• No results found

Gezinsfunctioneren en opvoedstress in relatie tot kindermishandeling : dossieronderzoek naar kindermishandeling onder kinderen bij MOC ‘t Kabouterhuis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Gezinsfunctioneren en opvoedstress in relatie tot kindermishandeling : dossieronderzoek naar kindermishandeling onder kinderen bij MOC ‘t Kabouterhuis"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Gezinsfunctioneren en Opvoedstress in relatie tot

Kindermishandeling

Dossieronderzoek naar kindermishandeling onder kinderen bij MOC ‘t Kabouterhuis

Masterthese Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Naam student: Cindy Bootsman

Studentnummer: 10673318

Begeleidster Extern: Dr. Frederike Scheper

Begeleidster UvA: Dr. Daniëlle van der Giessen

Tweede beoordelaar:Dr. Mirjana Majdandzic

E-mailadres: cindy.bootsman@student.uva.nl

(2)

Abstract

Purpose: The purpose of this cross-sectional research is to explore the relation between family functioning and the incidence and severity of child maltreatment, as well as the

moderation of parenting stress on this relation. The existing literature shows gaps in this area. Method: This study includes 215 participants. The research was held in MOC ‘t

Kabouterhuis using dossier analyses via the Maltreatment Classification System (MCS). The questionnaire Gezinsfunctioneren en Opvoeding (VG&O) was completed by the attending parents. The subscales, used for this study, are focussing on family functioning (divided in partner relation, parents’ youth experience, parenting, basic care and social network) and parenting stress. Results: A better youth experience of parents in interaction with less parenting stress is significant related to the severity of child maltreatment. This is a strange result that goes against the expectations. The controlling variable ‘family situation’ shows that another family situation than two biological parents in all cases is an important predictor of the incidence and severity of child maltreatment. Conclusion: The family situation is showing a significant relation with the incidence and severity of child maltreatment in contrast to family functioning and parenting stress. More research is needed to verify these results.

Keywords: Child maltreatment, family functioning, partner relation, parents’ youth experience, parenting, basic care, social network, parenting stress.

(3)

Samenvatting

Doel: Het doel van de huidige cross-sectionele studie is om de relatie te onderzoeken tussen het gezinsfunctioneren en de aanwezigheid en de ernst van kindermishandeling en de moderatie van opvoedstress op deze relatie. Er zijn in dit gebied hiaten in de bestaande literatuur. Methode: De huidige studie bevat 215 deelnemers. Binnen MOC ’t Kabouterhuis is het onderzoek gedaan door middel van dossieranalyse volgens het Maltreatment

Classification System (MCS). Daarnaast is bij deelnemende ouders de Vragenlijst Gezinsfunctioneren en Opvoeding (VG&O) afgenomen. De subschalen gericht op het

gezinsfunctioneren (onderverdeeld in de subschalen partnerrelatie, jeugdbeleving, opvoeding, basiszorg en sociale contacten) en opvoedstress worden in de huidige studie gebruikt.

Resultaten: Een betere jeugdbeleving van ouders in interactie met minder opvoedstress is significant gerelateerd aan de ernst van kindermishandeling, wat een vreemd resultaat is die tegen de verwachtingen ingaat. De controlevariabele ‘gezinssituatie’ wijst uit dat een andere gezinssituatie dan twee biologische ouders in alle gevallen een belangrijke voorspeller is van zowel de aanwezigheid als de ernst van kindermishandeling. Conclusie: De gezinssituatie laat volgens de huidige studie een significante relatie zien met de aanwezigheid en de ernst van kindermishandeling in tegenstelling tot het gezinsfunctioneren en opvoedstress. Meer onderzoek is noodzakelijk om deze resultaten te verifiëren.

Kernwoorden: Kindermishandeling, gezinsfunctioneren, partnerrelatie, jeugdbeleving, opvoeding, basiszorg, sociale contacten, opvoedstress.

(4)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 5

1.2 Theoretisch kader ... 7

1.2.1 Gezinsfunctioneren en kindermishandeling.. ... 7

1.2.2 Jeugdbeleving van ouders. ... 8

1.2.3 Partnerrelatie. ... 8 1.2.4 Sociale contacten. ... 9 1.2.5 Opvoeding. ... 9 1.2.6 Basiszorg. ... 10 1.3 Opvoedstress en kindermishandeling ... 11 1.4 Onderzoeksvragen en hypotheses ... 12 2. Methode ... 14 2.1 Deelnemers ... 14 2.2 Onderzoeksdesign en procedure ... 15 2.3 Materialen ... 15

2.3.1 Vragenlijst Gezinsfunctioneren en Opvoeding. ... 15

2.3.2 Maltreatment Classification System. ... 16

2.4 Power analyse ... 17

2.5 Data analyse ... 18

3. Resultaten ... 19

3.1 Beschrijvende statistiek ... 19

3.2 Statistische analyse ... 19

3.2.1 Aanwezigheid van kindermishandeling. ... 20

3.2.2 Ernst van kindermishandeling. ... 24

4. Discussie ... 25

4.1 Sterke en zwakke punten van de huidige studie ... 30

4.2 Aanbevelingen toekomstig onderzoek... 31

4.3 Conclusie ... 32

Literatuurlijst ... 33

5. Bijlagen ... 38

(5)

1. Inleiding 1.1 Kindermishandeling

Jaarlijks wordt rond 3,4% van de kinderen slachtoffer van kindermishandeling in Nederland (Alink et al., 2011). In 2010 zijn er naar schatting 118.836 kinderen in aanraking gekomen met een vorm van kindermishandeling. De meest voorkomende vormen van

kindermishandeling zijn lichamelijke verwaarlozing en emotionele mishandeling (Alink et al., 2011; Ince, 2008). In het merendeel van de gevallen is er echter sprake van een combinatie van meerdere vormen van kindermishandeling (Alink et al., 2011; van de Putte, Lukkassen, Russel, & Teeuw, 2013). Ongeacht de vorm van kindermishandeling, zijn ouders in bijna 88% van de gevallen de dader van kindermishandeling (van IJzendoorn, 2007). Uit de statistieken blijkt dat hoe jonger het kind is, hoe hoger het percentage van kindermishandeling is (van der Ploeg, 2013). Dit kan worden verklaard doordat relatief jongere kinderen in grote mate afhankelijk zijn van hun ouders. Onder de kinderen die worden mishandeld, is 41,3% tussen nul en drie jaar, 35,8% tussen vier en elf jaar en 22,9% in de leeftijd van twaalf tot zeventien jaar (Alink et al., 2011).

Naast dat kindermishandeling relatief het meeste voorkomt bij jongere kinderen, is ook de kans op herhaling sterker naarmate het kind jonger is bij de aanvang van de mishandeling (van der Ploeg, 2013). Kindermishandeling kan daarbij vaker voorkomen bij kinderen met gedrags- of ontwikkelingsproblematiek (Stith et al., 2009). Verder blijken onder andere de gezinssituatie, het gezinsfunctioneren, opvoedstress en de etniciteit risicofactoren te zijn voor kindermishandeling (Taylor, Guterman, Lee, & Rathouz., 2009; Barnett & Cicchetti, 1993; Hussey, Chang, Kotch, 2006; Petersen et al., 2014; Alink et al., 2011; Paavilainen, Astedt-Kurki, Paunonen-Ilmonen, & Laippala, 2001). Zo blijkt kindermishandeling, in dit geval verwaarlozing, vaker voor te komen bij hoge opvoedstress van ouders (Stith et al., 2009). Ook blijkt kindermishandeling vaker voor te komen als er sprake is van een zwakke stabiliteit en veiligheid, weinig wederkerigheid in het gezinsfunctioneren (Paavilainen et al., 2001),

eenoudergezinnen en allochtone gezinnen (Alink et al., 2011). Kindermishandeling vormt een belangrijke bron van stress bij kinderen die ingrijpende gevolgen met zich mee kan brengen waar kinderen in hun verdere ontwikkeling nog veel hinder van kunnen ondervinden (van der Ploeg, 2013). De gevolgen van kindermishandeling zijn afhankelijk van meerdere factoren zoals de aard, ernst en frequentie van de mishandeling en de ontwikkelingsfase van het kind (van der Ploeg, 2013) en daarom kunnen de gevolgen voor ieder kind anders zijn. De meest voorkomende gevolgen van kindermishandeling bij kinderen tussen nul en acht jaar zijn

(6)

symptomen van depressie, posttraumatische stress, externaliserende gedragsproblemen en angst (English et al., 2005). Om kindermishandeling en haar gevolgen te kunnen voorkomen, is het belangrijk om de risicofactoren beter te leren begrijpen.

Met het oog op de preventie van kindermishandeling, worden de risicofactoren waar invloed op uitgeoefend kan worden nader toegelicht: het gezinsfunctioneren en de

opvoedstress. Kindermishandeling blijkt een sterke indicator te zijn voor het huidige

gezinsfunctioneren en welzijn binnen het gezin (MacKenzie, Kotch, Lee, Ausberger, & Hutto, 2011). In gezinnen waar kindermishandeling plaatsvindt, is vaak sprake van

multi-problematiek waaronder stress, psychische problemen, een zwak sociaal netwerk en

huwelijksproblemen (Paavilainen et al., 2001). Deze vormen van problematiek vallen binnen het gezinsfunctioneren en zijn risicofactoren voor kindermishandeling (Paavilainen & Astedt-Kurki, 2003; Rooijen, Bartelink, & Berg, 2013). Bovendien werken de risicofactoren voor kindermishandeling cumulatief: de aanwezigheid van diverse risicofactoren versterken elkaar (Paavilainen et al., 2003).Onderzoek wijst dan ook uit dat wanneer ouders hun kind

mishandelen, het gewicht van de risicofactoren op dat moment groter is dan het vermogen van ouders om met deze risicofactoren om te kunnen gaan (Mackenzie et al., 2011). Mishandeling van het jonge kind geeft dus naast een beeld over de omvang van risicofactoren binnen een gezin, ofwel het gezinsfunctioneren, ook een beeld over de capaciteit van het gezin om met de stressoren in de opvoeding, ofwel de opvoedstress, om te gaan (MacKenzie et al., 2011). Opvoedstress is geassocieerd met een minder goed opvoedvermogen, lagere niveaus van ontwikkelingscompetentie van het kind en verstoorde familiesystemen (Crnic & Low, 1995). De mate waarin ouders opvoedstress ervaren, kan dus belangrijke implicaties kan hebben voor het gezinsfunctioneren (Cooper & McLanahan, 2009). Hieruit blijkt dat zowel het

gezinsfunctioneren als opvoedstress invloed kunnen hebben op kindermishandeling (MacKenzie et al., 2011; Mash et al., 1983).

In de huidige studie wordt de relatie tussen het gezinsfunctioneren, opvoedstress en kindermishandeling onderzocht. Verschillende factoren van het gezinsfunctioneren en opvoedstress (Taylor et al., 2009; Mash et al., 1983) blijken beide geassocieerd te zijn met kindermishandeling (Taylor et al., 2009; Barnett & Cicchetti, 1993; Hussey et al., 2006; Petersen et al., 2014). Omdat opvoedstress implicaties kan hebben voor het

gezinsfunctioneren, wordt ook onderzocht wat de rol van opvoedstress kan zijn op de relatie tussen het gezinsfunctioneren en kindermishandeling. Aangezien relatief veel jonge kinderen slachtoffer worden van kindermishandeling (Alink et al., 2011) en kindermishandeling in

(7)

klinische groepen vaker voorkomt (Stith et al., 2009), richt de huidige studie zich op kindermishandeling van het jonge kind (nul tot acht jaar) in een klinische populatie. Omdat verschillende vormen van kindermishandeling vaak samen voorkomen (Alink et al., 2011; van de Putte et al., 2013), wat onderzoek naar losstaande vormen bemoeilijkt, richt de huidige studie zich op kindermishandeling in brede zin. Er wordt hierbij geen onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van kindermishandeling maar onderscheid in aanwezigheid of afwezigheid van kindermishandeling.

1.2 Theoretisch kader

1.2.1 Gezinsfunctioneren en kindermishandeling. In de literatuur wordt het

gezinsfunctioneren in verschillende onderzoeken op diverse manieren gedefinieerd (Wallio, 2009; Gaudin, Polansky, Kilpatrick, & Shilton, 1996; Vermulst et al., 2011). Dit bemoeilijkt het interpreteren van diverse onderzoeksresultaten op dit gebied. In de huidige studie wordt de term ‘gezinsfunctioneren’ gehanteerd volgens Vermulst en collega’s (2011). Deze term is gebaseerd op de kenmerken van het gezinsfunctioneren die relatief het meest worden ervaren door multi-probleemgezinnen (Vermulst, Kroes, de Meijer, van Leeuwen & Veerman, 2011). Met multi-probleemgezinnen worden gezinnen bedoeld die diverse grote problemen ervaren en hier met eigen kracht niet uit kunnen komen. Onderzoek wijst uit dat kinderen die

opgroeien in een gezin met een opeenstapeling van risicofactoren, een groter risico lopen op kindermishandeling dan kinderen in families waarvan hier geen sprake is (Petersen, 2014). Rond 40% van de mishandelde kinderen komt dan ook uit een multi-probleemgezin (Bleeker, Vet, Haumann, van Wijk, & Gemke, 2005).

Omdat de ouders zeer vaak de dader van kindermishandeling zijn, wordt in de huidige studie de nadruk bij de term ‘gezinsfunctioneren’ gelegd op het functioneren van de ouders in plaats van het functioneren van het kind of het gezin als geheel (Vermulst et al., 2011). De huidige studie schaart diverse aspecten onder het gezinsfunctioneren, namelijk: de

jeugdbeleving van ouders, partnerrelatie, opvoeding, basiszorg en sociale contacten (Vermulst et al., 2011). Binnen gezinnen kunnen verschillende gezinsdomeinen worden onderscheiden die zijn gerelateerd aan kindermishandeling. Hieronder vallen kind-kenmerken (o.a. een gediagnosticeerde leer- en/of gedragsstoornis), ouder-kenmerken (o.a. een zwakke relatie met eigen ouders), ouder-kind interactie (o.a. stress over de opvoeding) en familiekenmerken (o.a. tevredenheid over de partnerrelatie) (Stith et al., 2009). In de volgende alinea’s worden de aspecten van het gezinsfunctioneren die vooral zijn gericht op de ouderkenmerken nader toegelicht en wordt de relatie tussen deze aspecten en kindermishandeling beschreven.

(8)

1.2.2 Jeugdbeleving van ouders. Onder de jeugdbeleving van ouders wordt onder andere de mate van plezier waarmee ouders terugkijken op hun eigen jeugd en de relatie met hun ouders verstaan (Vermulst et al., 2011). Bestaand onderzoek richt zich voornamelijk op ouders die gedurende hun jeugd zijn mishandeld (Petersen et al., 2014; Thornberry, Knight, & Lovegrove, 2012; Stith et al., 2009; Ronan, Canoy, & Burke, 2009; van IJzendoorn, 2007), wat een onderdeel vormt van jeugdbeleving. Zo blijkt uit onderzoek dat als ouders negatieve gebeurtenissen hebben meegemaakt in hun jeugd, zoals mishandeling of huiselijk geweld, zij een groter risico lopen om hun eigen kind te mishandelen (Ronan et al., 2009). Een

geschiedenis van mishandeling bij ouders blijkt één van de risicofactoren met het meeste empirische bewijs voor het mishandelen van hun eigen kinderen (Petersen et al., 2014; Thornberry, et al., 2012; Stith et al., 2009). De gehechtheidstheorie biedt een mogelijke verklaring voor het gegeven dat een groot aantal ouders dat is mishandeld, zelf ook vervalt in het patroon van kindermishandeling (Lambermom & van IJzendoorn, 1991). Deze theorie gaat er namelijk vanuit dat ieder kind een gehechtheidsfiguur nodig heeft dat hem beschermt en verzorgt (Bowlby, 1969). Wanneer er sprake is van kindermishandeling, betekent dit vaak dat zich een onveilige situatie voordoet. Meer dan 80% van de mishandelde kinderen zijn niet veilig gehecht (Carlson, Cicchetti, Barnett, Braunwald, 1989). Wanneer een ouder niet veilig is gehecht, kan dit een negatieve invloed hebben op het opvoeden van de eigen kinderen (Hesse, 2008). Uit de huidige literatuur blijkt dat er een relatie tussen een geschiedenis van kindermishandeling van de ouders en kindermishandeling bestaat. Er is echter nog geen literatuur die de jeugdbeleving van de ouders zoals geformuleerd is door Vermulst en

collega’s (2011) in het onderzoek naar kindermishandeling betrekt en daarom wordt dit in de huidige studie onderzocht.

1.2.3 Partnerrelatie. De partnerrelatie omvat de mate van tevredenheid over de partner zelf (bijvoorbeeld met betrekking tot waardering en steun), de relatie, en de manier hoe ouders de opvoeding vormgeven (Vermulst et al., 2011). In gezinnen waar sprake is van mishandeling, is de partnerrelatie vaak instabiel of sterk wisselend (Paavilainen, et al., 2003). Huwelijksproblemen kunnen dan ook een risicofactor vormen voor kindermishandeling (Lambermom & van IJzendoorn, 1991). Als er sprake is van een problematische

partnerrelatie, dan hebben ouders namelijk minder aandacht voor hun kinderen (Erel & Burman, 1995). Er is dan minder betrokkenheid tussen de gezinsleden en een gebrek aan wederzijdse ondersteuning (Restifo & Bögels, 2009). Dit komt vooral voor in verwaarlozende gezinnen (Mutsaers, 2008). Ook wanneer moeders geweld meemaken in hun partnerrelatie,

(9)

blijkt dit gerelateerd te zijn aan een groter risico voor kindermishandeling. Deze moeders uiten vaker en meer agressie tegen hun kinderen. Daarbij hebben zij een hoger risico om hun kinderen te slaan en ten minste één incident van verwaarlozing te laten zien richting het kind (Taylor et al., 2009). Een ondersteunende partnerrelatie is daarentegen een beschermende factor voor kindermishandeling (Lambermom & van IJzendoorn, 1991). Een positieve partnerrelatie is immers een grote ondersteuning om competent te kunnen opvoeden (Belsky, 1981). Onder bepaalde condities speelt de partnerrelatie een minder invloedrijke rol dan hierboven wordt geschetst. Zo is dit bijvoorbeeld het geval bij alleenstaand ouderschap, waarin sociale netwerken heel goed kunnen dienen als voornaamste bron van steun (Belsky & Vondra, 1981). De partnerrelatie kan dus als een beschermende factor fungeren, maar ook als risicofactor. Een verstoorde partnerrelatie kan namelijk een risicofactor zijn voor

verwaarlozing (Lambermom et al., 1991; Taylor et al., 2009) en voor agressie in de opvoeding, dat wellicht kan uitmonden in lichamelijke mishandeling (Barnett & Cicchetti, 1993). Omdat er in de literatuur minder bekend is over de relatie tussen de partnerrelatie en kindermishandeling in brede zin, richt de huidige studie zich hierop.

1.2.4 Sociale contacten. Sociale contacten zijn gedefinieerd als de mate waarin de ouder contact heeft met familie, vrienden, collega’s of buren en of de ouder bij hen terecht kan voor steun als dit nodig is (Vermulst et al., 2011). Voor gezinsleden binnen gezinnen waar kindermishandeling plaatsvindt, kunnen deze sociale contacten worden gezien als buitenstaanders die zich proberen te mengen in hun zaken en hun familiesituatie niet kunnen begrijpen (Paavilainen et al., 2003). De relaties die er zijn, zijn daarom vaak negatief of onverschillig van aard. Sociale contacten zijn hierdoor vaak schaars. Praktische en emotionele steun uit de omgeving zal dus ook zo minimaal zijn waardoor ouders dit niet als

ondersteunend ervaren, of deze steun ontbreekt geheel (Mutsaers, 2008). Sociale isolatie is dan ook een belangrijk kenmerk (van de Putte et al., 2013) en een risicofactor van

kindermishandeling (Paavilainen et al., 2003; Mutsaers, 2008). Uit onderzoek van Kotch en collega’s (1997) blijkt ook dat sociale steun een significante voorspeller is van

kindermishandeling op twee of drie jarige leeftijd. Uit deze studie bleek dat als er sprake was van zwakke sociale steun, 50% van de populatie een hoger risico op kindermishandeling had (Kotch, et al., 1997). In de huidige studie wordt de relatie tussen dit sociale aspect uit het gezinsfunctioneren en kindermishandeling ter verificatie onderzocht.

1.2.5 Opvoeding. Opvoeding omvat de mate waarin de ouder in staat is een prettige sfeer te creëren met voldoende ruimte en aandacht voor het kind, de mate waarin de ouder

(10)

goed gedrag van het kind beloont en in hoeverre de regels in de opvoeding op flexibele wijze kunnen worden toegepast indien nodig (Vermulst et al., 2011). Berger en collega’s (2004b) beschrijven verschillende ouderkenmerken van mishandelende ouders. Ouders die hun kind mishandelen neigen er bijvoorbeeld naar het gedrag en het karakter van hun kind op een negatieve wijze te interpreteren. Zij hebben moeite zich in te leven in het kind en kunnen onrealistisch hoge verwachtingen hebben van hun kind (Berger, Berge, & Geurts, 2004; van de Putte et al., 2013). Daarbij beschikken mishandelende ouders vaak over weinig technieken voor positieve disciplinering, zoals het gewenste gedrag benoemen, het kind uitleg geven en prijzen en belonen. Verder hebben zij vaak ook meer moeite om op een actieve manier in te spelen op de emotionele behoeften van het kind (Berger et al., 2004), wat een signaal kan zijn voor emotionele mishandeling (Barnett & Cicchetti, 1993). De meta-analyse van Wilson, Rack, Shi en Norris (2008) wijst door middel van observaties uit dat mishandelende ouders wezenlijk meer aversief gedrag vertonen dan niet-mishandelende ouders. Naast de kenmerken van mishandelende ouders, speelt de stijl van opvoeden ook een essentiële rol in relatie tot de ontwikkeling van het kind (Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Een opvoedingsstijl waarbij autoritaire controle in de opvoeding wordt gehanteerd, is een strenge opvoedingsstijl die gepaard gaat met onder andere (dreiging van) fysieke straf. Deze opvoedingsstijl is geassocieerd met een negatieve ontwikkeling van het kind (Wissink et al., 2006). Een authoritatieve opvoedingsstijl waarbij regels worden gesteld en worden uitgelegd aan kinderen is daarentegen vaker geassocieerd met een positieve ontwikkeling van kinderen (Wissink et al., 2006). Een effectieve opvoeding blijkt een buffer te kunnen vormen tegen de negatieve invloed van omgevingsfactoren, terwijl een dysfunctionele opvoeding een negatieve invloed van omgevingsfactoren juist kan uitlokken of versterken (Colpin, Soenens, &

Goossens, 2013). Ouders vervullen dus een zeer belangrijke rol in de ontwikkeling en in het gedrag van kinderen (Vermulst et al., 2011). Ondanks dat logischerwijs wordt verwacht dat manier van opvoeden is gerelateerd aan kindermishandeling, is dit in de literatuur niet beschreven. De huidige studie onderzoekt daarom de relatie tussen opvoeding en kindermishandeling.

1.2.6 Basiszorg. Onder basiszorg wordt verstaan in hoeverre de ouder in staat is het huishouden, de financiën en de contacten met school te onderhouden en de dagelijkse zorg te kunnen bieden aan een kind (Vermulst et al., 2011). Onvoldoende voedsel, kleding, hygiëne, medische zorg en toezicht en een slechte woonsituatie kunnen een directe bedreiging vormen voor de veiligheid van het kind. Onvoldoende basiszorg is hiermee een risicofactor voor

(11)

kindermishandeling (van de Putte et al., 2013). Een gebrek aan basisbehoefte (GAB) is daarbij ook één van de signalen van lichamelijke verwaarlozing (Barnett & Cicchetti, 1993). Lichamelijke verwaarlozing wordt beschreven als het niet bieden van dagelijkse basiszorg aan het kind zoals hygiëne en voorzien in voedsel en kleding (Barnett & Cicchetti, 1993; Hussey et al., 2006). Dit omvat echter slechts een deel van basiszorg zoals in de huidige studie omschreven. De huidige studie richt zich daarom op de term basiszorg omschreven volgens Vermulst en collega’s (2011) in relatie tot kindermishandeling.

1.3 Opvoedstress en kindermishandeling

De term opvoedstress is een breed begrip en richt zich in de huidige studie voornamelijk op de individuele ouderkenmerken in relatie tot de opvoeding en de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Dit is vergelijkbaar met de term opvoedstress die wordt gehanteerd in andere studies (Taylor et al., 2009; Mash et al., 1983). De literatuur vertoont tegenstrijdigheid met betrekking tot de relatie tussen opvoedstress en kindermishandeling. Enerzijds blijkt uit onderzoek van Taylor en collega’s (2009) dat hogere niveaus van opvoedstress zijn geassocieerd met een verhoogd risico op het mishandelen van kinderen op voorschoolse leeftijd. Ook de studie van Mash en collega’s (1983) relateert een hoog niveau van

opvoedstress aan kindermishandeling. Mishandelende moeders rapporteren in dit onderzoek namelijk hogere niveaus van stress in relatie tot niet-mishandelende moeders (Mash et al., 1983). Een eventuele relatie zou kunnen worden verklaard doordat problemen zoals

werkloosheid en armoede de stress in de opvoeding laten oplopen, wat kan bijdragen aan het ontstaan en het in standhouden van kindermishandeling (Mutsaers, 2008). Anderzijds

suggereert het model van Abidin (1992) daarentegen dat er geen simpele positieve lineaire relatie tussen opvoedstress en dysfunctioneel ouderschap die kan leiden tot

kindermishandeling. Naast dat lage niveaus van opvoedstress volgens dit model namelijk zijn geassocieerd met goed functionerend ouderschap, zijn deze ook geassocieerd met

dysfunctioneel ouderschap door een lage mate van betrokkenheid en alertheid van ouders (Abidin, 1992).

Naast deze omstreden associatie, blijken opvoedstress en het gezinsfunctioneren ook geassocieerd te zijn. Zo is een hoog niveau van opvoedstress geassocieerd met aspecten van het gezinsfunctioneren, waaronder een minder goede partnerrelatie (Belsky, Lang & Rovine, 1985), een minder optimaal opvoedvermogen en verstoorde familiesystemen (Crnic & Low, 1995). Aangezien opvoedstress belangrijke implicaties kan hebben voor het

(12)

relatie tussen het gezinsfunctioneren en kindermishandeling. Uit onderzoek van Kotch en collega’s (1997) blijkt dat weinig sociale steun, wat een deelaspect van het gezinsfunctioneren is, een risicofactor is voor kindermishandeling bij kinderen in de leeftijd tussen twee en drie jaar. Het risico is echter hoger voor de ouders met eveneens een hoog stressniveau (Kotch et al., 1997). Hieruit blijkt dat opvoedstress het risico op kindermishandeling kan vergroten. Of, en in hoeverre dit geldt voor de overige aspecten van het gezinsfunctioneren en de

leeftijdscategorie tussen nul en acht jaar is echter in de literatuur weinig over beschreven. Daarom wordt in de huidige studie ook de bijdrage van opvoedstress op deze relatie onderzocht. Om deze relatie te kunnen onderzoeken, wordt eerst de enkelvoudige relatie tussen het gezinsfunctioneren en kindermishandeling en tussen opvoedstress en

kindermishandeling onderzocht.

1.4 Onderzoeksvragen en hypotheses

Kindermishandeling wordt in het meeste onderzoek gewoonlijk onderzocht als dichotome variabele (kindermishandeling is aanwezig of afwezig) (Hernandez, Arntz, Gaviria, Labad, & Gutiérrez-Zotes, 2012). Het is echter interessant om ook de ernst van kindermishandeling te onderzoeken. Als er sprake is van een ernstigere mate van

kindermishandeling kan dit namelijk samenhangen met de gevolgen bij het kind (van der Ploeg, 2013) zoals grotere trauma-symptomen bij kinderen (Clemmons, Walsh, DiLillo, Messman-Moore, 2007). Onderzoek naar de ernst van kindermishandeling biedt klinische relevantie doordat deze ernstigere gevolgen wellicht kunnen worden beperkt als er meer inzicht ontstaat in de rol van het gezinsfunctioneren en opvoedstress zodat de signalering hiervan kan verbeteren (Petersen, Joseph & Feit, 2014). De huidige studie richt zich daarom op factoren in het gezinsfunctioneren en opvoedstress in relatie tot zowel de aanwezigheid als de ernst van kindermishandeling.

Omdat de ouder de schakel is tussen de stressvolle omstandigheden en de

daadwerkelijke stap naar kindermishandeling (Berger et al., 2004), is het van belang om de specifieke ouderfactoren in het gezinsfunctioneren en opvoedstress te onderzoeken in relatie tot kindermishandeling. De centrale vraagstelling die hieruit voortvloeit luidt: In welke mate is het gezinsfunctioneren gerelateerd aan (de ernst van) kindermishandeling en in hoeverre modereert de mate van opvoedstress deze relatie bij kinderen tussen één en acht jaar? Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van drie deelvragen.

Deelvraag één luidt: In welke mate is het gezinsfunctioneren gerelateerd aan (de ernst van) kindermishandeling? Volgens de bestaande literatuur is er een relatie tussen sociale

(13)

contacten en kindermishandeling (Kotch et al., 1997; Paavilainen et al., 2003; Mutsaers, 2008) een gedeeltelijke relatie tussen partnerrelatie (Taylor et al., 2009; Lambermom & van IJzendoorn, 1991), jeugdbeleving (Ronan et al., 2009) en basiszorg (Barnett & Cicchetti, 1993; Hussey et al., 2006) en kindermishandeling, en geen relatie tussen opvoeding en kindermishandeling. Omdat de meeste factoren (deels) zijn gerelateerd aan

kindermishandeling wordt verwacht dat het gezinsfunctioneren en haar deelaspecten geformuleerd volgens Vermulst en collega’s (2011) ook zullen zijn gerelateerd aan

kindermishandeling. Opvoeding is in de literatuur wel gerelateerd aan de ontwikkeling van het kind (Wissink et al., 2006) en daarom wordt er ook een relatie met kindermishandeling verwacht. Ondanks dat er over de ernst van kindermishandeling weinig bekend is in relatie tot het gezinsfunctioneren wordt verwacht dat een minder goed gezinsfunctioneren samen kan hangen met ernstigere vormen van kindermishandeling. Vanwege de hiaten in de literatuur suggereert de huidige studie wetenschappelijke relevantie om een compleet beeld te kunnen vormen van de relatie tussen het gezinsfunctioneren en (de ernst van) kindermishandeling. Ook is het van klinisch belang om de constructen van gezinsfunctioneren in relatie tot kindermishandeling beter te begrijpen om zo risicogezinnen te kunnen identificeren en om effectieve preventie- en behandelprogramma’s te ontwerpen en te implementeren (Petersen, Joseph & Feit, 2014).

Deelvraag twee luidt: In welke mate is opvoedstress gerelateerd aan (de ernst van) kindermishandeling? Omdat opvoedstress in de literatuur blijkt te zijn gerelateerd aan

kindermishandeling (Taylor et al., 2009; Mash et al., 1983), wordt dit in de huidige studie ook verwacht. Ondanks dat over de ernst van kindermishandeling geen literatuur is beschreven in relatie tot opvoedstress, wordt wel verwacht dat meer opvoedstress in verband staat met een ernstigere mate van kindermishandeling omdat zowel een hogere ernst van

kindermishandeling als meer opvoedstress samenhangen met een minder goede ontwikkeling van het kind (Clemmons et al., 2007; Crnic & Low, 1995).

Deelvraag drie luidt: In welke mate modereert opvoedstress de relatie tussen het gezinsfunctioneren en (de ernst van) kindermishandeling? Omdat in de literatuur één aspect van het gezinsfunctioneren, namelijk sociale contacten, als risicofactor voor

kindermishandeling wordt geschetst, en dit risico nog hoger is voor ouders met een hoog niveau van opvoedstress (Kotch et al., 1997), wordt dit in de huidige studie voor de overige deelaspecten van het gezinsfunctioneren ook verwacht. Verwacht wordt dat een minder goed gezinsfunctioneren gerelateerd is aan kindermishandeling, en wanneer de opvoedstress hoog

(14)

is wordt er een grotere kans op mishandeling en een hogere ernst van mishandeling verwacht. Ook als de opvoedstress laag is, wordt er een relatie tussen het gezinsfunctioneren en

kindermishandeling verwacht. Wel wordt er dan een kleinere kans op kindermishandeling verwacht dan op het moment dat er sprake is van hoge opvoedstress. Bij een goed

gezinsfunctioneren en een hoge opvoedstress wordt er een grotere kans op mishandeling verwacht dan bij gezinnen met een lage opvoedstress omdat ook opvoedstress is gerelateerd aan kindermishandeling (Taylor et al., 2009; Mash et al., 1983). Juist omdat de huidige literatuur nog hiaten bevat omtrent dit onderwerp, is dit onderzoek wetenschappelijk relevant. Daarbij is een beter inzicht in opvoedstress is maatschappelijk relevant omdat dit onder andere kan bijdragen aan de verbetering van het welzijn van het gezinsfunctioneren (Cooper & McLanahan, 2009). Als opvoedstress de relatie tussen het gezinsfunctioneren en

kindermishandeling modereert, zou opvoedstress in preventie- en behandelmogelijkheden voor kindermishandeling meer kunnen worden benadrukt. Dit zou een belangrijke factor kunnen zijn die nu wellicht wordt ondergewaardeerd bij de identificatie van gezinnen waar mishandeling voorkomt.

2. Methode 2.1 Deelnemers

De huidige studie maakt deel uit van een longitudinaal onderzoek van Medisch Orthopedagogisch Centrum (MOC) ’t Kabouterhuis in samenwerking met VU Medisch Centrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. MOC ’t Kabouterhuis is een instelling die diagnostiek en behandeling biedt voor kinderen tussen nul en acht jaar met ernstige gedrags- en/of

ontwikkelingsproblemen. De huidige studie betreft een klinische onderzoekspopulatie. Tussen mei 2009 en oktober 2014 hebben 441 gezinnen vanuit MOC ’t Kabouterhuis deelgenomen aan het longitudinale onderzoek. Verder worden bij MOC ’t Kabouterhuis sinds 2013 standaard bij iedere cliënt die in behandeling komt Vragenlijsten Gezin en Opvoeding (VG&O) afgenomen. Voor de huidige studie zijn de respondenten geselecteerd op de aanwezigheid van de VG&O vragenlijsten en op aanwezigheid van informatie over kindermishandeling. In totaal voldeden 215 deelnemers aan deze inclusiecriteria.

De gemiddelde leeftijd van de kinderen van de deelnemende gezinnen bij de start van de behandeling varieert van 21 maanden (1;9 jaar) tot 88 maanden (7;4 jaar) (M=49.71;

SD=11.95). Het hoogste percentage kinderen is 3 of 4 jaar; namelijk 66,8%. 174 jongens (80.9%) en 41 meisjes (19.1%) zijn geïncludeerd. Van de deelnemende gezinnen is het grootste deel autochtoon, namelijk 50.7% (N=109), 44.7% (N=96) is niet-westerse

(15)

allochtoon, 3.7% is westerse allochtoon (N=8) en van twee deelnemers is hun etniciteit onbekend. Van de 215 kinderen komen 162 kinderen (75.3%) uit een gezin met beide biologische ouders, de overige 53 kinderen (24.7%) wonen onder andere bij hun vader of moeder met of zonder nieuwe partner.

2.2 Onderzoeksdesign en procedure

Wanneer ouders hun kind aanmeldden bij MOC ’t Kabouterhuis in de periode van het wetenschappelijk onderzoek kregen zij de keuze om deel te nemen aan het longitudinale onderzoek. Na toestemming door ouders werden er diverse aanvullende vragenlijsten afgenomen. Voorafgaand aan de deelname hebben ouders ingestemd om hun gegevens gecodeerd te laten gebruiken voor het wetenschappelijk onderzoek. De huidige studie heeft alleen gebruik gemaakt van de gegevens die zijn verkregen uit de baselinemetingen, wat de huidige studie een cross-sectionele studie maakt.

Bij de start van de behandeling werden ouders gevraagd om vragenlijsten in te vullen over gezinsfunctioneren en opvoeding. De gegevens die over de ouders en kinderen zijn verzameld door middel van vragenlijsten werden opgeslagen in een digitaal systeem BergOp (Praktikon, Nijmegen) en vervolgens overgezet naar SPSS (IBM Corporations, New York, versie 22) voor data-analyse. In het digitale patiëntendossier-systeem Care 4 (NederCare, Veenendaal) van MOC ’t Kabouterhuis is dossieranalyse naar kindermishandeling gedaan. De dossieranalyses zijn door verschillende getrainde onderzoekers uitgevoerd. Om de

betrouwbaarheid tussen de onderzoekers te meten, is de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor zowel de aanwezigheid als ernst van kindermishandeling gemeten voor 10% procent van de in totaal 150 geanalyseerde dossiers. De codering is ingevoerd in SPSS aan de hand van de Maltreatment Classification System (MCS) criteria.

2.3 Materialen

2.3.1 Vragenlijst Gezinsfunctioneren en Opvoeding. Voor de huidige studie zijn de Vragenlijsten Gezinsfunctioneren en Opvoeding (VG&O) gebruikt. De VG&O brengen verschillende aspecten van het gezinsfunctioneren en de opvoedstress in beeld (Vermulst et al., 2011). De huidige studie maakt gebruik van de Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO) en de Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL). De VG&O vragenlijsten zijn schriftelijk afgenomen bij de ouders. In gevallen waarin beide ouders de vragenlijst hebben ingevuld, is de data van de hoofdopvoeder gebruikt voor analyse. In gevallen waarin

hoofdopvoeder geen vragenlijst heeft ingevuld, is de data van de andere ouder meegenomen in het onderzoek. De hoofdopvoeder was in de meeste gevallen de moeder (N=126).

(16)

De VGFO schaal die het Gezinsfunctioneren meet bestaat uit 28 items (range T-score: 22-75) en is onderverdeeld in de subschalen Opvoeding, Jeugdbeleving, Partnerrelatie, Basiszorg en Sociale contacten. De subschaal Opvoeding omvat zeven items met een T-score range van 22-70 (voorbeelditem: U maakt het meestal gezellig voor uw kinderen). De

subschaal Jeugdbeleving omvat 4 items met een T-score range van 27-67 (voorbeelditem: U hebt een fijne jeugd gehad). De subschaal Partnerrelatie omvat 5 items met een T-score range van 22-67 (voorbeelditem: U bent tevreden over uw relatie). De subschaal Basiszorg omvat 7 items met een T-score range van 20-70 (voorbeelditem: Uw huis is goed onderhouden). De subschaal Sociale contacten omvat 5 items met een T-score range van 20-69 (voorbeelditem: Uw vrienden of familieleden geven u steun in moeilijke tijden). Van de genoemde subschalen is de betrouwbaarheid hoog, gemiddeld α=0.79 (Crohnbach’s Alpha: 0.81, 0.86, 0.82, 0.73, 0.75, respectievelijk) (Vermulst et al., 2011).

De OBVL schaal is in de huidige studie gebruikt om opvoedstress te meten. De schaal bestaat uit 34 items en is onderverdeeld in vijf subschalen: Opvoeder-kind relatie

(voorbeelditem: Ik voel me gelukkig met mijn kind), Opvoedingscompetentie (voorbeelditem: Mijn kind luistert naar mij), Depressieve stemming (voorbeelditem: Ik heb plezier in het leven), Rolbeperking (voorbeelditem: Door de opvoeding van mijn kind kom ik te weinig aan mezelf toe) en Gezondheidsklachten (voorbeelditem: Ik heb het gevoel dat ik moe ben). De betrouwbaarheid van de schaal Opvoedingsbelasting is hoog, gemiddeld α=0.81 (Crohnbach’s Alpha: 0.83, 0.83, 0.84, 0.78, 0.76, respectievelijk). De items van de VGFO en OBVL

vragenlijsten zijn beiden gescoord op een vier-punt schaal: ‘klopt niet’, ‘klopt een beetje’, ‘klopt behoorlijk’ en ‘klopt helemaal’ (Vermulst et al., 2011).

2.3.2 Maltreatment Classification System. De aanwezigheid, de vorm en ernst van mishandeling zijn door middel van dossieranalyse gescoord aan de hand van de definities volgens het Maltreatment Classification System (MCS) op een schaal van nul tot en met vijf, waar nul staat voor geen mishandeling en vijf voor zeer ernstige mishandeling. De huidige studie heeft zich gericht op kindermishandeling in brede zin, hierbij werden alle subtypen van kindermishandeling meegenomen. Onder de definities van de subtypen van

kindermishandeling van het MCS vallen lichamelijk misbruik, seksueel misbruik,

lichamelijke verwaarlozing gebrek aan basisbehoefte (GAB), lichamelijke verwaarlozing gebrek aan supervisie (GAS), emotionele mishandeling en mishandeling op moreel en/of educatief gebied (Barnett & Cicchetti, 1993). Lichamelijke mishandeling wordt gescoord als een verzorger of andere verantwoordelijke volwassene een kind opzettelijk lichamelijk letsel

(17)

aandoet. Seksueel misbruik wordt gescoord als seksueel contact of een poging daartoe plaatsvindt tussen een verzorger en een kind, met als doel het bevredigen van de seksuele behoefte van de volwassene of diens financiële gewin. Lichamelijke verwaarlozing (GAB) wordt gescoord als een verzorger of verantwoordelijke volwassene niet de minimale basiszorg op lichamelijk gebied verleent aan het kind. Lichamelijke verwaarlozing (GAS) wordt

gescoord wanneer de verzorger verzuimt voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid van het kind te waarborgen. Emotionele mishandeling wordt gescoord als er sprake is van volhardend of op extreme wijze tegengaan van de emotionele basisbehoeften van het kind, hieronder valt ook het niet-sensitieve gedrag van verzorgers aangaande het

ontwikkelingsniveau van het kind. Morele/educatieve mishandeling wordt gescoord wanneer gedrag van de verzorger ervoor zorgt dat het kind niet het minimale heeft meegekregen om mee te kunnen gaan in de verwachtingen die de maatschappij richting kinderen heeft, zoals ervoor zorgen dat het kind adequate scholing heeft gehad en/of de verzorger betrekt het kind bij of stelt het kind bloot aan illegale activiteiten of activiteiten die bijdragen aan crimineel en antisociaal gedrag (Barnett & Cicchetti, 1993).

De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (Kappa) van de dossieranalyse was goed. Bij de analyses voor de aanwezigheid kindermishandeling was deze K=0.90 (lichamelijke

mishandeling: K=1, seksueel misbruik: K=1, fysieke verwaarlozing (GAB): K=0.53, fysieke verwaarlozing (GAS): K=1, emotionele mishandeling: K=0.86, en morele mishandeling: K=1). Voor de ernst van kindermishandeling was de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid K=0.73 (lichamelijke mishandeling: K=0.87, seksueel misbruik: K=1, fysieke verwaarlozing (GAB): K=0.36, fysieke verwaarlozing (GAS): K=0.12, emotionele mishandeling: K=1, en morele mishandeling: K=1).

2.4 Power analyse

Door middel van power analyses (a priori) is berekend of er genoeg power was om de relatie tussen gezinsfunctioneren en kindermishandeling te berekenen, uitgaande van een gemiddelde effect size (regressie: F2=0.15, P=≤0.05) en een hoge power (95%). Voor alle drie de deelvragen bleek er voldoende power te zijn voor de berekening van relatie tussen het gezinsfunctioneren, opvoedstress en de aanwezigheid van kindermishandeling. Er waren voor deelvraag één, twee en drie respectievelijk 128, 128 en 107 respondenten benodigd en de huidige studie omvatte 215 respondenten. Voor alle drie de deelvragen bleek de power onvoldoende te zijn om de relaties en regressie met betrekking tot de ernst van

(18)

was van kindermishandeling. Desondanks is er toch gekozen om hier onderzoek naar te doen omdat de ernst van kindermishandeling in relatie tot het gezinsfunctioneren en opvoedstress van wetenschappelijk en maatschappelijk belang wordt geacht om te onderzoeken.

2.5 Data analyse

De onderzoeksvragen zijn beantwoord door middel van logistische en lineaire regressie analyses. Voor de relaties met betrekking tot de aanwezigheid van kindermishandeling is logistische regressie gebruikt, en voor de relaties met betrekking tot de ernst van

kindermishandeling is lineaire regressie gebruikt. Naast dat het Gezinsfunctioneren in zijn geheel is getoetst, zijn ook de subschalen Jeugdbeleving, Partnerrelatie, Opvoeding, Basiszorg en Sociale contacten apart van elkaar getoetst om een zo nauwkeurig mogelijk antwoord te kunnen geven op de vragen van de huidige studie. De schaal Opvoedstress in zijn geheel geanalyseerd. De verkregen T-scores zijn voor de analyses omgezet in Z-scores.

In de logistische regressie is de aanwezigheid van Kindermishandeling als dichotome afhankelijke variabele ingevoerd. In blok één van de regressie zijn twee

achtergrondvariabelen meegenomen als controlevariabelen die volgens de literatuur zijn gerelateerd aan mishandeling, namelijk de Gezinssituatie (1=wonend bij beide biologische ouders, 2=anders) en Etniciteit (1=autochtoon, 2=niet westerse allochtoon, 3=westerse allochtoon). In blok twee zijn het Gezinsfunctioneren en de Opvoedstress toegevoegd en in het derde blok is de interactie tussen deze twee variabelen toegevoegd. Omdat de T-scores van Gezinsfunctioneren positief zijn geformuleerd en van Opvoedstress negatief, is de schaal die Opvoedstress meet omgescoord naar positieve T-scores. De logistische regressie is herhaald voor alle subschalen van het gezinsfunctioneren: Jeugdbeleving, Partnerrelatie, Opvoeding, Basiszorg en Sociale contacten. Vervolgens is het bovenstaande proces herhaald voor de analyses met betrekking tot de ernst van kindermishandeling door middel van lineaire regressie analyses. Als afhankelijke variabele is geen dichotome, maar een lineaire variabele toegevoegd met de ernstmaat van kindermishandeling (0=minst ernstige kindermishandeling, 4=meest ernstige kindermishandeling). Om de associatie met de ernst van kindermishandeling te kunnen maken, zijn in deze analyses alleen de gezinnen waar kindermishandeling voorkomt meegenomen.

Als er sprake was van ontbrekende waarden in de schaal Gezinsfunctioneren

(bijvoorbeeld voor partnerrelatie voor deelnemers zonder partner), is voor het berekenen van de totaalscore door het BergOp systeem rekening gehouden met de ontbrekende subschaal, waardoor de totaalscore niet lijdt onder de missende waarden (Vermulst et al., 2011).

(19)

3. Resultaten 3.1 Beschrijvende statistiek

In totaal heeft een selectie van 215 gezinnen deelgenomen aan de huidige studie. In de onderzochte populatie is bij 86 kinderen (40%) sprake (geweest) van kindermishandeling. De overige 129 kinderen (60%) zijn niet in aanraking geweest met kindermishandeling. De meest voorkomende vormen van kindermishandeling zijn in de huidige populatie emotionele- en lichamelijke mishandeling. In tabel 1 worden de vormen van kindermishandeling

gespecificeerd. Bij 21.9% van de kinderen die zijn mishandeld was er sprake van één enkele vorm van

kindermishandeling (N=47). Bij 18.2% van de kinderen was er sprake van meerdere vormen van kindermishandeling (N=39). Hiervan had 11.2% van de populatie te maken met twee vormen van kindermishandeling (N=24), 4.7% met drie vormen (N=10) en 2.3% met vier vormen (N=5).

Van de controlevariabelen, bleek de gezinssituatie duidelijke verschillen in percentages van mishandeling te kennen. Van de 53 kinderen die niet bij hun beide biologische ouders wonen, maar onder andere bij één van beide biologische ouders met of zonder nieuwe partner, is 71.7% van de kinderen één of meerdere malen mishandeld. Van de 162 kinderen die bij hun beide biologische ouders wonen is 29.6% van de kinderen één of meerdere malen mishandeld. Met betrekking tot etniciteit is van de 109 autochtone kinderen 37.6% één of meerdere malen mishandeld. Van de 8 westerse allochtonen is dit 87.5% en van de 96 niet-westerse

allochtonen is 39.6% één of meerdere malen mishandeld. 3.2 Statistische analyse

De logistische en lineaire regressies zijn hiërarchisch opgebouwd (zie tabel 2). In de eerste stap van de modellen worden de controlevariabelen (etniciteit en gezinssituatie) geanalyseerd, in de tweede stap zijn de aspecten gezinsfunctioneren en opvoedstress

toegevoegd en in de derde stap is de interactie tussen het gezinsfunctioneren en opvoedstress toegevoegd aan het model. Het gezinsfunctioneren is in de analyses opgesplitst in de

(20)

deelaspecten jeugdbeleving, basiszorg, opvoeding, sociale contacten en partnerrelatie. Stap 1 is bij het gezinsfunctioneren eenmaal weergegeven, deze waarden gelden echter ook voor de deelaspecten van het gezinsfunctioneren. Stap 1 van partnerrelatie wijkt af vanwege een ander aantal respondenten, de afwijkende waarden zijn daarom weergegeven bij partnerrelatie (zie tabel 2).

3.2.1 Aanwezigheid van kindermishandeling. In tabel 2 zijn voor iedere stap uit de hiërarchische regressie de B-coëfficiënten, Wald, en het Odds Ratio gerapporteerd. Uit de logistische regressie analyses waar is gecontroleerd voor gezinssituatie en etniciteit, blijkt het gezinsfunctioneren niet gerelateerd aan de aanwezigheid van kindermishandeling (B=-0.01, SE=0.02, p=0.638, Exp(B)=0.99, 95% CI=0.96-1.03). Voor de diverse deelaspecten van het gezinsfunctioneren (opvoeding, jeugdbeleving, partnerrelatie, basiszorg en sociale contacten) zijn ook geen significante relaties gevonden met de aanwezigheid van kindermishandeling. Ook opvoedstress blijkt niet gerelateerd te zijn aan de aanwezigheid van kindermishandeling (B=-0.00, SE=0.02, p=0.808, Exp(B)=1.00, 95% CI=0.97-1.04) (zie tabel 2).

Uit stap 3 van de logistische regressie analyse blijkt dat het gezinsfunctioneren in interactie met opvoedstress in de huidige studie, net als deze aspecten los van elkaar, geen aanwijsbaar verband heeft met de aanwezigheid van kindermishandeling (B=-0.13, SE=0.14, p=0.345, Exp(B)=1.14, 95% CI=0.87-1.51). Wel is de controlevariabele gezinssituatie in alle stappen van alle modellen waaronder het gezinsfunctioneren gerelateerd aan de aanwezigheid van kindermishandeling (gezinsfunctioneren stap 3: B=-0.01, SE=0.02, p=0.572,

Exp(B)=0.99, 95% CI=0.96-1.03). Ook de Wald waarde, die per variabele informatie

weergeeft over de voorspellende capaciteit van die variabele, laat een significante relatie zien tussen de gezinssituatie en de aanwezigheid van kindermishandeling. Dit is het geval in alle stappen van het hiërarchische model van het gezinsfunctioneren én de deelaspecten van het gezinsfunctioneren (gezinsfunctioneren stap 3: Wald=22.62, df=1, p=0.000). De

gezinssituatie is dus in staat de aanwezigheid van kindermishandeling betekenisvol te voorspellen. Waar gezinsfunctioneren, opvoedstress en de interactie hiertussen geen invloed blijken uit te oefenen op het voorkomen van kindermishandeling, doet de gezinssituatie dit wel. Bij een gezinssituatie die anders is dan twee biologische ouders, is de kans op

kindermishandeling namelijk ruim vijf keer groter, zoals blijkt uit de Odds Ratio (Exp(B)=5.44, 95% CI=2.71-10.93).

(21)

Tabel 2

Resultaten van de hiërarchische regressie analyses van de relatie tussen de aanwezigheid en de ernst van kindermishandeling, het gezinsfunctioneren (inclusief deelaspecten) en

opvoedstress controlerend voor etniciteit en gezinssituatie

Aanwezigheid kindermishandeling Ernst kindermishandeling

B (SE) Wald(df) P Exp(B) 95% CI β P 95% CI B

Gezinsfunctioneren (N=211) (N=83) Stap 1 Etniciteit 0.03(0.15) 0.05(1) 0.820 1.04 0.77-1.39 0.04 0.693 -0.21-0.31 Gezinssituatie 1.72(0.35)* ** 23.89(1) 0.000 5.60 2.81-11.17 0.40*** 0.000 0.47-1.46 Stap 2 Etniciteit 0.02(0.16) 0.01(1) 0.907 1.02 0.75-1.38 0.06 0.548 -0.18-0.34 Gezinssituatie 1.71(0.36)* ** 23.14(1) 0.000 5.52 2.75-11.08 0.39*** 0.000 0.45-1.45 Gezinsfunctioneren -0.01(0.02) 0.22(1) 0.638 0.99 0.96-1.03 0.14 0.298 -0.01-0.04 Opvoedstress 0.00(0.02) 0.06(1) 0.808 1.00 0.97-1.04 -0.04 0.784 -0.03-0.02 Stap 3 Etniciteit 0.02(0.16) 0.02(1) 0.881 1.02 0.75-1.39 0.06 0.565 -0.19-0.35 Gezinssituatie 1.69(0.36)*** 22.62(1) 0.000 5.44 2.71-10.93 0.40*** 0.000 0.45-1.46 Gezinsfunctioneren -0.01(0.02) 0.32(1) 0.572 0.99 0.96-1.03 0.15 0.296 -0.01-0.04 Opvoedstress 0.00(0.02) 0.06(1) 0.806 1.00 0.97-1.04 -0.04 0.782 -0.03-0.02 Gezinsfunctioneren* 0.13(0.14) 0.89(1) 0.345 1.14 0.87-1.51 -0.02 0.866 -0.26-0.22 Opvoedstress Jeugdbeleving (N =211) (N =83) Stap 2 Etniciteit 0.04(0.15) 0.07(1) 0.793 1.04 0.77-1.40 0.04 0.692 -0.21-0.31 Gezinssituatie 1.74(0.36)*** 23.52(1) 0.000 5.72 2.83-11.57 0.40*** 0.000 0.44-1.47 Jeugdbeleving 0.00(0.01) 0.10(1) 0.757 1.00 0.98-1.03 0.04 0.709 -0.02-0.02 Opvoedstress -0.00(0.01) 0.03(1) 0.853 1.00 0.97-1.03 0.05 0.671 -0.02-0.03 Stap 3 Etniciteit 0.02(0.15) 0.03(1) 0.874 1.03 0.76-1.39 0.08 0.423 -0.15-0.36 Gezinssituatie 1.75(0.36)*** 23.27(1) 0.000 5.74 2.82-11.68 0.41*** 0.000 0.50-1.50 Jeugdbeleving 0.00(0.01) 0.05(1) 0.823 1.00 0.98-1.03 0.06 0.601 -0.02-0.03 Opvoedstress -0.00(0.01) 0.04(1) 0.850 1.00 0.97-1.03 0.06 0.592 -0.02-0.03 Jeugdbeleving* -0.29(0.95) 3.53(1) 0.060 0.75 0.56-1.01 0.22* 0.034 0.02-0.45 Opvoedstress Opvoeding (N =211) (N =83) Stap 2 Etniciteit 0.02(0.15) 0.02(1) 0.883 1.02 0.76-1.38 0.05 0.650 -0.20-0.32 Gezinssituatie 1.71(0.36)*** 23.21(1) 0.000 5.53 2.76-11.10 0.40*** 0.000 0.45-1.46 Opvoeding -0.02(0.02) 1.59(1) 0.208 0.98 0.95-1.01 0.08 0.562 -0.02-0.03 Opvoedstress 0.01(0.02) 0.57(1) 0.449 1.01 0.98-1.05 -0.00 0.985 -0.03-0.03

(22)

Stap 3 Etniciteit 0.03(0.15) 0.05(1) 0.823 1.04 0.77-1.40 0.04 0.738 -0.22-0.31 Gezinssituatie 1.70(0.36)*** 22.78(1) 0.000 5.46 2.72-10.96 0.40*** 0.000 0.45-1.47 Opvoeding -0.02(0.02) 1.62(1) 0.203 0.98 0.95-1.01 0.09 0.536 -0.02-0.03 Opvoedstress 0.01(0.02) 0.59(1) 0.443 1.01 0.98-1.05 -0.01 0.948 -0.03-0.03 Opvoeding* 0.12(0.15) 0.62(1) 0.431 1.13 0.84-1.51 -0.09 0.417 -0.36-0.15 Opvoedstress Basiszorg (N =211) (N =83) Stap 2 Etniciteit 0.02(0.15) 0.01(1) 0.910 1.02 0.75-1.37 0.04 0.709 -0.21-0.31 Gezinssituatie 1.74(0.36)*** 24.04(1) 0.000 5.72 2.85-11.48 0.39*** 0.000 0.43-1.45 Basiszorg -0.02(0.02) 0.86(1) 0.355 0.986 0.96-1.02 -0.00 0.996 -0.03-0.03 Opvoedstress 0.01(0.02) 0.15(1) 0.696 1.01 0.98-1.04 0.05 0.682 -0.02-0.03 Stap 3 Etniciteit 0.02(0.15) 0.01(1) 0.910 1.02 0.75-1.37 0.05 0.666 -0.21-0.32 Gezinssituatie 1.73(0.36)*** 23.43(1) 0.000 5.62 2.79-11.29 0.39*** 0.000 0.44-1.45 Basiszorg -0.02(0.02) 0.98(1) 0.321 0.98 0.95-1.02 0.03 0.834 -0.02-0.03 Opvoedstress 0.00(0.02) 0.06(1) 0.801 1.00 0.97-1.04 0.06 0.651 -0.02-0.03 Basiszorg* 0.20(0.14) 2.18(1) 0.140 1.23 0.94-1.61 -0.14 0.192 -0.37-0.08 Opvoedstress Sociale contacten (N =211) (N =83) Stap 2 Etniciteit 0.05(0.16) 0.8(1) 0.774 1.05 0.77-1.43 0.05 0.638 -0.20-0.32 Gezinssituatie 1.72(0.35)*** 23.73(1) 0.000 5.61 2.80-11.22 0.38*** 0.000 0.42-1.44 Sociale contacten 0.00(0.01) 0.05(1) 0.823 1.00 0.98-1.03 0.08 0.548 -0.02-0.03 Opvoedstress -0.00(0.02) 0.03(1) 0.863 1.00 0.97-1.03 0.013 0.915 -0.02-0.03 Stap 3 Etniciteit 0.04(0.16) 0.05(1) 0.821 1.04 0.76-1.42 0.05 0.643 -0.20-0.33 Gezinssituatie 1.74(0.36)*** 23.82(1) 0.000 5.70 2.83-11.46 0.38** 0.001 0.42-1.44 Sociale contacten 0.00(0.02) 0.00(1) 0.991 1.00 0.97-1.03 0.08 0.555 -0.02-0.03 Opvoedstress -0.00(0.02) 0.01(1) 0.916 1.00 0.97-1.03 0.01 0.926 -0.02-0.03 Sociale contacten* 0.27(0.15) 3.35(1) 0.067 1.31 0.98-1.75 -0.01 0.959 -0.27-0.26 Opvoedstress Partnerrelatie (N =181) (N =65) Stap 1 Etniciteit 0.05(0.17) 0.10(1) 0.754 1.05 0.76-1.46 -0.00 0.977 -0.30-0.29 Gezinssituatie 2.19(0.53)*** 16.87(1) 0.000 8.90 3.14-25.25 0.325 0.009 0.21-1.45 Stap 2 Etniciteit 0.06(0.17) 0.11(1) 0.738 1.06 0.76-1.47 -0.02 0.874 -0.33-0.28 Gezinssituatie 2.20(0.54)*** 16.39(1) 0.000 9.02 3.11-26.18 0.31* 0.014 0.17-1.43 Partnerrelatie -0.00(0.01) 0.07(1) 0.799 1.00 0.97-1.02 -0.08 0.936 -0.02-0.02 Opvoedstress -0.1(0.02) 0.38(1) 0.538 0.99 0.96-1.02 1.00 0.323 -0.01-0.04

(23)

Stap 3 Etniciteit 0.06(0.17) 0.012(1) 0.733 1.06 0.76-1.47 -0.01 0.921 -0.33-0.30 Gezinssituatie 2.20(0.54)*** 16.41(1) 0.000 9.04 3.12-26.23 0.32* 0.016 0.16-1.49 Partnerrelatie -0.00(0.01) 0.07(1) 0.796 1.00 0.97-1.02 -0.02 0.909 -0.02-0.02 Opvoedstress -0.01(0.02) 0.37(1) 0.542 0.99 0.96-1.02 0.13 0.324 -0.01-0.04 Partnerrelatie* -0.02(0.18) 0.01(1) 0.918 0.981 0.69-1.40 -0.04 0.759 -0.33-0.24 Opvoedstress

Noot: Kindermishandeling: 0=niet aanwezig, 1=aanwezig. Ernst kindermishandeling: 0=minst ernstig, 4=meest ernstig. 95% CI B=95% betrouwbaarheidsinterval niet gestandaardiseerd regressiecoëfficiënt B.

*=p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001

In tabel 3 wordt aan de linkerzijde van de tabel informatie over het statistische model weergegeven, namelijk de R2 Nagelkerke en de Chi-square.

De effect size is gemeten aan de hand van Nagelkerke R2. De gevonden effect size duidt op een zwakke samenhang tussen kindermishandeling, het gezinsfunctioneren, opvoedstress, gezinssituatie en etniciteit (R2=0.16). Rond 16% van de aanwezigheid van

kindermishandeling wordt door deze voorspellende variabelen in het model verklaard. Bij het toevoegen van de interactie tussen gezinsfunctioneren en opvoedstress is er een minimaal verschil in verklaarde variantie (R2=0.17), de interactievariabele voegt dus vrijwel niets toe aan de voorspelling van de aanwezigheid van kindermishandeling.

De Chi-square (χ2) waarde geeft de algehele maat van ‘goodness of fit’ van het model weer. Uit de resultaten laten alle stappen in de hiërarchische logistische regressie een hoge significantie zien, wat betekent dat de modellen met deze variabelen een betere voorspelling maken dan het basismodel (gezinsfunctioneren stap 3: χ2=27.58, df=5, p=0.000). De

samenhang tussen de variabelen blijkt niet enkel op toeval berust maar er is sprake van een bepaald verband. De modellen met zijn afhankelijke variabelen verklaren dus meer variantie in de uitkomst van kindermishandeling in vergelijking tot het basismodel.

Tabel 3

Informatie over het model

Aanwezigheid kindermishandeling Ernst kindermishandeling R2 Nagelkerke Chi-square(df) P R2 R2change

Gezinsfunctioneren (N =211) (N =83)

Stap 1 0.16 26.47(2)*** 0.000 0.16 0.16** Stap 2 0.16 26.70(4)*** 0.000 0.17 0.01 Stap 3 0.17 27.58(5)*** 0.000 0.17 0.00

(24)

Jeugdbeleving (N =211) (N =83) Stap 2 0.16 26.57(4)*** 0.000 0.16 0.00 Stap 3 0.18 30.24(5)*** 0.000 0.21 0.05* Opvoeding (N =211) (N =83) Stap 2 0.17 28.08(4)*** 0.000 0.16 0.01 Stap 3 0.17 28.69(5)*** 0.000 0.17 0.01 Basiszorg (N =211) (N =83) Stap 2 0.16 27.34(4)*** 0.000 0.16 0.00 Stap 3 0.18 29.54(5)*** 0.000 0.18 0.02 Sociale contacten (N =211) (N =83) Stap 2 0.16 26.52(4)*** 0.000 0.16 0.01 Stap 3 0.18 29.90(5)*** 0.000 0.16 0.00 Partnerrelatie (N =181) (N =65) Stap 1 0.15 21.38(2)*** 0.000 0.11 0.11* Stap 2 0.16 22.04(4 )*** 0.000 0.12 0.02 Stap 3 0.16 22.05(5)** 0.001 0.12 0.00

Noot: Chi-square= Chi square uit omnibus analyse. *=p<0.05, **=p<0.01, ***=p<0.001 3.2.2 Ernst van kindermishandeling. In tabel 2 zijn de gestandaardiseerde bèta coëfficiënten gerapporteerd van iedere stap van de hiërarchische regressie. Volgens het lineaire regressiemodel, waar is gecontroleerd voor gezinssituatie en etniciteit, is er geen relatie gevonden tussen het gezinsfunctioneren en de ernst van kindermishandeling (β=0.14, N =83, p=0.298, 95% CI B=-0.01-0.04). Ook de deelaspecten van het gezinsfunctioneren zijn voor het grootste gedeelte niet gerelateerd aan de ernst van kindermishandeling. Er is echter één uitzondering, de interactie tussen jeugdbeleving en opvoedstress is namelijk wel

gerelateerd aan de ernst van kindermishandeling (β=0.22, N =83, p=0.034, 95% CI B=0.02-0.45). Er is sprake van een positieve relatie zoals de β aangeeft. Omdat beide variabelen positief zijn geformuleerd is het resultaat opvallend, namelijk dat een goede jeugdbeleving in interactie met weinig opvoedstress gerelateerd is aan een hogere ernst van

kindermishandeling. Naast deze significante interactie blijkt opvoedstress als losstaand aspect niet te zijn gerelateerd aan de ernst van kindermishandeling. Volgens het lineaire

regressiemodel, waar is gecontroleerd voor gezinssituatie en etniciteit, is geen relatie gevonden tussen opvoedstress en de ernst van kindermishandeling (β=-0.04, N =0.784, p=0.616, 95% CI B=-0.03-0.02). De gezinssituatie blijkt ook in relatie tot de ernst van

(25)

kindermishandeling in alle modellen significant (gezinsfunctioneren stap 3: β=0.40, p=0.000, 95% CI B=0.45-1.46). Dat duidt op hogere ernst bij een andere gezinssituatie dan twee biologische ouders.

In tabel 3 wordt aan de rechterzijde informatie over het statistische model weergegeven, namelijk de R2 en de R2 Change. De controlevariabelen (etniciteit en gezinssituatie) die in stap 1 van de analyse met het gezinsfunctioneren zijn meegenomen verklaren 16% van de variantie (R2=0.16). Na het toevoegen van de variabelen gezinsfunctioneren en opvoedstress aan het model (stap 2) is er sprake van 17% verklaarde variantie van de ernst van kindermishandeling (R2=0.17). Na het toevoegen van de interactievariabele (gezinsfunctioneren*opvoedstress) aan het model (stap 3) is de verklaarde variantie gelijk aan stap 2, namelijk 17% (R2=0.17). De R2 change geeft aan hoe deze algemene variantie is per stap, los van de andere stappen. Zo leveren etniciteit en gezinssituatie een significante bijdrage aan de ernst van

kindermishandeling en verklaren deze variabelen bij het deelaspect partnerrelatie (R2=0.11) (F (2, 62)=3.76, p=0.032) en de overige delen van het gezinsfunctioneren (R2=0.16) (F (2,

80)=7.47, p=0.001) tussen de 11% en 16% van de variantie van de ernst van

kindermishandeling ten opzichte van het basismodel. De interactie tussen jeugdbeleving en opvoedstress is ook significant en verklaart 5% van de variantie van de ernst van

kindermishandeling (F (5, 77)=4.08, p=0.002). 4. Discussie

In de huidige studie werd de relatie tussen het gezinsfunctioneren, opvoedstress en (de ernst van) kindermishandeling onderzocht en hoe opvoedstress de relatie tussen het

gezinsfunctioneren en kindermishandeling modereert bij kinderen tussen één en acht jaar die in behandeling zijn (geweest) bij MOC ’t Kabouterhuis. Het doel van de huidige studie was om deze relaties beter in beeld te brengen en de hiaten rondom dit gebied in de literatuur te onderzoeken. De klinische relevantie die hieruit voortvloeit, is het kunnen doen van

aanbevelingen voor effectievere signalering, preventie en aangrijpingspunten voor

behandeling bij gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt (Petersen et al., 2014). Uit de huidige studie blijken er geen relaties te zijn tussen het gezinsfunctioneren en de

aanwezigheid of de ernst van kindermishandeling. Ook blijken er geen relaties te zijn tussen opvoedstress en aanwezigheid of de ernst van kindermishandeling. Uit de interactie analyses is gebleken dat een betere jeugdbeleving van ouders en minder opvoedstress gerelateerd zijn aan een hogere ernst van kindermishandeling, wat een opvallend vreemd resultaat is. Tot slot blijkt van de meegenomen controlevariabelen de gezinssituatie een belangrijke bijdrage te

(26)

leveren aan de aanwezigheid en ernst van kindermishandeling. Bij een andere gezinssituatie dan twee biologische ouders is zowel de kans op kindermishandeling als de ernst van de kindermishandeling aanzienlijk hoger.

De relatie tussen het gezinsfunctioneren en de aanwezigheid en de ernst van

kindermishandeling, is in de huidige studie niet gevonden, ook niet als het gezinsfunctioneren wordt opgesplitst in deelaspecten (jeugdbeleving, partnerrelatie, opvoeding, basiszorg en sociale contacten). Dit staat echter deels wel in de literatuur beschreven. Volgens de literatuur zijn de partnerrelatie (Taylor et al., 2009) en sociale contacten (Kotch, et al., 1997) namelijk gerelateerd aan de aanwezigheid van kindermishandeling bij kinderen op voorschoolse leeftijd. Ook verschillende aspecten uit de jeugdbeleving van ouders (Petersen et al., 2014; Thornberry et al., 2012; Stith et al., 2009; Ronan et al., 2009) en uit de basiszorg (Barnett & Cicchetti, 1993; Hussey et al., 2006) zijn gerelateerd aan kindermishandeling. Met betrekking tot de relatie tussen het gezinsfunctioneren en de ernst van kindermishandeling was in de literatuur weinig beschreven. Ondanks dat in de huidige studie wel werd verwacht dat hiertussen een relatie zou kunnen zijn, zijn er geen verbanden gevonden. Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van de verwachte relaties zou een complexere relatie kunnen zijn tussen het gezinsfunctioneren en (de ernst van) kindermishandeling dan de huidige studie heeft onderzocht. Het gezinsfunctioneren kan worden gezien als een relatief groot en

algemeen begrip. Wellicht dat er andere belangrijkere aspecten zijn die een specifieker gebied betreffen dan het gezinsfunctioneren, zoals gediagnosticeerde psychische problematiek bij ouders of gediagnosticeerde gedrags- of ontwikkelingsproblematiek bij kinderen (Stith et al., 2009). Ook zouden de beperkingen van deze studie invloed kunnen hebben gehad op de resultaten zoals de homogeniteit van de populatie.

In contrast met de verwachtingen voortvloeiend uit voorgaande studies (Mash et al., 1983; Taylor et al., 2009) die zich richtten op gezinnen met kinderen in voorschoolse leeftijd, is er in de huidige studie geen relatie gevonden tussen opvoedstress en de aanwezigheid en de ernst van kindermishandeling. Dit zou wellicht kunnen liggen aan het feit dat er geen simpele lineaire relatie tussen opvoedstress en kindermishandeling bestaat (Abidin, 1992). Weinig opvoedstress kan geassocieerd zijn met goed functionerende ouders, maar ook met

dysfunctioneel ouderschap omdat lage niveaus van stress ook samen kunnen gaan met weinig betrokkenheid en alertheid van ouders (Abidin, 1992). De relatie tussen opvoedstress en kindermishandeling blijkt ook uit de huidige studie niet enkelvoudig aanwezig te zijn. Er is een bi-directionele relatie tussen kinderen en ouders. De stress van ouders hangt onder andere

(27)

samen met bijvoorbeeld het ervaren van psychische problematiek. Bovendien is het zo dat als er sprake is van veel gedragsproblematiek bij het kind, het waarschijnlijk is dat de

opvoedstress bij ouders ook zal verhogen (Deater-Deckard, 2004). Ook richten de meeste onderzoeken zich op opvoedstress die voortvloeit uit de opvoeding van kinderen met

emotionele- of gedragsstoornissen terwijl andere vormen van stress ook van invloed kunnen zijn op het gezinsfunctioneren, zoals dagelijkse stressoren op socio-economisch vlak (Deater-Deckard, 2004). Aangezien de huidige studie zich op opvoedstress richt kan

vervolgonderzoek wellicht een bredere vorm van stress en stressoren hanteren. Een mogelijke verklaring voor het niet vinden van de relaties tussen het

gezinsfunctioneren, opvoedstress en de aanwezigheid en de ernst van kindermishandeling zou de homogeniteit van de klinische populatie kunnen zijn. Uit de literatuur blijkt namelijk dat moeders uit een klinische groep meer opvoedstress ervoeren dan de moeders uit de

controlegroep (Östberg, Hagekull, Hagelin, 2007). Ook blijkt dat gezinnen in een klinische populatie met kinderen die een kinderpsychiatrische stoornis hebben, geassocieerd zijn met een minder goed gezinsfunctioneren in vergelijking tot gezinnen met kinderen zonder een kinderpsychiatrische stoornis (Rao & Beidel, 2009). In de huidige studie zou er daarom ook sprake kunnen zijn van een algeheel lager niveau van gezinsfunctioneren en een hoger niveau van opvoedstress in de gehanteerde klinische populatie ten opzichte van een normale

populatie. Hierdoor kan het zijn dat het gezinsfunctioneren en de opvoedstress bij gezinnen uit een klinische populatie waar kindermishandeling voorkomt niet aanzienlijke verschillen met het gezinsfunctioneren en de opvoedstress uit de klinische populatie. Wellicht zou het verschil in gezinsfunctioneren en opvoedstress betekenisvoller zijn als gezinnen waarin kindermishandeling voorkomt worden onderzocht in een normale populatie.

Een andere mogelijke verklaring voor het niet vinden van de relatie zouden andere aspecten kunnen zijn die invloed uitoefenen op kindermishandeling en het gezinsfunctioneren. Het feitelijk wel of niet meegemaakt hebben van kindermishandeling in de jeugd of de

aanwezigheid van een gediagnosticeerde psychische stoornis bij ouders zijn direct gerelateerd aan kindermishandeling (Stith et al., 2009) en spelen wellicht een directere rol in de relatie met kindermishandeling dan het gezinsfunctioneren. Psychische problemen kunnen ouders bijvoorbeeld beperken in hun mogelijkheden om goede ouderlijke zorg te kunnen bieden (Kooijman & Wolzak, 2004) en dit is dan ook geassocieerd met kindermishandeling (Gilbert et al., 2009; Petersen et al., 2014; Berger, et al., 2004b). Ook gedragsproblemen van kinderen zouden een dominante invloed kunnen uitoefenen op de relatie tussen het gezinsfunctioneren

(28)

en kindermishandeling (Stith et al., 2009; Berger et al., 2004b). Als er sprake is van gedrags- of ontwikkelingsproblematiek of een moeilijk temperament van het kind, vraagt dit veel van de opvoedkwaliteiten en inspanning van ouders, dit geeft wellicht een gevoel van

onbekwaamheid en creëert een bron van stress bij ouders. Als de opvoeding extra aandacht en meer opvoedvaardigheden vraagt, is het risico op kindermishandeling groter (Berger et al., 2004b). Het gezinsfunctioneren en de opvoedstress zouden gezien kunnen worden als een gevolg van de psychische problematiek of de gediagnosticeerde gedrags- of

ontwikkelingsproblematiek bij het kind waardoor er wellicht geen directe relatie is gevonden tussen het gezinsfunctioneren, opvoedstress en kindermishandeling. Mogelijkerwijs zou het verband tussen het gezinsfunctioneren en kindermishandeling in combinatie met de

wetenswaardigheid of ouders zelf zijn mishandeld, psychische problematiek ervaren of de probleemgedragingen van kinderen wel worden gevonden. Verder onderzoek zal dit moeten uitwijzen.

Verwacht werd dat er in de huidige studie een relatie zou zijn tussen de interactie tussen het gezinsfunctioneren en opvoedstress en (de ernst van) kindermishandeling. De literatuur heeft deze relatie tussen sociale contacten en opvoedstress bij twee- en driejarigen uitgewezen (Kotch et al., 1997). Uit de huidige studie blijkt opvoedstress in interactie met het

gezinsfunctioneren geen verband te hebben met de aanwezigheid van kindermishandeling. Wanneer er wordt gekeken naar de interactie effecten bij de ernst van kindermishandeling blijkt dat het deelaspect jeugdbeleving in interactie met opvoedstress positief samenhangen met de ernst van kindermishandeling. Een betere jeugdbeleving in interactie met minder opvoedstress zou samenhangen met ernstigere kindermishandeling.

Dit is een opvallend resultaat wat tegen de logische verwachting in gaat en nog niet eerder is gevonden in de literatuur. Verwacht zou worden dat minder opvoedstress en een betere jeugdbeleving samenhangt met een lagere ernst van kindermishandeling, maar het

omgekeerde blijkt uit de analyses van de huidige studie. Een verklaring hiervoor is dan ook ingewikkeld. Wellicht is het te wijden aan de beperkingen van deze studie, waaronder een te lage power. Waarom de overige interactie effecten geen relatie laten zien met

kindermishandeling, waaronder het interactie effect tussen sociale contacten en opvoedstress, zou kunnen liggen aan de leeftijdscategorie van het huidige onderzoek, die niet volledig overeenkomt met het onderzoek van Kotch en collega’s (1997), die wel een interactie effect vonden. Dit onderzoek vond namelijk plaats onder gezinnen met twee- en driejarigen terwijl de huidige studie zich richt op kinderen in de leeftijdscategorie van nul tot en met acht.

(29)

Wellicht dat zowel het gezinsfunctioneren, opvoedstress als de interactie hiertussen bij gezinnen met oudere kinderen minder is gerelateerd aan (de ernst van) kindermishandeling dan bij kinderen tussen twee en drie jaar. Een verklaring kan de afhankelijkheid van deze jongeren kinderen zijn ten opzichte van schoolgaande kinderen (van der Ploeg, 2013).

Voor de controlevariabele etniciteit van kinderen, die in de literatuur een risicofactor is voor kindermishandeling (Alink et al., 2011), werd tegen de verwachtingen in geen verband gevonden in de huidige studie. Dat er geen relatie tussen etniciteit en kindermishandeling is gevonden kan mogelijk samenhangen met het verschil tussen niet-westerse traditioneel-allochtonen en niet-westerse nieuw-traditioneel-allochtonen. Deze twee groepen blijken te verschillen in het risico op kindermishandeling. Voor niet-westerse traditioneel-allochtonen blijkt het verhoogde risico op kindermishandeling namelijk weg te vallen, terwijl dit risico voor niet-westerse nieuw-allochtonen, waaronder voornamelijk vluchtelingen, verhoogd blijft. Trauma’s spelen hierin mogelijkerwijs een rol (Alink et al., 2011). Als deze twee groepen niet-westerse allochtonen elkaar in de huidige studie hebben opgeheven, zou dit een

verklaring kunnen zijn dat etniciteit geen verband toonde met kindermishandeling, aangezien de huidige studie geen onderscheid heeft gemaakt tussen deze twee groepen.

De controlevariabele gezinssituatie was in tegenstelling tot etniciteit wel gerelateerd aan kindermishandeling. De gezinssituatie blijkt zowel een voorspeller te zijn van de

aanwezigheid van kindermishandeling als van de ernst van kindermishandeling. Hoe de gezinssituatie is, hangt veel meer samen met zowel de aanwezigheid van kindermishandeling als de ernst van kindermishandeling, dan hoe het gezinsfunctioneren of de opvoedstress door ouders wordt beoordeeld. Een gezinssituatie die anders is dan twee biologische ouders, zoals alleenstaande ouders (met of zonder nieuwe partner), maakt de kans op kindermishandeling ruim vijf keer groter en hangt samen met een hogere ernst van de kindermishandeling. Dit komt overeen met de literatuur die ook aangeeft dat de gezinssituatie wel degelijk een risicofactor is voor kindermishandeling. Diverse onderzoeken wijzen uit dat er meer kindermishandeling voorkomt onder alleenstaande ouders in vergelijking tot gezinnen met twee ouders (Alink et al., 2011; van IJzendoorn et al., 2007; Klein Velderman &

Pannebakker, 2008). Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat alleenstaande ouders meer neigen naar sociale isolatie dan ouders die samen zijn met een partner. Zij worden minder emotioneel gesteund en ervaren meer stress (Weinraub & Wolf, 1983), wat het functioneren van de ouder in de rol als opvoeder kan beïnvloeden (Berger et al., 2004b). Uit de huidige studie blijkt dat de gezinssituatie meer zegt over de aanwezigheid én de ernst

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Een v dat deze zorgen geen (dreiging van) huiselijk geweld of kindermishandeling betreffe waargenomen in combinatie met pedagogische onmacht van ouders, echter zonder Ook dan sluit

Benoem duidelijk dat er een meldplicht is voor wanneer er vermoedens zijn van een mogelijk geweld- of zedendelict door een collega en dat er een stappenplan wordt gehanteerd

Dat vereist een samenhangende aanpak die we in de praktijk verder moeten ontwikke- len.’ Blom (V &amp; J) zegt: ‘We weten veel van kindermis- handeling; hoe het ontstaat en wat

• Voor de samenhang tussen meldingen over kindermishandeling en het wonen in achterstandswijken zijn meerdere oorzaken aanwijsbaar: er kunnen meer risicofactoren