Allochtonen: een job voor het leven of een job voor even?
16 December 2005
Al jaren stuurt Europa het werkgelegenheidsbeleid naar de doelstelling van zeventig werkenden per honderd inwoners op arbeidsleeftijd, de befaamde 70%-norm. Momenteel telt Vlaanderen 65 werkenden op de honderd inwoners (dit is de werkzaamheidsgraad). Maar lang niet alle bevolkingsgroepen tellen zoveel werkenden in hun geledingen. Het is genoegzaam bekend dat de arbeidsmarktsituatie voor bepaalde allochtone medeburgers dramatisch is.
In de eerste plaats hebben allochtonen een beduidend lagere werkzaamheidsgraad dan autochtonen, dat is al vaker vastgesteld. Maar nieuwe gegevens tonen bovendien aan dat àls allochtonen een loontrekkende job hebben, ze minder goed in staat zijn om die gunstige
arbeidsmarktpositie te bestendigen. In die zin zijn allochtonen op dubbele wijze achtergesteld op de Vlaamse arbeidsmarkt.
Tabel 1 maakt duidelijk dat autochtonen de beste positie bekleden met een werkzaamheidsgraad van 64,8%. Enkel de EU-burgers kunnen de autochtonen bijna evenaren, maar ze stranden op een iets lager aandeel werkenden (60,7%). De nieuwe Belgen – een bonte mengeling van genaturaliseerden met een vreemde herkomst – bekleden een middenpositie (51,7%), gevolgd door de ‘andere’ niet-EU-burgers (waaronder voornamelijk Afrikanen en Aziaten, 42,9%). Van de Turken en Marokkanen ten slotte heeft nauwelijks 29,2% een job.
Het Administratief databestand allochtonen op de arbeidsmarkt, aangemaakt op basis van het Datawarehouse Arbeidsmarkt bij de KSZ, laat toe om veranderingen van arbeidsmarktpositie te bekijken. Bovendien kunnen de nieuwe Belgen verder opgedeeld worden naar de nationaliteit van oorsprong. Tabel 2 geeft weer welk aandeel van de personen die op het einde van het tweede kwartaal 1998 een loontrekkende job hadden, ook in de twaalf daaropvolgende kwartalen (tot en met het tweede kwartaal van 2001) telkens loontrekkend waren. Het gaat dus om
loontrekkenden die tussen het tweede kwartaal van 1998 en 2001 ononderbroken loontrekkend blijven. Personen die in een van de kwartalen werkloos of niet-beroepsactief zijn geweest vallen buiten deze definitie.
Voor de totale bevolking geldt dat ongeveer acht op de tien loontrekkenden zijn of haar gunstige arbeidsmarktpositie kan behouden gedurende de twaalf beschouwde kwartalen, met een iets hoger aandeel bij de mannen dan bij de vrouwen. Beschouwen we eerst de nieuwe Belgen dan zien we dat enkel de personen met een Europese herkomst kunnen dit gemiddelde evenaren. De genaturaliseerden uit Marokko, Turkije of de
‘andere’ landen doen het minder goed, zowel bij de mannen als bij de vrouwen.
Kijken we naar de vreemdelingen (de niet-genaturaliseerden) dan valt op dat alle groepen minder goed in staat zijn dan gemiddeld om gedurende de twaalf kwartalen ononderbroken loontrekkend te blijven. Vreemdelingen slagen er minder goed in dan nieuwe Belgen om een
loontrekkende positie te bestendigen. Opnieuw zien we dat personen uit Europa het gemiddelde nog enigszins benaderen, maar bij de Marokkanen, Turken en ‘andere’ landen is de kloof met het gemiddelde groot. Bovendien zien we dat vrouwelijke vreemdelingen het minst in staat zijn om loontrekkend te blijven, met als uitschieter de Turkse vrouwen (27%). Bij alle personen met een vreemde herkomst zien we dat de kloof tussen mannen en vrouwen groter is dan in de totale bevolking.
Meer analyses over de situatie van allochtonen op de arbeidsmarkt en in het onderwijs vindt u in deel 2 van het Jaarboek over de arbeidsmarkt in Vlaanderen, editie 2005, van het Steunpunt WAV en in het WAV-rapport 'De etnostratificatie op de Vlaamse arbeidsmarkt'.
© Steunpunt WSE - Parkstraat 45 bus 5303 - 3000 Leuven
T: +32 (0)16 32 32 39 | F: +32 (0)16 32 32 40 | steunpuntwse@econ.kuleuven.be Creatie: Kunstmaan - Smartlounge