• No results found

Geletterdheidsactiviteiten in stageklassen van Pabostudenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Geletterdheidsactiviteiten in stageklassen van Pabostudenten"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ronde 6

Aletta Kwant & Dory Hofstede Hanzehogeschool Groningen Contact: l.p.kwant@pl.hanze.nl

t.e.hofstede@pl.hanze.nl

Geletterdheidsactiviteiten in stageklassen van Pabostudenten

1. Inleiding

Tweedejaarsstudenten van de Academische Pabo in Groningen lopen gedurende het eerste half jaar van hun tweede studiejaar stage in de onderbouw (groep 1 en 2) van de basisschool (kinderen van 4 t.e.m. 6 jaar) en volgen op de opleiding het vak Taal 2 dat vooral (het bevorderen van) de taalontwikkeling van jonge kinderen en de bijbe- horende geletterdheidspraktijken behandelt. In de colleges wordt gebruik gemaakt van De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2 (Van Elsäcker e.a. 2013).

De studenten voeren de volgende stageopdracht uit: “Analyseer de geletterdheidsacti- viteiten in je stageklas volgens de aanwijzingen en het gedachtegoed van De Taallijn”.

De ‘checklist speerpunten Taallijn’, die bij deze opdracht gebruikt wordt, formuleert concrete leerkrachtgedragingen.

De analyses van de opdracht geven inzicht in de geletterdheidspraktijken in de stage- klassen van deze studenten. Centrale vraag is in hoeverre weinig voorkomende activi- teiten die door studenten gerapporteerd worden illustratief zijn voor de algemene onderwijspraktijk.

2. Taalontwikkeling in DeTaallijn

De Taallijn biedt aanknopingspunten om toekomstige leerkrachten vaardigheden te leren om de taalontwikkeling van (jonge) kinderen te stimuleren. De Taallijn gaat uit van vijf speerpunten:

1. mondelinge taal;

2. werken aan woordenschat;

3. beginnende geletterdheid;

4. ICT en multimedia;

5. ouderbetrokkenheid.

2

(2)

De Taallijn sluit aan bij de principes van interactief taalonderwijs: ‘sociaal leren’, ‘stra- tegisch leren’ en ‘betekenisvol leren’ (Sijtstra, Aarnoutse & Verhoeven 1999).

Sociaal leren is waarschijnlijk het minst problematisch: leerlingen leren al vroeg om samen te spelen, te werken en op elkaar te reageren. Eén van de manieren om het soci- ale leren te verbeteren, is het werken met een kleine kring.

Strategisch leren wordt vaak vorm gegeven door interactief voor te lezen, waarbij steeds een aantal stappen wordt gezet bij het voorlezen van een boek. Een valkuil is dat een les ‘interactief voorlezen’ wordt beheerst door het stellen van met name voorspel- lende en/of woordbegripsvragen. Oosterloo (2015) pleit er dan ook voor dat de inhoud van het verhaal en het samen gericht zijn op die inhoud centraal blijven staan, zodat je samen betrokken bent bij de inhoud van het verhaal. Interactief voorlezen op school, zo zegt zij, werkt het best in kleine groepen van drie tot vijf leerlingen. Dat leidt tot meer vragen, reacties en commentaren dan bij interactief voorlezen voor de hele klas.

Betekenisvol leren vindt plaats tijdens activiteiten die voor kinderen belangrijk en zin- vol zijn. Dat lukt het best als kinderen zelf actief zijn, in de gelegenheid worden gesteld om zelf (onderzoeks)vragen op te stellen en met elkaar betekenissen kunnen constru- eren. ‘Betekenisvol’ houdt volgens Drost (2012) ook in “dat een leerling steeds weet waarom iets aan de orde is, wat het belang is voor het eigen bestaan nu en in de toe- komst en in welk groter kader het staat. Leren wordt betekenisvol wanneer het verbon- den kan worden met het leven van de kinderen”.

3. Methode

De ‘checklist speerpunten Taallijn’ is in dit kleinschalige onderzoek ingezet als onder- zoeksinstrument. De checklist kent een driepuntsschaal: + (gaat goed, gebeurt regel- matig); +/- (gaat redelijk, gebeurt af en toe) en - (gaat niet goed, gebeurt slechts af en toe). Tweedejaarsstudenten hebben met behulp van deze checklist eenmalig de gelet- terdheidsactiviteiten in hun stageklassen in kaart gebracht.

4. Analyse

De resultaten van de 34 ingeleverde lijsten zijn verwerkt in een totaaloverzicht.

Vervolgens is gekeken naar onderdelen die hoog scoren op de - (gaat niet goed, gebeurt slechts af en toe). De belangrijkste uitkomsten:

• Bij het onderdeel ‘Mondelinge taal’ worden niet of nauwelijks gesprekken gehou- den in de kleine kring. Ook het vertellen van verhalen komt bijna niet voor.

(3)

• Bij het onderdeel ‘Woordenschat’ valt op dat kernwoorden niet geselecteerd wor- den op twee niveaus. Het controleren van woordbegrip wordt vaak achterwege gelaten.

• Bij het onderdeel ‘Beginnende geletterdheid’ worden de volgende activiteiten niet of nauwelijks gezien: kernwoorden verduidelijken (met thematafel, vertelkoffer), boek meerdere keren voorlezen, tijdens het voorlezen ruimte scheppen voor inbreng kinderen, boeken regelmatig in kleine groepjes voorlezen en bespreken, verhaalbegrip ontwikkelen, samen leervragen, verslag, brief, gedicht en dergelijke schrijven.

• Bij het onderdeel ‘Taal en kennis van de wereld’ is de inbreng van de kinderen zeer gering. Het bedenken van eigen leervragen komt bijna niet voor, waardoor ook het samen antwoorden op die leervragen zoeken in bijvoorbeeld informatieve boeken ontbreekt. Een relatie met de buitenwereld leggen door onderzoekjes buiten de school wordt ook nauwelijks gezien.

Vervolgens is gekeken naar de uitkomsten van het laatste PIRLS-onderzoek naar lees- vaardigheid dat in 2016 uitgevoerd is onder leerlingen van groep 6 (4de leerjaar in Vlaanderen).

De belangrijkste bevindingen:

• Een derde van de leerlingen geeft aan dat ze door de leerkracht niet gestimuleerd worden om te vertellen wat ze vinden van wat ze gelezen hebben. Dat is in over- eenstemming met wat leerkrachten aangeven: 30% moedigt nooit of slechts heel af en toe aan om teksten te bespreken.

• De helft van de leerkrachten biedt geen gelegenheid om de mening uit een tekst ter discussie te stellen.

• Zaken zoals het bepalen van het perspectief of de intentie van de schrijver komen nauwelijks aan de orde. Amper de helft van de leerkrachten laat leerlingen wat ze gelezen hebben vergelijken met andere dingen die ze gelezen hebben of vergelijken met hun eigen ervaringen.

• Er is een daling te zien t.o.v. PIRLS-2011 als het gaat om leerlingen laten uitleg- gen of onderbouwen wat ze van de tekst begrepen hebben, het met elkaar praten over wat ze gelezen hebben en het generaliseren of conclusies trekken naar aanlei- ding van wat ze gelezen hebben.

• Slechts een derde van de leerkrachten laat leerlingen minimaal 1 keer per week iets schrijven over of naar aanleiding van wat ze hebben gelezen.

• Een kwart van de leerlingen geeft aan dat ze wat ze van de leerkracht moeten lezen niet interessant vinden. Dat komt overeen met wat leerkrachten zelf rapporteren, namelijk 34% van de leerkrachten biedt nooit of soms leesmaterialen aan die over- eenkomen met de interesses van leerlingen.

2

(4)

Samenvattend: er zijn grote overeenkomsten tussen de geletterdheidspraktijken in de onder- en middenbouw (weinig betekenisvolle activiteiten naar aanleiding van het gelezene, de inhoud van teksten wordt niet of nauwelijks besproken en schrijven naar aanleiding van het gelezene gebeurt enkel sporadisch). Bovendien laat de inbreng van leerlingen te wensen over.

Tot slot blijkt uit de PIRLS-rapportage dat er een forse toename is van leerkrachten die aangeven dat hun lesgeven negatief beïnvloed wordt door ongeïnteresseerde leer- lingen. Het is dan ook belangrijk om in te zetten op het verhogen van betrokkenheid en leesplezier en vooral op meer inbreng van leerlingen. Dat blijkt ook uit de aanbe- velingen die de studenten hebben gegeven naar aanleiding van hun observaties aan de hand van de ‘checklist Taallijn’, te weten:

• meer in kleine kring werken;

• kinderen meer zelf laten vertellen;

• na het voorlezen het boek bespreken en verhaalbegripverhogende activiteiten orga- niseren;

• betekenisvolle schrijfactiviteiten aanbieden zoals samen brieven, verhalen, gedich- ten schrijven;

• lijstjes maken en een schrijfhoek inrichten;

• meer aspecten van een woord behandelen (niet alleen ‘betekenis’, maar ook ‘klank’,

‘gerelateerde woorden’ en ‘situationeel gebruik’).

5. De opleidingspraktijk

Het is algemeen bekend dat de attitude van de leerkracht ten opzichte van lezen bepa- lend is voor de manier waarop activiteiten rondom lezen ondernomen worden. Heel veel leerkrachten zijn zelf geen lezers en hebben weinig ervaring met of ervaren onze- kerheid over hun onderwijs in begrijpend lezen. Wat studenten zien in de praktijk wordt veelal voor hen de norm. Studenten zien geletterdheidsactiviteiten die betrok- kenheid en leesplezier bevorderen niet of nauwelijks in de onderbouw of in de mid- denbouw. Als opleiders van toekomstige leerkrachten moeten we daar iets mee. We denken dat wanneer er al in de onderbouw ingezet wordt op betekenisvolle activitei- ten de effecten op de langere termijn wellicht wel leiden tot andere uitkomsten in het PIRLS-onderzoek.

De vraag is nu hoe? We weten dat één van de succesfactoren voor leesplezier een leer- kracht is die zelf leest en leerlingen kan enthousiasmeren. Maar we krijgen studenten binnen die zonder blikken of blozen zeggen dat ze niet van lezen houden. Ergens wel begrijpelijk: vaak was het leesonderwijs dat ze hebben genoten niet erg motiverend.

We bieden geletterdheidsactiviteiten aan, onderzoeksliteratuur, voorbeelden van good practice, maar misschien moeten we veel confronterender zijn naar studenten toe. Over

(5)

de mogelijkheden in de opleidingspraktijk willen we graag met de toehoorders in gesprek.

Referenties

Drost, H. (2012). Onderzoekend en betekenisvol leren in de bovenbouw van het basison- derwijs. Zwolle: Christelijke Hogeschool Windesheim.

Gubbels, J., A. Netten & L. Verhoeven (2017). Vijftien jaar leesprestaties in Nederland:

PIRLS- 2016. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.

Oosterloo, A. (2015). Over boeken gesproken. Amsterdam: Stichting Lezen.

Sijtstra, J., C. Aarnoutse & L. Verhoeven (1999). Taalontwikkeling van nul tot twaalf.

Raamplan deel 2. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.

Van Elsäcker, W., A. van der Beek, J. Hillen & S. Peeters (2013). De Taallijn.

Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2. Nijmegen: Expertisecentrum Nederlands.

Ronde 7

Wies Boschma

Hogeschool NHL, Stenden / Pabo De Eekhorst, Assen Contact: wies.boschma@stenden.com

Geïntegreerd taalonderwijs aan de hand van eigen teksten.

Over de mogelijkheden om de autonomie van toekomstige leerkrachten te versterken

1. Inleiding

‘Heel veel anders [is / moet / kan / wordt / hoeft] het niet’. Het taalonderwijs in de basisschool gaat veelal aan de hand van methodes. Iedere dag pakken kinderen hun taalboek uit het vak en maken ze, na een instructie van de leerkracht, een aantal oefe- ningen in hun (werk)schrift. In het taalboek staat meestal precies wat de kinderen moeten doen en het vraagt weinig discussie, denkwerk en eigen input. De meeste taal- methodes zijn gebaseerd op de kerndoelen en in een tabel wordt er precies aangegeven aan welk (sub)doel er per taalles gewerkt wordt. Zo zijn de kerndoelen gedekt, is de inspectie tevreden en mogen de kinderen veertig weken per jaar iedere dag aan taal

2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Namibian arid and semiarid rangeland managers largely rely on the classical rangeland succession model based on Clements (1928) to explain changes in the composition of the

33 Stoker (2012: 5-24) describes four types of transcendence, namely immanent transcendence – where the absolute (God) and the human being are directly connected and the absolute

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

(ondersoorten zijn er zeven eerder beschreven uit het klassieke Danien van Denemarken, terwijl er twee slechts geringe verschillen. op het

Vooral de beide met flu oreac entiebuizej belichte groepen vertoonden een donkergroen« bladklcur... So bedroeg de

verspeend en opgepot en op 5 maart volgens plattegrond uitgeplant in kas 28 Al vrij kort na het uitplanten bleek de grond, in deze kas besmet te zijn met fusarium zodat er

Bij de voorbereiding en de afwerking is er rekening mee gehouden dat met dezelfde trekker waarmee de machine wordt aangedreven ook de aan- en afvoer van kisten geschiedt

heden om de eigen toegankelijkheidsstrategie te verantwoorden. Verwacht wordt dat het oplossen van deze knelpunten in combinatie met een meer ontspannen houden betreffende