• No results found

WERKDOCUMENT HET GEBRUIK VAN DE GRACHTEN IN ALMERE-HAVEN. door. H. Bliek Bf juli b5 S

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "WERKDOCUMENT HET GEBRUIK VAN DE GRACHTEN IN ALMERE-HAVEN. door. H. Bliek Bf juli b5 S"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

t

W E R K D O C U M E N T

HET GEBRUIK VAN DE GRACHTEN IN ALMERE-HAVEN

d o o r

H. B l i e k

1 9 7 6 - 1 6 8 Bf j u l i

006923

R I AST V O O R D E I J S S E L M E E R P O L D E R S S M E D I N G H U I S

3515

b5|S

(2)

Voorwoord Inleiding

1. Functie van het open water in Almere-Haven 1.1. Waterhuishoudkundig

1.2. Stedebouwkundig 1.3. Recreatief

I 1 4 7 2. Recreatieve gebruiksmogelijkheden van de stadsgracht

2.1. Inleiding 2.2. Mogelijkheden

2.2.1. Algemeen

2.2.2. Visuele waarneming 2.2.3. Zonnebaden

2.2.4. Pootje-baden 2.2.5. Speelgelegenheid

2.2.5.1. Algemeen

2.2.5.2. Bouwspeelplaats

2.2*5.3. Avontuurlijke speelplaats 2.2.6. Zweramen

2.2.7. Varen

2.2.7.1. Algemeen 2.2.7.2. Spelevaren 2.2.7.3. Kanovaren 2.2.7.4. Roeien 2.2.8. Vissen

2.2.8.1. Algemeen 2.2.8.2. Het viswater 2.2.8.3. De visplaats 2.2.8.4. De vissoort 2.2.9. Polstokverspringen 2.2.10. Schaatsen

2.2.11. Woonboot'voor zeeverkenners 2.3. Situering van de mogelijkheden

2.3.1. Inleiding 2.3.2. Kijkwater 2.3.3. Zonnebaden 2.3.4. Pootje-baden 2.3.5. Bouwspeelplaats

2.3.6. Avontuurlijke speelplaats 2.3.7. Zwemmen

2.3.8. Varen 2.3.9. Vissen

2.3.10. Polstokverspringen 2.3.11. Schaatsen

2.3.12. Woonboot

2.4. Mogelijke oeverafwerkingen

3. Biologische gebruiksmogelijkheden van de stadsgracht 3.1. Inleiding

3.2. De milieufactoren 3.2.1. Bodem 3.2.2. Water

3.2.3. Licht en kleur

7 7 8 8 10 10 10 10 10 II 1 1 1 1 12 12 13 13 13 14 14 14 14 15 16 16 16 17 17 17 17 17 17 18 18 18 18 18 18 10 20 28 28 28 29 29 30

a

(3)

3.2.5. Fytogene factoren 3' 3.2.6. Zoogene factoren 31 3.2.7. Antropogene factoren 31 3.3. Te verwachten vegetatie 32 3.4. Toe te passen vegetatie 36

3.5. Het onderhoud 38 4. Samenvatting en conclusies 41

Geraadpleegde lectuur 44

(4)

Landschapsverzorging aan de M.T.S. te Frederiksoord was het mij een genoegen bij de projektgroep Almere-Haven, van het Projektburo Almere, een stageperiode door te brengen. De periode was van 10 mei tot 7 augustus.

Voor de goede begeleiding en prettige samenwerking ben ik in de eeisLe plaats veel dank verschuldigd aan ing. J. Kuik en ir. H.J. Laumanns.

Verder zou ik in dit verband alle geraadpleegde personen willen bedan- ken voor de gegeven hulp en adviezen. Dit met name voor mej. A. Kori- don, drs. J.A. Wezenaar, K.H.B. Geudeker en de Staf van de bibliotheek.

Lelystad, augustus 1976

H. Bliek.

(5)

Inleiding

De toekomstige stad Almere zal gelegen zijn in de zuid-westelijke punt van Zuidelijk Flevoland. De omvang in het jaar 2000 is minimaal

125.000 en maximaal 250.000 inwoners. De stad heeft een polynucleaire opzet, dat wil zeggen meerdere stadskernen.

De eerste van de kernen die wordt gebouwd is Almere-Haven. Ze ligt aan het Gooimeer, tegenover Naarden en Huizen en 5 km ten oosten van de Hollandse Brug bij Muiderberg.

Wanneer we de topografische kaart van het Zuiderzeegebied bekijken, zien we dat Almere aan 3 zijden door water is omgeven: IJsselmeer, Umeer en Gooimeer. Ook binnendijks wordt Almere, en met name Almere- Haven, gekenmerkt door vrij veel water.

Het open water komt hier in verschillende vormen voor (fig. l.pag. 2.).

Zo onderscheiden we een centrumgracht, lopend door het centrumgebied met voorzieningen in de vorm van winkels, garages, banken, kantoren enz. Als tweede vorm kennen we de stadsgracht die aansluit op de cen- trumgracht en vervolgens door de hele kern loopt, inclusief de groene wiggen. De derde vorm is de doorgaande vaarroute die primair is aange- legd ten behoeve van de pleziervaart. De route sluit in Almere-Haven via een sluis aan op het Gooimeer en loopt vervolgens naar het noord- oosten waar ze verbindingen heeft met het overige water in Almere.

Van deze drie watervormen vormt de stadsgracht het onderwerp van dit werkdocument. Het zal hierin voornamelijk gaan over de wijze waarop het water en de oever recreatief en biologisch het meest aantrekkelijk gemaakt kunnen worden.

De aanleiding tot deze studie is gelegen in het feit dat in deze rich- ting nog weinig onderzoek is gepleegd. Het werkstuk beoogt slechts enkele suggesties te geven die tot een optimaal gebruik en beleven van de grachten kunnen leiden. Veel zal echter afhangen van de crea- tiviteit, het initiatief en het gedrag van de bewoners zelf.

1. Functie van het open water in Almere-Haven 1.1. Waterhuishoudkundig

Voor een pas drooggevallen polder speelt de waterhuishouding een be- langrijke rol. Voor een goed Functioneren daarvan zijn in het lande- lijke gebied een aantal voorzieningen noodzakelijk zoals: greppels, sloten, tochten en vaarten (fig. 2. pag. 3.).

In het stedelijk gebied ligt dit anders. Hier maakt men onderscheid tussen onverhard en verhard oppervlak. Het regenwater dat op het onver- harde bodemoppervlak terechtkomt, dringt door in de bodem en het grond- water en stroomt vervolgens via drainagebuizen in de open waterlopen.

Het regenwater dat op verhard oppervlak terechtkomt, wordt afgevoerd via een rioleringsstelsel. Hieraan kunnen we twee hoofdprincipes onder- scheiden, te weten: het gemengde en het gescheiden rioleringsstelsel.

Bij het gemengde rioleringsstelsel wordt voor de afvoer van regenwater en het huishoudelijke afvalwater, gebruik gemaakt van een buis. Deze buis is aangesloten op een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Tijdens

5590/30-7-1976/LE

(6)
(7)

l-i^.2 ocnemcx ontuxiWiftg en c^oowc.r.9 »n nee

Iondek^e(fl) en s b d e l ^ W fe) j.tirt>d

(8)

grote regenval wordt het overtollige water via noodoverlaten geloost op open water. Bij het gescheiden rioleringsstelsel wordt gebruik ge- maakt van twee buizen, een voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater, D.A.W.-riool = droogweer-afvoer en een voor de afvoer van het regen- water, R.W.A.-riool = regenwater-afvoer. Het regenwater wordt afgevoerd op open water, in Almere-Haven in de vorm van stadsgrachten.

De omvang van de grachten is gebaseerd op normen ten aanzien van de afvoer en tijdelijke berging van regenwater. Als norm geldt dat de om- vang van de grachten zodanig moet zijn dat tijdens een uitzonderlijk krachtige regenbui, die statistisch eenmaal in de tien jaar voorkomt, een tijdelijke peilstijging op mag treden van 50 cm. Om aan die norm te kunnen voldoen is een grachtlengte van 8 km, met een gemiddelde breedte van 20 m op de waterlijn noodzakelijk.

De stadsgrachten zijn aangelegd met een minimale breedte van 11 m ter plaatse van kunstwerken en meer dan 25 m in de zogenaamde groene wig- gen en het gedeelte buiten Almere-Haven.

De afwijkende verschijning van de grachten in de vorm van centrumgracht en doorgaande vaarroute is primair op basis van andere dan waterhuis- houdkundige eisen tot stand gekomen.

1.2. Stedebouwkundig

Behalve een hydrologische functie heeft het water ook stedebouwkundig grote betekenis. De verschijningsvorm van het water, inclusief de la- tere aankleding met bruggen, kades, beplanting enz., is sterk bepalend voor het beeld van een stad. Voor de stedebouwkundigen, die het stads- beeld moeten vormgeven, is het water een belangrijk en dankbaar uit- gangspunt voor het ontwerp. Niet alleen de aanwezigheid van water is daartoe belangrijk, maar juist ook de vorm waarin het voorkomt (gracht, vijverpartij, afvoerkanaal enz.).

Die vormgeving is hier op tal van plaatsen zeer verschillend. In het centrum komen veelal haakse hoeken tussen de grachtpanden voor, de ge- deeltes tussen de woonwijken vertonen meer stompe hoeken, gerende lij- nen en uitsparingen. Het grachtgedeelte in de groene wiggen is meer aan- gepast aan een landelijke omgeving en heeft daarom meer vloeiende belij- ningen. Samen raet het groen zorgt het hier voor de verbinding van stad en land.

De omvang van het grachtenstelsel is zoveel mogelijk aangepast aan de schaal van het omringende landschap. Als zodanig is het, binnen het grotere geheel, kleinschalig te noemen. Juist die kleinschaligheid binnen de grootschaligheid van de polder, maakt dat de mens zich niet verloren voelt in zijn eigen woonomgeving. Hij kan er zich mee inden- tificeren.

Met de aanwezigheid van grachten in de woonwijk wordt enige differen- tiatie in het totale woonmilieu teweeggebracht. Deze differentiatie wordt niet uitsluitend veroorzaakt door de aanwezigheid van grachten.

Er zijn ook andere elementen die daartoe bijdragen. Binnen het kader van dit werkdocument zijn in dit verband nog te noemen de houten fiets- en voetgangersbruggen. Zij geven de gracht en de woonomgeving nog een extra cachet. De vorm van de bruggen is weergegeven in fig. 3. (biz. 5.).

De fiets- en voetgangersbruggen zijn slechts een deel van alle te maken bruggen. Een indicatie van de hoeveelheid bruggen die gepland zijn, wordt weergegeven in het overzichtskaartje van fig. 4. (biz. ) . In principe is zoveel mogelijk de onderlinge afstand tussen de bruggen op 400 m gehouden. De minimale doorvaarhoogte bedraagd 1.20 m. Deze en

(9)

o c

5

— I — >

A -

I

(%

->

S

I "

(10)

€)

B

•a., OPENBAAR VERVOER OVER WATER

d o o r v a a r t 1.20 m, aantal 6 CP' FIETS- VOETGANGERSROUTE OVER WATER

d o o r v a a r t 1.20 m, aantal 11

© WEG *OVER WATER

d o o r v a a r t 1.20 m, a a n t a l 1 W OPENBAAR VERV. . FIETS- VOETG. ROUTE OVER WATER d o o r v a a r t 120 m, aantal 2

^ FIETS- VOETGANGERSROUTE • WEG OVER WATER d o o r v a a r t 1.20 m, aantal 1

® OPENB/VAR VERVOER OVER WATER

d o o r v a a r t 3.00 m. a a n t a l 1

••" ® FIETS-VOETGANGERSROUTE OVER WATER

d o o r v a a r t 3.00 m. oantal 4

® WEG OVER WATER

d o o r v a a r t 3.00 m, aantal 3

WEG OVER WATER • FIETS- VOETGANGERSROUTE a a n t a l 3 WEG OVER FIETS- VOETGANGERSROUTE

aantal 4

B WEG OVER OPENBAAR VERVOER •

FIETS- VOETGANGERSROUTE aantal 3

kunstwerken

Figuur4

(11)

andere gegevens zijn belangrijk voor het recreatieve gebruik van de grachten (varen, schaatsen). In het volgende hoofdstuk zal dit aspect nader worden uitgediept.

1.3. Recreatief

Als laatste wordt genoemd de recreatieve functie van stadsgrachten.

De openluchtrectreatie verdient o.a. vanwege het gcvijzigdc lecfpatroon, tegenwoordig steeds meer aandacht. Enkele van die wijzigingen zijn het korter worden van de arbeidstijd, de toename van de mobiliteit en het verlaten van de arbeidscultus.

Steeds meer (stads)mensen voelen de behoefte om zich te kunnen ontspan- nen in een aantrekkelijke omgeving. Dit kan in het algemeen voortvloei- en uit slechte woonomstandigheden, een gespannen werksfeer, geen vol- doening in het werk vinden enz. Ter compensatie ontstaat een drang naar buiten; men wil eruit. Voor al die mensen is het nodig dat er voldoende mogelijkheden worden geschapen tot het zinvol besteden van hun vrije tijd, binnen redelijk bereikbare afstand. Was het voorheen zo, dat er grote recreatie-objecten op alle mogelijke plaatsen buiten de stad van de grond kwamen, tegenwoordig is er een tendens dat de recreatie meer bij huis moet kunnen plaatsvinden. Daarmee is natuur- lijk niet gezegd dat er geen recreatie-objecten meer gemaakt hoeven te worden.

Om te kunnen recreeren zal het lang niet altijd noodzakelijk of wense- lijk zijn speciale, dure voorzieningen te treffen. Een woonmilieu dat aan de woonwensen tegemoet komt, en de nodige afwisseling bezit, zal op zichzelf reeds een deel van de recreatiebehoefte van de bewoners opvangen.

In het nuvolgende hoofdstuk zal nagegaan worden op welke wijze de stadsgracht het meest aan haar recreatieve doel kan beantwoorden.

Daartoe zullen een aantal recreatievormen als zwemmen, roeien, schaat- sen enz. op hun waarde getoetst worden om toegepast te worden op de stadsgrachten.

2. Recreatieve gebruiksmogelijkheden van de stadsgrachten 2.1. Inleiding

In het voorgaande is al aangeduid dat recreatie in de woonwijk in toe- nemende mate een gelntegreerd onderdeel is geworden van onze woon-werk- wereld. Alvorens wordt nagegaan op welke wijze de stadsgrachten hier een rol in kunnen spelen, is het goed om duidelijk te stellen over welke vormen van recreatie het gaat en wat recreatie nu eigenlijk is.

Omdat het verschijnsel recreatie vrij dynamisch is, is een allesomvat- tende definitie moeilijk te geven. Een mogelijke definitie kan zijn:

recreatie is elke bezigheid of ervaring die men binnen het kader van de maatschappelijke orde, vrijwillig en ongehinderd onderneemt of onder- gaat gedurende de vrije tijd om reden van het genoegen of de voldoening die men eraan beleefd.

Daar openluchtrecreatie zo veelomvattend is, is het omwille van de dui- delijkheid goed om de oeverrecreatie, als belangrijkste voor dit onder- werp, in relatie te zien met de overige recreatievormen. We kunnen de openluchtrecreatie dan indelen naar de volgende criteria:

1. de tijd a) dagrecreatie

b) verblijfsrecreatie c) vakantie

(12)

2. de plaats a) in de woonkern (op straat, in het groen, aan water) b) buiten de woonkern (in de vrije natuur, recreatie-

object)

3. de omgeving a) overdekt (geen o.l. recreatie) b) de buitenlucht

1. landrecreatie - mobiel (wandelen, jagen, paardrijden) - plaatsgebonden (tuinieren, veldsport) 2. oeverrecreatie - vissen, strand (amfibisch)

3. waterrecreztie - zwemmen, varen, schaatsen

4. luchtrecreatie - zweefvliegen, parachutespringen 4. concentratie van het bezoek a) stilterecreatie

b) massarecreatie

5. logiesvorm - hotel, kamperen, boot, jeugdherberg, pension, familie Naast de waterrecreatie concentreren de activiteiten aan de stadsgrach- ten zich voornamelijk op de oever- c.q. amfibische recreatie. Tussen deze twee is een klein nuanceverschil. Oeverrecreatie speelt zich voornamelijk alleen af op de rand van land en water. Amfibische recre- atie daarentegen wordt bedreven door hen die vanaf de landzijde het water of de oever betreden. De waterrecreatie is, wat het varen betreft, in Almere-Haven aan een aantal beperkingen onderhevig, te weten:

a) vaardiepte l a 1.20 m b) doorvaarhoogte 1.20 m

c) peilverschil stadsgracht en doorgaande vaarroute.

Resumerend behoort alleen het varen met kleine vaartuigen tot de mo- gelijkheden. Ook het varen met een buitenboordmotor is ongewenst, ge- zien de slappe toestand van de oevers.

Nu we weten met wat voor mogelijke vormen van recreatie we te maken hebben, is het belangrijk voor wie we iets maken. Daartoe is enig in- zicht in de bevolkingsopbouw noodzakelijk. Een goed overzicht van die bevolkingssamenstelling wordt geleverd door de bevolkingspiramide van fig. 5. Bij het bestuderen van de prognoses die ten aanzien van de bevolking van Almere-Haven zijn gemaakt, zijn binnen het kader van dit werkdocument enkele belangrijke feiten te constateren.

1. Veel jonge gezinnen, voornamelijk bestaande uit 2 of 4 personen.

2. het percentage 65+-ers is ca. 9.5% van het totaal.

3. het percentage jonger dan 40 jaar is 64%, hiervan is ca 30% jonger dan 14 jaar.

Uitgaande van deze gegevens is de conclusie dat de recreatievoorzienin- gen vooral op kinderen afgestemd dienen te worden. Gezien de gevaren die waterlopen voor kleine kinderen meebrengen, verdient het aspect veiligheid bijzondere aandacht.

2.2. Mogelijkheden 2.2.1 . Algemeen

De algemene opzet van deze paragraaf is om een inventarisatie te ge- ven van activiteiten welke van toepassing kunnen zijn op de grachten van Almere-Haven. De activiteiten welke om technische of andere rede- nen niet uitvoerbaar zijn, worden dan ook niet vermeld. In de inventa-

risatie zijn alle mogelijkheden die men in of aan een gracht kan ver- richten als losstaande elementen beschouwd. Meerdere van die elementen maken deel uit van een complex van activiteiten. Zo zal iemand die naar een lig- en speelweide komt om te zonnen, ook wel eens tegen een bal aan trappen of gaan pootje-baden etc.

(13)

co-

~ > l -

<r-

u i -

J > .

u -

f\) -

i ^ j t - j c - J t - A - r - o u ^ r o r o r N i

ui u l r o h» \T\ *• I O H J ( M J - 0 3 U > O O \ V a r — O O

n i o - ^ N W " 0 * i > i ^ * - y \ o

l t ^

- — N N l U W * J > tf\ i/l C* 0^ - j —4 OD OQNJS «J?

O'JJOtrj o ^ o o i o m o o i o >^o 01 o m o m i i ' i I I i i | I I i I i I i I I I i

> N) N m CiJ^JT v/t Ul O* f/v S "J <P0OVQLVA5

N -

L>-

J t - .

«v

ra-

I L

1

3

ft

o

c\.

~ J -

ct>-

v n j t - x - i - J t - ^ ^ r M / o r o r o r o N *

u» .r> — O 0\ N»-fc> »0 —jCH^-hs — MMffl O i N O O

UH. CD ^ - J s f l r J v s O ^ J C N O ' t a l O •*» Os -J) UJ O O O -

(14)

2 . 2 . 2 . V i s u e l e waarneming (kij,kwater0

Dit is een passieve manier van recreatie bedrijven. Het is, voorzover men de kijker iets te bieden heeft wat aantrekkelijk is voor het oog,

een hooggewaardeerde en veel voorkomende vorm van recreeren. Hoewel in principe het visueel waarnemen overal mogelijk is, verdient een aan- trekkelijk landschap toch de voorkeur. Concreet voor Almere-Haven ko- men daarvoor de groene wiggen of de open ruimten aan de grachten voor

in aanmerking. De open ruimten die men creeert aan de rand van zulk

"kijkwater" dienen zoveel mogelijk aan de zuidelijke oever van het water te liggen; vanwege hinderlijke schittering van de zon op het wateroppervlak.

2.2.3. Zonnebaden

Deze activiteit wordt door velen bedreven, zowel thuis in de tuin als elders. Vooral op de speel- en ligweiden is de concentratie bij de oever van de gracht het grootst te verwachten, mits het talud niet te steil is en deze op de zon ligt (noordzijde). Wanneer een goed contact met het water mogelijk is, bestaat de neiging tot pootje-baden of zwemmen. Het zonnebaden vraagt een niet te kleine open ruimte met even- eens vrij uitzicht. De beplanting op de achtergrond moet voldoende beschutting bieden, maar mag ook niet te zwaar zijn daar ze anders te veel schaduw veroorzaakt.

2.2.4. Pootje--baden

Hoewel de grachten niet direct uitnodigen tot pootje-baden, behoeft deze activiteit niet bij voorbaat uitgesloten te worden. Het pootje- baden (met blote voeten door het water lopen) zou namelijk plaats kun- nen vinden op de nog te behandelen speelplaatsen. Als voorwaarden voor deze geliefde bezigheid gelden een goede toegankelijkheid en kwaliteit van het water, en een goede bodemgesteldheid. Een stevige bodem waar men niet tot aan de enkels in de modder wegzakt, is hiervoor bepaald niet ongewenst.

2 . 2 . 5 . S g e e l g e l e g e n h e i d 2 . 2 . 5 . 1 . Al_gemeeri

In principe kunnen we zeggen dat jeugd overal speelt, dus thuis, in de tuin, op straat, op het dak van de schuur, op het bouwterrein enz.

Toch heeft water in het algemeen, en de waterkant in het bijzonder, een sterke aantrekkingskracht op kinderen. Als de omgeving in hun ogen avontuurlijk genoeg is, trekken ze erop uit om daar te spelen. Biedt de woonomgeving daarentegen minder natuurlijke accommodaties, dan zal van bovenaf een en ander gerealiseerd moeten worden in de vorm van speelplaatsen. De speelplaatsen laten zich naar functie en inrichting indelen volgens onderstaand schema:

naam leeftijd situatie hoofdkenmerken

1. peuterspeelplaats 1-3 jr. in woongroen zand, banken, speelwater 2. kleuterspeelplaats 3-6 jr. in woongroen idem+klein klim- en klau- in buurtgroen termateriaal, speelhuisje 3. speelplaats 6-13 jr. in woongr., woon- zand, speelvijver, klim-

straat, plantsoen en klautermateriaal, en buurtpark speelruimte

4. speeltuin 6-13 jr. in bouwblok idem+ speeltoestellen, open- in wijkpark en overdekte speelruimte,

onderkomen leider.

(15)

naam leeftijd situatie hoofdkenmerken

5. bouwspeeltuin 6-18 jr. in wijkpark open en overdekte speel- woonwijk ruimte, hutten- en forten

bouw, knutselruimte, onderkomen leider

6. avontuurlijke 6-18 jr. idem speelvijver, blokhut, ford,

sp. pi. hoogten hellingen

7. vrije tijd centrum alle idem idem, leeszaal, jeugdsocie- teit, ligweide, kinderboer- derij.

In principe kunnen hiervan de speelplaatsen 1, 2, 3, 5, 6 aan water gesitueerd worden. Welke van deze het meest ter realisatie in aanmer- king komen hangt af van de te stellen criteria. Als belangrijkste cri- terium geldt de veiligheid van het kind. Daarnaast zijn er factoren als bereikbaarheid, voldoende groot speeloppervlak etc. Voornamelijk uitgaande van de veiligheid van het kind, vallen de speelplaatsen

1 t/m 3 af. Dan blijven over de bouwspeelplaats en de avontuurlijke speelplaats.

2.2.5.2. B_ouws_pe_el_p l_aa^t£

Het gaat hier niet in de eerste plaats om het spelen met water, maar om zelf "bouwwerken" te maken. Deze kunnen van zeer uiteenlopende aard en materiaal zijn. Een van die bouwsels zou ook een vlot kunnen zijn.

Wanneer eenmaal een vlot is gebouwd moet deze ook te water gelaten kun- nen worden om te varen. Een andere mogelijkheid is dat de jeugd boten gaat bouwen en daatmee het water op gaat. Vandaar dat een situering aan het water gewenst is. Aan dergelijke behoeften, die ongetwijfeld aanwezig zullen zijn, moet gevolg gegeven kunnen worden. Om ongeluk- ken te voorkomen verdient het aanbeveling de bouwspeelplaats daar te situeren waar het water het minst breed is, zodat de overkant ook voor minder zeevaardige vaartuigen te bereiken valt. Tevens is een centrale ligging in de wooncentra gewenst in verband met de te overbruggen afstan- den en om enige controle uit te kunnen oefenen.

N.B. De speelplaats zou, als zodanig gebruikt, aan weerskanten van de gracht moeten liggen in verband met het overvaren en om reparaties te verrichten. Wanneer dit het geval zou zijn, kunnen 2 verschillende wijken van een en dezelfde voorziening profiteren.

2 . 2 . 5 . 3 . Avo_n^uu_rl_i^ke j>peelpl_aats_

Tegen de achtergrond van het feit dat juist ten westen van Almere-Ha- ven een waterrijk gebied (Kromslootpark) ligt, die de schaal van een avontuurlijke speelomgeving voor oudere kinderen bezit, is een avontuur- lijke speelplaats daar meer op zijn plaats dan in Almere-Haven.

2.2.6. Zwemtoen

Dit is een vorm van recreatie die door zeer velen wordt beoefend. Het vindt niet alleen plaats in het zwembad, maar ook in de randmeren, in plassen als gevolg van zandafgravingen, in sommige riviertjes enz. In principe zou het eveneens niet ondenkbaar zijn dat in de gracht ge- zwommen kan worden.

Voordat men water geschikt kan noemen als zwemwater, dient het eerst aan een aantal criteria van bacteriologische, chemische en fysische

(16)

aard te voldoen. Deze criteria hebben betrekking op de volgende aspecten in willekeurige volgorde genoemd:

a) de doorzicht van het water

b) de kleur, geur en smaak van het water

c) de mate van voorkomen van drijvende materie op het water d) de zuurstofhuishouding in het water

e) de zuurgraad

f) de bacteriologische hoedanigheid van het water

g) de mate van voorkomen van bestrijdingsmiddelen, zware metalen en andere toxische stoffen in het water

h) de bodemgesteldheid i) de waterdiepte

Als voornaamste uit deze opsomming gelden de mate van bacteriologische verontreiniging, kleur, doorzicht, het al of niet optreden van hinder- lijke plantengroei en de bodemgesteldheid. Wanneer we deze opsomming toetsen aan de situatie van Almere-Haven, is de conclusie dat het zwemmen in de grachten op basis van de bacteriologische verontreini- ging ongewenst is. Deze verontreiniging wordt vooral veroorzaakt door het R.W.A.-riool. Daarbij komt nog dat eveneens het D.W.A.-riool inci- denteel op de gracht kan lozen door middel van een aantal noodkleppen.

Verder zijn er nog een aantal minder belangrijke factoren die niet uitnodigen tot zwemmen zoals: waterdiepte, waterbreedte en de aanwezig- heid van waterplanten.

2.2.7. Varen 2.2.7.1. Algemeen

Een afwisselend gevormde oeverlijn, zoals in Almere-Haven het geval is, verhoogd sterk de recreatieve waarde van het water. De plaatselijke

insnoeringen en uitsparingen dragen eveneens bij tot de aantrekkelijk- heid als vaarwater. Met de constatering dat de grachten als vaarwater zeer geschikt zijn, doet zich nu de vraag voor welke vaartuigen te ver- wachten of toelaatbaar zijn. Tussen vaartuigen bestaan grote verschil-

len qua lengte, diepgang, varen met of zonder gebruikmaking van moto- rische kracht enz. Enkele van deze verschillen kunnen ondergebracht worden in de volgende tabel.

Tabel 1. Relatie boottype, lengte en benodigde vaardiepte.

boottypen en lengten minimaal benodigde

vaardiepte r o e i b o t e n , k a n o ' s en andere k l e i n e b o o t j e s tot 5 m 20 t/m 50 cm kleine zeilboten tot 5 m

motorbootjes tot 5 m platbodems tot 7 m

50 t/m 70 cm

zeilboten motorboten speedboten platbodems

van 5 tot 6 m van 5 tot 7 m 1anger dan 5 m langer dan 10 m

100 t/m 130 cm

zeilboten motorboten

van 8 tot 10m

van 10 tot 16 m 130 t/m 170 cm zeilboten

motorboten

langer dan 10 m

langer dan 16 m 170 t/m 200 cm

(17)

Uit deze tabel, en uitgaande van reeds eerder genoemde beperkingen ten aanzien van de watersport, volgt dat in de grachten feitelijk uit- sluitend kleinere vaartuigen te verwachten zijn. Dit zal zich voorna- melijk manifesteren in de vorm van kanovaren, roeien en vormen van spe-

levaren als modelvaren en varen met een rubberboot.

2.2.7.2. Speleyaren

De groep hpnpfpnp.irs wnrdr gevormd door z.g. pseudo-watersporters. Het zijn veel jongere kinderen die hiervan deel uitmaken. Ze maken voorname- lijk gebruik van opblaasbare boten als rubberboten en kano's, daarnaast komt ook steeds meer de kleine aluminium of polyesterkano in opmars.

Dergelijke activiteiten vragen weinig speciale voorzieningen. Als be- langrijkste voorwaarde geldt een goede toegankelijkheid; dus geen steil talud of hinderlijke beplanting zoals rietkragen. Verder mag de oever- verdediging niet meer dan 40 cm boven het wateroppervlak uitkomen om- dat het dan voor kinderen moeilijk wordt om in en uit de boot te komen.

2 . 2 . 7 . 3 . K_ariovaren

In het voorgaande is al naar voren gekomen dat het spelevaren met een kleine kano zeer goed mogelijk is. Hetzelfde geldt voor een kano van officieler (groter) formaat. Het is het vaartuig bij uitstek voor de kleinere binnenwateren tochten en vaarten. Om te kunnen varen is een breedte van 2.50 m al voldoende. De individuele kanovaarder heeft der- halve in Almere-Haven ideaal vaarwater tot zijn beschikking. Naast

individueel kanovaren zou men ook iets in georganiseerd verband moeten kunnen doen. De eisen echter welke aan een officiele N.R.B.-wedstrijd- baan worden gesteld zijn dermate hoog dat een dergelijke kanobaan

(95 m breed, 150 m diep en min. 500 m lang) in Almere-Haven niet moge- lijk is.

Het is wel mogelijk om iets op kleinere schaal te doen. Men kan hierbij denken aan een eenvoudig kanocentrum met voorzieningen als een botenhuis boot-te-water-laat-plaats, evt. trailerhelling en een onderkomen voor instructeurs. De kanobaan zou als volgt kunnen functioneren:

a) door de week kan er door diverse scholen in schoolverband gebruik van worden gemaakt.

b) in het weekend en 's avonds kan een kanovereniging of buurtvereniging er gebruik van maken.

In beide gevallen zal de baan meer als oefen - dan als wedstrijdbaan beschouwd moeten worden, omdat de grootste lengte in de gracht, zonder bocht, 500 m is. Om goed te kunnen functioneren is het wenselijk een nader aan te wijzen grachtgedeelte te verbreden tot ca. 25 m.

2.2.7.4. Roeien

Ook hier kan men onderscheid maken tussen georganiseerd en ongeorgani- seerd roeien. Voor het z.g. "fuifroeien" (roeien als sport zonder het wedstrijdelement) en het toerroeien zijn de aan het water te stellen eisen enigszins anders dan aan wedstrijdroeien. Luwte, rustig en niet stromend water zijn wenselijkheden; bochten zijn geen bezwaar mits ze niet te scherp zijn. Vergeleken met de kano stelt de roeiboot hogere eisen aan het vaarwater, wegens het veel breder uitsteken van de rie- men dan van de pagaaien. Men mag 6.50 m als minimale breedte beschouwen.

De diepte van het water kan gering zijn, want met een 0.50 ra kan al volstaan worden. Ook een doorvaarhoogte van 1 m onder de bruggen is reeds voldoende.

Het roeien in georganiseerd verband, waar een behoorlijke roeibaan voor nodig is, is reeds onmogelijk wanneer we alleen al de lengte en breedte

(18)

van een roeibaan in ogenschouw nemen. De lengte van de baan, incl.

200 muitroeimogelijkheid aan het begin en aan het eind, is volgens de wedstrijdafstanden 1400, 2400 en 3400 m. De totale breedte is 70 m.

Daarnaast bedraagd de optimale waterdiepte 2.50 ra.

2.2.8, Vissen 2.2.8.1. Algemeen

Men kan stellen dat vissen een van de hoogst gewaardeerde vormen van openluchtrecreatie is. Nog steeds is voor deze meest verbreide vorm van openluchtrecreatie een groeiende belangstelling. Die stijgende interes- se is niet alleen bij mannen te constateren, ook kinderen en moeders trekken steeds frequenter naar de waterkant. De vrouwen trekken zich dan met hun kroost terug op de speel- en ligweiden die op vele visplaat- sen aanwezig zijn. Kortom, het vissen wordt tegenwoordig steeds meer een aangelegenheid voor het hele gezin.

Wat zijn nu de wensen van de visser? In het algemeen kan worden gezegd dat hij geen bijzondere eisen stelt. Hoofdzaak is dat hij op z'n stekkie de verdiende rust kan vinden; daarnaast moet de oever goed toegankelijk zijn. Aangezien de aandacht van de hengelaar geheel of grotendeels bij z'n dobber is, is het niet strikt noodzakelijk om eventuele visplaat- sen in landschappelijk aantrekkelijke gebieden te situeren. Dit gaat niet op wanneer aan de visplaats een speel- en ligweide wordt gekop- peld, want met de zoeven geschetste ontwikkeling van de hengelsport waarbij het gezin mede betrokken wordt in het verblijf aan de oever, moet de oever aan dezelfde eisen kunnen voldoen als aan de eisen die voor de oeverrecreatie in het algemeen gesteld kunnen worden.

2.2.8.2. He_t viswater

Het doel van de visser is om zoveel en zo groot mogelijke vissen te van- gen. Dit is alleen mogelijk in gezond water met een goede visstand.

De gezondheid van het water hangt af van verschillende factoren zoals:

het zelfreinigende vermogen, temperatuur, stroming, mate van vervuiling enz. De belangrijkste factor voor de visstand ligt in de hoeveelheid opgeloste zuurstof van het water.

Het water kan dus, als gevolg van bovenstaande en andere factoren, sterk in kwaliteit verschillen. Om te kunnen vissen moet het water aan een aantal kwaliteitseisen kunnen voldoen voordat het goed viswater genoemd kan worden. De kwaliteit hangt af van de volgende factoren en criteria:

1. het zuurstofgehalte - mag niet beneden 5 mg per liter komen 2. het chloridegehalte - niet boven 2000 mg

3. de zuurgraad - pH tussen 6,5 en 8,5

4. zuurbindend vermogen - minimum 0,3 mc per liter 5. temperatuur - minimum 0°, maximum variabel 6. kooldioxyde - niet boven 25 mg per liter

7. opgeloste stoffen - bijv. ammoniak dat ontstaat bij pH 7 a 8

8. zwevende stoffen - beinvloedt helderheid van het water, remt de ont- wikkeling van kleine organismen.

Dit zijn slechts de grote lijnen van kwaliteitseisen die men aan het water kan stellen. Een uitvoerige analyse zou in dit verband te ver voeren.

2.2.8.3. De_visplaats

Aangezien we in de grachten van Almere-Haven meer met gezelligheids- en gelegenheidsvissers dan met sportvissers te doen zullen krijgen, is de aanleg van officiele visplaatsen, voorzien van trailerhellingen,

(19)

toiletten, pick-nicksets enz. overbodig. Het is voldoende om hier en daar vissteigers aan te leggen, bijvoorbeeld daar waar het niet mogelijk is om voorzieningen vanaf de oever tot stand te brengen. De constructie van zo'n steiger moet aangepast worden aan de omstandigheden ter plaatse waarbij in het bijzonder op de bodemgesteldheid en waterdiepte gelet moet worden. Uitgangspunten zijn: een minimale breedte van 1.50 m, de hoogte 0,60 m boven de waterspiegel, 1,50 m steigerlengte per visser.

Verder zijn enkele open plekken cr. een aanpassing van het talud vol- doende. De visplaats moet, in aansluiting met speel- en ligweiden, langs het water een open strook van 15 m hebben. Deze afstand is nodig in verband met het uitwerpen van de hengel. Een solitaire boom of struik aan de waterkant kan gewenst zijn in verband met beschutting. Een riet- kraag in het water is gunstig ten aanzien van de voedselvoorziening en de paaimogelijkheden voor vis. De visplaats moet bij voorkeur op een zuidelijke of westelijke oever liggen, goed bereikbaar en rustig gele- gen zijn, vissen van verschillende sportwaarden bevatten, dat wil zeg- gen er moet zowel gemakkelijk als moeilijk te vangen vis zijn, en aan voldoende diep water liggen. De diepte van de waterlopen is hier voor 85% ca. 1.20 m en voor 15% ca 1.50 m.

2.2.8.4. De_vissoo_rt^

Nu we gezien hebben wat de eisen van de sportvisser, het water en de visplaats zijn, komt last but not least de vis zelf aan bod. De belang- rijkste soorten zijn: snoek, baars, snoekbaars, aal, regenboogforel, karper, blankvoorn, brasem, winde, rietvoorn en kolblei. Minder of plaatselijk belangrijke soorten zijn: zalm, zeeforel, beekforel, spie- ring, meerval, barbeel, zeelt, meun, serpeling en sneep.

Enige opmerkingen over de belangrijkste vissoorten:

1. snoek - roofvis, enorrae vraatzucht, voorkomend in alle wateren, vis met enorme sportwaarde, reguleert de visstand, goede waterbeheerder

2. baars - roofvis, komt vooral voor in helder water van de grote wa- teren, soms goede sportwaarde

3. snoekbaars - komt in minder wateren voor dan de snoek, enorme sport- waarde

4. aal of paling - goede sportwaarde, meer van belang voor de sport- visserij

5. regenboogforel - in wateren voor sportvissers, vooral 's winters van belang, 's zomers kans op sterfte door te hoge

temperaturen (laag O2 gehalte), uitzetten noodzakelijk 6. karper - kruising van wilde of boerenkarper en de edelkarper. Boeren-

karper geweldige sportwaarde. Edelkarper (J wild, I edel), goede vijvervis

7. blankvoorn - komt overal in Nederland voor, goede sportwaarde, goed snoekvoer, wordt veel op gevist

8. brasem - komt overal in Nederland voor, de nationale sportvis

9. winde - gemakkelijk te vangen, goede vijvervis, komt steeds meer voor door uitzetten.

10. rietvoorn - komt overal voor (vooral bij rietkragen), goede sport- waarde

11. kolblei - vis met slechte sportwaarde.

In de stadsgrachten van Almere-Haven zijn te verwachten: blankvoorn, rietvoorn, zeelt, bittervoorn, kroeskarper en aal.

(20)

2.2.9. Polstokversgringen

Dit is een tak van sport die, voorzover bekend, alleen nog maar in Friesland en in Noord en Zuid-Holland plaatselijk wordt bedreven.

Het zou prettig zijn wanneer deze sport wat meer bekendheid kreeg in den lande. Uiteindelijk is het uit oogpunt van vermaak en qua kijkspel een sensationele attractie. Met de nodige tact en vaardigheid moeten velen in staat zijn deze sport te bedrijven. Gezien de herkomst van de meeste bewoners van Almere-Haven, lijkt het weinig relevant om aparte voorzieningen te treffen voor het bedrijven van polstokverspringen zuiver als sport. De gelegenheid tot deze activiteit moet voornamelijk uit oogpunt van vermaak geschapen worden. Met name valt hierbij te denken aan de rol van polstokverspringen tijdens stadsfestiviteiten;

het kan daar een aantrekkelijk onderdeel van zijn.

Ter realisatie is een grachtgedeelte nodig van ca. 14 m breed, een springsteiger welke doorloopt tot op het einde van het onderwatertalud voldoende aanloopgelegenheid (ca. 30 ra) en een zandige overkant.

2.2.10. Schaatsen

De schaatser beweegt zich over het algemeen snel voort en heeft der- halve een grote actie-radius. Deze kenmerken leiden ertoe dat, althans de geoefende schaatser, veel ruimte nodig heeft om uit de voeten te kun- nen komen. Naast een voldoende lengte en breedte mag de baan geen on- overkomelijke hindernissen bevatten. Hinderlijk zijn bijvoorbeeld:

stuwen, duikers, forse rietkragen en lage bruggen. Betrekken we deze gegevens op de situatie van de stadsgracht, dan is de conclusie dat er voor hen geen snelle baan mogelijk is. Voor kinderen en beginnelingen daarentegen zijn de grachten ideaal om op te schaatsen.

Om snel een voldoende sterk ijsdek te krijgen mag het water niet te diep zijn en moet het in de luwte liggen. Een ligging op de wind maakt het wateroppervlak te beweeglijk, wat het spoedig bevriezen tegenhoud en het ijs tenslotte ruw doet zijn. Ook brengt het gevaar van wakken mee. Over het algemeen zal goed ijs slechts ontstaan in water dat een vrij hoog peil heeft ten opzichte van het omringende land, zodat kwel of drainwater het bevriezen niet zal bederven. Hierbij speelt de hou- ding van de bevolking ook een rol, wanneer zij met stenen etc. op het ijs gaan gooien, of het ijs gaan doortrappen, blijft er van een goede ijsbaan niets meer over.

Samengevat kan de stadsgracht, gezien z'n ligging en waterdiepte, een ideale schaatsgelegenheid zijn voor hen die de schaatskunst nog niet geheel meester zijn.

2.2.11. Woonboot

Als laatste in deze reeks gebruiksmogelijkheden van de gracht wordt ge- noemd het stationeren van een woonboot. Hoewel het niet zozeer een ac- tiviteit genoemd kan worden, kan het wel indirect z'n gevolgen op het gebruik van de gracht hebben...

De gedachte die er achter zit is voornamelijk geent op bestaande situ- aties van het oude land. Daar zien we dat vrij veel grachten of andere waterlopen met woonboten en andere vaartuigen bezet zijn. In wateren waar dit mogelijk is, betekent het een verrijking van het stadsbeeld.

Dergelijke stadsgrachten zouden zonder woonboten e.d. leeg en sfeerloos aandoen.

Naar aanleiding van een ingesteld onderzoek naar de mogelijkheden voor woonboten in Almere-Haven, is men tot de conclusie gekomen dat deze voor de stadsgracht zeer beperkt zijn, zo niet onmogelijk. Struikel-

(21)

blok voor het varen waren de al eerder genoemde factoren als: het peil- verschil tussen de doorgaande vaarroiite en de stadsgrachten en de geringe doorvaarthoogte van 1.20 m onder de bruggen. Het komt er dus op neer dat de woonboot voor een ligplaats over het land, het water moet be- reiken en te water gelaten moet worden.

De bestemming van de woonboot is bedoeld als een onderkomen voor de padvinderij, met name voor zeeverkenners. Voor particulieren is het vrijwel niet ce doen om >-elf de hele opcratie van tewatprl atpn te be- knsrigen of voor elkaar te krijgen. Vandaar dat gezocht is naar een organisatievorm die grotere kans tot slagen maakt. Met name zijn de zee- verkenners hiervoor uitgekozen, omdat zij enige bekendheid aan de kano- en roeisport kunnen geven. Het vele water rondom Almere-Haven zou een aantrekkelijke vestigingsfactor kunnen zijn.

2.3. Situering van de mogelijkheden 2.3.1. Inleiding

Bij het zoeken naar een geschikte plaats waar de verschillende activi- teiten kunnen plaatsvinden, is uitgegaan van het structuurschema Almere- Haven. Gezien het globale karakter van dit schema kunnen de voorzienin- gen, welke daarop ingevuld worden, niet als bindend worden beschouwd.

Het aanwijzen van de meest geschikte plaats zal derhalve mede afhangen van de uiteindelijke situatie. Het is zeer goed denkbaar dat tijdens het uitwerken van de stedebouwkundige plannen of de uitvoering daarvan, er bepaalde situaties ontstaan welke zich bijzonder goed lenen tot het bedrijven van een bepaalde activiteit, zonder dat dit van te voren was te voorzien. Daarom zal uitsluitend op basis van de huidige stand van zaken en de gestelde eisen voor de betreffende voorziening, tot aan- wijzing van een locatie overgegaan kunnen worden.

2.3.2. Kijkwater

Visueel waarnemen is per definitie overal mogelijk, het is daarom ook weinig zinvol om een locatie vast te stellen. De voorkeur echter zal uitgaan naar de in het groen gelegen grachtgedeelten.

2.3.3. Zonnebaden

In feite geldt hiervoor hetzelfde als voor kijkwater omdat een situering eveneens moeilijk te bepalen is. Een open plek aan het water laat zich het meest raden. Deze plek, bijvoorbeeld een speel- en ligweide, be- hoort vanwege de zonnestand aan de noordoever te liggen. Verder is een

ligging in de groene wiggen gewenst.

2 . 3 . 4 . Pootje-baden

Niet expliciet van toepassing 2.3.5. Bouwsgeelglaats

Vanwege de rommelige indruk die een dergelijke speelplaats met zich meebrengt, is het gewenst om zo weinig mogelijk van deze speelplaatsen

te behoeven aan te leggen, en wel zodanig, dat ze buiten het gezichts- veld liggen. Tevens dient ze voor ieder kind binnen redelijke afstand

te bereiken zijn; daartoe is een centrale ligging noodzakelijk. De grootste loop-, fietsafstand mag niet meer dan 800 m bedragen.

Er zijn nu, op basis van bovenverraelde eisen, twee mogelijkheden:

a) in het stadspark

b) op het eindpunt van de westelijke groene wig, nabij de aftakking van de gracht.

Gekozen is voor de laatste mogelijkheid op grond van de meer centrale ligging.

(22)

2.3.6. Avontuur1iike_speelplaats Niet van toepassing.

2.3.7. Zwemmen

Niet van toepassing.

2.3.7. Varen

Zowel spelevaren, kanovaren als roeien kunnen in principe overal plaats- vinden. Hier en daar, vooral in de dichter bebouwde gedeelten, kunnen eenvoudige voorzieningen (aanmeergelegenheid door het aanpassen van taluds) aangebracht worden om het varen te bevorderen. In de groene ge- bieden, waar de meeste vissers te verwachten zijn, is het varen met het oog op de rust minder gewenst. Vandaar dat getracht wordt op deze manier enige zonatie aan te brengen.

Het kanocentrum is gedacht in het meest noord-oostelijk deel van de stadsgracht. Als motivering geldt de gunstige rechte afstand van 500 m en de ligging in het groen wat enige beschutting kan bieden.

2.3.8. Vissen

Over het algemeen leent de hele gracht zich voor vissen. Enkele voor- zieningen, zoals een klein steigertje, kunnen gemaakt worden in de ge- bieden die daarvoor het meest in aanmerking komen. De gebiedjes moeten kunnen voldoen aan de volgende criteria:

1. situering buiten de bebouwing 2. gelegen op een zuid-zuidwestoever

3. niet in de nabijheid van een drukke weg (ontsluitingsweg, openbaar vervoersbaan of bromfietspad).

Op basis van bovenstaande criteria zijn er steigertjes te realiseren in de westelijke groene wig en nabij de kanobaan in de oostelijke groene wig.

2.3.9. Polstokversgringen

Hiervoor zijn de volgende criteria gehanteerd:

1. in het kader van de stadsfestiviteiten is voldoende kijkruimte nood- zakelijk.

2. de gracht mag niet breder dan ca. 14 m zijn.

3. afsprong vanaf een zuid- of zuidwestelijke oever in verband met schittering van de zon.

Het meest, voor polstokverspringen, in aanmerking komende gebied is het stadspark, waar ook grotendeels de stadsactiviteiten plaatsvinden.

2.3.10. Schaatsen

Voor het schaatsen komt de totale grachtlengte van ca. 8 km in aanmer- king. In de woongebieden kunnen nog enkele voorzieningen aangebracht worden, in combinatie met spelevaren, zoals een aangepaste beschoeiing waardoor de bereikbaarheid van het ijs vergemakkelijkt wordt; tevens kan daardoor schade aan de wal voorkomen, of althans beperkt worden.

2.3.11. Woonboot

De gestelde criteria zijn:

1. een ligging aan voldoende breed water zodat het kanovaren of roeien e.d. niet in de mogelijkheden beperkt worden.

2. geen ligging in dichte bebouwing

3. goed bereikbaar en een centrale ligging.

Uitgaande van deze criteria komt een locatie aan het stadspark het meest in aanmerking.

(23)

r c \ f i i

a l N ? 1 ? J 5

3 tt

£1

(24)

to

3

4

1

0 i

h

*

I

a

(25)

&

r

i

is

%

I

(26)

2— -*—

3

it

3

<:

o_ o

%

AS

"8

0-

0^

8

§

o

-J

: I

s

PS o O

5

"8

s

is

®

(27)
(28)
(29)
(30)
(31)

©

to

(32)

3. Biologische gebruiksmogelijkheden van de stadsgracht 3.1. Inleiding

De stadsgracht heeft, behalve huishoudkundige, stedebouwkundige en re- creatieve functies ook biologisch gezien grote waarde. Imraers, het wa- termilieu biedt levenskansen aan vele levende arganismeh. Deze vormen samen, zowel macro- als microorganismen, een levensgemeenschap of eco- systeem. Zij zijn alle direct of indirect, afhankelijk van elkaar; het is een netwerk van relaties (structuren, gedragingen, functies, wetma- tigheden) met een tijd- en ruimtekarakter. Het ecosysteem dat bij de gracht past, zou men uiteen kunnen rafelen in honderden verschillende organismen zowel van plantaardige- als van dierlijke aard. Zo behoren er o.a. de vele wieren en algen toe, alsmede de waterinsecten, kikkers en grotere waterdieren. Uit deze reeks levensvormen zal het hier gaan over de hogere waterplanten. Op deze en andere levensgemeenschappen, werken diverse factoren in. Zo bepalen de plaatselijke omstandigheden als waterdiepte, stroomsnelheid, grondsoort, kwel en voedselrijkdom van het water welke soorten zich kunnen gaan vestigen. Een biologisch principe, ook wel de wet van Beyerinck genoemd, is: alles is overal maar het milieu selecteert. De milieufactoren, welke de vegetatie se-

lecteert zullen vanwege hun grote invloed op de floristische samenstel- ling in het volgende nader bekeken worden.

Met deze kennis gewapend is het de bedoeling in dit hoofdstuk een voor- stel te doen dat moet leiden tot een flora- en faunarijke stadsgracht.

Gedacht wordt aan het aanbrengen van een verantwoorde oever- en water- vegetatie. Deze moet verantwoord zijn daar de waterplanten geen hinder- nis mogen gaan vormen voor de waterbeheersing. De mate van hinderlijk- heid wordt bepaald door de plaats van de waterloop in het afwaterings- systeem en vooral door de soortenopbouw en de cyclus van de betreffende plantgezelschappen. Het aanbrengen van een water- en oevervegetatie zal ontegenzeglijk extra zorg ten aanzien van het onderhoud vragen.

Overigens is opschonen van waterlopen ten alle tijde noodzakelijk, ook wanneer er niets kunstmatig aangebracht is. Naast dit ongemak bieden waterplanten toch ook vele voordelen. Zo spelen ondergedoken waterplan- ten een zeer grote rol als afzetplaats voor de eieren van alle zoet- watervissen. Riet en lisdodde zijn van belang als nestgelegenheid en biotoop voor een aantal vogelsoorten (meerkoet, knobbelzwaan, waterhoen) en als paaiplaats voor vissen. De waterplanten hebben als groep een belangrijke betekenis als zuurstofleveranciers en primaire producten zonder welke het leven van veel waterdieren onmogelijk zou zijn. Verder hebben vele oever- en waterplanten grote estetische waarde. Ze maken de grachtlijn minder strak. Daarnaast heeft een oeverbegroeiing een bevei- ligende functie ten aanzien van het mogelijk te water raken van spelen- de kinderen. De oeverplanten bieden aan hen enig houvast en bij zeer kleine kinderen wellicht draagkracht.

3.2. De milieufactoren

In de inleiding is reeds naar voren gekomen dat de milieu-omstandig- heden bepalend zijn voor de te verwachten vegetatie. Of een organisme zich in een levensgemeenschap kan handhaven hangt van een aantal fac- toren af. We kunnen hierbij abiotische en biotische milieufactoren on- derscheiden.

Abiotische factoren zijn alle fysische en chemische factoren die het milieu beinvloeden zoals bodem, water, licht en wind. Hieronder volgt

(33)

van elk een korte beschrijving.

3.2.1. Bodem

Naar aanleiding van het te verwachten kwelbezwaar is het bodemprofiel ter plaatste van de oever erg verstoord. De oever en de bodem van de gracht bestaan uit een laag opgebracht zand afkomstig van het opgespo-

ten zand.en deels uit de pleistocene ondergrond. Vanaf de waterlijn tot aan de bovenkant van het talud is tevens een laag van 0.30 a 0.50 m klei, afkomstig uit de bovenste laag van het Holoceen, aangebracht.

Beide grondsoorten zijn kalkrijk en ijzerhoudend. De gegevens van de samenstelling en de structuur van de bodem zijn voor het bepalen van de bodemvruchtbaarheid erg belangrijk. Een algemeen bodemprofiel van Alme- re-Haven is weergegeven in fig. 6.

HA/

t.oo 1.20

Ido

3.40 LIO

• • : • - • : . : • : . • : • : ^ . y

.. ..

• 7

tf

6: opgespot«n Zand

'//y 2*0are 2auel

S 3 W* fi

2KXrW«- zowel *^

S I UWifl

Uerslq. Aft r\ \Jtttc\

Uetffi

Fig. 6. Bodemprofiel Almere-Haven

pi eisroceeA TtOrA

3 . 2 . 2 . Water

Of water geschikt is voor het ontplooien van ontwikkelingskansen aan waterplanten hangt van een aantal factoren af. Enkele van deze factoren zijn: waterdiepte, waterhoeveelheid, waterbeweging, doorzicht, mate van verontreiniging, zoutgehalte, zuurstofgehalte, zuurgraad, temperatuur, kwel en trofiegraad. Vooral het laatste, de hoeveelheid opgeloste voe- dingsstoffen in het water, is belangrijk. Naar de voedingsrijkdom kan het water in een aantal groepen verdeeld worden.

a. oligotroof - arm aan voedingsstoffen

b. mesotroof - matig rijk aan voedingsstoffen c. eutroof - rijk aan voedingsstoffen

d. granotroof - door vogels verrijkt (bemesting) e. metatroof - snel van arm in rijk veranderend.

Daar de waterlopen grotendeels door woongebieden stromen en er boven- dien incidenteel rioolwaterlozingen op plaatsvinden, kunnen we vaststel-

(34)

len dat het hier eutroof water betreft.

Een andere belangrijke factor die het water beinvloedt is de kwel.

Dit is een verschijnsel dat in de nieuwe polder plaatselijk veelvuldig optreedt. Het ontstaat op plaatsen waar het water door drukverschillen naar boven gestuwd wordt. Dit gebeurt voornamelijk onder invloed van de overdruk van het grondwater in het pleistocene zand. De kwel wordt sterker naarmate men dichter bij de Gooimeerdijk komt. Ondanks de bij- zondere aanlegwijze van de gracht met een z.g. bodemafsluitende laag komt ook daar nog kwel voor. In fig. 7 is het voorkomen van kwel sche- matisch weergegeven.

SchtfmatiSCne \*.€try*Jwi oof. h«C Vr«rsch^.iJ l<vrJ«l (P»3« y

kwMtroom

OpenuXjkffrvto^cjl

groncLraVarietafvi

r^rNr\/\

Kwel gaat samen met de volgende verschijnselen:

1. In de winter is het water meestal iets warmer, in de zomer iets kouder dan op plaatsen zonder kwel.

2. De temperatuurschoramelingen zijn minder extreem.

3. Het water kleurt roodbruin door roestaanslag.

Kwelverschijnselen kunnen gedurende het hele jaar optreden en kunnen zeer plaatselijk zijn, ze zijn mede afhankelijk van de neerslag, de wa- terhuishouding en van de doorlatendheid van de grond. Vandaar dat de grachten gelegt zijn op die plaatsen waarde hololcene laag het dikst was, deze is namelijk moeilijk doordringbaar voor kwel.

3.2.3. Licht_en_kleur

Ook het licht is een zeer belangrijke factor. De plantengroei in het water is namelijk afhankelijk van de diepte tot waar de straling van de zon kan doordringen. Van het zonlicht wordt aan het oppervlak 2-15%

weerkaatst, het licht dat doordringt wordt verstrooid en voor een deel

(35)

geabsorbeerd. Voor de groene planten is vooral het rode licht als ener- giebron belangrijk. Het blauwgroene licht, hoewel in geringe mate voor assimilatie geschikt, wordt voornamelijk door de rode wieren gebruikt.

Niet alleen de kleur van het licht is belangrijk, maar ook de intensi- teit en de duur van de belichting. Ontstaat er op het water een dichte laag van drijvende waterplanten, dan zal de lichtintensiteit onder water sterk verminderd worden. De planten die onder die afsluitende laag

groeien worden dan sterk in hun groei geremd. Hierdoor zal de zuurstof productie eveneens teruglopen. Het zuurstofgebruik gaat echter gewoon door (assimilatie en afbraak organisch materiaal). Het gevolg is zuur- stof gebrek waardoor de levensomstandigheden achteruit gaan. Er kan zelfs een rottingsproces ontstaan.

3.2.4. Wind

De wind is van grote betekenis op de structuur van de vegetatie vanwe- ge de golfslag die ze veroorzaakt. Hoewel er meerdere plantensoorten zijn die zich kunnen aanpassen aan veel dynamiek, is het voor vele andere een beperkende factor. Verder is de wind van betekenis voor de bestui- ving van bepaalde planten en voor de verspreiding van zaden, vooral van pioniersvegetaties.

Naast deze abiotische milieufactoren, welke voor Almere-Haven het meest doorslaggevend zijn, bestaan er nog een drietal biotische factoren.

Deze staan in verband met het leven zelf en beinvloeden allerlei betrek- kingen die er bestaan tussen de levende organiomen onderling. Te onder- scheiden zijn: Fytogene, zoogene en antropogene factoren.

3.2.5. Fy^togene_factoren_>(glant2

Een belangrijke factor, vooral bij waterplanten, is de concurrentie.

Veel soorten ontwikkelen zich explosief: in korte tijd vermeerderen zij zich zeer aanzienlijk. Hierdoor worden de milieuomstandigheden voor andere planten. drastisch gewijzigd. Dat kan voor de ene plant gunstig zijn, maar voor de andere kan het ongunstige gevolgen hebben. Op dat moment gaat een andere factor, nl. de prioriteit, een rol spelen. Dit is het verschijnsel dat soorten gaan domineren over andere als gevolg van grootte of groeivorm. Verder kennen we het begrip primariteit: de soort die zich het eerst vestigt, heeft aanvankelijk een relatief grote kans op expansie.

3.2.6. Zoogene factoren (dier)

De waterplanten zijn zowel voor de lager- als de hoger ontwikkelde organismen een belangrijke voedselbron. Veel dieren hebben een zekere voorkeur voor bepaalde planten. Dit houdt in dat er een zekere selectie plaatsvindt. Er kan in een ecosysteem een biologisch evenwicht zijn;

een storing treedt op als een bepaalde diersoort, als zijnde een voed- selspecialist overheerst. Hierdoor zullen bepaalde planten met uitroei- ing bedreigd worden, waardoor andere tot een plaag kunnen worden. Het zijn vooral de grotere dieren die de vegetarie kunnen beinvloeden. Van indirecte invloed op de vegetatie is de bemestende werking van de uit werpselen van sommige vogels (meeuwen!)

3.2.7. Arjtrogogene_factoren_ Jjnens)^

De invloed van de mens op de vegetatie kan van velerlei aard zijn. Het meest ingrijpende is het schonen van de gracht, hetzij op mechanische of chemische wijze. Verder zijn van invloed: recreatieactiviteiten in en aan het water, vuil- en rioollozingen, vertrappen van de oevers of vernielen van de (riet)kragen.

(36)

3.3. Te verwachten vegetaties

In de inleiding is al naar voren gekomen dat het hier voornamelijk gaat om de hogere water- en oeverplanten. Vandaar dat in de volgende

inventarisatie uitsluitend plantensoorten zijn genoemd. Deze inventa- risatie geeft een overzicht van de verschillende associaties, met de daarbij behorende kenmerkende planten, die zich min of meer spontaan kunnen gaan vestigen. Op basis van de genoemde milieufactoren die het milieu rond de stadsgracht karakteriseren, is het volgende te verwach- ten.

a. Vegetaties van Kleinroos (Lemnion minoris)

omschrijving: laag georganiseerde vegetaties, aangepast aan kleine waterruimten; niet duidelijk aan een vaste plaats gebonden; opge- bouwd uit een etage van drijvende, al dan niet wortels dragende wa- terplanten. Komt voor in mesotroof; eutroof en brakwatermilieu (Oli- gohalien)

karakteristieke planten:

veelwortelig kroos (Spirodela polyhyza) klein kroos (Lemna minor)

puntkroos (Lemna trisulca)

waternet (Hidrodiction reticulatum) wortelloos kroos (Wolffia arrhiza) bultkroos (Lemna gibba)

grote kroosvaren (Azolla filiculoides)

b. Vegetaties van kleine Fonteinkruiden (Parropotamion)

Omschrijving: In ondiepe, vaak gestoorde sloten en poelen, waarin de verlanding door regelmatig onderhoud wordt verhinderd; de vege- taties hebben dus een permanent pionierkarakter.

karakteristieke planten:

kamfonteinkruid (Potamogeton pectinatus) vlakfonteinkruid (P. campressus)

spitsbladig fonteinkruid (P. acutifolius) stompbladig fonteinkruid (P. obtusifolius) puntig fonteinkruid (P. friesii)

haarfijn fonteinkruid (P. trichoides) klein fonteinkruid (P. berchtoldii) tenger fonteinkruid (P. pusillus)

waterpest (Elodea canadensis en E. nutallii) stijve waterranonkel (Ranunculus circinatus)

c. Naaldwaterbies-vegetaties (Eleochatitetum acicularis)

omschrijving: Op 's zomers droogvallende zandige, slikkige en klei- ige vlakke tot steile oevers. Vrij zeldzaam in het gehele land.

karakteristieke planten:

naaldwaterbies (Eleocharis acicularis) oeverkruid (Littorella uniflora)

kleine waterweegbree (Echinodorus ranunculoides) kruipende waterweegbree (Echinodorus repens) moerassmele (Deschampsia setacea)

pilvaren (Pilularia globulifera) moerasrus (Juncus bulbosus)

vlottende bies (Scirpus fluitans)

duizendknoopfonteinkruid (Potamogeton polygomifolius) d. Lisdodde-vegetaties (Typhetum angustifoliane)

omschrijving: In zonering volgend op mattenbiesvegetaties. Worte- lend in minerale of venige grond bedekt door een tamelijke dikke, weke sapropeliumlaag (rottingsslib). Waterdiepte 0.5 - 1.5 m.

(37)

C o ^ O p

(38)

karakteristieke planten:

kleine lisdodde (Typha angustifolia) e. Rietzoraen (Scirpo-Phragraitetum)

omschrijving: volgt op lisdodde-vegetaties. Wortelend in een dikke, min of meer compacte laag rottingsslib op venige of minerale grond.

Soms groeiend op veen- of kleigrond waar de laag rottingsslib ont- breekt.

karakteristieke planten:

riet (Phragnites australis)

kleine lisdodde (Typha angustifolia)

mattenbies (Scirpus lacustris ssp. lacustris) waterzuring (Rumex hydrolapathum)

grote boterbloem (Ranunculus lingua)

N.B.: waar de rietzone grenst aan de droge oever en de waterstand onder het maaiveld komt, komen de volgende planten voor:

driedelig tandzaad (Bidens tripartitus) driedelig tandzaad (Bidens tripartitus)

knikkend tandzaad (Bidens cernuus) waterpeper (Polygonum hydropiper) kleine duizendknoop (Polygonum minus) perzikkruid (Polygonum persicaria) f. Vegetaties van kalmoes en gele lis

omschrijving: Langs sloten, vaarten en plassen, op plaatsen waar het oevergedeelte onder water plotseling steil afloopt. Meestal in enigs- zins verontreinigd water.

karakteristieke planten:

kalmoes (Acorus calamus) gele lis (Iris pseudacorus)

g. Vegataties met egelskop en pijlkruid (Spargamio-Sagittarietum) omschrijving: Gemeenschap in en langs sloten, beken, oude rivier- lopen, vaarten. In matig voedselrijk, tot 0.3m diep water dat lang- zaam stroomt of, in kwelmilieu's, stagneert.

karakteristieke planten:

kleine egelskop (Sparganium emersum) pijlkruid (Sagittaria sagittifolia)

stompbladig fonteinkruid (Potamogeton obstusifolius) gewoon sterrekroos (Callitriche platycarpa)

h. Oeverzegge-vegetaties (Caricetum ripariae)

omschrijving: langs oevers van sloten, vaarten, kanalen en plassen met voedselrijk, soms brak water. Op weke veengrond of op veen- of kleigrond bedekt door een laag rottingsslib.

karakteristieke planten:

blaaszegge (Carex vesicaria) scherpe zegge (Carex acuta) noordse zegge (Carex aquatilis) oeverzegge (Carex riparia)

glidkruid (Scutellaria galericulata) moerasbeemdgras (Poa pal stris) zomerklokje (Leucojum aestivum)

i. Vegetaties van scherpe- en blaaszegge (Caricetum acuto-vesicariae) omschrijving: Voornamelijk langs oevers van stilstaande of zwakstro- mende wateren met eutroof of oligohalien water. Vooral op minerale grond. Waterstand 's winters meestal laag.

karakteristieke planten:

scherpe zegge (Carex acuta)

(39)

zoonebloem u

kleine lisdodcl

UaUr^ppe ^ ^ ^ ^ ^ l ^

if

(40)

blaaszegge (Carex vesicaria) noordse zegge (Carex aquatilis) wateraardbei (Comarum palustre)

waterdrieblad (Menyanthes trifoliata) waternavel (Hydrocotyle vulgaris) snavelzegge (Carex rostrata)

j. Rietgrasvegetaties (Sociatie van Phalaris arundinacea)

omschrijving: Lintvegetaties langs vaarten, kanalen e.d., op plaat- sen waar de waterstand gedurende de zomer tot enkele dm beneden het oppervlak kan dalen. Bodem mineraal of venig.

karakteristieke plant:

rietgras (Phalaris arundinacea) (dominant = overheersend) 3.4. Toe te passen vegetaties

Naast de vegetaties en karakteristieke planten die reeds genoemd zijn, zijn nog een groot aantal andere planten te noemen die, met enige be- geleiding, in dit milieu willen gedijen. Bij het aangeven van de toe te passen vegetatie is dan ook gebruik gemaakt van vele plantensoorten buiten het hiervoor genoemde assortiment.

Voor het bepalen van een verantwoorde keuze moeten de planten aan de volgende voorwaarden kunnen voldoen.

1. moet passen in het milieu 2. geen explosieve vermeerdering

3. moet evt. gemakkelijk te verwijderen zijn.

4. dient estetische waarde te bezitten en moet voldoende opvallen.

Op basis van deze criteria zijn de volgende planten te gebruiken:

grote egelskop (Sparganium erectum) pijlkruid (Sagittaria sagittifolia) zwanebloem (Butomus umbellatus) pijptorkruid (Oenanthe fistulosa) moeraswederik (Lysimachia thyrsiflora) moeraskruiskruid (Senecio paludosus) melkeppe (Peucedanum palustre)

watereppe (Sium latifolium)

blauw glidkruid (Scutellaria galericulata) grote lisdodde (Typha latifolia)

kleine lisdodde (T. angustifolia) riet (Phragmitus communis)

kalmoes (Acorus calamus) oeverzegge (Carex riparia) scherpe zegge (Carex acuta) gele lis (Iris pseudacorus)

ruwe bies (Scirpus lacustris ssp. glaucus) mattenbies (Scirpus lacustris)

drijvend fonteinkruid (Potamogeton natans) doorgroeid fonteinkruid (P. perfoliatus) kamfonteinkruid (P. pectinatus)

gekruld fonteinkruid ( P. crispus) kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae) waterlelie (Nymphaea alba)

g e l e plomp (Nuphar l u t e a )

gewone waterranonkel (Batrachium aquatile)

Deze lijst zou nog uitgebreid kunnen worden met diverse andere aantrek- kelijke plantesoorten. Dit is echter geenszins de bedoeling. Hoofdzaak

(41)

CO

fr B.

i F ®

Wirt'

i\ rr

f

V ^

•ft

i l l ff$lffl}

% S--o_8-s:rT t 5 ^ r t oj A

k

r*

I:

(42)

is een idee te geven van de grote hoeveelheid planten waarmee een zeer aantrekkelijk leefmilieu geschapen kan worden. Dit is niet alleen ont- zettend fijn voor de visser aan de waterkant of voor voorbijgangers, maar ook voor de dieren die van dat milieu afhankelijk zijn. Dit zijn met name de vissen, libellen, waterjuffers, salamanders, kikkers, pad- den en vogels als karekiet, rietzanger, snor, eend, knobbelzwaan enz.

Voordat een dergelijke levensgemeenschap opgebouwd is gaan er wel enige jaren overheen. Het is, zoals in de inleiding reeds vermeld, niet al- leen eenkwestie van ruimte maar vooral van tijd en onderhoud. Bovendien wil dit dit verhaal geenszins pretenderen dat er na verloop van tijd een biologisch rijk natuurgebiedje ontstaan zal zijn. Dat is binnen een kleine kern

als Almere-Haven ook niet noodzakelijk. Wanneer men erin kan slagen de oever, voornamelijk in de groene wiggen, een gevarieerd aanzien te geven, is het in principe al een succes. Men zou deze gedachtengang kunnen vergelijken met het gewijzigde wegbermbeheer. Ook op dat ter- rein heeft men reeds grote seccessen geboekt, getuige de steeds fleu- riger wordende bermen.

Een principe dwarsdoorsnede van een begroeide oever is weergegeven in fig. 8. (biz. 37).

3.5. Het onderhoud

Zonder ingrijpen zullen waterplanten een gehele waterloop kunnen bezet- ten, met als gevolg dat de waterbeweging wordt gestagneerd. Het kan zelfs zover komen dat de hele waterloop dicht gaat groeien (verlanden) wanneer er geen enkel onderhoud plaatsvindt. De wijze waarop dit ver-

loopt is weergegeven in fig. 9. (biz. 39, 40). Hierdoor zou de belangrijk- ste taak van de stadsgracht, nL de waterbeheersing, in de verdrukking komen. Daarnaast echter mogen we de stedebouwkundige en recreatieve functies ook niet geschaad worden. Het onderhoud moet daarom toegespitst zijn op het handhaven van die verschillende functies. Dit betekent dat voldaan moet worden aan de volgende eisen:

1. een goede doorstroraing moet mogelijk blijven 2. de estetische waarde mag niet aangetast worden 3. de veiligheid moet gewaarborgd zijn.

4. vissen en varen moet mogelijk zijn.

5. de ontwikkeling van een gevarieerde flora en fauna moet gewaarborgd zijn.

Wil men ten aanzien van het opschonen de levensgemeenschappen (vissen, planten, vogels, insecten enz.) in stand houden, dan is het van be- lang dat men op dezelfde plaats steeds dezelfde ingreep op ongeveer dezelfde tijd doet plaatsvinden. Men noemt dit in de ecologie temporele zekerheid. Dit kan de diversiteit verhogen, wat inhoudt dat meer plante- soorten zich kunnen gaan vestigen. Tevens geeft het aan de ter plaatse thuishorende planten de gelegenheid weer snel hun plaats in te nemen, alvorens door waterpioniers overwoekerd te worden (waterpest).

Naar de wijze waarop de grachten geschoond kunnen worden, kan men drie principes onderscheiden:

1. in handkracht 2. mechanisch 3. chemisch

Hiervan zou de methode in handkracht, door grotere spreiding in ruimte en tijd, verreweg de beste zijn, maar deze is om economische redenen niet te verwezenlijken. Van de laatste twee is mechanische reiniging te verkiezen boven chemische. In het laatste geval blijft n.l. het gedode materiaal in de watergang aanwezig. Dit heeft allerlei rottingsprocessen tot ge- volg. De beste tijd voor het opschonen is september-oktober. Dit kan op twee manieren gebeuren:

(43)

Ua. o Schemat'. %che VOorstelltnQ \.an nee vAsrlanckn^

p r o c e s

(44)

12

(45)

1 . men volstaat alleen met het maaien van het diepe deel van het pro- fiel (fig. 10) en het opvissen van de plantenmassa.

2. Het gehele profiel , incl. onderwatertaluds en oevers, wordt opge- schoond.

a

I

fig. Standaardprofiel van de waterlopen.

Van deze twee methoden heeft de eerste de voorkeur omdat ze het minst

"storing" veroorzaakt. Het maaien kan gedaan worden met een zg. veeg- boot. Deze sleept aan een ketting een V-vormig mes over de bodemopper- vlakte achter zich aan. Het mes wordt schoksgewijs voortbewogen door een excentrische bevestiging van de ketting aan een draaiende as. Door het veegmes worden de planten kort boven de bodem afgesneden. De veeg- boot heeft een lengte van 3.50 m, een diepgang van 0,25 m en een ge- wicht van ca. 500 kg. De werkbreedte is 3.00 m.

Samenvatting en conclusies

Almere-Haven is de eerste kern, met 20 - 25.000 inwoners, van de meer- kernige stad Almere die in het jaar 2000 ca. 250.000 inwoners gaat tel- len. De kern wordt gekenmerkt door vrij veel open water dat in verschil- lende vormen voorkomt. De watervorm aar de bewoners het meest mee te maken hebben is de stadsgracht. Deze heeft een aantal functies:

1. waterhuishoudkundige 2. stedebouwkundige 3. recreatieve 4. biologische

Voor de inwoners zuullen voornamelijk de laatste drie functies het meest aanspreken, ofschoon de eerste de belangrijkste is. Haar primaire taak is het afvoeren van regenwater uit het R.W.A.-rioolstelsel, daarnaast incidenteel via noodoverlaten water uit het D.W.A.-rioolstelsel. Stede- bouwkundig is vooral de vormgeving van de gracht bepalend voor het aan- zien van de stad. In het centrum is de vorm veelal haaks, in de woon- centra zijn meer stompe hoeken, gerende lijnen en uitsparingen toegepast en in de groene wiggen die de kern aan beide zijden binnendringen komen meer vloeiende lijnen voor. Door deze verscheidenheid in de vorm is tevens de recreatieve waarde van de gracht aanzienlijk vergroot. De ac- tiviteiten consentreren zich voornamelijk op de water- en oeverrecreatie.

De waterrecreatie wordt in Almere-Haven door de volgende factoren be- perkt:

1. vaardiepte - 1.20 m 2. doorvaarhoogte 1.20 m

3. peilverschil stadsgracht en doorgaande vaarroute.

Op basis van deze beperkingen behoort alleen het varen met kleine vaar-

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is dan ook onzin om zware ingrepen te rechtvaardigen met de opmerking dat ‘nieuwe cultuurhistorie’ wordt gemaakt, zoals de ecoloog Frans Vera doet: “Hoewel daarbij nu be-

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

The study was limited only to those consumers who had some knowledge about the textile product labels. The information therefore lacks the perceptions of those who do not know

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit

This research examines the effect of Instagram influencers’ promotional posts (influencer brand versus sponsored brand) on envy and purchase intention.. Besides,

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de