o t e
, B e s t u u r s d i e n s t
Dienst O n d e r w i j s Cultuur Sport Weizijn
Afdeiing Beleid en Programmering
Onderwerp Evaluatie en impuls Vensterscholen
^ r o h i n g e n
Aan de leden van de raad van de gemeente Groningen te
GRONINGEN
Bezoekadres Europaweg 8
P o s t a d r e s Postbus
9700 AG Groningen
E - m a i l a d r e s
Website www.groningen.nl
Telefoon ( 0 5 0 ) 3 6 7 6 1 4 8 Bijlageln) 3
Datum I 9 APR 2012 ^^ '"•'^^ ^^"
Ons kenmerk O S 1 2 . 3 0 1 3 4 6 1 Behandeld
door A. Schnieders
Andere tijden, andere vensterscholen Geachte heer, mevrouw,
In de tweede helft van 2011 is het functioneren van de vensterscholen
geevalueerd. Het onlangs gereedgekomen onderzoeksverslag bieden we u bij deze aan. Graag voeren wij met uw raad een opinierende discussie over de resultaten van de evaluatie en over onze conclusies, zoals u die in deze brief aantreft.
Kort samengevat is de conclusie van de evaluatie dat het vensterschool- concept zoals dat zestien jaar geleden in Groningen gestalte kreeg, nog steeds goed is. Dit neemt niet weg dat een nieuwe impuls nodig en wenselijk is.
Aanbevolen wordt de aandacht in de vensterscholen nadrukkelijker te concentreren op opvang en onderwijs, scholen de regierol te geven en als gemeente te focussen op wat er aanvullend nodig is om kinderen optimale ontwikkelingskansen te kunnen bieden. Die aanbevelingen corresponderen met de doelen van ons Integraal Jeugdbeleid. Wij onderstetmen ze dan ook van harte. Ook de schoolbesturen zijn positief. In de komende maanden willen we met betrokken partners de aanbevelingen uitwerken en vastleggen in een nieuw akkoord over de Groningse vensterscholen.
Achtergrond en aanleiding voor het evaluatieonderzoek
Zestien jaar geleden startten we in Groningen met de Vensterscholen, waarmee we een vruchtbare voedingsbodem creeerden voor veel nieuwe ontwikkelingen, activiteiten en afspraken om de ontwikkelingskansen van kinderen te vergroten. Groningen stond hiermee aan de wieg van de brede- schoolontwikkeling in Nederland, waarvan ons land er inmiddeis 1600 telt.
Veel brede scholen hebben gebruik gemaakt van keimis en ervaring uit Groningen.
SE.4.C
Volgvel Onderwerp
ante
v a n .
tjrorfmgen
Vooral dankzij de vensterscholen is er in Groningen een hechte
samenwerkingscultuur gegroeid rond kinderen en jongeren. Professionals geven aan daar veel waarde aan te hechten. Er is dus veel bereikt.
Maar er is in zestien jaar ook veel veranderd: in de samenleving en in het landelijke en lokale onderwijs- en jeugdbeleid. STIPS en CJG's deden hun intrede. Het openbaar schoolbestuur is verzelfstandigd en schoolbesturen kregen de wettelijke plicht te voorzien in een dekkend aanbod van onderwijs en opvang (dagarrangementen). Na zoveel jaren en in zulke gewijzigde omstandigheden is het wijs bestaande praktijken kritisch te beschouwen en te bezien of nieuwe impulsen nodig zijn om de zorg- en onderwij skwaliteit die ons voor ogen staat te kuimen blijven bieden. Daarom hebben we in ons coUegeprogramma en in de vorig jaar vastgestelde nieuwe kademota Integraal Jeugdbeleid 2011-2014 een evaluatie van de vensterscholen aangekondigd.
De Groningse Vensterscholen
In totaal participeren 34 basisscholen in een van de elf Vensterschoolverbanden, waarbij het aantal betrokken basisscholen per samenwerkingsverband varieert van twee tot zes. Naast basisscholen zijn in ieder samenwerkingsverband kmderopvangpartners, partners in de jeugdgezondheidszorg, peuterspeelzalen en bibliotheken vertegenwoordigd. Daamaast participeren soms Jeugd en Jongerenteams (MJD), buurtcentra en -comites, wijkraden en - verenigingen, speeltuinverenigingen en middelbare scholen.
De gemeente Groningen faciliteert de Vensterscholen met zogeheten locatiemanagers, per wijk aangesteld om de samenwerking vorm, inhoud en structuur te geven. Zij zijn bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de planning en het verloop van de plangroepen, de overleggen tussen de partners.
Zeven pijiers
Volgens het oorspronkelijke concept werken de partners in de Vensterscholen aan zeven pijiers in het belang van de ontwikkeling van schoolgaande kinderen:
1) een doorgaande lijn
2) integrale aanpak en samenwerken van insteiiingen 3) biimen- en buitenschoolse activiteiten
4) ouderbetrokkenheid 5) sluitend zorgsysteem
6) sociale cohesie en gemeenschapsvorming 7) benutten gebouwen
In het vooijaar van 2011 is een onderzoeksopdracht verstrekt aan bureau Zunderdorp (Den Haag). Vanaf de zomer 2011 is het onderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek blikte zowel terug, naar de praktijk van samenwerking van de vensterscholen, als vooruit naar de gewenste inhoud en vorm van de
samenwerking in de toekomst. De onderzoekers concluderen dat
Volgvel 2 van 5 ^
Onderwerp
%. wonmgen
veranderingen nodig zijn. Deze zijn in twee discussiebijeenkomsten in december 2011 besproken, waar leden van uw raad ook bij aanwezig waren.
De belangrijkste conclusies
De belangrijkste conclusies uit het rapport Nieuwe verhoudingen, nieuwe dynamiek vatten we als volgt samen:
• Alle betrokken partijen ervaren de meerwaarde van samenwerking gericht op het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen; niemand wil ermee stoppen
• Er is een goede samenwerkingscultuur, maar de huidige inhoudelijke pijiers (zie kader) van de vensterscholen sluiten niet meer in alle opzichten aan op de actuele doelstellingen van de partners. Bovendien bieden ze onvoldoende antwoord op de huidige maatschappelijke uitdagingen.
• Scholen voelen zich geen (mede)eigenaar van de vensterscholen, wat maakt dat de mogelijkheden van samenwerking onvoldoende benut worden.
• De huidige sturing, structuur en samenwerkingsverhoudingen biimen de vensterscholen zijn toe aan een herijking.
Aanbevelingen uit het onderzoek
De aanbevelingen van de onderzoekers vatten we in vijf pimten samen:
1) Benoem de samenwerking tussen school en kinderopvang tot de kern van de vensterschool. Zorg voor ondersteunende cirkels om deze kern heen.
2) Kies een sterke inhoudelijke focus gericht op de doorgaande leer- en
ontwikkelingslijn (oorspronkelijke pijler 1), ouderbetrokkenheid (pijler 4) en de inrichting van zorg in en om het onderwijs (pijler 5).
De overige vier van de oorspronkelijke pijiers behoren dan dus niet meer tot de kemopdracht. Geef de school dus geen rol als centrum om sociale cohesie te bevorderen. Het blijft van betekenis om onderwijs, opvang en zorg dicht bij elkaar te huisvesten, maar dat hoeft niet per definitie in een gebouw.
3) Doe recht aan de nieuwe verhoudingen met het onderwijs en leg de regie over de samenwerking voor kinderen bij de school. Neem als gemeente een andere rol aan: niet langer regisseur en aanstuurder, maar ondersteuner en facilitator.
4) Geef aandacht aan verdergaande professionalisering ten behoeve van kennisdeling, scholing, en procesondersteuning en wees naar ouders transparant over de inhoud en resultaten van de Nieuwe Vensterschool.
5) Werk met de schoolbesturen voor primair onderwijs en de kinderopvangorganisaties de inhoud en structuur van de Nieuwe Vensterschool uit en leg de afspraken vast in een 'Groninger Akkoord Nieuwe Vensterschool'
Wij ondersteimen de conclusies en achten de aanbevelingen zeer bruikbaar.
Ook onze partners in onderwijs en opvang ondersteunen de conclusies en
aanbevelingen. Him eerste reacties treft u aan in bijlage 2.
.nte
Volgvel 3 van 5 Onderwerp
Naar een Groninger Akkoord Nieuwe Vensterschool
Op de vijfde aanbeveling gaan we hier kort nader in. De nieuwe afspraken zijn voor een belangrijk deel te beschouwen als een actualisering van ons (basis)onderwijsbeleid (de Lokaal Educatieve Agenda). In het nieuwe akkoord willen we breed gedragen afspraken maken die recht doen aan de actuele verantwoordelijkheden en rolverdeling tussen gemeente en
schoolbesturen. Ons onderwijsbeleid is ingebed in ons integraal jeugdbeleid.
Ook daarin staan we voor ingrijpende veranderingen, voortvloeiend uit de decentralisatie van de Jeugdzorg. In het Groninger Akkoord Nieuwe Vensterschool zullen we opvang, onderwijs en zorg in samenhang beschouwen.
Het evaluatieonderzoek biedt goede aanknopingspunten. Maar het zal
duidelijk zijn, dat de uitwerking zorgvuldigheid en tijd vraagt. We willen met de 'Nieuwe Vensterscholen' starten in het schooijaar 2013-2014. Dat
betekent dat we in het voorjaar van 2013 het Groninger Akkoord Nieuwe Vensterschool met alle betrokken partners moeten ondertekenen. Een jaar is niet lang. Gesteund door de positieve reacties uit het veld, vertrouwen we erop dat het gaat lukken. In de tussenliggende periode zullen wij uw raad periodiek over de voortgang informeren.
Opmerkingen bij het evaluatieonderzoek
Het evaluatieonderzoek richtte zich niet op de onderwij sinhoudelijke resultaten noch op de maatschappelijke opbrengsten van de vensterscholen.
Uiteraard vinden wij deze vragen wel van groot belang. Er betrouwbaar antwoord op vinden is onderzoekstechnisch echter zeer complex (zoals we in de speciale bijeenkomst over het onderzoekstraject met de raadscommlssie in juni 2011 hebben toegelicht). Om deze reden hebben we afgezien van een
inhoudelijk onderzoek. Bij onze afweging speelde mee dat er momenteel een groot landeiijk wetenschappelijk onderzoek naar de effecten van brede scholen wordt uitgevoerd. De resultaten worden deze zomer verwacht. De resultaten zullen we bij de uitwerking van de vervolgafspraken gebruiken.
Een tweede opmerking betreft de keuze ouders en kinderen in het onderzoek niet te raadpiegen. Die keuze achten wij gerechtvaardigd omdat het
onderzoek primair de seimenwerking van de partners in de vensterscholen betrof Wel zullen wij de ervaringen en wensen van ouders nadrukkelijk betrekken bij de uitwerking van vervolgafspraken.
Eerdere uitspraken van uw raad
Bij deze evaluatie is door de onderzoekers rekening gehouden met de in de
bijeenkomst van 23 juni door uw raadscommlssie geuite wens de uitkomsten
.nte
Volgvel Onderwerp
hvan.
van de evaluatie uit 2004 te gebruiken als vertrekpunt. Dit is gedaan door in deze evaluatie de zeven pijiers van de Vensterscholen te beschouwen In uw motie Extra impulsen voor de vensterschool van 29 juni 2011 heefit u ons verzocht rekening te houden met de financiele gevolgen van de nieuwe impulsen voor de vensterscholen. Wat die financiele gevolgen zullen zijn, zal duidelijk worden bij de verdere uitwerking van de aanbevelingen. We zullen u er dan nader over informeren.
Op 30 juni 2010 heeft uw raad de motie Onderwijssstad aangenomen waarin u de ambitie uitspreekt dat Groningen op termijn de onderwijssstad van Nederland moet zijn. U verzocht ons in dit kader ook het functioneren van de vensterscholen te onderzoeken. Met het voorliggend onderzoek hebben wij aan dat verzoek voldaan.
Tot slot
Wij hopen dat deze brief met bijlagen een goede basis vormt voor een constructieve discussie met uw raad over de toekomst van de Groninger vensterscholen en dat de uitkomsten ervan zullen bijdragen aan een hecht fundament onder het Groninger Akkoord Nieuwe Vensterschool. De eerste reacties uit het veld geven ons het vertrouwen dat alle betrokkenen zich er enthousiast en energiek voor willen inzetten.
Met vriendelijke groet,
burgemeester en wethouders van Groningen,
de burgemeester,
dr. J.P. (Peter) Rehwinkel
de secretaris,
drs. Mr3*crtMaarten) Ruys
BELEIDSADViES &• MANAGEMENT
BULAGE]
&
D£ o o e m
Q
z
3 H
Nieuwe verhoudingen, nieuwe dynamiek
Evaluatie / impuls Vensterscholen Groningen
23 februari 2012
Zunderdorp Beleidsadvies & Management
Den Haag
Inhoudsopgave Samenvatting
1. Introductie en onderzoeksopzet
2. De veranderende context
2.1 Stads overstijgende ontwikkelingen 2.2 Stedelijke ontwikkelingen
2.3 Samenvatting
3. Resultaten van de evaluatie
3.1 Inrichting samenwerking, zverkwijze en beleid in de Vensterscholen 3.2 Opbrengst van de gesprekken
3.3 Reflectie en conclusies
4. Nieuw dynamiek, nieuwe verhoudingen
4.1 Nieuw Stedelijk Vensterschool Akkoord als startpunt voor vernieuwing 4.2 Inhoudelijke vernieuwing
4.3 Nieuive verhoudingen
4.4 Nieuwe agendering en borging 4.5 Tot besluit
Bijlagen
Samenvatting
Op initiatief van de gemeente Groningen hebben de partners in de Vensterscholen vanaf 1994 samengewerkt om kinderen betere ontwikkelingskansen te geven. De Vensterscholen hebben daarmee aan de voet gestaan van de Brede
schoolontwikkeling in ons land. In 2004 zijn de Vensterscholen voor het eerst
geevalueerd. In het coalitieakkoord hebben de betrokken raadsfracties afgesproken de Vensterscholen wederom te evalueren. Er is sinds 2004 veel veranderd, zowel in de samenleving, in het landelijke en lokale beleid als in de verhoudingen tussen de verschillende partijen. De vraag is of alle partijen in de huidige tijd de Vensterschool als instrument zien om hun doelstellingen mee te bereiken. Deze vraag is hoofdvraag van deze evaluatie, waarbij het perspectief van de school als leidend is bestempeld.
Want, zoals de wethouder dat heeft verwoord: "het is in de klas waar de meerwaarde van de Vensterschool tot uitdrukking moet komen".
Deze onderzoeksvraag is in de eerste fase van dit onderzoek voorgelegd aan de besturen van de belangrijkste betrokken partijen, vervolgens aan verschillende groepen van medewerkers, zoals schooldirecteuren, locatiemanagers en
medewerkers in de opvang, zorg en het naschoolse aanbod en ook vertegenwoordigers van een aantal schoolteams.
Resultaten
Het antwoord van de betrokken partijen is dat de bakens moeten worden verzet.
Zeker, het is goed dat partijen kunnen samenwerken, bekend zijn met elkaar en vooral ook op de werkvloer elkaar weten te treffen. Maar menigeen mist de bindende werking van bereikte resultaten. Veel partijen en dan vooral ook de scholen
herkennen zich niet in wat in de loop der tijd is gegroeid en ontwikkeld en ervaren de Vensterschool als iets wat 'erbij 'komt, wat niet helpt om de kemopgaven te bereiken. Het gaat daarbij om een inhoudelijk probleem en een sturingsprobleem.
Inhoudelijk probleem
De zeven pijiers waren ooit het hart van de Vensterschool maar komen niet meer overeen met de huidige doelstellingen van partijen en bieden geen antwoord voor huidige uitdagingen. Resultaat is dat binnen de zeven pijiers wel een en ander gebeurt, maar incidenteel, niet voldoende, niet altijd resultaatgericht en lang niet altijd met vol enthousiasme van alle partijen.
Besturingsprobleem
Dankzij de infrastructuur voor samenwerking weten partners elkaar te vinden. De
sturing, structuur en samenwerkingsverhoudingen binnen de Vensterscholen zijn
echter problematisch. Scholen voelen zich geen 'eigenaar' en het concept is ook niet
'school-eigen'. Dat maakt dat mogelijkheden lang niet altijd worden benut. De
sturing via inzet van locatiemanagers is niet meer succesvol. Zij ontberen
instnmientarium om dingen voor elkaar te krijgen en hebben geen duidelijke
stedelijke aansturing.
De nieuwe Vensterschool: nieuwe dynamiek, nieuwe verhoudingen Geen enkele partij wil stoppen met de onderlinge samenwerking binnen de Vensterscholen om ontwikkelingskansen voor kinderen te verbeteren. Birmen het concept van "de nieuwe Vensterschool" moet er wel meer focus komen. In alle gesprekken en bijeenkomsten is veelvuldig gepleit voor een model van
'concentrische cirkels'. De kern, het epicentrum van de Vensterschool, is het werk voor ouders en kinderen in onderwijs, opvang en zorg. Samenwerking in die kern moet dienstbaar zijn aan de doorgaande Ujn. De regie ligt dan ook bij de primaire uitvoerder: de school. Om die kern staan vervolgens (naargelang kenmerken van de schoolpopulatie en de wijk) andere ringen van steun, voorzieningen en activiteiten in de wijk en andere beleidsdoelstellingen. Daarvoor ligt de regie bij andere partijen zoals de gemeente. Door wederzijdse afspraken en synergie ontstaat dan een logisch, samenhangend en eigentijds pakket van diensten dat alle partijen beter helpt hun doelstellingen te realiseren.
Wij pleiten ervoor om dit model te verankeren en verder te concretiseren in een Nieuw Stedelijk Vensterschool Akkoord tussen de betrokken partijen. Deze stedelijke afspraken over inhoud en besturing dienen als kader voor nieuwe afspraken die scholen, gemeente en partners met een grote mate van vrijheid maken en ook vastleggen, zodat overzicht mogelijk is wat in het kader van de nieuwe Vensterschool in de stad allemaal tot ontwikkeling is en wordt gebracht. De afspraken zijn in feite een annex bij het eigen schoolplan. Alle scholen en samenwerkingsverbanden kunnen vervolgens het predicaat 'Vensterschool' verkrijgen, indien invulling wordt gegeven aan de afspraken uit het akkoord.
Het akkoord bevat afspraken over een drietal onderwerpen.
Nieuwe dynamiek,
Mits aangepast zijn de Vensterscholen nog steeds de plek en het middel om
antwoorden te bieden op hoe de opdracht voor het onderwijs kan worden verenigd met opdrachten om samen te werken aan een doorgaande lijn, de zorg voor jeugd, ouderbetrokkenheid en antwoorden te formuleren hoe de 'wijk' kan helpen om de school sterker te maken.
Nieuwe verhoudingen
Om de nieuwe dynamiek te bevorderen en te borgen zijn ook nieuwe verhoudingen
nodig. Waar in de pioniersf ase van het concept een locatiemanager veel op gang kan
brengen, is in de fase van consolidatie en vernieuwing het van belang dat partijen
zelf de organisatie en coordinatie ter hand nemen. De gemeente moet daarbij niet zelf
sturen, maar de betrokken partijen helpen hun coordinerende en uitvoerende taak te
vervullen. Dat betekent dat scholen en dan vooral de schooldirecteur aan zet zijn
binnen de eerste cirkels; de gemeente heeft een taak om naar gelang de vragen die er
leven, de aansluiting met mogelijkheden in de wijk te bevorderen.
Voor sommige wijken zal dat aparte afspraken met zich mee kunnen brengen om in de benodigde verbindingen te kunnen voorzien.
Nieuwe agendering en borging
Een stedelijk akkoord moet worden bewaakt en regelmatig worden geactuaUseerd om bij te sturen. Het verdient aanbeveling het overleg in het kader van de Lokale Educatieve Agenda (LEA) te gebruiken om regelmatig ook bestuurUjk de balans op te maken hoe gewerkt wordt aan de gestelde inhoudehjke prioriteiten. Verder is het wenselijk om de professionaliseringsslag ook regelmatig te voeden met kennis en expertise. Dat kan heel goed via een Stedelijk Steunpunt onderwijs, dat de
beschikbare kennis over het onderwijsveld bundelt, een rol speelt om de vele goede
initiatieven in de stad bespreekbaar te maken en verder te brengen en tot slot ouders
aan informatie helpt om de schoolkeuze te motiveren.
1. Introductie en onderzoeksopzet
De Vensterscholen zijn een begrip in Groningen en ver daarbuiten. Als eerste in Nederland bracht Groningen de visie in praktijk die ten grondslag ligt aan de Brede Scholen en Integrale Kind Centra die nu in het hele land aan terrein winnen, namelijk dat bundeling van krachten bijdraagt aan ontwikkelingskansen voor kinderen. De Vensterscholen hebben nieuwsgierigheid in heel Nederland gewekt en op veel plaatsen navolging gekregen. Anno 2012, zestien jaar na de start van de
Vensterscholen, is het tijd om opnieuw te toetsen of partijen met het concept van de Vensterscholen vooruit kimnen om hun doelstellingen te bereiken. Deels omdat voorlopers dikwijis te maken krijgen met de 'wet van de remmende voorsprong' en het daarom goed is om concepten eens in de zoveel tijd 'op te frissen', des te meer omdat daar alle aanleiding toe is. Maatschappelijke ontwikkelingen op het gebied van het opgroeien van kinderen en hun ouders, veranderende verhoudingen tussen gemeente en onderwijs, en nieuwe en veranderende taken en rollen voor de
deelnemende partijen in jeugd en onderwijs leiden daartoe. Om die redenen heeft het college van B&W afgesproken de Vensterscholen te evalueren, zoals ook vastgelegd in het coalitieakkoord 2010-2014, om te bepalen of de huidige Vensterscholen nog wel overeenkomen met de verwachtingen en bedoelingen van betrokken partijen.
Het resultaat van die evaluatie ligt voor u.
De Vensterscholen
Het doel van de Vensterscholen bij de start in 1996 is het vergroten van
ontwikkelingskansen voor kinderen; het beoogde middel een betere samenwerking en afstemming tussen verschillende partijen rondom kind en ouders, dikwijis
gehuisvest in een gebouw. In de evaluatie van de Vensterscholen uit 2004 van Sardes komt naar voren dat de Vensterscholen globaal op de goede weg zijn en dat op het gebied van samenwerking vooruitgang is geboekt. Er is wel opgeroepen tot een duidelijker identiteit: zijn de Vensterscholen te zien als een gebouw, als aanduiding voor een netwerk van samenwerkende insteiiingen rond de school of als een
pedagogisch programma? Naar aanleiding van de evaluatie is de Vensterschool in een notitie "Opgroeien met de Vensterschool 2005-2010, Kademotitie over de toekomst van de Vensterscholen" voor het coUege van B&W gedefinieerd als 'samenwerkingsverband in de wijk om verbinding te kunnen leggen tussen de drie
leefwerelden waarbinnen onze kinderen opgroeien en zich ontwikkelen - thuis, school en de vrije (speel)tijd.' 'De school heeft daarbij een sleutelfunctie' en'randvoorwaarde voor het succes van de Vensterschool is de inzet en de mate van samenwerking tussen de partners in de wijk'.
Anno 2012 kent Groningen negen samenwerkingsverbanden onder de noemer 'Vensterschool' en twee samenwerkingsverbanden onder de naam 'Vensterwijk'. In elke Vensterschool of Vensterwijk is een wijkgebonden overleg tussen de
aangesloten partners.
In totaal participeren 34 basisscholen in een van de elf Vensterschoolverbanden, waarbij het aantal betrokken basisscholen per samenwerkingsverband varieert van twee tot zes. Naast basisscholen zijn in ieder samenwerkingsverband
kinderopvangpartners, partners in de jeugdgezondheidszorg, peuterspeelzalen en bibliotheken vertegenwoordigd. Daamaast participeren soms Jeugd en
Jongerenteams (MJD), buurtcentra en -comites, wijkraden en -verenigingen,
speeltuinverenigingen en middelbare scholen. Volgens het oorspronkelijke concept werken de partners in de Vensterscholen aan zeven pijiers in het belang van de ontwikkeling van schoolgaande kinderen: een 'doorgaande lijn', 'integrale aanpak en samenwerken van insteiiingen', 'binnen- en buitenschoolse activiteiten',
'ouderbetrokkenheid', 'sluitend zorgsysteem', 'sodale cohesie en
gemeenschapsvorming' en tenslotte 'benutten gebouwen'. De gemeente Gronrngen faciliteert de Vensterscholen met zogeheten locatiemanagers, per wijk aangesteld om de samenwerking vorm, inhoud en structuur te geven. Zij zijn bijvoorbeeld
verantwoordeUjk voor de planning en het verloop van de plangroepen, de overleggen tussen de partners.
Doel en benadering evaluatieonderzoek
Het doel van deze evaluatie is, zoals verwoord door de wethouder van Onderwijs en Jeugd in de speciale bijeenkomst van de raadscommlssie in het voorjaar van 2011, te beoordelen of:
"de Vensterschool in de huidige tijd de diverse partijen helpt bij het realiseren van hun doelstellingen"
Deze vraag is de hoofdvraag geweest van dit onderzoek. In deze vraag komen een tweetal invalshoeken tot uitdrukking. De eerste is dat er, in de woorden van de wethouder, "sinds de start van de Vensterscholen veel is gebeurd, de posities en onderlinge verhoudingen tussen de partijen die samen de Vensterscholen dragen zijn veranderd. Ook hebben de verschillende partners te maken met majeure beleidsontwikkelingen binnen hun eigen domein, zoals binnen het onderwijs Passend Onderwijs ofde nadruk op
opbrengstgericht werken. Alle partijen staan op het terrein van jeugd en onderwijs op een kruispunt van bestuurlijke en inhoudelijke vernieuwing." De vraag of de Vensterschool vanuit het oogpunt van deze veranderende verhoudingen nog bij de tijd is, is een eerste invalshoek in dit beleidsevaluatieonderzoek.
Tweede invalshoek is dat het functioneren van de Vensterschool nadrukkelijk niet alleen wordt beoordeeld vanuit de gemeentelijke doelstellingen maar ook vanuit die van de stakeholders die samenwerken in de Vensterschool. Overweging is dat de Vensterschool louter meerwaarde levert indien het bij de diverse partijen en
beroepskrachten op enthousiasme kan rekenen. Zij zijn het die meerwaarde kunnen
leveren voor de ontwikkelingskansen van kinderen, waar het in de Vensterschool om
te doen is.
De Vensterschool moet, met andere woorden, dienend zijn aan wat op de werkvloer wenselijk wordt geacht om de ontwikkelingskansen van kinderen te kunnen
stimuleren. Het onderwijs bekleedt daarin een bijzondere positie. Zoals verwoord door de wethouder: "het is in de klas waar de meerwaarde van de Vensterschool tot
uitdrukking moet komen. Het perspectief van de leraar en diens directie en besturen verdient bijzondere aandacht". In dit onderzoek is dit perspectief dan ook als leidend
bestempeld.
Onderzoeksopzet
Voortvloeiend uit deze invalshoeken, is ervoor gekozen een evaluatie-aanpak te ontwikkelen die zowel inhoudeUjk als procesmatig op maximaal draagvlak kan rekenen bij de belangrijkste stakeholders. In de eerste fase van het onderzoek is de onderzoeksopzet dan ook aan de orde gesteld bij de representanten van de vier belangrijkste partijen die betrokken zijn bij de Vensterscholen: Kinderopvang
(SKSG), peuteropvang (Stichting COP groep), Openbaar Onderwijs Groep Groningen (02G2) en Vereniging ChristeUjk Onderwijs Groningen (VCOG). Deze partijen hebben niet alleen hun instemming uitgesproken voor de aanpak maar ook hun opvattingen verwoord over het functioneren van de Vensterscholen in het licht van de eigen visie en doelstellingen.
In de tweede fase startte het inhoudelijke gedeelte van de evaluatie. Er zijn
groepsgesprekken gehouden met respectievelijk schooldirecteuren, beroepskrachten in de zorg, opvang en buitenschoolse opvang (BSO), beleidsmedewerkers bij de gemeente en locatiemanagers. In totaal namen ongeveer 60 mensen deel aan de groepsgesprekken. Verder zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van een vijftal schoolteams van leerkrachten van Vensterscholen verspreid over de stad. Tot slot is nog gesproken met een tweetal directeuren van scholen die geen
Vensterscholen zijn, maar waar vergelijkbare activiteiten in gang zijn gezet. In de groepsgesprekken is in de eerste plaats de balans opgemaakt van het huidige functioneren van de Vensterscholen. Dat is gebeurd aan de hand van de eerder genoemde zeven pijiers waaraan volgens het concept in de Vensterscholen wordt gewerkt. In deze gesprekken zijn de bevindingen van Sardes opnieuw voorgelegd (zie bijlage een). In de tweede plaats heeft elke deelnemer aan de gesprekken kenmerken benoemd van de gewenste situatie: wat zijn kenmerken van de
"Vensterschool van de toekomst"? Wat moet behouden blijven? Wat is echt niet meer van deze tijd? De focus in de gesprekken lag op het inhoudelijke concept maar ook op de inrichting van het samenwerkingsverband en de rol die de gemeente en andere partijen in die samenwerkingsverbanden bekleden.
In de derde fase is op een tweetal discussiebijeenkomsten gediscussieerd over de resultaten en conclusies, de overwegingen en aangrijpingspunten voor de
Vensterschool van de toekomst. Aanwezig waren, naast vertegenwoordigers van
eerdergenoemde partners in de Vensterschool, ook raadsleden, de wethouder en
andere geinteresseerden.
Deze onderzoeksopzet genereert een beeld van een dwarsdoorsnede van de Vensterscholen in de stad. Er is in alle wijken wel met een school gesproken, alle andere partijen zijn via de groepsgesprekken aan het woord gekomen. Met deze onderzoeksopzet staat ook niet een specifieke Vensterschool centraal. Dat maakt ook dat niet met ouders en kinderen is gesproken. Het gaat immers niet over hun
Vensterschool, maar juist over de vraag hoe en in welke mate de gemeente en
partners erin slagen hun doelen met de Vensterschoolaanpak gerealiseerd te krijgen.
Opbouw van dit rapport
Dit evaluatierapport presenteert de resultaten, en het kent voortvloeiend uit de genoemde benadering de volgende opbouw. Na deze introductie van de
onderzoeksopzet, volgt in hoof dstuk twee een overzicht van de ontwikkelingen in de
wereld van jeugd en onderwijs, waar de partijen in de Vensterschool in de afgelopen
jaren mee te maken hebben gehad en nog zullen krijgen. In hoof dstuk drie volgt een
samenvattend overzicht van de waarnemingen van partijen over de Vensterschool
anno 2012, plus onze reflectie daarop. Hoofdstuk vier bevat vervolgens enkele
aanbevelingen en uitgangspunten voor de 'nieuwe' Vensterschool.
2. De veranderende context
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van voor de Vensterscholen relevante
ontwikkelingen sinds de laatste evaluatie in 2004. Er is daarbij een onderscheid aangebracht tussen de landelijke beleidsontwikkelingen en wat er in de stad zelf aan beleid allemaal in gang is gezet en gaande is. Deze ontwikkelingen fungeren als kader, bedoeld om later in deze evaluatie de actualiteit van inhoud en inrichting van het samenwerkingsverband in de Vensterscholen te kunnen beoordelen.
2.1 Stadsoverstijgende ontwikkelingen Veranderende rol van het onderwijs
De afgelopen jaren hebben veel discussies plaatsgevonden over wat nu van het onderwijs mag worden verwacht. In lijn met de aanbevelingen van de parlementaire enquetecommissie - Dijsselbloem, wordt het onderwijsveld aangemoedigd zich meer te richten op de kemdoelen van het onderwijs. Het ministerie van OCW heeft dit vertaald in 'opbrengstgericht werken'. Dat betekent een grote nadruk op duidelijke leerdoelen, beter zicht op leerresultaten vooral op gebied van taal en rekenen en een planmatige en resultaatgerichte werkwijze om de prestaties van leerlingen te kunnen verbeteren en zo hoog mogehjk te maken. Gevolg is dat er minder tijd en prioriteit is voor taken die niet direct te maken hebben met primaire onderwijsdoelen.
De verhoudingen tussen gemeenten en het onderwijsveld zijn sinds het oprichten van Vensterscholen veranderd. In 2006 is met de wet Onderwijsachterstandenbeleid (OAB) de verantwoordeKjkheid over enkele beleidsterreinen, zoals vroegscholen, verschoven naar scholen. Partners in het jeugd- en onderwijsbeleid (in ieder geval schoolbesturen, kinderopvanginstellingen en peuterspeelzaalorganisaties) en gemeenten worden sinds die tijd geacht om gezamenlijk een Lokale Educatieve Agenda op te stellen en daarin afspraken te maken over onderwerpen waar belangen en opvattingen overlappen.
Opvang
Positie en opdracht van kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en andere partijen in de W E is afgelopen jaren veranderd. Ten eerste zijn scholen, sinds de uitvoering van de motie-Van Aartsen-Bos, verplicht om buitenschoolse opvang aan te bieden aan kinderen en ouders. Ten tweede is op 1 januari 2005 de Wet kinderopvang van kracht geworden. Doel van de wet is om via marktwerking ouders keuzevrijheid te bieden en kinderopvangorganisaties te prikkelen tot competitie,
kwaliteitsverbetering en kostenbesparing. Ten derde is de eerdergenoemde wet OAB
is vanaf 1 augustus 2010 overgegaan in de wet Ontwikkelingskansen door Kwaliteit
en Educatie (wet OKE). Met deze wet is de wet- en regelgeving van kinderopvang en
peuterspeelzaalwerk op een lijn is gebracht. Gemeenten hebben een aanbodplicht
voor uitbreiding van de voorschoolse educatie gekregen aan zeer jonge kinderen met
een(taal) achterstand zodat zij niet achterlopen bij de aanvang van de basisschool.
Ontwikkeling Brede Scholen, groeiende maag sluitende dagarrangementen en Integrale Kindcentra
Deels voortbouwend op de ontwikkeling van de Vensterschool zijn in Nederland inmiddeis ongeveer 1500 'Brede scholen' opgezet. Ook in die scholen wordt (in verschillende vormen) gemikt op een samenhangend netwerk van toegankelijke en goede voorzieningen voor kinderen, ouders en buurt, met de school als middelpunt.
Structurele samenwerking tussen scholen en een of meerdere insteiiingen voor kinderopvang, weizijn, zorg, cultuur en sport, en een gezamenlijke visie en een doorgaande hjn in de werkwijze zijn basale ingredienten. Verschillen met de
Vensterschool zijn dat deze Brede scholen dikwijis op een school zijn geconcentreerd, dat de schaal van de wijk vaak niet als uitgangspunt is genomen en dat het aantal partners kleiner is. Landeiijk wordt de Brede Schoolvorming gestimuleerd, bijvoorbeeld via ondersteuningstrajecten en eerder door de beschikbaarheid van combinatiefunctionarissen. De volgende stappen in de 'samenwerking rondom de school' tekenen zich ook al af. Landeiijk is een groeiende vraag te zien naar
zogeheten 'sluitende dagarrangementen' voor kinderen. Het opzetten van deze sluitende dagarrangementen is een van de aanbevelingen die de SER in april 2011 deed om tijdsknelpunten voor werknemers te verminderen en de arbeidsparticipatie te verhogen. Voor deze arrangementen ziet de SER vooral een rol weggelegd voor onderwijs, kinderopvang, zorg en gemeente. Het kabinet wU experimenten
ondersteunen om de ontwikkeling van dergelijke arrangementen te bevorderen. Op voorspraak van de VNG, het project 'Andere Tijden' en de task force Kinderopvang Onderwijs is een landelijke Kopgroep Integrale Kindcentra van een twintigtal betrokken wethouders ingesteld, waaronder ook van de gemeente Groningen.
Invoering Passend Onderwijs en transitie Zorg voor Jeugd
Met de in deze kabinetsperiode in gang gezette ontwikkelingen rond het Passend Onderwijs zijn (samenwerkende) scholen verplicht alle leerlingen een passende onderwijsplaats aan te bieden. Dit brengt voor samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs verplichtingen met zich mee op het gebied van zorg en ondersteuning in het onderwijs, kwalificaties van personeel, en het
onderwijsaanbod. Voor gemeenten heeft de invoering in ieder geval consequenties voor de uitoefening van taken als leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting. Parallel hieraan is sprake van grote veranderingen in de Zorg voor Jeugd. Reeds enkele jaren zijn gemeenten verantwoordelijk voor het versterken van (hchte) opvoed- en
opgroei-ondersteuning, vaak geboden in Centra voor Jeugd en Gezin (CJG).
Vanaf 2015 worden gemeenten verantwoordelijk voor alle Zorg voor Jeugd,
waaronder de zorg die nu onder de provinciale jeugdzorg, j-GGz en J-LVg valt. Het beoogde resultaat is een grotere nadruk op 'preventie' en het vergroten van
samenhang in de zorg. De nieuwe verantwoordelijkheden betekenen ook een samenwerkingsopgave voor gemeenten en het onderwijs.
De voorzieningen in beide 'circuits' zijn dikwijis bedoeld voor dezelfde jeugdigen en ouders, en afstenuning en wederzijdse samenwerking zijn dan ook nodig.
10
Veranderingen in aanpalende domeinen
Er hebben zich ook belangrijke veranderingen voorgedaan in aanpalende domeinen.
Sinds de invoering van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor een breed takenpakket in de individuele en collectieve zorg en ondersteuning. In dit
beleidsterrein vindt een ontwikkeling plaats in de richting van een grotere verantwoordehjkheid voor burgers en hun naasten, een sterker streven naar
participatie en groeiende publieke inspanningen ter versterking van de 'dvil society'.
Tot slot is ook in het Grotestedenbeleid de afgelopen jaren veel veranderd. Sinds 2007 is sprake van extra inzet voor de zogeheten 'krachtwijken'. Voor de
ontwikkeling van de Groningse wijken De Hoogte en de Korrewegwijk is op grond van dit beleid een extra financiele impuls beschikbaar gekomen. Het huidige kabinet heeft echter een streep gezet door de GSB aanpak.
2.2 Stedelijke ontwikkelingen
Veranderende verhoudingen tot het onderwijs
De belangrijkste verschuiving in de lokale verhoudingen is de verzelfstandiging van het Openbaar Onderwijs per 1 januari 2010, waardoor een belangrijke partner in de Vensterschool niet langer onder gemeentelijke besturing valt. Met de
verzelfstandiging wordt onderstreept dat het onderwijsveld zelf verantwoordeKjk is voor het realiseren van de eigen doelstellingen. De gemeente is en blijft
verantwoordelijk voor handhaving van de leerplicht, de onderwijshuisvesting, het leerlingenvervoer en de voorschoolse educatie, maar op andere beleidsthema's heeft de gemeente geen directe invloed. Via de Lokale Educatieve Agenda moeten
gemeente en onderwijspartners afspraken maken over het onderwijsbeleid dat gezamenlijk wordt voorgestaan.
Voortvloeiend uit de verschoven landelijke focus staat voor de twee grootste Groninger onderwijsbesturen ook de onderwijsopbrengsten centraal, waarbij zoals een van de bestuurders dat verwoordt: "de kwahteit van de leerinstructie, het waarborgen van effectieve leertijd, alsmede een gezond pedagogisch klimaat en individuele leerlingenzorg belangrijke instrumenten zijn".
Nieuwe ontwikkelingen in de samenwerking van onderwijs en opvang
Scholen zien het ook als hun verantwoordelijkheid om aan de slag te gaan met de eerder genoemde sluitende dagarrangementen en expeiimenteren volop met andere roosters en schooltijden en zoeken daarbij samenwerking met de opvanginstellingen in de stad. Voorbeeld daarvan zijn de initiatieven van 02G2 om samen met de SKSG onder de noemer van 'Vensterscholen van de toekomst' nieuwe dagarrangementen te ontwikkelen. Dit betreft onder andere experimenten om te komen tot integrale aansturing van onderwijs en kinderopvang. Doel is - uiteindelijk - het vergroten van de effectieve leertijd, te bereiken door de ontwikkeling van een pedagogisch regime.
De kern van deze pilot is te omschrijven als Een kind, een plan.
11
Essentieel om kwetsbare kinderen van de benodigde steun te voorzien en binnen het reguliere onderwijs te houden. Binnen het onderwijsveld leven ook wensen om personeel in de opvang ook in te kunnen zetten als klasse-assistenten binnen het onderwijs. Er zijn gesprekken gaande om uit te zoeken hoe dat gestalte kan krijgen.
Het gemeentelijk jeugdbeleid
De gemeente Groningen heeft verscheidene malen haar Integraal Jeugdbeleid herzien. Het gaat hier om het beleid dat gericht is op alle aspecten die met jeugd te maken hebben en betrekking heeft op diverse leefwerelden zoals het gezin, de kinderopvang, de school, de vrije tijd, de buurt en werk. In de kademota Integraal Jeugdbeleid "Stad om op te groeien" heeft de gemeente met haar partners
aangegeven emaar te streven dat Groningen een van de aantrekkelijkste steden van Nederland is om in op te groeien, en is de ambitie verwoord dat Groningen wordt beschouwd als de onderwijsstad van Nederland. De Vensterschool wordt
nadrukkelijk gezien als onderdeel en instrument van het Integraal Jeugdbeleid. De wens is uitgesproken dat de verschillende werksoorten van de Vensterschool verder naar elkaar toe zullen groeien. De Vensterschool is neergezet als de plek waar de gemeente de samenhang tussen de voorzieningen, binnen en buiten school, wil realiseren en waar ook nieuwe ideeen over jeugdbeleid uit de praktijk ontstaan en hun weg moeten vinden naar beleid. Belangrijke ontwikkeling in het lokaal
jeugdbeleid is daamaast de instelling van de Centra voor Jeugd en Gezin in diverse stadswijken.
Kinderactiviteiten
Een belangrijke recente ontwikkeling betreft aanscherping van het beleid voor kinderactiviteiten. De gemeente maakt de keuze om deze activiteiten alleen nog mogelijk te maken in wijken waar veel kinderen wonen in een 'kansarme, niet ontwikkelingsgerichte omgeving'. De activiteiten zijn gericht op zgn.
doelgroepkinderen en hebben tot doel bij te dragen aan baslsvaardigheden en talenten. Positief opvoeden is daarbij leidend principe; samenwerking met het Centrum voor Jeugd en Gezin wordt daarbij van het grootste belang geacht.
Samenwerking met het lectoraat
Daamaast is in September 2006 met de benoeming van de lector Integraal Jeugdbeleid bij de Hanzehogschool, ook de samenwerking tussen de gemeente Groningen en dit lectoraat van start gegaan. Binnen dit lectoraat zijn afgelopen jaren diverse studies naar relevante ontwikkelingen in de Vensterscholen (en later ook het CJG) uitgevoerd, waaronder ook het project "Pedagogische Kracht in de wijk" dat een kwaliteitsimpuls beoogde voor het functioneren van Vensterschool Koorenspoor.
De gemeente Groningen draagt bij aan het lectoraat via personele inzet in de kenniskring van het lectoraat en het opstellen van een gemeenschappelijke werkagenda.
12
Gemeentelijk beleid in aanpalende domeinen
Aanpalende domeinen kennen ook ontwikkelingen die de Vensterscholen indirect 'raken.' In de gemeentelijke Wmo-nota geeft de gemeente aan te streven naar maximale participatie van aUe burgers. Daamaast benoemt de gemeente enkele handvatten voor een nieuw begrip van professionaliteit, dat meer uitgaat van wat mensen, in dit geval kinderen en hun ouders, zelf kunnen en moeten doen. Ouders zijn verantwoordelijk om voor hun kinderen voor goed onderwijs te zorgen. Deze verantwoordelijkheid moet helpen om tot duurzame leeropbrengsten te komen.
Op het terrein van de wijkontwikkeling zet de gemeente het eigen beleid voort. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de totstandkoming van het Nieuw Lokaal Akkoord (NLA) waarin de gemeente afspraken heeft gemaakt met de corporaties over - inrichting van - een wijkgerichte aanpak en ook prioriteiten heeft
geformuleerd. Uitvloeisel van dit beleid zijn onder meer de STIP's, dat zijn
informatiepunten in de wijk waar mensen voor informatie en steun terecht kunnen.
In het kader van 'wijkgericht werken' organiseren welzijns- en andere organisaties hun dienstverlening in toenemende mate wijkgericht. De gemeente zoekt naar werkwijzen om de opgaven in de wijken van de stad ook organisatorisch vorm te geven.
Organisatorische ontwikkelingen
Er is vanaf 2005 niet alleen sprake geweest van veranderingen in het beleid. Ook in organisatorische zin hebben in de stad nogal wat veranderingen plaatsgevonden.
Belangrijk zijn:
als gevolg van landeiijk beleid heeft een grote toename plaatsgevonden van het aantal kinderopvangaanbieders; die ook W E programma's aanbieden;
de speelzalen worden peuterscholen;
Het faillissement van de stedelijke welzijnsorganisatie WING verdeelde het welzijnswerk onder diverse aanbieders in de stad;
De SKSG is ook kinderactiviteiten gaan aanbieden en heeft ook de coordinatie van het naschoolse sport en spelaanbod van de
locatiemanagers overgenomen.
2.3 Samenvatting
De Vensterschoolpartners van 1996 hebben andere posities, rollen en omgevingen dan de partners van 2012. Scholen moeten prioriteit geven aan verbetering van de onderwijsopbrengsten en hebben daamaast te maken met toenemende
verwachtingen op het gebied van buitenschoolse opvang en zorg. De gemeente heeft in relatie tot het onderwijs en enkele andere domeinen te maken met een beperkter sturingsinstrumentarium, wat de rol op veel beleidsterreinen doet verschuiven in de richting van een meer 'regisserende' en een minder sturende rol.
13
Partners in kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, zorg, weizijn, maatschappelijk werk hebben op hun beurt stuk voor stuk te maken gekregen met andere regimes,
prikkels, verwachtingen en fUosofieen; de verwachtingen van hen zijn dikwijis eerder gegroeid dan geslonken, maar tegelijkertijd hebben zij te maken gekregen met concurrentieverhoudingen en lagere (collectieve) budgetten, en daamaast zijn er nieuwe partijen toegetreden. Dat speelveld noodzaakt als nooit tevoren tot samenwerking. Maar, kortom, op een geheel andere wijze dan in 1996 of 2005.
In het volgende hoofdstuk wordt de Vensterschool mede aan de hand van dit raamwerk van nieuwe opdrachten en andere verhoudingen beoordeeld; hebben genoemde ontwikkelingen voldoende hun weg weten te vinden naar aanpak en werkwijze van de Vensterscholen?
14
3. Resultaten van de evaluatie
In dit hoofdstuk worden de resultaten van de beleidsevaluatie in termen van de gedane waarnemingen gepresenteerd. Voortvloeiend uit de benadering uit het eerste hoofdstuk loopt daar een tweetal invalshoeken als rode draad doorheen. De eerste is of gespiegeld aan de ontwikkelingen zoals gepresenteerd in het vorige hoofdstuk, de Vensterscholen nog bij de tijd zijn. De tweede is hoe de stakeholders het functioneren van de Vensterscholen beoordelen en wat hun wensen zijn ten aanzien van de
Vensterschool van de toekomst.
De eerste paragraaf geeft een feitelijk beeld - wat is momenteel de praktijk van de Vensterscholen? In de tweede paragraaf worden in lijn met de in hoofdstuk 1 verwoorde benadering de opbrengsten van de gevoerde gesprekken gepresenteerd.
Dit gebeurt ten eerste aan de hand van de zeven pijiers; hierin komt ook terug in hoeverre de Vensterscholen inspelen op de actuele context van partijen zoals dat in het vorige hoofdstuk is gepresenteerd. Ten tweede worden in deze paragraaf de opvattingen over "de nieuwe Vensterschool" gepresenteerd. De derde paragraaf is voor rekening van de onderzoekers. In deze paragraaf reflecteren wij op de
opbrengsten en trekken wij onze conclusies.
3.1 Inrichting samenwerking, werkwijze en beleid in de Vensterscholen Inrichting van de samenwerking
Zoals eerder genoemd zijn er op dit moment elf samenwerkingsverbanden, negen Vensterscholen en twee Vensterwijken. Per samenwerkingsverband functioneert een plangroep. Er is van deze plangroepen geen instellingsbesluit of iets dergehjks beschikbaar. Afgaande op de inhoud van de verslagen van gehouden bijeenkomsten blijken deze overleggen in de volgende functies te voorzien: het maken van
afspraken over gezamenlijke activiteiten, informatie verstrekken en delen over wat er in de wijk allemaal speelt, subsidieaanvragen coordineren en zo nodig ook nieuw stedelijk beleid introduceren en daarmee ook voorwaarden voor de uitvoering in kaart brengen. Er zijn geen convenanten, beleidsregels of andere afspraken die stedelijke kaders aangeven voor deze taken en de besluitvorming daarover in de plangroepen. De plangroepen worden voorgezeten door de 'locatiemanagers'. Dat is een door de gemeente mogelijk gemaakte functie waarvoor in de begroting van 2011 in totaal 367 duizend euro voor is beraamd. Volgens een vastgestelde
functieomschrijving "ondersteunt en begeleidt de locatiemanager de ontwikkelingen birmen de vensterschool, vertaalt het beleid naar de praktijk, voert regie op de
uitvoering en levert een bijdrage aan de visieontwikkeling op het Vensterschool concept". Behalve het voeren van overleg zijn er geen echte sturingsinstrumenten op de verschillende partijen in de Vensterschool. Er is voor zover bekend geen
verbinding met de wettelijke taken die de gemeente op het onderwijsveld moet uitvoeren zoals de handhaving leerplicht, het verzorgen van het leerlingenvervoer en de zorg voor de onderwijshuisvesting.
15
Algemene werkwijze
Jaarlijks stellen de plangroepen een activiteitenplan vast, waarin per pijler is aangegeven wat partijen van plan zijn te ondememen. Daarbij zijn geen beoogde resultaten benoemd. De locatiemanagers maken jaarlijks een rapportage die inzicht geeft in wat allemaal is ondernomen. Deze rapportages worden in de betreffende plangroep besproken en vastgesteld. Verder wordt weinig met deze rapportages gedaan, de verzamelde rapportages geven in elk geval geen aanleiding om binnen welk kader dan ook rueuwe of andere prioriteiten te stellen. Na 2007 is ook geen stedelijk projectleider meer beschikbaar die de locatiemanagers aanstuurt en in de rapportages kan voorzien die binnen de gemeente en tussen de gemeente en partners aanleiding kimnen geven tot nadere initiatieven en voorstellen.
Beleid
Het college van B&W heeft de vorige evaluatie van de Vensterscholen nog wel vastgesteld, maar geen nieuwe initiatieven aan de raad voorgelegd. De evaluatie is wel aanleiding geweest om het gemeenteUjk beleid voor de Vensterscholen
'structureel' te maken, wat in de praktijk inhoudt dat de functie van locatiemanager is gecontinueerd en uiteindelijk - jaarlijks een bedrag van rond de acht ton in het kader van uitvoering van Vensterscholen beschikbaar wordt gesteld.
3.2 Opbrengst van de gesprekken
Allereerst wordt in deze paragraaf het huidige functioneren van de Vensterscholen belicht. Dat gebeurt aan de hand van de zeven pijiers, bij elke pijler wordt eerst kort aangegeven waarover het dan gaat. In het tweede deel komen de opvattingen en verwachtingen aan de orde over wat nu kenmerkend moet zijn voor de toekomstige Vensterschool.
2. Samenwerking
Deze pijler betreft de samenwerking tussen het onderwijs, opvang en alle disciplines die zich richten op jeugdigen tussen 0-15 jaar. De samenwerking staat in dienst van de andere pijiers van de Vensterschool. In de samenwerking is de ontwikkeling van het kind in al zijn veelzijdigheid uitgangspunt.
Uit de evaluatie van Sardes blijkt al dat partijen elkaar op een aantal thema's gemakkelijk weten te vinden. Anno 2011 is het algemene beeld niet veel anders. In alle wijken in de stad is in het kader van de Vensterschool of Vensterwijk een infrastructuur van insteiiingen in stand gehouden, waardoor partijen op zijn minst weet hebben van elkaars bestaan en gemakkeUjk afstemming mogelijk is.
16
De infrastructuur van samenwerkende insteiiingen is ook benut om draagvlak te verwerven voor nieuw beleid en de uitvoering van het betreffende beleid mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan de veranderingen in de Zorg voor Jeugd of het W E - beleid. Er zijn echter wel grote verschillen per wijk, in aanpak maar ook in de mate waarin betrokkenen zich - nog - bewust zijn van de bedoelingen van de
Vensterschool. Vaak ook is naar voren gekomen dat de samenwerking wel afhankelijk is van de mate waarin personen eraan wiUen trekken.
Samenwerking in de plangroepen
In algemene zin valt op dat positiever wordt gesproken over samenwerking op de 'werkvloer' dan over de samenwerking op schaal van de wijk in de vorm van de plangroepen. Veel partijen zijn kritisch over de plangroepen. Teneur in de gemaakte opmerkingen is dat het op zich nuttig is om te weten wat er allemaal speelt in de wijk, maar wat er wordt besproken bindt niemand en raakt ook niet de praktijk van wat er allemaal op school gebeurt.
Samenwerking op de werkvloer
Het hebben van direct contact met medewerkers van andere partijen die met de kinderen te maken hebben wordt zeer gewaardeerd. In veel gesprekken is gewezen op het belang van korte lijnen, het even bij elkaar kunnen binnenlopen om af te stemmen. De 'korte lijntjes' helpen partijen om signalen uit te wisselen en afspraken te maken hoe op een kind of op een situatie een oogje in het zeil wordt gehouden. Er is daarbij wel op een aantal afhankelijkheden gewezen. Ten eerste moet de
schooldirecteur het belang van afstemming op de werkvloer wel nodig vinden om de eigen doelen te bereiken. Dat gebeurt niet overal; waar schooldirecteuren zich wel voluit hebben verbonden loopt het ook beter, zo is de mening. Verder is met nadruk gesteld: hoe meer in elkaars buurt, hoe gemakkehjker en prettiger het gaat. In die zin is gezamenlijke huisvesting een absolute plus. Tot slot valt het signaal te beluisteren dat stedeUjk opererende insteiiingen wel het belang van afstemming op de werkvloer moeten onderschrijven (en dus ook tijd voor hun medewerkers moeten inruimen).
De regierol en de locatiemanagers
Een apart onderwerp van gesprek betreft de vraag waar de regie moet liggen. Nu vervullen de locatiemanagers deze rol. Over de wenselijkheid en effectiviteit van deze inzet wordt zeer verschillend gedacht. Birmen het onderwijs lopen de opvattingen uiteen van 'zo snel mogelijk mee stoppen, want dat is onze rol' tot opvattingen die de wenselijkheid van een onafhankehjke inzet onderstrepen. Deze verschillende orientaties zijn ook terug te vinden bij de andere partijen die betrokken zijn bij samenwerking in het kader van de Vensterscholen. Veel insteiiingen kunnen zich vinden in een grotere regierol voor de schooldirecteur in de plaats van
locatiemanagers. "Dat is de beste manier om beter aan te sluiten bij de vragen van het onderwijs", zo wordt gesteld.
17
Maar, zeggen zij erbij, dan moet er wel een vraag om steun vanuit de school komen.
Dat is niet op voorhand vanzelfsprekend. Scholen zijn naar birmen gerichte
organisaties, die zeker wanneer men onder druk staat de neiging hebben zich af te sluiten voor steun van buiten, zo wordt gesteld. In die redenering is ook naar voren gekomen dat het wenselijk is dat de onderlinge samenwerking getrokken wordt door een onafhankehjke derde, in de persoon van de locatiemanager. De locatiemanagers zelf wijzen in dit kader ook op het feit dat al te gemakkelijk over het aangaan en onderhouden van samenwerkingsrelaties tussen uiteenlopende partijen wordt gesproken; het voeren van de procesregie is een vak apart. Samenwerking is immers lastig, niet vanzelfsprekend en veronderstelt ook wel ruimte, capaciteit en
deskundigheid, die zeker bij de kleine scholen niet altijd voorradig is. Verder zijn veel partijen ook wel doordrongen van het feit dat samenwerking veelal ook - onafhankelijke - gangmakers vergt, die ook oog hebben voor het noodzakelijke onderhoud aan samenwerkingsrelaties. Menig directeur heeft te kennen gegeven dat inzet van onafhankelijke procesondersteuning 'je ook scherp houdt' en kan helpen te laten zien dat in aanleg meer hulpbronnen beschikbaar zijn dan sec vanuit de school is/ wordt gedacht.
2. Doorgaande lijn
De doorgaande lijn is de pedagogische en programmatische aansluiting tussen enerzijds de voorschoolse periode en de basisschool, en tussen de basisschool en het voortgezet onderwijs, en anderzijds de pedagogische en programmatische
aansluiting tussen school en de voorzieningen buiten de school in de opvang en vrije tijd.
Het is goed om te bedenken dat juist op deze terreinen belangrijke inhoudelijke en organisatorische veranderingen hebben plaatsgevonden. In de gesprekken is duidelijk gesteld dat samenwerking in het kader van de Vensterscholen ook heeft geholpen om deze veranderingen een plaats te geven. Dat geldt bijvoorbeeld voor het W E beleid: over dit onderwerp is op tafel gekomen dat afstemming van opvang met het onderwijs goed verloopt, met wederom de kanttekening dat dat lang niet overal het geval is. Het komt nog steeds voor dat insteiiingen verschillende
programma's gebruiken of dat scholen niet kennis willen nemen van de overdracht of - en dat is ook gemeld, niet van alle opvanginstellingen ook informatie over de kinderen ontvangen. Zowel scholen als opvanginstellingen stellen dat er in het nog veel meer uit te halen valt uit het samen ontwikkelen van een doorgaande lijn. De overdracht kan nog veel beter; er zijn ook andere onderwerpen genoemd zoals het samen ontwikkelen van een visie op aard en bevordering van spelen van kinderen, het tegengaan van pesten/ zorgen voor goede omgang en de pedagogische
benadering in binnen- en buitenschoolse voorzieningen. Scholen ervaren de inzet van de bibliotheek als een belangrijk middel om taalontwikkeling bij kinderen te stimuleren.
18
Een aantal scholen noemt de doorgaande lijn, die samen met de opvanginstelling is ontwikkeld nadrukkelijk ook de kern van 'hun' Vensterschool. "Zo laten wij aan iedereen en niet in de laatste plaats aan de ouders zien: Wij horen bij elkaar".
Er is ook wel gewezen op enkele knelpunten in de inhoudelijke, programmatische afstemming tussen onderwijs en opvang. Hoe groter de fysieke afstand tussen beide insteiiingen hoe lastiger; verder is ook wel gewezen op het kwaliteitsverschU van personeel van beide insteiiingen en is in een enkel geval ook naar voren gebracht dat de afstemming op school wordt bemoeilijkt doordat de opvanginstelling eigen lijnen volgt en niet op voorhand vanuit de visie van de school wH werken.
3. Naschoolse activiteiten
Er wordt weinig samenhang ervaren in de overgangen van de school met de naschoolse activiteiten. Er is wel een fors aanbod aan naschoolse activiteiten en vanuit het perspectief van de school is dat aanbod soms zelfs de eerste associatie met de Vensterschool. Er is ook waardering voor sommige activiteiten, maar algehele 'sfeer' rond het geheel aan wijk gebonden naschoolse activiteiten is dat het als extra wordt ervaren, als extra aanbod bovenop het toch al drukke schoolprogramma. Het idee van de activiteitenladder is binnen het onderwijs niet echt aangeslagen. Scholen zien geen verantwoordehjkheid voor zichzelf om te bevorderen dat kinderen lid worden van sportverenigingen. Het wordt niet ervaren als versterking van de kemtaak waar scholen verantwoordeUjk voor zijn.
Wederom vanuit perspectief van de school zijn er ook vragen over de deskundigheid en professionaliteit van de mensen die de naschoolse activiteiten uitvoeren.
Insteiiingen die naschoolse activiteiten uitvoeren beamen dat er weinig vraag is. Zij wijzen op de geringe betrokkenheid van scholen, al wisselen de ervaringen per school.
4. Sluitend zorgsysteem
Volgens de aanvankelijke definitie draaide deze pijler om een systeem van signalering, preventie, verwijzing, zorg en huipverlening voor kinderen en (hun ouders) gedurende hun ontwikkeling van 0 tot 15 jaar. In de Zorg voor Jeugd en de begeleiding en ondersteuning van leerlingen met gedrags-of leerproblemen is veel veranderd sinds het verschijnen van het Sardes rapport; in de inrichting van het stelsel, in het lokale beleid van partijen en er staan zoals gezegd veranderingen op stapel.
De huidige inzet in de Vensterscholen kenmerkt zich door de inzet van sociaal verpleegkundigen op de scholen; afspraken over de wijze van melden van signalen en misstanden, de ontwikkeling van de CJG's op een achttal plaatsen in de stad en tenslotte door de beschikbaarheid van zorg en advies in en om de school. Scholen (en schoolbesturen) vullen de zorg op school op verschillende manieren. De grotere schoolbesturen hebben een eigen beleid op zorggebied en zijn ook al bezig te anticiperen op hun verantwoordelijkheid bij invoering van Passend Onderwijs.
19
De sturing op het zorgsysteem is meer bij het CJG komen te liggen, voor de locatiemanagers is hier dus steeds minder een rol weggelegd.
Indruk uit de gesprekken is dat er veel is verbeterd sinds de laatste evaluatie. De gehele aanpak heeft enorm aan professionaliteit gewonnen met de kanttekening dat afstemming beter verloopt wanneer het aUemaal een beetje 'behapbaar' is. Hoe groter de verbanden hoe lastiger de afstemming.
In aUe gesprekken is gezegd dat de inzet van de sociaal verpleegkundigen van de GGD, en dan vooral de aanpak geschoolde zorg zeer gewaardeerd wordt. Er zijn wel opmerkingen over de continuiteit van deze inzet. Er moet niet onnodig worden gewisseld; bij een wisseling van personen gaat ook veel vertrouwdheid verloren.
Veel gesprekspartners zijn daamaast van mening dat de invoering van de
Verwijsindex Zorg voor Jeugd ten koste is gegaan van de - informele - overleggen tussen medewerkers over hoe problemen tn de ontwikkelingen van kinderen kunnen worden aangepakt. Men is van mening dat de nieuwe manier van werken in de hand werkt dat er veel minder signalen wordt gemeld en gedeeld. Het lijkt erop dat veel mensen onduidelijkheid ervaren in hoe zij de systematiek goed kunnen gebruiken.
Ondanks de geboekte verbeteringen, zijn de bij de zorg betrokken partijen kritisch over de huidige status en de toekomst van de sluitende zorgaanpak. De indruk is dat in sommige gevallen scholen zich minder betrokken en aangesproken weten; van de kant van het onderwijs komt weer het signaal dat helderheid soms ontbreekt over warmeer wordt overgepakt en weer wordt teruggekoppeld.
De problematiek van de zorg op school is een groot, ingewikkeld vraagstuk, waar, gelet op de ontwikkelingen rond Passend Onderwijs en de jeugdzorg, nog veel afstemming nodig is over wat op school moet gebeuren, wat birmen het CJG plaatsvindt en wat aanvullend daarop allemaal nog moet gebeuren. Birmen de huidige manier van werken van de Vensterscholen lijkt dat op dit moment een te lastige opgave om deze opdracht duurzaam te klaren.
5. Ouderbetrokkenheid
Van meet af aan is in het kader van ontwikkeling van de Vensterscholen veel aandacht uitgegaan naar ouderbetrokkenheid. In aanvang ging het zowel om de betrokkenheid van ouders op de opvoeding, ontwikkeling en schooUoopbaan van hun kind, als om de actieve participatie van ouders aan activiteiten op de school en de opvang. ExpUciete doelstelling bij aanvang was zelfs om mensen zich echt 'eigenaar' te laten voelen van de Vensterschool.
Er is weinig gerichte en gestructureerde aandacht geweest voor de betrokkenheid van ouders bij de Vensterschool. De aanbevelingen van het Sardes-onderzoek om hier extra aandacht aan te besteden, aangewakkerd door het benoemen van duidelijke doelen en resultaatsafspraken, hebben weinig navolging gekregen.
20
Er zijn geen doelen benoemd en het is onduidelijk gebleven of het nu om bereik of om participatie gaat. Dat maakt ook dat weinig kan worden gezegd over de geboekte resultaten. Er zijn initiatieven, maar het is allemaal erg incidenteel en initiatieven zijn niet opgezet vanuit een gezamenlijk idee over nut en noodzaak en hoe de activiteiten moeten worden aangepakt. Er is ook de kritiek dat wat er gebeurt ook erg organisatie - en aanbodgericht is neergezet.
Er is weinig zicht op de vragen, wensen en verlangens van ouders. Veel ouders zijn 'handelingsverlegen'; men moet leren vragen te stellen aan leerkrachten over hoe het gaat met hun kind.
Toch is ook sprake van nieuwe ontwikkelingen. Een aantal scholen is aan het
experimenteren met nieuwe manieren van overleg en samenwerking met ouders om hen te betrekken bij het beleid dat de school aan het voeren is. Een voorbeeld hiervan is de pilot 'Brugfunctionaris' op de Pendinghe en de Bisschop Bekkersschool met als doel de relaties tussen enerzijds de school en anderzijds ouders en hun gezinnen te verbeteren. Verder is er op initiatief van de raad een pilot 'Ouderbetrokkenheid' in de wijk Beijum geinitieerd. Scholen vragen zich daarbij wel af of dit thema op schaal van de wijk moet worden vormgegeven. Ook is in veel gesprekken naar voren gekomen dat de CJG ontwikkeling een flinke impuls heeft gegeven aan de ouderbetrokkenheid.
6.Sociale cohesie en wijkverbetering.
In eerste beeld van de Vensterscholen lag duidelijk het concept ten grondslag van de school als 'brandpunt van de wijk', waarin uiteenlopende activiteiten ten behoeve van de wijksamenleving plaatsvinden en waar de wijk ook de pedagogische
infrastructuur uitmaakt die ouders en kinderen tot steun is bij hun ontwikkeling. Dit concept ligt ook ten grondslag aan de drie multifunctionele accommodaties (MFA's) die in de stad zijn gereaUseerd.
De vraag is hoe aangekeken wordt tegen een begrip als de pedagogische
infrastructuur in de wijk. Menig school herkent zich niet in deze benadering, al zijn er ook uitzonderingen wanneer het bijvoorbeeld gaat over de betrokkenheid van scholen bij een concept als "Vreedzame wijk". Geen van de geinterviewde scholen is van mening dat dat de school een middel is of moet zijn om gemeenschapsvorming en ontmoeting in de wijk te stimuleren. Geen van de andere gesprekspartners is overigens die mening wel toegedaan.
7.Benutten gebouwen
In de eerste gedachten over de Vensterschool is als streven verwoord dat het wenselijk is om in elke wijk een MFA te realiseren, waarin verschiUende functies voor kinderen (en hun ouders) bij elkaar zijn gebracht die bijdragen aan gerichte inhoudelijke en pedagogische samenwerking en gemeenschapsvorming.
21
In een drietal wijken is deze ambitie gereaUseerd (Vinkhuizen, Selwerd en
Hoogkerk), maar daar is het bij gebleven. Een beeld van de school als 'brandpunt;
van de wijk, waar aUes samenkomt en waar alle partijen in de wijk ook gebruik kunnen maken van het gebouw is anno 2012 geen gedeeld vertrekpunt meer.
Vaak wordt de Vensterschool vereenzelvigd met de drie gerealiseerde
accommodaties. Ouders en schoolteams van nabijgelegen scholen spreken over h e t ' gebouw verderop' wanneer zij spreken over de Vensterschool. Daar vinden
bijvoorbeeld de extra activiteiten voor kinderen plaats of is de opvang georganiseerd.
De drie gebouwen zijn blikvanger. Niet altijd in positieve zin: "het zijn gewoon geen scholen meer', zo stelde een van de directeuren met een school in een van de drie MFA's. Uit een apart onderzoek naar de beheerproblematiek van de drie grote Multifunctionele accommodaties in de stad komt duidelijk naar voren dat weinig is geregeld voor het beheer van de gemeenschappelijke ruimten. De locatiemanagers kunnen dat beamen: bij ontstentenis van heldere uitgangspunten en afspraken is een aantal van hen veel tijd kwijt met kort gezegd 'pappen en nathouden' en zorgen dat de gemeenschappelijke ruimten bruikbaar blijven. Omdat mogeUjk ook de
gesubsidieerde arbeid op termijn dreigt weg te vallen moeten er opiossingen komen voor de beheerproblemen.
Hier is ook de vraag aan de orde hoe partijen aankijken tegen multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen. Dat blijft een weerbarstig thema. In de gesprekken zijn veel voorbeelden van een dergelijk gebruik over tafel gegaan waar het prima loopt, en dan vooral wanneer de school kan bepalen hoe het gaat en wat de regels zijn waarmee moet worden rekening gehouden. Er zijn echter ook voorbeelden over tafel gegaan waar een gezamenlijk gebruik van klaslokalen en bijvoorbeeld gymzalen veel minder vanzelf gaan. Eerder is al gemeld dat in elkaars nabijheid verkeren een
belangrijke voorwaarde is om goed te kunnen samenwerken; dat kan ook bereikt worden met concepten als de 'kindercampus' waar elke voorziening een
eigenstandige, herkenbare plek heeft.
3.2.2 De nieuwe Vensterschool
In aUe gesprekken is aan de orde gekomen hoe ieder h e t " ideale plaatje" invult van de Vensterscholen. Enigszins abstraherend van de uitkomsten zijn de volgende lijnen te trekken.
1. Onderwijs, opvang en zorg is de kern
"Natuurlijk moeten we de samenwerking voortzetten in het kader van de
Vensterscholen". Dat zegt iedereen. Maar het moet wel anders. Qua inhoud en qua verantwoordelijkheden. Veel partners willen af van het idee van de pijiers. Het is breed, te omvattend en het weerspiegelt naar de mening van menig gesprekspartner onvoldoende waarvoor de Vensterscholen anno 2012 moeten staan.
22
De kern is onderwijs, opvang en zorg. Met name van de kant van scholen, maar ook van de kant van de opvanginstellingen is met nadruk gesteld dat het
vensterschoolconcept primair gaat over het in samenhang brengen van onderwijs, opvang en zorg, uitgedrukt in de doorgaande lijn. De relatie tot de wijk doet ertoe, maar wordt niet als kern van het concept gezien.
2. Ouderbetrokkenheid als thema
Een tweede thema dat boven komt drijven is het belang dat aan de betrokkenheid van ouders wordt gehecht. In veel gesprekken is benadrukt dat dit thema veel meer aandacht moet krijgen. Daarbij is benadrukt dat het allemaal minder
'aanbodgestuurd' moet en samenwerkingspartners meer grip moeten krijgen op wat nu de vraag is van ouders en vervolgens ook hoe deze vraag dient te worden
geactiveerd.
3. Partijen kunnen opgaven niet alleen aan en het belang van korte lijntjes
Er is geen partij die niet intensief wU of moet samenwerken. Groningen beschikt met de Vensterschool over een potentieel goede infrastructuur die dat aarmioedigt. Het is een gelukkige omstandigheid dat - mogelijk als gevolg van de Vensterscholen in de stad - de opvangorganisaties de keuze hebben gemaakt om nabij de school de eigen huisvesting te zoeken. Gelukkig, omdat in die gevallen ook een goede basis is gelegd voor samenwerking en afstemming tussen de school en de opvang. Deze nabijheid, de korte lijntjes zijn veelvuldig genoemd als de basis om ook tot goede afspraken te komen over een gezamenlijke 'doorgaande Ujn', zijnde de gezamenlijke leidraad om de kinderen vanuit een gemeenschappelijk kader aan te spreken, ouders te bejegenen en afspraken te maken wie wat doet. Dergelijke samenwerking is op meer terreinen mogelijk en de Vensterschool wordt gezien als logische infrastructuur om andere kwesties aan te vatten die partijen niet 'alleen kunnen opiossen.' De veelvuldig gemelde korte Ujntjes zijn belangrijk om zonder al te veel overleg en organisatie tot inhoudelijke afstemming te komen. Zoals al gemeld is daarbij wel naar voren gekomen dat de samenwerking op de werkvloer onder druk staat.
4. Het moet resultaatgerichter
Een belangrijke wens is dat de Vensterscholen veel doelgerichter leren opereren en niet zozeer de activiteiten benadrukken maar juist de resultaten die moeten worden bereikt. Hiermee is ook een belangrijk kritiek punt naar voren gebracht op de huidige aanpak. Niemand kan goed de vinger leggen op wat nu de opbrengsten zijn.
5. Verder professionaliseren
Een laatste thema betreft het belang van verdere professionaUsering. Dit begrip heeft verschillende ladingen verkregen. In de eerste plaats is veelvuldig naar voren
gekomen hoe belangrijk goede informatie is over wat elders in het land gebeurt en hoe elders opiossingen zijn gevonden. Verder is regelmatig verteld hoe nuttig scholen en opvang de initiatieven tot gezamenlijke scholing vinden.
23