• No results found

Rapporteur: Seppo KALLIO

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rapporteur: Seppo KALLIO"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Oostelijk Partnerschap en de oostelijke dimensie van het EU-beleid, met nadruk op de landbouw, voedselzekerheid, vrije handel, uitbreiding van samenwerking en ontwikkelingshulp en strategisch partnerschap (verkennend

advies) (2011/C 318/03)

Rapporteur: Seppo KALLIO

Het komende Poolse EU-voorzitterschap heeft op 30 november 2010 besloten om, overeenkomstig art. 304 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU), het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over

Het Oostelijk Partnerschap en de oostelijke dimensie van het EU-beleid, met nadruk op de landbouw, voedselzekerheid, vrije handel, uitbreiding van samenwerking en ontwikkelingshulp en strategisch partnerschap

(verkennend advies).

De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 21 juni 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 13 en 14 juli 2011 gehouden 473 e zitting (vergadering van 14 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 149 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1. Conclusies en aanbevelingen

1.1 In de associatie- en vrijhandelsonderhandelingen tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap spelen de doelstellingen van de partnerlanden en hun bereidheid om po­

litieke en economische hervormingen door te voeren een cen­

trale rol.

1.2 Van belang is, aldus het EESC, in hoeverre de partner­

landen in staat zijn en de politieke wil hebben om de in ver­

dragen vereiste economische en maatschappelijke hervormingen door te voeren.

1.3 Centraal in de associatie- en vrijhandelsonderhandelingen dient te staan dat de belangen van de EU en de partnerlanden dusdanig op elkaar worden afgestemd dat alle betrokken par­

tijen uiteindelijk profijt hebben van de ontwikkelingen.

1.4 Naar de mening van het EESC moet de EU in haar onderhandelingsstrategie meer rekening houden met de positie van de landbouwsector en het belang van het landbouwbeleid voor de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden. De landbouw- en levensmiddelensector zal een concretere rol moe­

ten gaan spelen bij het opstellen van de samenwerkingsakkoor­

den tussen de EU en haar partnerlanden.

1.5 Het platform voor economische integratie en convergen­

tie met het sectorale beleid van de EU dient veel meer aandacht besteden aan de rol van de landbouwsector en het landbouw­

beleid. Tot nu toe is dat nauwelijks gebeurd. Landbouw, voed­

selproductie en GLB zullen op de agenda moeten worden gezet.

1.6 Het EESC wijst erop dat de landbouwsector bijzonder belangrijk is voor de economische, sociale en regionale ontwik­

keling van de partnerlanden. De doelstellingen kunnen alleen worden verwezenlijkt als de landbouwsector zich goed ontwik­

kelt. Investeringen in de landbouw en in de ontwikkeling van de sector zijn daarnaast van cruciaal belang om de armoede op het platteland terug te dringen.

1.7 Een eerste vereiste is dat het concurrentievermogen van de landbouwproducten en levensmiddelen van de partnerlanden wordt verbeterd, evenals de voedselveiligheid en de kwaliteit van levensmiddelen in het algemeen. Een van de grootste barrières die de partnerlanden verhinderen om toegang tot de levensmid­

delenmarkt te verkrijgen, blijkt het nakomen van de bepalingen en normen uit het WHO-Verdrag betreffende sanitaire en fyto­

sanitaire (SPS) maatregelen te zijn. Om de voedselveiligheid op de Europese markt te kunnen waarborgen, moet worden vol­

daan aan kwaliteitscriteria. De partnerlanden hebben technische en economische steun en advies nodig om de problemen op dit vlak te kunnen oplossen.

1.8 Het feit dat de partnerlanden moeite hebben om te vol­

doen aan de voor levensmiddelen vastgestelde sanitaire en fyto­

sanitaire bepalingen en normen uit het WTO-Verdrag, vormt het grootste struikelblok voor de handel in landbouwproducten.

Daarentegen zal de Commissie waar en wanneer mogelijk bereid moeten zijn om te onderhandelen over overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning, in het geval er in een partnerland reeds vigerende en effectieve SPS-normen zijn, ook al zouden deze niet geheel overeenkomen met die van de WTO. Tegelijkertijd dienen zowel de EU als haar partnerlanden er zeer nauwlettend op toe te zien dat, als de diepgaande en brede vrijhandelszones (DCFTA's) eenmaal zijn ingesteld, er vanuit derde landen geen pogingen worden ondernomen om illegale of niet aan de nor­

men voldoende voedingsartikelen – of andere producten waar­

van het schadelijk effect voor mens, dier en plant bewezen is – via een sluipweg in te voeren in de EU. Het EESC zou willen voorstellen om „sanitaire en fytosanitaire normen” als speciaal thema op te nemen in de vlaggenschipinitiatieven.

1.9 De overschakeling op een markteconomie vereist een mentaliteitsverandering, ontwikkeling van wetgeving en een in­

stitutioneel bestel, alsmede de nodige technische vaardigheden om de in de grondstoffenproductie, verwerkende industrie en buitenlandse handel gangbare methoden en praktijken te kun­

nen toepassen.

(2)

1.10 Vooral op het gebied van onderwijs en onderzoek moet de samenwerking worden versterkt. Gemeenschappelijke onder­

zoeksprojecten, studiebezoeken en seminars zijn van groot be­

lang om meer wederzijds begrip te kweken en operationele modellen te ontwikkelen.

1.11 De EU en de partnerlanden hebben er gemeenschappe­

lijk belang bij om te voorkomen dat meststoffen en bestrijdings­

middelen leiden tot bodem- of waterverontreiniging. Ook het veilig stellen van de nutriëntenkringloop is een belangrijke ont­

wikkelingsdoelstelling.

1.12 Samenwerking tussen de EU en de partnerlanden in energie-aangelegenheden is eveneens bijzonder belangrijk vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van de landbouwsector.

1.13 Inachtneming van de mensenrechten betekent ook na­

leving van de door de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) erkende fundamentele arbeidsrechten. Belangrijk is dat de inter­

nationaal erkende arbeidsnormen in acht worden genomen in de diepgaande en brede vrijhandelszones die de EU van plan is met de partnerlanden op te richten.

1.14 Organisaties die in de oostelijke partnerlanden in de voedingssector werkzaam zijn, zouden veel meer moeten wor­

den ondersteund. Ze moeten breed vertegenwoordigd zijn in het forum voor het maatschappelijk middenveld. Dit impliceert te­

vens een actievere rol voor het EESC en een evenwichtige deel­

name van alle hierin vertegenwoordigde organisaties aan de werkzaamheden.

1.15 Het EESC pleit ervoor dat de EU en de partnerlanden de opbouw van organisatorische capaciteit steunen en bevorderen en dat ze zich ervoor inzetten dat bovengenoemde organisaties betrokken worden bij de uitwerking van de strategie voor het Oostelijk Partnerschap en de voortgang van het proces, zodat een vrij maatschappelijk middenveld de samenwerking op land­

bouwgebied een flinke impuls kan geven.

2. Achtergrond

2.1 De Europese Unie heeft groot belang bij stabiliteit, beter bestuur en economische ontwikkeling aan haar oostgrenzen.

Dankzij het Europees Nabuurschapsbeleid hebben de EU en haar buurlanden hun onderlinge betrekkingen kunnen intensi­

veren. Het in 2009 te Praag afgesproken beleid t.a.v. het Oos­

telijk Partnerschap zou nog verder moeten worden ontwikkeld.

De partnerlanden van de EU in Oost-Europa en de Zuidelijke Kaukasus ( 1 ) streven allemaal naar nauwere betrekkingen. De EU wil deze landen krachtdadig steunen bij hun inspanningen om toenadering te zoeken tot de Unie en bijdragen tot de nood­

zakelijke hervormingen via het onder het Europees nabuur­

schapsbeleid vallende Oostelijk Partnerschap. Dit is nodig omdat de partnerlanden op dit moment ernstig tekortschieten wat hun politieke doelstellingen betreft en t.a.v. het in praktijk brengen van de democratische beginselen.

2.2 Overeenkomstig de Verklaring van de Europese Raad ( 2 ) zal „Het Oostelijk Partnerschap […] een aanzienlijke versterking betekenen van het beleid van de EU ten aanzien van haar oos­

telijke partners, doordat gestreefd zal worden naar het creëren van de noodzakelijke voorwaarden voor een politieke associatie van en verdere economische integratie tussen de Europese Unie en haar oostelijke partners middels de ontwikkeling van een specifieke oostelijke dimensie van het Europees nabuurschaps­

beleid.”

2.3 Doel van de bilaterale onderhandelingen is met elk van de landen tot een associatie overeenkomst te komen, met als centraal onderdeel een diepgaande en brede vrijhandelszone (DCFTA ( 3 )) ( 4 ).

2.4 Belangrijk voor de voortgang van de onderhandelingen zijn de doelstellingen van de partnerlanden en hun bereidheid om een overeenkomst te sluiten met de Europese Unie. Cruciaal is de vraag in hoeverre de partnerlanden in staat zijn en de politieke wil hebben om de in verdragen vereiste economische en maatschappelijke hervormingen door te voeren.

2.5 De partnerlanden dienen op grond van de verklaring van Praag politieke en economische hervormingen door te voeren.

Democratie, goed bestuur, bevordering van de rechtststaat en schoon schip maken met de corruptie staan centraal, evenals naleving van de mensenrechten en waarborging van de partici­

patie van het maatschappelijk middenveld. Uitgangspunt voor de economische hervormingen is toepassing van de beginselen van de markteconomie en aanpassing van de wet- en regelge­

ving aan het communautaire acquis ( 5 ).

2.6 Het op multilaterale leest geschoeide Oostelijk Partner­

schap wil via samenwerking, een open dialoog en uitwisseling van succesvolle praktijken en ervaringen een aanvulling vormen op de bilaterale betrekkingen. De samenwerking zal gestalte krijgen via de thematische platforms en een aantal zgn. vlag­

genschipinitiatieven ( 6 ) en d.m.v. de activiteiten die het forum voor het maatschappelijk middenveld ontplooit ( 7 ). De conver­

gentie van de landbouwsector en het landbouwbeleid zal aan de orde komen op het forum voor economische integratie. De rol van de landbouwsector en het landbouwbeleid is tot nu toe nauwelijks belicht. Deze thema's zullen op de agenda moeten worden gezet.

( 1 ) Onder de „oostelijke partners” worden de landen van Oost-Europa en de zuidelijke Kaukasus die onder het Europees Nabuurschaps­

beleid vallen, verstaan: Armenië, Azerbeidzjan, Wit-Rusland, Georgië, de Republiek Moldavië en Oekraïne. COM(2008) 823 definitief - Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parle­

ment: Oostelijk Partnerschap.

( 2 ) Raad van de Europese Unie: Verklaring van de Europese Raad m.b.t.

het Oostelijk Partnerschap, Brussel, 20 maart 2009, 7880/09, CONCL 1.

( 3 ) DCFTA=Deep and Comprehensive Free Trade Area.

( 4 ) Alexander Duleba & Vladimir Bilčik: Toward a Strategic Regional Framework for the EU Eastern Policy, Searching for Synergies be­

tween the Eastern Partnership and the Partnership for Modernization with Russia, Bratislava 2010.

( 5 ) Raad van de Europese Unie, Conclusies van de voorzitter van de Europese Raad, bijeen te Brussel op 19 en 20 maart 2009, 7880/09, CONCL 1.

( 6 ) Deze vlaggenschipinitiatieven (http://www.eeas.europa.eu/eastern/

initiatives/index_en.htm) zijn:

a) een programma voor geïntegreerd grensbeheer b) een MKB-faciliteit

c) regionale elektriciteitsmarkten en energie-efficiëntie

d) preventie, paraatheid en bestrijding van natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen

e) bevordering van goed milieubeheer

f) diversificatie van de energievoorziening; de zuidelijke energiecor­

ridor.

( 7 ) Tenuitvoerlegging van het Oostelijk Partnerschap: verslag aan de Raad van ministers van Buitenlandse zaken, 13 december 2010.

(3)

2.7 Landbouw en levensmiddelenproductie zijn in alle lan­

den van het Oostelijk Partnerschap vitale sectoren, die een groot deel van het bnp voor hun rekening nemen en voor veel werk­

gelegenheid zorgen. Een sterke groei van de landbouw- en le­

vensmiddelenproductie is belangrijk voor de economische groei van het land en voor het terugdringen van de armoede.

2.8 Het EESC wil in dit advies:

a) erop wijzen hoe belangrijk het is om de strategische aanpak van de EU ten aanzien van de landen van het Oostelijk Partnerschap nader uit te werken op het punt van landbouw­

beleid,

b) aandacht schenken aan lopende resp. reeds afgeronde pro­

jecten in de landbouwsector, die de doelstellingen van het Oostelijk Partnerschap moeten helpen verwezenlijken, c) naar voren halen dat landbouw in het Oostelijk Partner­

schapsbeleid nauw samenhangt met andere onderdelen van EU-beleid en de in het kader daarvan geformuleerde doel­

stellingen.

2.9 Het EESC pleit ervoor dat in de onderhandelingsstrategie van de EU meer aandacht wordt besteed aan het belang van het landbouwbeleid voor de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden en aan de plaats die de landbouwsector in het ontwikkelingsbeleid van de partnerlanden inneemt.

2.10 De partnerlanden zijn belangrijke producenten van graan, dierlijke producten, bladgroenten en knolgewassen als­

mede fruit (o.a. druiven). Oekraïne is één van de grootste graan­

producenten ter wereld. In 2008 was het land de op zeven na grootste producent en de op zes na grootste exporteur van graan. Bij stijging van de productiviteit ligt nog een aanzienlijke groei van de jaarlijkse opbrengst van graan in het verschiet. In Oekraïne ligt de jaarlijkse opbrengst van graan rond de 40 tot 50 miljoen ton. In de vijf andere partnerlanden samen bedraagt de jaarlijkse opbrengst zo'n 15 miljoen ton.

2.11 De EU-27 is de grootste handelspartner van Oekraïne, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Moldavië ( 8 ) en de op een na grootste handelspartner van Wit-Rusland ( 9 ). Meer dan de helft van de uitvoer van Moldavië en bijna de helft van de uitvoer van Armenië en Azerbeidzjan gaat naar de EU. Landbouwpro­

ducten nemen een belangrijke plaats in in de handel tussen de EU en de landen van het Oostelijk Partnerschap.

3. Landbouw en landbouwbeleid: strategische factoren 3.1 Het EESC wijst erop dat de landbouwsector een funda­

mentele rol speelt in de economische, sociale en regionale ont­

wikkeling van de partnerlanden. Ook het verbeteren van de voedselzekerheid is voor deze landen een essentiële maatschap­

pelijke doelstelling. De kennis en vaardigheden op het gebied van productie, verwerking en marketing moeten op korte ter­

mijn worden verbeterd en verder zitten de landen dringend verlegen om technologie. De partnerlanden streven er tevens naar, het concurrentievermogen en de kwaliteit van de land­

bouwproducten en levensmiddelen te verbeteren.

3.1.1 Een andere strategische factor die in aanmerking moet worden genomen, is het beleid voor plattelandsontwikkeling: de tweede pijler van het GLB. Hierdoor kunnen er communautaire middelen beschikbaar worden gesteld voor de verbetering van de omstandigheden in plattelandsgebieden en de sociaal-eco­

nomische situatie van de bevolking aldaar. Het gaat niet alleen om het behoud van de agrarische productie, zoals de EU eist, maar ook om het behoud van de werkgelegenheid in landelijke gebieden en de levensvatbaarheid van het platteland, zulks met respect voor de plaatselijke cultuur en met inachtneming van een op duurzame ontwikkeling gericht milieubeleid.

3.2 Met een markt van 500 miljoen consumenten vormt de EU qua koopkracht de grootste handelsruimte ter wereld. De nabijheid van de markten biedt de partnerlanden en de EU de mogelijkheid om hun handel uit te breiden en de economische groei te bevorderen.

3.3 Het landbouw- en handelsbeleid van de EU heeft als taak om bij verandering van omstandigheden een stabiele werking van de levensmiddelenmarkt te waarborgen. Er zal voor moeten worden gezorgd dat de Europese consument hoogwaardige pro­

ducten tegen een redelijke prijs worden aangeboden. Belangrijk is dat de politiek voor stabiliteit zorgt op de markt, die dient te voldoen aan de behoeften van de consument en tegelijk produ­

centen een redelijk inkomen moet bieden.

3.4 Een van de centrale doelstellingen van de Europese land­

bouw- en levensmiddelensector is de voedselveiligheid op peil te houden. Door het bestrijden van dier- en plantenziekten en een strenge controle op residuen die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, wordt de veiligheid van levensmiddelen voor de consument gewaarborgd. Deze grenscontrole geldt eveneens voor levensmiddelen die uit de partnerlanden worden ingevoerd naar de EU.

3.5 Het EESC acht het van fundamenteel belang dat er in het kader van de associatie- en vrijhandelsonderhandelingen naar gestreefd wordt, de belangen van de EU en de partnerlanden op een dusdanige manier op elkaar af te stemmen dat uitein­

delijk alle betrokken partijen profijt hebben van de ontwikke­

lingen.

4. Onderhandelingen over een vrijhandelszone: uitgangs­

punten en kernvraagstukken

4.1 De onderhandelingen over een vrijhandelszone beslaan een groot aantal terreinen, zoals tarieven, diensten, douanepro­

cedures, de bepalingen en normen uit het Verdrag betreffende sanitaire en fytosanitaire maatregelen, overheidsaanbestedingen, geografische indicatoren, handelsbeschermende instrumenten en technische aspecten van grensbescherming ( 10 ).

4.2 Twee jaar geleden zijn de onderhandelingen over een diepgaande en brede vrijhandelszone (DCFTA) met Oekraïne van start gegaan. De toetreding van Oekraïne tot de NAVO op 16 mei 2008 ( 11 ) vormde het startschot voor deze onder­

handelingen. Een doorbraak is nog niet bereikt, maar het ziet ernaar uit dat de onderhandelingen nog dit jaar kunnen worden afgerond.

( 8 ) EU: DG TRADE: Statistics.

( 9 ) Europese Commissie: Handel, bilaterale betrekkingen, landen: Wit- Rusland.

( 10 ) Zie voetnoot 6.

( 11 ) 4 e gemeenschappelijke voortgangsbericht, onderhandelingen inzake de associatie-overeenkomst EU-Oekraïne, Kiev, 4-8 oktober 2010.

(4)

4.3 Om dit soort onderhandelingen over een vrijhandelszone te kunnen aanvatten, moeten de betrokken partijen lid zijn van de WTO. Er wordt aan gewerkt om zo snel mogelijk onder­

handelingen te starten met Moldavië, Armenië en Georgië. Mol­

davië heeft aangegeven haast te willen maken met de onder­

handelingen.

4.4 Azerbeidzjan is nog geen lid van de WTO, zodat met dit land nog geen onderhandelingen over een vrijhandelszone kun­

nen worden opgestart. Ook Wit-Rusland voldoet nog niet aan de politieke voorwaarden.

4.5 Een van de grootste barrières die verhindert dat de part­

nerlanden toegang krijgen tot de levensmiddelenmarkt, blijkt het nakomen van de bepalingen uit het WHO-Verdrag betref­

fende sanitaire en fytosanitaire maatregelen te zijn. Dit Verdrag alsmede de eigen eisen van de EU op het gebied van milieu en gezondheid verlangen van Oekraïne en de andere partnerlanden aanzienlijke ontwikkelingsinspanningen. De partnerlanden heb­

ben daarbij onze technische en economische steun en begelei­

ding nodig om de problemen te kunnen oplossen.

5. Ontwikkeling van de landbouwsector in de partnerlan­

den

5.1 Het tijdens de top van Praag op 7 mei 2009 gelanceerde programma voor het Oostelijk Partnerschap tilt de samenwer­

king tussen de EU en de zes partnerlanden financieel gezien op een nieuw niveau. De EU heeft voor de samenwerking een bedrag van 600 miljoen euro uitgetrokken voor de periode 2010-2013. De financiële steun wordt verdeeld via het Euro­

pees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) ( 12 ).

5.2 Tien tot twaalf van de projecten voor de periode 2007- 2011 zijn gericht op ontwikkeling van de landbouwsector en verbetering van de voedselveiligheid ( 13 ). Het gaat vooral om kleinschalige projecten. Het project ter versterking van de wijn­

productie in Moldavië is het grootst. Het wordt mede door de Europese Investeringsbank gefinancierd en ging in 2010 van start.

5.3 Rond de helft van de projecten is gericht op verbetering van de voedselveiligheid, o.a. door ontwikkeling van vaardighe­

den op het gebied van sanitaire en fytosanitaire normen, terwijl in enkele projecten de ontwikkeling van het management en de planning in de landbouwsector centraal staat. In 2009 ging zo'n 2 miljoen euro aan financiële steun naar Georgië om daar de voedselveiligheid te verbeteren voor kinderen, die een risico­

groep vormen.

5.4 In de associatieonderhandelingen met Oekraïne is aan beide zijden benadrukt dat het van belang is om het concur­

rentievermogen van de landbouwproductie te versterken en de kwaliteit ervan in overeenstemming te brengen met de kwali­

teitskenmerken van levensmiddelen ( 14 ). Concreet komt het erop neer dat de ondersteuning van de EU op dit terrein zich zal moeten concentreren op institutionele ontwikkeling, advisering en onderwijs.

5.5 De praktijk heeft uitgewezen dat de partnerlanden nog een lange weg te gaan hebben om van een planeconomie over te schakelen op een markteconomie. Het EESC is van mening dat de aandacht meer gefocust moet worden op dit proces en dat hier meer vaart achter moet worden gezet. De overgang naar een markteconomie vergt behalve een mentaliteitsverande­

ring de ontwikkeling van wetgeving en van een institutioneel bestel en de nodige technische vaardigheden om de in de pri­

maire productie, verwerkende industrie en buitenlandse handel gangbare methoden en praktijken toe te passen. Via samenwer­

king met de partnerlanden en via de EU-programma's zouden de voorwaarden moeten worden geschapen voor een meer ge­

varieerde samenwerking op het gebied van landbouw en voor een beter handelsklimaat.

5.6 De EU en de partnerlanden hebben een aantal ontwik­

kelingsdoelstellingen geformuleerd voor zaken die voor beide partijen tijdens de onderhandelingen van belang zijn gebleken.

De hier gekozen aandachtsgebieden en thema's zijn onder­

gebracht in de verschillende „vlaggenschipinitiatieven”. Het EESC zou graag zien dat ook de problemen die er zijn bij het nakomen van de bepalingen en normen uit het WHO-Verdrag betreffende sanitaire en fytosanitaire maatregelen, als thema worden opgenomen in deze initiatieven, omdat die voor de partnerlanden het grootste struikelblok lijken te vormen t.a.v.

de handel in levensmiddelen.

6. Aandacht voor milieufactoren en sociale gevolgen 6.1 De landbouwproductie en levensmiddelenindustrie heb­

ben aanzienlijke gevolgen voor het lokale milieu. De gekozen teeltmethode heeft invloed op de kwaliteit van de bodem en met name op die van het grond- en oppervlaktewater. De EU en de partnerlanden hebben er gemeenschappelijk belang bij om te voorkomen dat meststoffen en bestrijdingsmiddelen leiden tot bodem- of waterverontreiniging. Ook de zorg voor de nutriën­

tenkringloop is een belangrijke ontwikkelingsdoelstelling.

6.2 Een gunstige ontwikkeling van de landbouwsector valt of staat met de ontwikkelingen op de mondiale energiemarkt en wat er met de energievoorziening in eigen land gebeurt. De opbrengst is afhankelijk van de beschikbaarheid en prijs van productiefactoren die energie vereisen, zoals meststoffen. De productie van hernieuwbare energie heeft op haar beurt invloed op de prijs van levensmiddelen, omdat bio-energie voor een deel opgewekt kan worden in landbouwgebieden. Samenwer­

king tussen de EU en de partnerlanden op het punt van energie is voor de ontwikkeling van de landbouwsector dan ook van cruciaal belang.

6.3 In de interactie die men tot stand wil brengen tussen de EU en de partnerlanden, mag de rol van de landbouwsector bij de ontwikkeling van het platteland in de partnerlanden niet buiten beschouwing blijven. De armoedeverschillen tussen de regio's zullen des te groter worden naarmate een positieve re­

gionale ontwikkeling uitblijft.

6.4 Inachtneming van de door de Internationale Arbeids­

organisatie (ILO) erkende basisarbeidsrechten is een fundamen­

teel onderdeel van de mensenrechten. Belangrijk is dat in de vrijhandelszone die de EU samen met de partnerlanden wil oprichten, de internationaal erkende arbeidsnormen in acht worden genomen.

( 12 ) Europese Commissie, DG Externe Betrekkingen, Europees nabuur­

schapsbeleid: Vademecum betreffende de financiering in het kader van het Oostelijk Partnerschap, 24 september 2010.

( 13 ) EAP Community, www.easternpartnership.org.

( 14 ) Europese Commissie – Buitenlandse Betrekkingen: List of the EU – Ukraine Association Agenda priorities for 2010.

(5)

7. Ontwikkeling van administratieve en andere vormen van samenwerking

7.1 Om inhoud te geven aan het Oostelijk Partnerschap, de associatieovereenkomsten, de diepgaande en brede vrijhandels­

zone en andere vormen van samenwerking zijn er veel onder­

linge contacten en vormen van samenwerking nodig tussen politieke besluitvormers, autoriteiten en deskundigen evenals tussen internationale organisaties en organisaties die de soci­

aal-economische sectoren en het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. Hiermee zal rekening moeten worden ge­

houden bij de tenuitvoerlegging van het programma voor het Oostelijk Partnerschap.

7.2 De onderlinge contacten tussen de burgers van de EU en de partnerlanden, en dan m.n. jongeren, moeten worden gezien als een belangrijke voorwaarde voor veranderingen. De EU er­

kent dat vooral culturele samenwerking en uitwisselingen op cultureel gebied belangrijk zijn en een cruciale rol spelen op alle onderdelen van het externe beleid ( 15 ).

7.3 Met name op het gebied van onderwijs en onderzoek dient de samenwerking te worden versterkt. Gemeenschappe­

lijke onderzoeksprojecten, studiebezoeken en seminars zijn van groot belang om meer wederzijds begrip te kweken en operationele modellen te ontwikkelen.

8. Versterking van de invloed en rol van het maatschappe­

lijk middenveld

8.1 Speciale aandacht bij de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden zou moeten worden besteed aan de participa­

tie van organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Het EESC stelt voor om steun te verlenen aan de verdere ontwik­

keling van de activiteiten van maatschappelijke organisaties en aan de versterking van het forum van het maatschappelijk mid­

denveld voor het Oostelijk Partnerschap.

8.2 De invloed en positie van het maatschappelijk midden­

veld in de oostelijke partnerlanden is zwak. Voor de ontwikke­

ling van de democratie is het van essentieel belang dat de rol

van onafhankelijke organisaties wordt versterkt. Het EESC heeft al eerder adviezen uitgebracht waarin wordt opgeroepen om de rol van het maatschappelijk middenveld en zijn organisaties in de betrokken landen te versterken en te ondersteunen. Zo is er in het voorjaar van 2009 tijdens het Tsjechische voorzitterschap een advies over het onderwerp uitgebracht ( 16 ).

8.3 De participatie van het maatschappelijk middenveld is veel te beperkt geweest en de organisatie ervan heeft bijzonder veel te wensen overgelaten. In het Oostelijk-Partnerschapsbeleid zal dan ook een centrale rol weggelegd moeten zijn voor de begeleiding en ondersteuning van het brede scala aan maat­

schappelijke organisaties, zodat deze organisaties een belangrijke toegevoegde waarde kunnen leveren aan de inspanningen ter verbetering en intensivering van de samenwerking tussen de EU en de partnerlanden.

8.4 Ook de positie en capaciteit van de landbouworganisaties is heel zwak. Als men de sector tot ontwikkeling wil brengen en de samenwerking met de EU wil intensiveren, zullen de land­

bouworganisaties moeten worden versterkt door een verbetering van de opleidingen en een bevordering van de knowhow op tal van gebieden, zowel op nationaal niveau als via het onderhou­

den van contacten met de EU en het verwezenlijken van het Oostelijk Partnerschap.

8.5 Om het Oostelijk Partnerschap-programma te bevorde­

ren moeten de organisaties in de landbouw- en levensmiddelen­

sector veel meer worden betrokken bij de verschillende stadia van het proces. Het complexe karakter van de levensmiddelen­

keten stelt werknemers, branchevertegenwoordigers, onderzoe­

kers, consulenten, bestuurders en producenten voor bijkomende uitdagingen. Ondersteuning van de activiteiten van de betrokken partijen en uitbreiding van de organisatorische capaciteiten zijn een eerste vereiste wil men met de landbouwsamenwerking tussen de EU en de partnerlanden duurzame resultaten boeken die beide partijen ten goede komen. Het is dan ook van het grootste belang dat de samenwerking tussen het EESC, de or­

ganisaties op EU-niveau en de nationale organisaties wordt ver­

sterkt.

Brussel, 14 juli 2011

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité Staffan NILSSON

( 15 ) Zie voetnoot 2. ( 16 ) PB C 277 van 17.11.2009, blz. 30, Betrokkenheid van het maatschap­

pelijk middenveld bij het Oostelijk Partnerschap.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The legal research in chapter 5 shows that public supervision and the various instruments for administrative sanctions strongly emphasize the accountability of educational entities

bestuurder van een complexe onderwijsorganisatie (Hoofdstuk 3) 587 10.2.4 Zorgplichten als betrekkelijk recent fenomeen (Hoofdstuk 4) 588 10.2.5 De groei van het

De in 1889 gestelde vraag over het ‘eigenaarschap’ van de school vond zijn oorsprong in de onderliggende vraag of niet een beroep moest worden gedaan op vrijstelling van

Deze thema's zouden volgens mij de contouren moeten vormen voor een toekomstig GLB en zijn cruciaal voor de huidige en toekomstige concurrentiepositie van de agribusiness in

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Ook de rol van sociale problemen in de relatie tussen emotionele competentie en de ontwikkeling van psychische problemen (hoofdstuk 4) en de invloed van sociale vaardigheden op de

Door meer betrokken te zijn in het leerproces van hun kinderen verbeteren ouders hun eigen basisvaardigheden en ontwikkelen ze het vertrouwen en de kennis die ze nodig hebben

De buurt is niet alleen een belangrijke eenheid van sociale en ruimtelijke ongelijkheid, maar ook een platform voor gemeenschapsvorming en de dagelijkse sociale interactie