• No results found

Weergave van Toelichting op het thema bouwhistorie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Weergave van Toelichting op het thema bouwhistorie"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toelichting op het thema bouwhistorie

De redactie van het Bulletin heeft deze aflevering vrijwel ge- heel gereserveerd voor het onderwerp bouwhistorie. Aanlei- ding vormde de studiedag Bouwhistorisch onderzoek in de praktijk van de monumentenzorg die op 12 mei j.l. in Utrecht gehouden werd. Een bewerkte weergave van de lezingen vindt U onder de rubriek Studiedag Bouwhistorisch Onder- zoek (pagina 163-179). De KNOB vraagt regelmatig aandacht voor bouwhistorie. Het bevorderen van de inhoudelijke zorg voor monumenten behoort immers tot de hoofddoelstelling van de Bond. Bouwhistorie stimuleert een betere omgang met monumenten voorafgaande aan en tijdens restauraties. Bij on- afwendbare afbraak compenseert dit soort onderzoek in zeke- re mate de teloorgang van historische bouwsubstantie. Inven- tarisaties, register-omschrijvingen en cultuurhistorische ver- kenningen kunnen hierdoor diepgang krijgen; ondermaatse, vernielende restauraties komen aan het licht dankzij het kennersoog van de bouwhistoricus. Bouwhistorie krijgt ook regelmatig aandacht in het Bulletin: In nummer 5/6 1992 stond een verslag van de studiedag over hetzelfde onderwerp te Deventer. Kort daarvoor verscheen een themanummer (2/1992) ter gelegenheid van de pensionering van één van de kopstukken op dit terrein, dr. Herman Janse.

Het bouwhistorisch onderzoek, zoals dat tegenwoordig beoe- fend wordt, is slechts enkele decennia oud. Wortels van zorg- vuldig documenteren zijn echter sinds de late 19de eeuw be- kend, gelijktijdig met de opkomst van de Monumentenzorg in Nederland en met de oprichting van de Oudheidkundige Bond. Hierbij valt te denken aan het werk van mensen als A.

Mulder en G. de Hoog.

In een recente publikatie Medieval London Houses door J.

Schofield (New Haven/London 1995) speelt een proto-bouw- historicus John Stow een belangrijke rol. Zijn Survey of Lon- don vond in 1598 plaats en werd in 1603 gepubliceerd. Stow noemt meer dan 200 wereldlijke gebouwen, meest huizen van de adel, dan wel van kerkelijke of stedelijke hoogwaardig- heidsbekleders. Hij bezocht opgravingen waar hij aantekenin- gen maakte over oudere, middeleeuwse bouwfasen, tezamen met romeinse vondsten. Hij bestudeerde hebreeuwse inscrip- ties en documenteerde restanten van een vroeg-middeleeuwse grafkelder. Evenals de hedendaagse bouwhistoricus betreurde Stow de snelheid en de grofheid waarmee gebouwen en de stad veranderden. Hij schreef de aftakeling echter toe aan de invloed van de reformatie en de massale intocht van immi-

granten in de late 16de eeuw. Met leedwezen legde hij de af- braak van oude gebouwen vast, hoewel hij ook trots was op de toename van de welvaart en de afspiegeling daarvan in de toenmalige nieuwbouw (p. 5). Stow kon niet bevroeden dat het vernieuwende bouwen van zijn tijd door de grote stads- brand van 1666 geheel overschaduwd zou worden. Ook de Tweede Wereldoorlog en de saneringen daarna hebben hun tol geëist. Door een combinatie van historische bronnen, ar- cheologie en bouwhistorie zag de archeoloog Schofield even- wel kans een diepgaand en lijvig boek over de middeleeuwse huizen van Londen te schrijven. Het beeld dat hij schetst, is grotendeels een papieren reconstructie. Het abstracte domi- neert ten opzichte van het concrete; uit de interdisciplinaire benaderingswijze volgt een voor dit moment optimaal resul- taat in de vorm van een rijk geïllustreerd boek.

Binnen het wijdvertakte stelsel van historische disciplines is de bouwhistorie een relatief jonge loot. Hoewel sterk in ontwikkeling, moet het vak zich in maatschappelijk en we- tenschappelijk opzicht nog waarmaken ten opzichte van de gevestigde orde. Daarom zoeken bouwhistorici samenwer- king met geestverwanten zoals archeologen, historici, archi- tecten, kunsthistorici en historisch geografen. Hoewel bouw- historisch onderzoek in bestaand onderwijs en in cursussen geïntegreerd wordt, ontbreekt echter nog een specifieke op- leidingsmogelijkheid op academisch niveau. Reeds tijdens de voorbereidingen op de studiedag bleek dat het zinvol zou zijn, om nog eens afzonderlijk de relatie met de genoemde disciplines aan de orde te stellen. Samenwerking met (stads)archeologen komt steeds vaker voor, gezien bijvoor- beeld de opzet van de Reuvensdagen 1992 en het geplande BOOR-symposium te Rotterdam in 1996. Het Jaarboek Mo- numentenzorg 1996 wordt geheel aan bouwhistorie gewijd.

De studiedag van 12 mei ging vooral over de praktische kant

van bouwhistorie. Veldwerk en praktische beoefening geven

voeding aan en leiden tot verbetering van het inzicht op het

wetenschappelijk niveau. Thans verschijnt een 'Leidraad

voor praktijkgericht bouwhistorisch onderzoek' bij de Nieuws-

brief van de RdMz. De leidraad is op 22 november 1995 tij-

dens het Bouwhistorisch Platform bij de Rijksdienst voor de

Monumentenzorg in Zeist gepresenteerd, samen met dit the-

manummer van het Bulletin. De leidraad maakt onderscheid

tussen verschillende vormen van bouwhistorisch onderzoek

zowel in schaal als in diepgang en daarmee samenhangend de

PAGINA s 133-134

(2)

'34

B U L L E T I N K N O B 1 9 9 5 - 5

tijd die het kost. De daarin gehanteerde begrippen en werk- vormen worden in de vier hierna volgende artikelen nader uitgewerkt en gepresenteerd.

Via een inventarisatie verkrijgt men op grotere schaal overzicht van de historische bouwsubstantie in een stads- of dorpskern of in een deel daarvan. Dit kan dienen ter opstel- ling van een monumentenlijst of ter aanvulling dan wel her- ziening van bestaande lijsten. Dit was de inzet van de (her)in- ventarisatie van gemeentelijke monumenten in Harderwijk door het Gelders Genootschap, hier beschreven door J. Pen- ders. Via een inventarisatie die enkele uren per pand kost, ontstaat een notie c.q. een beschermde status die dient als sig- naal bij veranderingen. Een bouwhistorische verkenning be- schrijft het direct zichtbare in een pand en leidt tot een waar- debepaling die randvoorwaarden aan een verbouwing stelt.

Hierbij worden hooguit enkele schetsen, foto's of gepubli- ceerde gegevens verwerkt. Op die wijze beschreef de ge- meentelijk bouwhistoricus B. Klück de Sterrenwacht Zon- nenburg te Utrecht. Op basis van bestaande tekeningen wor- den bij een bouwhistorische opname de direct zichtbare onderdelen en minder direct herkenbare bouwsporen gedocu- menteerd. De bouwgeschiedenis wordt gereconstrueerd en er

ontstaat een rapport dat kan dienen als basis voor een kleine publikatie of als advies voor een bouwplan. Particulier bouw- historicus J. Kamphuis beschreef zo het pand Visserstraat 12 in Breda. Een bouwhistorische ontleding tenslotte beoogt een volledige opmeting met documentatie van alle bouwsporen, aangevuld met alle mogelijke andersoortige gegevens. Het eindresultaat is een monografie over het betreffende object en een reeks uitgewerkte tekeningen op schaal waaraan men to- taal enkele maanden werkt. Na protesten tegen een bouwplan gaf de gemeente Dordrecht aan de particuliere bouwhistorici R. Glaudemans en J. van der Hoeve opdracht voor een uitge- breid onderzoek van de Berckepoort. Zeer veel bijzonderhe- den werden herkend, benoemd en opgemeten en dit leidde tot aanzienlijke bijstelling van de plannen ten gunste van de his- torische waarden.

De artikelen zijn concrete voorbeelden van bouwhistorisch onderzoek vanuit praktische vraagstelling. Het nut en de noodzaak van onderzoek in verband met de kwaliteit van de monumentenzorg komt in verschillende toonaarden naar vo- ren in de daarop volgende uitgeschreven lezingen.

namens de redactie, Dirk J. de Vries

Laat-middeteeuws kapiteel in de noordbeuk van de N.H. Kerk te Bennekom met links een metselaar en rechts een opperman met kalkmouw (foto Y.Th. Hein.s Rijksdienst voor de Monumentenzorg /995J

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Bossche kaart vormt voor de Nederlandse situatie een uitzondering; een voorbeeld dat in andere steden niet snel zal kunnen worden nagevolgd, omdat er decennia van intensief

Het dendrochronologisch onderzoek heeft duidelijk uitgewezen dat het hout dat voor de kapconstructie is gebruikt pas in de winter van 1498-1499 is gekapt, zodat de toren op

Op de vraag of Monumentenzorg misschien wordt opgehe- ven, laat J.J. Voskuil Ruud Meischke 2 in deel 6 van Het Bureau zeggen: "Opheffen misschien niet, maar de ideeën die ze

Doordat het gebouw waarschijnlijk al aan de rui- me kant was voor de gereduceerde Limmense bevolking werd besloten tot de bouw van alleen een nieuw schip en het ver- hogen van de

De beide langsgevels kenmerken zich door hun geringe hoog- te in verhouding tot hun lengte. Tien steunberen verdelen de gevels in negen traveeën. Per travee is er steeds een opening,

Dankzij de bewaard gebleven rekening van de kerkmeesters over het jaar 1495-'96 zijn we goed ingelicht over het gieten van klokken en, in mindere mate, over het bouwen van de

Op het eerste gezicht lijkt er over de gebouwen, afgebeeld op het beroemde schilderij Het Straatje van Johannes Vermeer (1632-1675. 1) niet zo heel veel bijzonders te vertel- len:

Een nieuwe bron die de afgelopen decennia steeds meer wordt aangeboord is die van het bouwhistorisch onderzoek.. Dit type onderzoek richt zich juist sterk op de