsmachine van de moderne maat- schappij.

- Het onderwijs bevordert niet de emancipatie van de mens maar leidt juist tot een conditionering, disciplinering en onderdrukking van de leerlingen zodat er later op efficiënte wijze macht over hen kan worden uitgeoefend.

- Bijvoorbeeld: de invoering van ICT in het onderwijs is een poging om de subjectivi- teit en het afwijkende

(22)

in iedere afzonderlijke leerling te onderdrukken.

2.3. Wantrouwen tegenover de wetenschap.

- Wetenschappelijke kennis vormt een onlosmakelijk geheel met macht.

2.4. Wantrouwen tegenover de ‘grote verhalen’ en de mogelijkheid van een legitimatie van kennis.

- Kennis kan volgens de postmoderne filosofie niet gelegitimeerd worden aan de hand van ‘grote verhalen’. Hun systemen van waarden en normen zijn namelijk onwaar, onwenselijk of onvolledig.

- Het enige criterium waarmee de waarde van kennis kan worden beoordeeld (d.w.z. of iets waar, goed of schoon is), is dat van bruikbaarheid en efficiëntie.

- Vanwege dit uitgangspunt geeft de postmoderne filosofie vrij baan aan het handig gebruikmaken van de nieuwste technologieën en diensten en het streven naar genot en levenskunst.

Overzicht van behandelde filosofen filosoof mensbeeld politieke leer

Plato intellectueel club van wijze mannen regeert

Aristoteles intellectueel 3 staatsvormen en tegenhangers Thomas van Aquino religieus kerk en vorst regeren

Thomas Hobbes egoïstisch het maatschappelijk verdrag: vorst heeft alleenheerschappij John Locke democratisch het maatschappelijk verdrag:

democratisch gekozen vorst

Jean-Jacques Rousseau romantisch het maatschappelijk verdrag:

democratische regering

Friedrich Hegel idealistisch de pruisische staat als ideaal Karl Marx socialistisch verdediger van het proletariaat Jürgen Habermas kritisch verdediger van de leefwereld

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hiervoor is het nodig dat de administratieve toestand (ATO) mee gezonden wordt. Bij een tijdelijk personeelslid zal er RSZ worden ingehouden op het voordeel, bij een

Voor de gemeente Goirle stijgt de algemene uitkering voor uitkeringsjaar 2011 met € 12.592,00 ten opzichte van de raming die gemaakt is voor het financieel tussenbericht.. Dit

− Er kunnen projecten worden uitgevoerd die voor de gemeente (technisch, economisch, organisatorisch enz.) anders niet haalbaar zijn. 26 maximumscore

De nieuwe benchmark geeft gemeen- ten nog sneller inzicht in de eigen prestaties wat betreft de in- en uit- stroom van het aantal WWB-klanten, doorlooptijden van aanvragen zoals

Deze Gemeentepolis is een zorgverzekering met ruime vergoedingen, waar de gemeente Voorst aan mee betaalt. De Gemeentepolis in

Er zijn dit jaar een hoop aanvragen doorgeschoven, maar corona leverde ook voor- delen op: we hadden extra tijd om te werken aan de opvolger van de eerste machines.. Dat moet

• het virus-DNA kan in cellen muteren / tot expressie komen; met goud is dat risico er niet. • het prepareren van een virus is bewerkelijker dan het prepareren van gouden bolletjes

• bij verwildering kunnen genen uit transgene planten ongecontroleerd in de natuur terechtkomen. • vermindering van de verscheidenheid binnen