• No results found

Echt-Susteren, Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat. rapport 3955

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Echt-Susteren, Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat. rapport 3955"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Echt-Susteren,

Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat

rapport 3955

(2)
(3)

Echt-Susteren, Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat (Gemeente Echt-Susteren)

Een archeologische begeleiding

A. Muller

Met bijdragen van:

R.C.A. Geerts en N.L. Jaspers C. Moolhuizen en N. van Asch

(4)

Colofon

ADC Rapport 3955

Echt-Susteren, Nieuwstadt, Susterderweg en IJsstraat (Gemeente Echt-Susteren) Een archeologische begeleiding

Auteur: A. Muller

In opdracht van: KWS Infra bv

Foto’s en tekeningen: ADC ArcheoProjecten, tenzij anders vermeld

© ADC ArcheoProjecten, Amersfoort, september 2015

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook

zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

ADC ArcheoProjecten aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Y. Burnier

ISSN 1875-1067

ADC ArcheoProjecten Postbus 1513 3800 BM Amersfoort Tel 033 299 8181 Fax 033 299 8180 Email info@archeologie.nl

(5)

Inhoudsopgave

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied 4

Samenvatting 5

1 Inleiding 7

2 Vooronderzoek 9

3 Methoden 10

4 Resultaten 13

4.1 Fysisch geografisch onderzoek 13

4.2 Sporen en structuren 15

4.3 Vondstmateriaal 19

4.3.1 Aardewerk - R.C.A. Geerts 19

4.3.2 Archeobotanisch onderzoek - N. van Asch en C. Moolhuizen 22

4.3.3 Overige vondsten 23

5 Interpretatie en conclusies 24

Literatuur 26

Lijst van afbeeldingen 27

Lijst van tabellen 27

Bijlage 1 Sporenlijst 28

Bijlage 2 Vondstenlijst 29

Bijlage 3 Resultaten 14C-dateringen 30

Verklarende woordenlijst 34

Afkortingen in de database 35

(6)

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: Limburg Gemeente: Echt -Susteren

Plaats: Nieuwstadt

Toponiem: Susterderweg en IJsstraat

Kaartblad: 68B Coördinaten: Tracé 1: 188.427/345.617 – 187.171/343.457.

Tracé 2: 188.315/341.182 – 188.317/339.143.

Projectverantwoordelijke: A. Muller

Bevoegde overheid: Gemeente Echt-Susteren Deskundige namens de bevoegde overheid: J.J.G. Geraeds

ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer (CIS-code): 54882

ADC-projectcode: 4141161 Complex en ABR codering: Nederzetting (NX)

Periode(n): Bronstijd en Romeinse tijd (BT/ROM) KNA versie: 3.2 (veldwerk) 3.3 (uitwerking)

Geomorfologische context: Dalvlakteterras, dekzandrug en beekdalbodem NAP hoogte maaiveld: 32 m NAP

Maximale diepte onderzoek: Circa 50 cm

Uitvoering van het veldwerk: Fase 1; 6-7 12 -2012, Fase 2; 13-17-6-2013 Beheer en plaats documentatie: Provincie Limburg

e-depot link: URL http://dx.doi.org/10.17026/dans-269-8x6w

(7)

Samenvatting

In opdracht van KWS Infra bv heeft ADC ArcheoProjecten op Van 6 tot en met 7 december 2012 en van 13 tot en met 17 juni 2013 een Archeologische Begeleiding op de locaties Susterderweg en IJsstraat te Nieuwstadt. In het plangebied wordt in een tracé de bestaande weg geherprofileerd en aan de westzijde voorzien van een parallel gelegen fietspad, van elkaar gescheiden door een groenstrook.

Het veldwerk is in twee fasen uitgevoerd. Tijdens fase 1 zijn twee werkputten (wp 1 en 2)

aangelegd ten westen van en parallel aan de Susterderweg, met een gezamenlijke lengte van 503 m, variërend in breedte van 4 tot 5 m, in totaal 2252 m2. Tijdens fase 2 is een werkput (wp 3) aangelegd ten westen van en parallel aan de IJsstraat, 357 m lang, variërend in breedte van 4,5 tot 6 m, in totaal 1778 m2.

Tijdens de begeleiding zijn sporen uit de Bronstijd en de Romeinse tijd. De archeologisch resten bestaan uit aardewerk,enkele grondsporen en verbrand organisch materiaal (verbrand bot en houtskool). Door de beperkte omvang van het tracé is het niet helemaal duidelijk wat de aard van de vindplaats is (het is niet mogelijk om structuren te reconstrueren), maar zeer waarschijnlijk betreft het een nederzettingsterrein uit de Bronstijd en de Romeinse tijd. Daarnaast zullen buiten het tracé (dus buiten het plangebied) nog meer sporen uit deze twee perioden aanwezig zijn. Deze informatie is zeer waardevol voor toekomstige ontwikkelingen

(8)

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Periode Tijd in jaren

Nieuwe tijd 1500 - heden

Nieuwe tijd C 1850 - heden Nieuwe tijd B 1650 - 1850 na Chr.

Nieuwe tijd A 1500 - 1650 na Chr.

Middeleeuwen: 450 - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen B / Late Middeleeuwen 1250 - 1500 na Chr.

Late Middeleeuwen A / Volle Middeleeuwen 1050 - 1250 na Chr.

Vroege Middeleeuwen D / Ottoonse periode 900 - 1050 na Chr.

Vroege Middeleeuwen C / Karolingische tijd 725 - 900 na Chr.

Vroege Middeleeuwen B / Merovingische tijd 525 - 725 na Chr.

Vroege Middeleeuwen A / Volksverhuizingstijd 450 - 525 na Chr.

Romeinse tijd: 12 voor Chr. - 450 na Chr.

Laat-Romeinse tijd 270 - 450 na Chr.

Midden-Romeinse tijd 70 - 270 na Chr.

Vroeg-Romeinse tijd 12 voor Chr. - 70 na Chr.

IJzertijd: 800 - 12 voor Chr.

Late IJzertijd 250 - 12 voor Chr.

Midden-IJzertijd 500 - 250 voor Chr.

Vroege IJzertijd 800 - 500 voor Chr.

Bronstijd: 2000 - 800 voor Chr.

Late Bronstijd 1100 - 800 voor Chr.

Midden-Bronstijd 1800 - 1100 voor Chr.

Vroege Bronstijd 2000 - 1800 voor Chr.

Neolithicum (Jonge Steentijd): 5300 - 2000 voor Chr.

Laat-Neolithicum 2850 - 2000 voor Chr.

Midden-Neolithicum 4200 - 2850 voor Chr.

Vroeg-Neolithicum 5300 - 4200 voor Chr.

Mesolithicum (Midden-Steentijd): 8800 - 4900 voor Chr.

Laat-Mesolithicum 6450 - 4900 voor Chr.

Midden-Mesolithicum 7100 - 6450 voor Chr.

Vroeg-Mesolithicum 8800 - 7100 voor Chr.

Paleolithicum (Oude Steentijd): tot 8800 voor Chr.

Laat-Paleolithicum 35.000 - 8800 voor Chr.

Midden-Paleolithicum 300.000 - 35.000 voor Chr.

Vroeg-Paleolithicum tot 300.000 voor Chr.

Bron: Archeologisch Basis Register 1992

(9)

1 Inleiding

In opdracht van KWS Infra bv heeft ADC ArcheoProjecten op Van 6 tot en met 7 december 2012 en van 13 tot en met 17 juni 2013 een Archeologische Begeleiding uitgevoerd op de locaties

Susterderweg en IJsstraat te Nieuwstadt, gemeente Echt-Susteren (afb. 1). In het plangebied wordt in een tracé de bestaande weg geherprofileerd en aan de westzijde voorzien van een parallel gelegen fietspad, van elkaar gescheiden door een groenstrook (afb. 2).

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.

Het onderzoek is uitgevoerd door W. Deitch – van der Meulen (veldarcheoloog). Senior archeoloog was Y. Burnier. Rapportage is in de zomer van 2015 overgenomen door A. Muller. Controle en coördinatie van documentatie en vondstverwerking is uitgevoerd door M.G. Nieuwenhuijsen en J.W. Beestman. De Archeologische Begeleiding behelsde het toezicht houden op het uitgraven van de tracés waarin de werkzaamheden gerealiseerd worden.

Het onderzoek is uitgevoerd conform het Programma van Eisen (PvE).1 Hierbij dient vermeld te worden dat in het PvE ook melding wordt gemaakt van een wegtracé tussen Echt en Dieteren (tracé 1). Dit deel valt echter buiten onderhavig onderzoek, dat alleen betrekking heeft op tracé 2 (van Susteren naar Nieuwstadt; zie ook afbeelding 2). De vondsten en bijbehorende documentatie die tijdens de begeleiding zijn verzameld, zijn gedeponeerd in het provinciaal depot te Maastricht.

1 Delporte 2012, Programma van Eisen Archeologische Begeleiding Fietspaden gemeente Echt-Susteren. Grontmij, PvEnr.

256098/251 Definitief, goedgekeurd d.d. 17 april 2012.

(10)

Afb. 2. Locatie van het complete tracé 2, hiervan zijn drie delen begeleid (zie ook afbeelding 3).

Een Archeologische Begeleiding kan als volgt omschreven worden: een inventarisatie, karakterisering en documentatie van aan- en afwezigheid van archeologische waarden in een gebied dat verstoord zal worden door niet aan archeologie gerelateerde activiteiten. Van de archeologische waarden wordt een karakterisering gegeven waarbij tenminste de volgende aspecten aan de orde zijn: periodeaanduiding, geologische context, en aard (typering).

Het veldwerk is in twee fasen uitgevoerd. Tijdens fase 1 zijn twee werkputten (wp 1 en 2)

aangelegd ten westen van en parallel aan de Susterderweg, met een gezamenlijke lengte van 503 m, variërend in breedte van 4 tot 5 m, in totaal 2252 m2. Tijdens fase 2 is een werkput (wp 3) aangelegd ten westen van en parallel aan de IJsstraat, 357 m lang, variërend in breedte van 4,5 tot 6 m, in totaal 1778 m2 (afbeelding 3).

De aan het onderzoek gestelde onderzoeksvragen staan weergegeven in het Programma van Eisen (PvE), nummer 256098/251.

(11)

1. Bevinden zich in het plangebied archeologische waarden? Zo nee waarom niet (kan dit onder meer het gevolg zijn van de beperkingen van het onderzoek zoals diepte aanleg vlak i.v.m.

kabels en leidingen), zo ja waaruit bestaan deze?

2. Hoe is het gesteld met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse. Inclusief eventueel aanwezige archeobotanisch en zoologisch materiaal?

3. Wat is de datering omvang, kwaliteit en het verloop van de archeologische structuren, sporen en sporen clusters?

4. Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

5. Wat is de relatie tussen de vindplaatsen en het landschap?

6. Hoe is het gesteld met de gaafheid van de bodem, zowel in horizontale als verticale zin?

7. Op welk niveau zijn de grondsporen leesbaar? Is er sprake van verbruining? Zo ja in welke mate?

8. Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio aanscherpen?

Opzet van het rapport

Dit rapport betreft een standaardrapport zoals genoemd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 3.3 -specificatie OS15). In dit rapport worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd, waarna de eerste conclusies volgen. Indien nodig kan altijd worden teruggegrepen op de basisgegevens in het e-depot (zie e-depot link in de tabel met administratieve gegevens).

2 Vooronderzoek

In het kader van de planontwikkeling is een bureauonderzoek uitgevoerd. 2 Landschappelijk gezien ligt het tracé aan de rand van het Maasdal. Het te onderzoeken tracédeel ligt op het terras van Caberg-3. Deze terrassen bestaan uit rivierafzettingen, maar lokaal komen ook

dekzandopduikingen voor. De terrassen zijn gevormd in het Pleistoceen. In de laatste fasen van het Pleistoceen en Vroeg Holoceen zijn enkel rivierafzettingen ten westen van het tracé gevormd (terras van Geistingen en het holocene Maasdal). Het tracé snijdt verschillende landschappelijke elementen aan zoals oude meanders, beken en terrassen. Deze specifieke elementen dragen bij aan specifieke archeologische verwachting van delen van het tracé. Daarnaast zijn delen van het tracé afgegraven, daar worden geen archeologische resten meer verwacht. De specifieke

verwachting voor tracé 2 hangt samen met de aanwezigheid van de Roode Beek en de Vloedgraaf.

In de nabijheid van deze twee beken zijn namelijk verschillende vondsten gedaan.

Langs het tracé zijn door de archeologische werkgroep Echter Landj verschillende oppervlaktekarteringen uitgevoerd. Nabij het uiterste noorden van tracé 2 zijn tijdens een

oppervlaktekartering enkele laatmiddeleeuwse aardewerkscherven en een vuurstenen afslag uit de periode Paleolithicum – Neolithicum gevonden.3 Ook zijn met een metaaldetector twee Romeinse munten aangetroffen.4 Het tracé ligt vlakbij de begrenzing van een onderzoeksmelding behorende bij een proefsleuvenonderzoek. Bij dat onderzoek zijn vondsten uit het Neolithicum en de IJzertijd aangetroffen.5

Ook langs het noorden van het tracé, aan de westzijde van de Susterderweg, is een

oppervlaktekartering uitgevoerd, waarbij aardewerkscherven uit het Neolithicum IJzertijd en Late Middeleeuwen zijn gevonden. De laatmiddeleeuwse scherven zijn waarschijnlijk opgebracht tijdens bemesting, maar de vondsten uit het Neolithicum en de IJzertijd wijzen op een mogelijk

nederzettingsterrein.6 Aan de overzijde (oostkant) van de Susterderweg zijn tijdens een

2 Holl, 2012

3 Waarnemingsnr. 131.055.

4 Vondstmeldingsnrs. 409.758, 409.761.

5 Onderzoeksmeldingsnr. 16.152; Ball, et al. 2001.

6 vondstmeldingsnr. 416.491

(12)

oppervlaktekartering vuurstenen afslagen en werktuigen gevonden, evenals aardewerkfragmenten uit de IJzertijd, Romeinse tijd, Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. De resten uit de Late

Middeleeuwen en Nieuwe tijd zijn waarschijnlijk opgebracht met bemesting, de vondsten uit het Neolithicum en de IJzertijd wijzen waarschijnlijk op een nederzetting. De Romeinse

aardewerkscherf is een losse vondst, waarvan de context niet bekend is.7

Het bureauonderzoek heeft inzichtelijk gemaakt dat archeologische resten aangetroffen kunnen worden uit bijna alle perioden; van het Paleolithicum tot de Nieuwe tijd.

Binnen het tracé zijn dus zones aanwezig met een middelhoge tot hoge archeologische

verwachting voor archeologische resten.8 Naar aanleiding van de resultaten werd geadviseerd om een verkennend booronderzoek uit te voeren in delen van het tracé; de zones aan de

Susterderweg en langs de IJsstraat. De bevoegde overheid heeft echter gesteld dat vervolgonderzoek ook vormgegeven kon worden als een archeologische begeleiding van de civieltechnische werkzaamheden in deze twee zones.9

3 Methoden

De archeologische begeleiding is uitgevoerd conform de KNA, versie 3.2.10 In het onderzoeksgebied zijn de tracés ten behoeve van de toekomstige bouwwerkzaamheden op verschillende dieptes uitgegraven. Op verzoek van de archeoloog heeft de kraanmachinist eerst de verstoorde bovengrond weg gegraven waarna en vlak is aangelegd en gezocht kon worden naar archeologische resten.

In totaal zijn drie putten aangelegd in tracé 2 (afb. 3). Tijdens fase 1 zijn twee werkputten (wp 1 en 2) aangelegd ten westen van en parallel aan de Susterderweg, met een gezamenlijke lengte van 503 m, variërend in breedte van 4 tot 5 m, in totaal 2252 m2. Tijdens fase 2 is een werkput (wp 3) aangelegd ten westen van en parallel aan de IJsstraat, 357 m lang, variërend in breedte van 4,5 tot 6 m, in totaal 1778 m2. De werkputten zijn N - Z georiënteerd. Het vlak is aangelegd door een graafmachine met gladde bak, ingemeten en getekend met een robotic Total Station (rTS), en gefotografeerd.

In werkputten 1 en 3 zijn om de ca. 50 m profielopnames gemaakt, getekend en gefotografeerd, in de westelijke putwanden. In werkput 2 is slechts één profielopname gemaakt, door de slechte weersomstandigheden was het niet mogelijk meer profielopnames te maken.11 De archeologische grondsporen zijn gecoupeerd, getekend en gefotografeerd. Tijdens de graafwerkzaamheden is gebruik gemaakt van een metaaldetector. Vondsten zijn per spoor of, indien afkomstig uit het profiel, per laag verzameld. In werkput 3 zijn uit kansrijke sporen drie grondmonsters genomen voor botanisch en dateringsonderzoek.

De begeleiding was zodanig georganiseerd dat de werkzaamheden geen vertraging hebben opgelopen door het archeologische onderzoek.

7 schriftelijke mededeling dhr. M. Ruijters, Archeologische Werkgroep Echter Landj; aangezien deze vondst nog niet is aangemeld in Archis, wordt hiervoor in afb. 13 vondstmeldingsnr. 0 gebruikt.

8 Holl, 2012.

9 Zie hoofdstuk 2 van het PvE.

10 Tijdens de uitvoering van het veldwerk was KNA versie 3.3 nog niet van kracht (geïmplementeerd op 9-12-2013)

11 Op 7 december 2012 was er hevige sneeuwval en waren de putwanden bevroren.

(13)

Afb. 3. Alle Sporen Kaart tracé 2.

(14)
(15)

4 Resultaten

4.1 Fysisch geografisch onderzoek

Uit het bureauonderzoek is duidelijk geworden dat het tracé in een dalvlakte van de Maas is gelegen en dat de ondergrond uit rivierafzettingen bestaat. Zeer lokaal kunnen

dekzandopduikingen voorkomen. Het tracé wordt in het noorden doorsneden door de Roode beek en in het zuiden door de Vloedgraaf.

Werkput 1 (fase 1 Susterderweg)

Deze werkput ligt in het meest zuidelijke deel van het onderzoeksgebied en is in twee delen aangelegd, gescheiden door de Krekelzankweg (afb. 2). De hoogte van het maaiveld varieert van 33,18 m tot 32,59 m +NAP, de ontgravingsdiepte van 32,60 m tot 32,11 m +NAP, gemiddelde ontgravingsdiepte is 0,50 m -mv. Het vlak is aangelegd in een lichtgrijs lemig zand, hier en daar licht oranje gevlekt door ijzerinspoeling. In het zuidelijke deel van de put is de ondergrond zandiger en heeft het karakter van dekzand. De top van het zand is plaatselijk bruin gekleurd door humus en ijzerinspoeling (B –horizont). Voor het grootste deel echter wordt het zand afgedekt door pakket van ca. 20 tot 30 cm dik, zeer donkerbruingrijs zand met zeer weinig baksteenfragmenten; de daarbovenop gelegen bouwvoor, humeus donker bruingrijs zand ca. 20 cm dik, is niet goed van de onderliggende laag te onderscheiden, (afb. 4).

Werkput 2 (fase 1 Susterderweg)

Deze werkput ligt in het middendeel van het onderzoeksgebied en is in twee delen aangelegd, gescheiden door het oprijpad van de westelijk gelegen boerderij. De hoogte van het maaiveld varieert van 32,56 m tot 32,18 m +NAP, de ontgravingsdiepte van 31,75 m tot 31,32 m +NAP, gemiddelde ontgravingsdiepte is 1,20 m -mv. Het vlak is aangelegd in lichtgrijs kleiig zand, oranje gevlekt door ijzerinspoeling. Hierboven ligt een laag zeer donker bruingrijs humeus zand van ca. 20 tot 30 cm dik, met zeer weinig baksteenfragmenten; de daarboven opgelegen bouwvoor is

nauwelijks van de donkere laag eronder onderscheiden (afb. 5). In het noordelijke deel van de werkput waren profielopnames niet mogelijk door de slechte weersomstandigheden, de bodemopbouw is gelijk aan het zuidelijke deel van de werkput.

Werkput 3 (fase 2 IJsstraat)

Deze werkput ligt in het meest noordelijke deel van het onderzoeksgebied, vanaf de oever van de Roode Beek tot aan de spoorwegovergang bij Susteren. De hoogte van het maaiveld varieert van 31,49 m tot 32,16 m +NAP, de ontgravingsdiepte van 31,55 m tot 30,96 m +NAP, gemiddelde ontgravingsdiepte is 1,00 m -mv. Het vlak is aangelegd in licht grijsbeige lemig zand, licht oranje gevlekt door ijzerinspoeling. Deze laag wordt afgedekt door een pakket zeer donker bruingrijs humeus zand van ca. 20 tot 40 cm dik met weinig baksteenfragmenten en wat roodbakkend aardewerkscherven. De daarboven opgelegen bouwvoor, ca. 20 tot 30 cm dik, is niet goed van de donkere laag eronder te onderscheiden (afb. 6). Op sommige plaatsen heeft egalisering

plaatsgevonden, daar ligt de bouwvoor direct op het grijsbeige zand.

(16)

Afb. 4. Profielopname westprofiel werkput 1.

Afb. 5. Profielopname westprofiel werkput 2.

Afb. 6. Profielopname westprofiel werkput 3.

(17)

Volgens het bureauonderzoek zou het tracé een dekzandopduiking aansnijden (afb. 7). De zandige afzettingen in het zuiden van werkput 1 kunnen ook geïnterpreteerd worden als eolische (dekzand) afzettingen. In de top van het zand zijn nog sporen van bodemvorming zichtbaar (de lokaal aanwezige bruine verkleuring van het zand; B-horizont). Het dekzand lijkt echter grotendeels geërodeerd. Het lemige zand in de overige delen van het tracé kunnen geïnterpreteerd worden als rivierafzettingen. Ook hiervan is de top antropogeen bewerkt, in werkput 2 en 3 lijkt een laag van 20 tot 30 cm opgebrachte grond aanwezig (vanwege de baksteenfragmenten). Mogelijk betreft de donkerbruine laag een (restant van een) oud bouwlanddek (plaggendek).

Afb. 7. Tracé 2 geprojecteerd op de geomorfologische kaart

4.2 Sporen en structuren

Werkput 1 (fase 1, Susterderweg)

Werkput 1 heeft nagenoeg geen archeologische sporen opgeleverd (afb. 3). In het noordelijke deel bevindt zich een oost-west georiënteerde greppel (S1), die een perceelsgrens markeert. Deze perceelsscheiding is in het omringende landschap zichtbaar, ten noorden van deze scheiding bevindt zich een bos, ten zuiden ervan een grasweide. Spoor 2 is eveneens een oost-west georiënteerde greppel in het zuidelijke deel van de werkput, direct aansluitend en parallel aan de Krekelzankweg. In het zuidelijke deel van de werkput bevindt zich tevens een grote onregelmatige

(18)

vlek, geïnterpreteerd als natuurlijke verstoring (S3). Langs de gehele oostelijke putwand, parallel aan de Susterderweg, bevindt zich een recente verstoring, een greppel waarin zich hier en daar delen van een rioolbuis, puin en wat recent afval bevinden.

In deze werkput zijn geen archeologische vondsten aangetroffen.

Werkput 2(fase 1, Susterderweg)

In werkput 2 bevinden zich weinig archeologische sporen. In het zuidelijke deel is een ovale (paal)kuil aangetroffen, ca. 40 cm in diameter en 20 cm diep. De vorm van het spoor was komvormig in de coupe en de vulling bestond uit donkergrijs kleiig zand. Er zijn geen daterende kenmerken of aardewerk in het spoor aangetroffen (afb. 6). Langs de gehele oostelijke putwand, parallel aan de Susterderweg, bevindt zich een recente verstoring, een greppel waarin zich hier en daar delen van een rioolbuis, recent puin en wat recent afval bevinden (S1 in het zuidelijke deel van de werkput en S999 in het noordelijke deel).

In het zuidelijke deel van de werkput bevinden zich twaalf kleine donkergrijze (paal)kuilen in noord- zuid georiënteerde rij, parallel aan en ten westen van de rioolbuisgreppel (afb. 7). Deze sporen komen voor over een afstand van circa 75 m. De ruimte tussen de sporen varieert tussen de 2 en 6 m. Een aantal van deze paalkuilen is gecoupeerd. De gemiddelde diepte is 10 cm en de vorm van de sporen in doorsnede is vierkant of rechthoekig. De vulling bestaat uit zeer donkergrijs kleiig zand. Deze rij paalkuilen vormde waarschijnlijk een hekwerk langs de rioolbuisgreppel en worden niet beschouwd als archeologisch relevant. De overige sporen betreffen recente en natuurlijke verstoringen.

In deze werkput zijn geen archeologische vondsten aangetroffen.

Werkput 3 (fase 2 IJsstraat)

In tegenstelling tot werkputten 1 en 2 zijn in werkput 3 wel archeologische sporen aangetroffen (afb.

3). Door de snelheid waarmee de civieltechnische werkzaamheden zijn uitgevoerd, was het niet mogelijk alle sporen te onderzoeken en is een representatieve selectie gecoupeerd.

Er zijn in totaal drie greppels, zeven paalkuilen, zes kuilen, elf recente verstoringen (drainagebuizen, vergravingen en de parallel aan de IJsstraat gelegen rioolbuissleuf), twee natuurlijke verstoringen en acht sporen waarvan de aard niet nader bepaald kon worden geregistreerd. Daarnaast is een zone in kaart gebracht met mogelijke karrensporen.

Greppels (N=3)

Twee van de aangetroffen greppels lopen dwars over het tracé (S1 en S9). De oriëntatie is oost- west en de breedte is circa 1 m. De greppels zijn in doorsnede komvormig en hebben meerdere vullingen variërend van donkergrijs in de top van het spoor tot lichtgrijs lemig zand aan de basis van het spoor en zijn 20 tot 40 cm diep (afb. 8) In de kern van de vulling lijkt een derde

rechthoekige vulling zichtbaar. Mogelijk betreft dit de afdruk van een paal. De greppels zouden dan beide als standgreppel kunnen worden geïnterpreteerd. Mogelijk hebben deze greppels als omheining of afrastering gediend.

De derde greppel is aanzienlijk smaller. S20 is een oostwest georiënteerd spoor van 2,40 lang en 40 cm breed. De westkant van het spoor ligt onder het profiel. In de vulling zijn houtskoolresten aangetroffen(afb. 9). De greppels is slechts enkele decimeters diep.

Naast deze greppels zijn er nog vier oost-west georiënteerde sporen waargenomen, van ook circa 1 m breed. Op basis van de aard en de kleur van de vulling zijn deze sporen geïnterpreteerd als recente verstoringen. Deze sporen zijn echter niet gecoupeerd.

(19)

Afb. 8. Dwarsdoorsnede van greppel S1

Paalkuilen (N=7)

In totaal zijn zeven grondsporen in het veld beschreven als paalkuil (S2, 4, 7, 8, 11, 24 en 25). Het betreffen ovaal tot cirkelvormige sporen met een diameter tussen de 40 en 70 cm. In

dwarsdoorsnede zijn de sporen rechthoekig of komvormig en de vulling bestaat uit lichtgrijs tot donkergrijs lemig zand. In geen van deze paalkuilen is een (deel van een) structuur of plattegrond te herkennen. Uit een van de paalkuilen (S7) komt een bodemfragment van aardewerk.

Kuilen (N= 6)

Er zijn zes sporen geclassificeerd als kuil S3, 10, 13, 21, 22, 23. De kuilen hebben een diameter variërend van 170 tot 120 cm en zijn ovaal van vorm. S21 is een ondiepe kuil met houtskoolresten en verbrand botmateriaal. De kuil is 18 cm diep en heeft een onregelmatige vorm. S22 is een grote, lichtgrijze vlek op het vlak, waarin zich S23, bestaande uit twee donkergrijze kuilen, bevindt (afb.

11). Bij couperen bleek S22 een grote diepe kuil te zijn gevuld met zeer fijn lemig zand en veel as, fragmentair houtskool en wat aardewerkscherven, enige splinters van vuursteen en natuursteen. In S23 is een aanzienlijke hoeveelheid vondstmateriaal aangetroffen. Het materiaal is zeer

gefragmenteerd.

Karrensporen

In een groot deel van het vlak zijn smalle, elkaar oversnijdende, langgerekte, lichtgekleurde, ruwweg noordzuid georiënteerde sporen waargenomen Tijdens het veldwerk zijn deze beschreven als de onderkant van diepploegsporen. Het betreft echter mogelijk een deel van het oude wegdek van de IJsstraat, de lange sporen zijn dan te interpreteren als karrensporen (afb. 9).

Samenvatting

In het noordelijk deel van het tracé, in werkput 3, is een (deel van een) vindplaats aangesneden. De vindplaats bestaat uit verschillende grondsporen. Deze liggen verspreid in het noordelijk deel van de put en in het zuidelijk deel van de put. Centraal in werkput 3 is een brede recente verstoring aanwezig. Ten aanzien van de verspreiding van de grondsporen kan vermeld worden dat in het noorden meer kuilen zijn aangetroffen dan paalsporen. In de vullingen van twee kuilen zijn

vondsten gedaan, waaronder botresten een aardewerk. De vondsten zijn echter zo gefragmenteerd dat een interpretatie als crematiekuil onwaarschijnlijk is, of het betreft een aangeploegd of

anderszins verstoorde grafcontext.

Ten zuiden van de centraal gelegen recente verstoring zijn de meeste paalsporen aangetroffen. In deze zone is de kans groot dat buiten het tracé (delen van) structuren aanwezig zijn.

In een groot deel van de te begeleiden delen (putten 1 en 2) zijn geen archeologische sporen aangetroffen. Zeer waarschijnlijk zijn deze zones door sub-recente grondwerkzaamheden grotendeels verstoord. De profielen (zie ook paragraaf 4.1) laten zien dat op de natuurlijke

(20)

ondergrond een relatief dik pakket ligt (tussen de 50 en 80 cm dik) waarin recent materiaal is aangetroffen, onder meer baksteenpuin. Hetgeen een aanwijzing is dat een deel van de bovengrond (en mogelijk ook het archeologisch relevante niveau) is gehomogeniseerd. Dieper ingegraven grondsporen (bijvoorbeeld waterputten) zouden echter wel bewaard gebleven moeten zijn, maar zijn niet aangetroffen. Daarom kan de conclusie worden getrokken dat binnen het zuidelijke en centrale deel van het plangebied geen substantiële vindplaatsen

(nederzettingsterreinen) uit de late prehistorie en latere periode aanwezig zijn geweest.

Afb. 9. Karrensporen in put 3

(21)

4.3 Vondstmateriaal

4.3.1 Aardewerk

R.C.A. Geerts, met een bijdrage van N.L. Jaspers Inleiding

Tijdens het onderzoek zijn in werkput 3, in totaal 31 scherven met een totaalgewicht van 317 gram verzameld (tabel 2). Het scherfmateriaal is in een drietal perioden te verdelen: de Bronstijd, de Romeinse tijd en de Nieuwe tijd.12 Van al deze scherven is het grootste deel afkomstig uit de Romeinse tijd.

De bronstijd scherven

Een tweetal scherven met een gewicht van 25 gram, is in de Bronstijd te dateren. Deze scherven zijn 13 mm dik en vertonen sporen van verbranding. Beide scherven zijn met grote stukken gebroken kwarts gemagerd. Een magering met grote stukken gebroken kwarts is kenmerkend voor de Midden Bronstijd.

De Romeinse scherven

Het merendeel van het scherfmateriaal is in de Romeinse tijd te dateren, het gaat om achttien scherven met een gewicht van 125 gram.

Terra nigra

Terra nigra bestaat uit tafelwaren en heeft een zacht glanzende zwarte deklaag. De terra nigra ontleent zijn vormenschat voor een groot deel aan de terra sigillata en La Tène aardewerk.13 Het aardewerk is voornamelijk in het noorden van Frankrijk geproduceerd, al zijn ook productiecentra in België en Nederland bekend. De oorspronkelijke terra nigra uit de 1e eeuw wijkt af van de later geproduceerde terra nigra. In de 1e eeuw heeft dit aardewerk een dun fijn baksel met een donker grijze tot zwarte deklaag. Het aardewerk is niet altijd glanzend en heeft soms een bruine kern. In de 2e eeuw is de terra nigra dikker en de buitenkant glanzend.

Het ene stuk terra nigra betreft een randfragment van een pot met een hals die vloeiend overloopt in de rand. Deze scherf is mogelijk van een pot van het type Deru 49 of 54.14 Deze potten komen voor tot het midden van de 2e eeuw n.Chr.

Geverfd aardewerk

Voor het grootste deel bestaat de vormenschat van het geverfde aardewerk uit bekers, al worden ook borden geproduceerd. Geverfd aardewerk kan op meerdere manieren uitgevoerd worden.

Alleen de hier aangetroffen technieken zullen besproken worden, techniek a t/m e genaamd:

respectievelijk a, witte klei met rode verf, b, witte klei met zwarte verf, c, rode klei met zwarte verf, d, dunwandige rode of grijze fragmenten met een metallisch zwart glanzende verflaag en e, lichte klei met rood gevlamde versiering.15

In totaal zijn twee fragmenten van geverfde bekers aangetroffen. Beide bekers hebben een wit baksel en de één is met rode en de anders met zwarte verf bedekt. Allebei de scherven zijn delen van de bodem van bekers en niet nauwkeurig te dateren binnen de Romeinse tijd.

Amforen

Amforen zijn aardewerken containers voor het transport van liquide handelswaar. In de Romeinse tijd werden in amforen voornamelijk olijfolie, vissaus en wijn vervoerd. De amforen werden geproduceerd bij de agrarische bedrijven waar de te vervoeren handelswaar verbouwd of

13 Ettlinger, et al. 1990 (herz. druk 2002), 23.

14 Deru 1996.

15 Brunsting 1937, 70-71.

(22)

geproduceerd werd. Bij de begeleiding is één fragment van een amfoor gevonden van het type Dressel 20. In dit type amfoor werd olijfolie vervoerd.16

De Dressel 20 amfoor is afkomstig uit Spanje. Pottenbakkerscentra zijn aangetroffen langs de rivier de Guadalquivir.17 Meerdere typen amforen zijn in hetzelfde baksel gemaakt, maar de bekendste en meest aangetroffen amfoor is de Dressel 20. Een roder baksel is een indicatie voor een datering in de loop van de 2e eeuw n.Chr.18

Ruwwandig aardewerk

Het merendeel van het ruwwandige aardewerk wordt gekenmerkt door de magering met grind en steengruis, waardoor het oppervlak ruw aanvoelt. Het grootste deel van de aangetroffen ruwwandige fragmenten is op basis van het baksel afkomstig uit Tienen. In Tienen is vanaf de 1e eeuw tot in de 3e eeuw n.Chr. aardewerk geproduceerd.19 In de 1e eeuw n.Chr. betrof het met name oxiderend en reducerend gebakken aardewerk, vanaf de tweede helft van de 2e eeuw n.Chr. wordt dit vervangen door gesmookt aardewerk.20 Tiens aardewerk werd pas vanaf ongeveer 150 n.Chr. veelvuldig geëxporteerd buiten de regio.

In het Tiense baksel zijn naast gladwandige ook ruwwandige potten, amforen, dolia en wrijfschalen geproduceerd. Omdat in het Tiense baksel een grote hoeveelheid verschillende soorten potten gemaakt is, kan een eenduidige bakselbeschrijving moeilijk gegeven worden. De voornaamste inclusies kwarts, ijzeroxide, potgruis, andere witte, grijze en zwartachtige brokjes en stukjes steen.21 Handgevormd aardewerk

Het meeste Romeinse aardewerk bestaat uit handgevormd materiaal (twaalf fragmenten uit spoor 7).

Deze twaalf scherven, met een gewicht van 65 gram, zijn allemaal verbrand en met potgruis gemagerd. De scherven zijn 9 mm dik en bevatten verder geen diagnostische kenmerken. Op de wand is een opgelegde band zichtbaar, waar deze exact op de pot gezeten heeft is onduidelijk.

Het handgevormde aardewerk uit de Romeinse tijd is een voortzetting van de aardewerktraditie uit de IJzertijd. In de Romeinse tijd wordt handgevormd aardewerk vooral gemagerd met zand of organisch materiaal. Rond het midden van de 2e eeuw wordt gedraaid aardewerk steeds meer gebruikt en komt handgevormd aardewerk bijna niet meer voor.

Nieuwetijdse scherven

N.L. Jaspers

Elf scherven, met een gewicht van 167 gram, zijn in de Nieuwe tijd te dateren. Het betreft een roodbakkende scherf mogelijk van een grape uit waarschijnlijk de 18e eeuw en tien scherven industrieel wit uit begin 20e eeuw. Deze laatste behoren tot één beker en twee (thee)potten. Op de beker zijn nog enkele letters leesbaar […]llen.

Conclusie

Bij het onderzoek te Echt zijn scherven uit diverse perioden aangetroffen. Het oudste materiaal is in de Midden Bronstijd te dateren, en betreft een tweetal verbrande scherven.

Het merendeel van het scherfmateriaal is afkomstig uit de Romeinse tijd en is in de Vroeg – begin van de Midden Romeinse tijd te dateren. Dit materiaal is gefragmenteerd en deels verbrand en bestaat uit een mix van tafelwaar, de terra nigra en het geverfde aardewerk, en kookwaar, het ruwwandige en handgevormde aardewerk.

De scherven uit de Nieuwe tijd zijn afkomstig uit een mogelijke dumpplaats en de roodbakkende scherf is in het esdek aangetroffen.

16 Dressel 1899.

17 Peacock & Williams 1986, 136.

18 Martin-Kilcher 1987, 68; Tyers 1996, 87.

19 Martens 2012; Martens, et al. 2004.

20 Martens & Willems 2002, 333.

21 Hartoch & Martens 2001, 33-34.

(23)

De vondsten zijn allen gedaan in put 3, in spoor 23 (vondstnummer 7) zijn de meeste vondsten aangetroffen. In de directe nabijheid zijn ook vondsten gedaan in spoor 21 en 20. Deze sporen dateren echter uit de Bronstijd (aardewerk en 14C dateringen) , er is zodoende geen verband tussen de sporen.

Tabel 2 Aardewerk.

Vondst nr

Scan code

Inhoud Aantal Gewicht gr

Artefact type

Periode ABR alg

ABR spec

Soort Opmerking

1 ECHN- 12V1.001

AWG 10 146,00 AWG NTC KER AWG industrieel wit aardewerk, 1 beker met tekst: " …llen.";

2 (thee)potten?

NT

2 ECHN- 12V2.001

AWH 1 30,00 AWH KER AWH AWG bodem ruwwandige pot waarschijnlijk Tiens

ROM

3 ECHN- 12V3.001

AWG 2 6,00 AWG KER AWG TN randje bijv. van pot Deru 49 of 54, klein fragm ruww

Rijnlands

ROM

4 ECHN- 12V4.001

AWH 2 25,00 AWH KER AWH AWH, 13 mm dik, grove kwartsmagering, verbrand MBRONS

Bronstijd?

7 ECHN- 12V7.006

AWH 12 65,00 AWH KER AWH Verbrand en sterk verweerd. AWH Romeins potgruis, 9

mm dik, met opgebrachte richel/ribbel

ROM

7 ECHN- 12V7.005

AWG 2 5,00 AWG KER AWG Verf tech a en b beker, bodems.

ROM

9 ECHN- 12V9.001

AWG 1 21,00 AWG NTB KER AWG roodbakkend aardewerk met loodglazuur, rand

grape?

NT

(24)

4.3.2 Archeobotanisch onderzoek

N. van Asch en C. Moolhuizen

Tijdens de begeleiding zijn uit drie sporen monsters genomen voor botanisch onderzoek. Deze drie macrorestenmonsters zijn gewaardeerd (tabel 3). Het eerste monster (vnr. 5) is afkomstig uit een greppel (S20), de andere twee monsters (vnr. 6 en 8 ) zijn afkomstig uit twee kuilen, respectievelijk S21 en S23).

De monsters voor botanische macroresten, vruchten en zaden zijn in twee volumes verdeeld. Een volume van 0,5 liter is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 0,25 mm en 4,5 liter sediment is gezeefd over een zeef met een maaswijdte van 0,5 mm. Deze fracties zijn vervolgens bekeken onder een binoculair met een vergroting van maximaal 40x. Hierbij is globaal gekeken naar de aanwezige plantensoorten en de conserveringstoestand van de macroresten. Daarnaast is gekeken naar de aanwezigheid van houtskool, aardewerk en andere archeologische vondsten.

Vervolgens is op basis van dit beeld een advies gegeven in hoeverre deze monsters geschikt zijn voor verdere analyse. Tevens is er gekeken of deze monsters geschikt waren voor een AMS 14C- datering. Voor determinatie van de vruchten en zaden is gebruik gemaakt van de “Digitale

zadenatlas” en de “Zadenatlas der Nederlandsche Flora”.22 De naamgeving van de plantensoorten die als macroresten gevonden worden is op deze determinatiewerken gebaseerd. Voor de indeling in plantengroepen is onder andere gebruik gemaakt van de “Herziening van de indeling in

ecologische soortengroepen voor Nederland en Vlaanderen”, de “Nederlandse Oecologische Flora”

en de “Heukels flora”.23

Van alle monsters zijn de belangrijkste bevindingen in tabel 3 en 4 weergegeven. Twee monsters zijn gedateerd middels AMS 14C-datering (tabel 5 en bijlage 3).

De drie monsters bevatten geen of slechts enkele zaden en vruchten. In één van de monsters (vnr.

6) is een enkel zaadje gevonden van zwarte nachtschade (Solanum nigrum) en vogelwikke (Vicia cracca). In een ander monster (vnr. 8) zijn enkele zaadjes gevonden van framboos (Rubus idaeus), witte klaver (Trifolium repens) en rus (Juncus sp.). Al deze onverkoolde resten zijn vermoedelijk recent en zijn dan ook niet geschikt voor een AMS 14C-datering.Tevens is in alle drie de monsters veel houtskool aanwezig en zijn in het monster met vnr. 6 botresten gevonden.

De drie gewaardeerde monsters bevatten geen of slechts enkele macroresten. De aangetroffen zaden en vruchten zijn echter vermoedelijk recent en bieden dus geen informatie over de inrichting en het gebruik van het landschap ten tijde van de verschillende sporen. Een verdere analyse van de monsters heeft dan ook geen meerwaarde.

22 Beijerinck 1947; Cappers, et al. 2006.

23 Meijden 2005; Tamis, et al. 2004; Weeda, et al. 1985; Weeda, et al. 1987; Weeda, et al. 1988; Weeda, et al. 1991; Weeda, et al. 1994.

(25)

Tabel 3 Resultaten waardering botanische macroresten en zaden.

Legenda: botanisch materiaal = hoeveelheid zaden (O = <20; V = >20 ); vegetatie

= aanwijzingen voor verschillende types vegetatie; kaf = aanwezigheid kaf resten;

analyse = geschiktheid voor verdere analyse (N = nee; J = ja); datering = geschiktheid voor 14C-datering (O=onvoldoende; V = voldoende).

- niet aangetroffen +- aanwezig

+ duidelijk aanwezig ++ aanwezig in overvloed Monster: Botanisch

materiaal Vegetatie (cultuur) Vegetatie (natuurlijk)

Nummer Fruit Akkers Grasland Oever Datering Analyse

5 O - - - - O N

6 O - +- +- - O N

8 O +- - +- +- O N

Tabel 4 Overige resten aangetroffen in monsters - niet aangetroffen +- aanwezig

+ duidelijk aanwezig ++ aanwezig in overvloed Monster: Overige resten

Houtskool Bot

5 ++ - 6 ++ + 8 ++ -

Tabel 5 14C-dateringen

Monster: Datering 5 SUERC-61771 (GU38289) 3232 ± 34

6 SUERC-61772 (GU38290) 3213 ± 34

4.3.3 Overige vondsten

Naast het aardewerk zijn bij het veldwerk zes stuks vuursteen, 20 fragmenten natuursteen en één zeer klein deel van een verbrand bot aangetroffen (tabel 6). Deze vondsten zijn globaal beschreven tijdens de evaluatiefase waarna is geadviseerd om deze vondsten niet nader te analyseren. Het overige vondstmateriaal is te fragmentair om een uitspraak te doen over type, functie of datering.

Deze vondsten zijn vervolgens gedeselecteerd voor de uitwerking.

Tabel 6 Overige vondsten.

Inhoud Totaal aantal Totaal gewicht in grammen

Verbrand bot 1 1

Vuursteen 6 18

Steen 20 601

(26)

5 Interpretatie en conclusies

In het onderzoeksgebied zijn bewoningssporen teruggevonden. Het betreffen verspreid liggende grondsporen (kuilen, greppels) die zeer waarschijnlijk deel uit maken van een nederzettingsterrein.

De sporen zijn gedateerd aan de hand van aardewerk en twee 14C monsters, daaruit blijkt dat de drie van de zes sporen met dateerbaar materiaal toe te wijzen zijn aan de Romeinse tijd (S3, S7 en S23). Twee sporen zijn gedateerd in de Bronstijd (S201 en S21). De sporen die gedateerd zijn liggen dicht bij elkaar, wat duidt op een meerdere bewoningsfase op de dezelfde locatie.

Door het smalle tracé ten behoeve van het fietspad zijn geen structuren van bijvoorbeeld

huisplattegronden in kaart gebracht. De spoordichtheid en de aard van de vondsten laat echter wel zien dat een nederzettingsterrein is aangesneden. Het is alleen niet duidelijk of het een

nederzetting betreft uit de Romeinse tijd met enkele vroegere sporen uit de Bronstijd of andersom.

De sporen waar geen vondstmateriaal in is aangetroffen kunnen dan niet gedateerd worden, hoewel het aannemelijk is dat deze ook uit de Romeinse tijd of de Bronstijd dateren. Hoe dan ook is de aanwezigheid van deze sporen en vondsten een aanwijzing voor de aanwezigheid van een meer-periode vindplaats in de directe nabijheid van het fietspadtracé.

Indien we de resultaten van de archeologische begeleiding vergelijken met de archeologische verwachtingskaart dan blijkt dat de delen met een hoge archeologische verwachting inderdaad overlappen met die tracédelen waar archeologische sporen zijn aangetroffen. Deze informatie is van grote waarde voor toekomstige ontwikkelingen nabij de IJsstraat. Indien op deze locatie grondwerkzaamheden plaats vinden, zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezigheid van een (deel van een) nederzettingsterrein uit de Bronstijd en Romeinse tijd.

De onderzoeksvragen die in het PvE zijn gesteld kunnen als volgt worden beantwoord:

1. Bevinden zich in het plangebied archeologische waarden? Zo nee waarom niet (kan dit onder meer het gevolg zijn van de beperkingen van het onderzoek zoals diepte aanleg vlak i.v.m. kabels en leidingen), zo ja waaruit bestaan deze?

Langs de Susterderweg (werkput 1 en 2) zijn geen archeologische waarden aangetroffen,

waarschijnlijk was dit gebied niet aantrekkelijk genoeg voor bewoning. Langs de IJsstraat (werkput 3) zijn verspreid verschillende aanwijzingen voor bewoning en landgebruik aangetroffen. De archeologische waarden betreffen greppels, paalkuilen, kuilen en mogelijk een oud wegdek.

2. Hoe is het gesteld met de conserveringsgraad van het bodemarchief ter plaatse. Inclusief eventueel aanwezige archeobotanisch en zoologisch materiaal?

De sporen bevinden zich in de top van de natuurlijke ondergrond, onder een laag opgebrachte grond (mogelijk een plaggendek). De sporen zijn over het algemeen goed geconserveerd. Het botanisch materiaal is echter niet bewaard gebleven, botmateriaal is eveneens niet aangetroffen.

3. Wat is de datering omvang, kwaliteit en het verloop van de archeologische structuren, sporen en sporen clusters?

In werkput 1 en 2 (Susterderweg) zijn geen archeologische sporen aan getroffen, voor deze werkputten kan de vraag niet beantwoord worden.

Voor werkput 3 (IJsstraat) geldt dat de archeologische sporen zich verspreid over de lengte van de werkput bevinden. Er zijn mogelijk twee clusters aan te wijzen: één van kuilen in het noordelijk deel en een cluster paalkuilen in het zuidelijke deel van de put, waarvan enkele in de Romeinse tijd gedateerd kunnen worden. De andere cluster in het noordelijke deel van werkput 3 bestaande uit een greppel en kuilen, twee sporen dateren in de Bronstijd en een andere spoor in de Romeinse tijd.

(27)

4. Wat is de datering van de archeologische vondsten en tot welke vondsttypen of vondstcategorieën behoren zij?

Al het vondstmateriaal is aangetroffen in werkput 3. Het aardewerk uit de sporen heeft een

uiteenlopende datering van Midden-Bronstijd (1800-1100 v. Chr.), Midden-Romeinse tijd (70-270 n.

Chr.). Daarnaast zijn twee fragmenten houtskool uit spoorvullingen eveneens in de Midden Bronstijd gedateerd. Het aardewerk uit het plaggendek is te dateren in Nieuwe tijd B en C (18e tot vroeg 20e eeuw n. Chr.). Daarnaast zijn er vuurstenen splinters en stukjes natuursteen gevonden in S23, deze zijn te fragmentair om een uitspraak te doen over type, functie of datering.

5. Wat is de relatie tussen de vindplaatsen en het landschap?

Op basis van de vlakhoogtes in de werkputten kan gesteld worden dat de bewoning en het landgebruik zich voornamelijk afspeelden in het lager gelegen deel van het plangebied. Het landschap bestaat voor een groot deel uit het beekdal van de Roode Beek.

6. Hoe is het gesteld met de gaafheid van de bodem, zowel in horizontale als verticale zin?

Voor werkputten 1 en 2 geldt dat de bodemopbouw verstoord is, op sommige plekken is een restant van de B-horizont te zien onder het plaggendek, het verschil tussen dit dek en de bouwvoor is nauwelijks te zien. Voor werkput 3 geldt het hetzelfde met dien verstande dat er lokaal egalisatie heeft plaatsgevonden en dat de bouwvoor op die plekken direct op de C-horizont ligt.

7. Op welk niveau zijn de grondsporen leesbaar? Is er sprake van verbruining? Zo ja in welke mate?

In de top van de C-horizont. Verbruining is niet geconstateerd.

8. Welke gegevens over de aangetroffen vindplaatsen kunnen de archeologische kennis van de regio aanscherpen?

De archeologische sporen en vondsten uit werkput 3 (IJsstraat) dragen bij aan het vergroten van de archeologische kennis van deze regio. Er heeft hier nog weinig onderzoek plaatsgevonden, de reeds bekende vindplaatsen uit de directe omgeving betreffen oppervlakte vondsten. Daarnaast is door deze archeologische begeleiding de kwaliteit van de verwachtingskaarten getest. Daaruit blijkt dus dat zones als het dal van de Roode beek terecht een hoge archeologische verwachting hebben. De kans is zeer groot dat buiten het tracé (dus buiten het plangebied) nog meer sporen uit deze twee periode aanwezig zijn. Deze informatie is zeer waardevol voor toekomstige

ontwikkelingen

(28)

Literatuur

Ball, E.A.G., R. Jansen & S. Arnoldussen, 2001: Een verkennend archeologisch onderzoek te Susteren in de Mehre. Leiden (Archeologische Rapporten Maaskant 11)

Beijerinck, W., 1947: Zadenatlas der Nederlandsche Flora. Wageningen.

Brunsting, H., 1937: Het grafveld onder Hees bij Nijmegen: Een bijdrage tot de kennis van Ulpia Noviomagus. Amsterdam (Archæologisch-historische bijdragen van de Allard Pierson stichting 4).

Cappers, R.T.J., R.M. Bekker & J.E.A. Jans, 2006: Digitale zadenatlas van Nederland. Eelde (Groningen Archaeological Studies, 4).

Delporte, F.M.J., 2012: Programma van Eisen Archeologische Begeleiding Fietspaden gemeente Echt-Susteren. Grontmij, PvEnr. 256098/251, Definitief, Roermond.

Deru, X., 1996: La céramique Belge dans le nord de la Gaule. Caractérisation, chronologie, phénomènes culturels et économiques. Louvain-la-Neuve (Publications d’Histoire de l’Art et d’Archéologie de l’Université Catholique de Louvain LXXXIX).

Dressel, H., 1899: Inscriptiones Vrbis Romae Latinae. Instrvmentvm Domesticvm. Berlijn (Corpvs Inscriptionvm Latinarvm Volvmis Decimiqvinti Pars Posterior Fascicvlvs I).

van Enckevort, H.L.H., 2012: Gebundelde Sporen. Enkele kanttekeningen bij aardewerk en nederzettingen uit Romeins Nederland. Dissertatie, Leiden, Universiteit Leiden (Archeologische Berichten Nijmegen 7).

Ettlinger, E., B. Hedinger, B. Hoffmann, P.M. Kenrick, G. Pucci, K. Roth-Rubi, G. Schneider, S. von Schnurbein, C.M. Wells & S. Zabehlicky-Scheffenegger, 1990 (herz. druk 2002): Conspectus formarum terrae sigillatae Italico modo confectae. Bonn (Materialien zur römisch-germanischen Keramik 10).

Hartoch, E. & M.S.M.C. Martens, 2001: La production de céramiques dans le vicus de Tirlemont (Belgique). Composition des pâtes liée à la function des céramiques. In: L. Rivet (red.), Société Française d'Étude de la Céramique Antique en Gaule. Actes du Congrès de Lille-Bavay. 24 - 27 mai 2001. Marseille, 29-40.

Holl, J., 2011: Lange Akkersweg / Doorderweg & IJsstraat / Susterderweg, Gemeente Echt–

Susteren. Een Bureauonderzoek, ADC Rapport 2652, Amersfoort.

Martens, M.S.M.C., 2012: Life and culture in the Roman small town of Tienen. Transformations of cultural behaviour by comparative analysis of material culture assemblages. Dissertatie, Amsterdam, Vrije Universiteit.

Martens, M.S.M.C. & S. Willems, 2002: La production et la diffusion de céramiques locales. Les exemples de Tirlemont et Tongres. In: L. Rivet (red.), Société Française d'Étude de la Céramique Antique en Gaule. Actes du Congrès de Bayeux. 9 - 12 mai 2002. Marseille, 331- 344.

Martens, M.S.M.C., T. Debruyne, R. Degeest, G. Martens, E. Hartoch, V. Lauwers & J. van Doninck, 2004: Typologie Gallo-romeinse Tiense Waar. Tienen (IAP).

Martin-Kilcher, S., 1987: Die römischen Amphoren aus Augst und Kaiseraugst. Ein Beitrag zur römischen Handels- und Kulturgeschichte. 1: Die südspanischen Ölamphoren (Gruppe 1).

Augst (Förschungen in Augst 7/1).

Meijden, R. van der, 2005: Heukels’ Flora van Nederland. Groningen/Houten).

Tamis, W.L.M., R. van der Meijden, J. Runhaar, R.M. Bekker, W.A. Ozinga, B. Odé & I. Hoste, 2004: Standaardlijst van de Nederlandse flora 2003. (Gorteria, 30-4/5).

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1985: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties. Deventer 1).

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1987: Nederlandse oecologische flora. Deventer (Wilde planten en hun relaties, 2).

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1988: Nederlandse oecologische flora. Deventer (Wilde planten en hun relaties, 3).

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1991: Nederlandse oecologische flora. Deventer (Wilde planten en hun relaties, 4).

Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1994: Nederlandse oecologische flora. Wilde planten en hun relaties. Deventer, 5).

(29)

Peacock, D.P.S. & D.F. Williams, 1986: Amphorae and the Roman economy, an introductory guide.

New York/Essex.

Tyers, P.A., 1996: Roman Pottery in Britain. London.

Lijst van afbeeldingen

Afb. 1. Locatie van het onderzoeksgebied.

Afb. 2. Locatie van tracé 2.

Afb. 3. Alle Sporen Kaart tracé 2

Afb. 4. Profielopname westprofiel werkput 1.

Afb. 5. Profielopname westprofiel werkput 2.

Afb. 6. Profielopname westprofiel werkput 3.

Afb. 7. Tracé 2 geprojecteerd op de geomorfologische kaart Afb. 8. Dwarsdoorsnede van greppel S1

Afb. 9. Karrensporen in put 3

Lijst van tabellen

Tabel 1. Overzicht van de verschillende (pre)historische perioden.

Tabel 2 Aardewerk.

Tabel 3 Resultaten waardering botanische macroresten en zaden.

Tabel 4 Overige resten aangetroffen in monsters Tabel 5 14C-dateringen

Tabel 6 Overige vondsten.

(30)

Bijlage 1 Sporenlijst

Putnr Vlaknr Spoornr Aardspoor Vlakvorm 1 1 1 GR LIN 1 1 2 GR LIN 1 1 3 NV ONR 1 1 996 WG LIN 1 104 999 REC LIN 1 1 999 REC LIN 1 104 1000 BV LIN 1 104 2000 LG LIN 1 104 3000 LG LIN 1 104 4000 LG LIN 1 104 5000 LG LIN 1 1 5000 LG VLK 1 1 5001 LG VLK 1 104 5001 LG LIN 1 1 5002 LG VLK 2 1 1 GR LIN 2 1 2 PK OVL 2 1 3 PK OVL 2 1 4 PK OVL 2 1 5 PK OVL 2 1 6 PK OVL 2 1 7 PK OVL 2 1 8 PK OVL 2 1 9 PK OVL 2 1 10 GR LIN 2 1 11 KL RHK 2 1 12 PK OVL 2 1 13 Pk OVL 2 1 14 PK OVL 2 1 15 PK OVL 2 1 16 PK OVL 2 1 998 WG LIN 2 1 999 GR LIN 2 104 1000 LG LIN 2 1 5003 LG VLK 2 104 5003 LG LIN 2 1 5004 LG VLK 3 1 1 GR LIN

3 1 2 PK RND

3 1 3 KL OVL

3 1 4 PK RND

3 1 5 NV OVL 3 1 6 NV OVL

3 1 7 PK RND

3 1 8 PK OVL 3 1 9 GR LIN 3 1 10 KL RND 3 1 11 PK OVL 3 1 13 KL OVL 3 1 15 VL OVL 3 1 16 VL RND 3 1 17 VL OVL 3 1 18 VL RND 3 1 19 VL OVL 3 1 20 GR LIN

(31)

Putnr Vlaknr Spoornr Aardspoor Vlakvorm 3 1 21 KL OVL 3 1 22 KL ONR 3 1 23 KL ONR 3 1 24 PK RND 3 1 25 PK OVL 3 1 995 GR LIN 3 1 999 REC ONR 3 104 1000 LG LIN 3 1 2000 LG VLK 3 104 2000 LG LIN 3 104 3000 LG LIN 3 1 4000 VL OVL 3 104 4000 LG LIN 3 1 4500 VL ONR 3 104 5000 LG LIN 3 1 5001 LG VLK 3 104 5001 LG LIN 3 1 5002 VL OVL 3 104 5003 LG LIN 3 1 5003 LG VLK

Bijlage 2 Vondstenlijst

OPGR_ID Vondstnr Put Vlak Vak Spoor Vulling Inhoud Monster Verzamel ECHN-12 1 3 1 1000 1 AWG AANV

ECHN-12 2 3 1 7 1 AW COUP

ECHN-12 3 3 1 3 1 AW AANV

ECHN-12 4 3 1 20 1 MIX COUP

ECHN-12 5 3 1 20 1 MIX MC14 SPIT

ECHN-12 6 3 1 21 1 MCR COUP

ECHN-12 7 3 1 23 1 MIX COUP

ECHN-12 8 3 1 23 1 MC14 SPIT

ECHN-12 9 3 1 1000 1 AWG AANV

(32)

Bijlage 3 Resultaten

14

C-dateringen

(33)
(34)
(35)
(36)

Verklarende woordenlijst

Antropogene sporen Alle immobiele sporen van menselijke oorsprong, variërend van paalgaten of fosfaatvlekken tot muurresten.

AMK Archeologische Monumentenkaart geeft een overzicht van gewaardeerde archeologische terreinen in vier categorieën: 1). Archeologische waarde, 2) Hoge archeologische waarde, 3) Zeer hoge archeologische waarde en 4) Zeer hoge archeologische waarde beschermd. De AMK is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de RCE en de provincies en wordt beheerd door de RCE.

Archeologische indicatoren Indicatief archeologisch materiaal dat bij (boor)onderzoek een aanwijzing kan zijn voor de aanwezigheid, ter plaatse of in de nabijheid, van een archeologische vindplaats.

Archis Archeologisch Informatie Systeem. Dit door de RCE beheerde systeem bevat informatie over o.a. onderzoeksmeldingen, vondstmeldingen, waarnemingen, complexen en monumenten.

14C Koolstof (radioactieve isotoop), gebruikt voor datering.

CIS Het landelijke registratienummer ten behoeve van archeologisch onderzoek, uitgegeven door het Centraal Informatiesysteem.

CMA Centraal Monumenten Archief.

Ex situ Niet ter plaatse. Aanduiding die wordt gebruikt om aan te geven of grondsporen en / of artefacten zich niet meer op de oorspronkelijke plaats in de bodem bevinden. Behoud ex situ is het bewaren van de archeologische informatie door definitief onderzoek (opgraven, documenteren en registreren).

IKAW Indicatieve kaart van archeologische waarden, een door de RCE geproduceerde kaart op landelijk niveau met de verwachte relatieve of absolute dichtheid van (bepaalde) archeologische verschijnselen in de bodem.

IVO Inventariserend Veld Onderzoek. Het verwerven van (extra) informatie over bekende of verwachte archeologische waarden binnen een onderzoeksgebied, als aanvulling op en toetsing van de archeologische verwachting, gebaseerd op het bureauonderzoek middels waarnemingen in het veld.

In situ Achtergebleven op exact de plaats waar de laatste gebruiker het heeft gedeponeerd, weggegooid of verloren. Behoud in situ is het behouden van archeologische waarden in de bodem.

KNA Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

PVA Plan van Aanpak. Een door de opdrachtnemer op te stellen plan voor de uit te voeren werken waarmee beoogd wordt aan de vereisten zoals geformuleerd in het Programma van Eisen en/of het ontwerp te voldoen. Ook wordt hierin een voorstel gedaan voor de werkwijze waarmee de in het Programma van Eisen en/of ontwerp geformuleerde resultaatsverwachtingen bereikt kunnen worden.

PVE Programma van Eisen. Het PvE is een door een bevoegde overheid opgesteld of bekrachtigd document dat de probleem- en doelstelling van de te verrichten werkzaamheden van de vindplaats geeft en de daaruit af te leiden eisen formuleert met betrekking tot het uit te voeren werk.

RCE Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

RTS Robotic Total Station. Hiermee worden vlakken direct digitaal ingemeten.

Selectieadvies Archeologisch inhoudelijk advies over de behoudenswaardigheid van een vindplaats. Dit wordt opgesteld aan de hand van de waarderingscriteria.

(37)

Afkortingen in de database

REFERENTIELIJSTEN Versie 1.6

AARD SPOOR Aard van het spoor

Code Omschrijving AKR (oude) akkerlaag AWC aardewerkconcentratie

BA balk

BES beschoeiing

BG boorgat

BKS bekisting BOC botconcentratie BPA beschoeiing, palen BPL beschoeiing, planken BPT beerput/beerkelder BRL brandlaag

BU bustum

BUN visbun

BV bouwvoor

CR crematiegraf DIG dierbegraving DK drenkkuil

DLT doorlaat (door een muur) DP depressie

DR drain

EG erfgreppel

ES esdek

FU fuik

GA gracht

GE geul

GHE grafheuvel

GR greppel

GRK grafkuil

GT goot

HA haard

HAK haardkuil HG huisgreppel HKC houtskoolconcentratie HI hoefindruk

HO hout

HU hutkom

IN inhumatiegraf KEL kelder

KGO ovale kringgreppel KGR ronde kringgreppel KGV vierkante kringgreppel

KL kuil

KS karrenspoor LAK laklaag LAT latrine

LG laag

LO ophogingslaag LS stortlaag MI muurinsteek

MR muur

MSK mestkuil MST muursteen MU muuruitbraak NV natuurlijke verstoring NVD dierlijke verstoring NVP plantaardige verstoring

OV oven

PA houten paal PAK paal met paalkuil PG paalgat

PGK paalgat met paalkuil PK paalkuil

PL plank

PLW plaggenwand

PO poel

POE poer

POT potstal PS ploegspoor PSE ploegspoor, eergetouw PSK ploegspoor, keerploeg REC recent

RPA palenrij RPG rij paalgaten RPK rij paalkuilen RPL rij planken SG standgreppel

SI silo

SL sloot

SPB spaarboog SPG spitsgracht SS spitspoor

ST steen

STC steenconcentratie

VL vlek

VR vloer

VSC vuursteenconcentratie VW vlechtwerk

WA waterput

WG weg

WK waterkuil

WL wal

WOO woonlaag XXX onbekend

COUPEVORM

Vorm van de onderkant van het spoor in de coupe Code Omschrijving

ONR onregelmatig

PNT punt

RND rond

VLK vlak KOM komvormig REV revolvertas VRK vierkant RHK rechthoekig NG niet gecoupeerd

VLAKVORM

Vorm van het spoor op het horizontale vlak Code Omschrijving

LIN lineair ONR onregelmatig OVL ovaal RHK rechthoekig

RND rond

SIK sikkelvormig VRK vierkant

KLEUR

Duiding van de kleur

Code Referentie

BE beige

BL blauw

BR bruin

GL geel

GN groen

GR grijs

OR oranje

PA paars

RO rood

RZ roze

WI wit

ZW zwart

Daarnaast:

D donker

L licht

SCH schoon

VL vuil

ZR zeer

DBRGR = donkerbruingrijs (hoofdkleur is dan grijs)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Grenzeloze kunst op het Romeinse toneel“ – deze titel heb ik mijn oratie meegegeven, en, zoals u wellicht al terecht vermoedt, gaat het om een vraag, die niet alleen door alle

Data Register CRC Generator CRC Register Protocol Mode Framing Parallel to Serial Module RS (255, 239) Encoder AX.25 Framing Padder Parallel to Serial Module Serial bits from/to

Het LEI ontwikkelde daarnaast een ketenmodel dat inzicht geeft in wanneer en waar in de keten een biobased toepassing economisch haalbaar is, welke factoren daar invloed op

b Langs de Romeinse wegen waren ook veel posten waar koeriers een nieuw paard konden krijgen, zodat ze snel weer door konden reizen om een bericht te bezorgen.. Waarom waren

“Wat moet je daar nou nog?” gelastte Bertha hem terug, maar Maas plaatste zich theatraal voor de laatste rustplaats van pa Reg- top en boog zijn hoofd.. “Moet je hem zien

In 2020 werd op verzoek van Vereniging Natuurmonumenten het noordelijke deel van het Beekbergerwoud (31,5 ha) in Gelderland op broedvogels geïnventariseerd.. De inventarisatie

Binnen het zuidoostelijke deel van het plangebied zullen ter plaatse van de bestaande 18 e eeuwse boerderij ondergrondse bouwhistorische elementen behorend bij deze boerderij

De gemeenten Bergen en Schagen, Natuurmonumenten, Landschap Noord-Holland en de provincie Noord- Holland hebben daarvoor een programma opgesteld met zo’n 25 projecten als de