• No results found

Tussen navelstreng en op kamers gaan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Tussen navelstreng en op kamers gaan"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

* De auteur was directiesecretaris DGW&T (nu Dienst Vastgoed Defensie geheten) en projectsecretaris PPS Kromhout Kazerne en is thans werkzaam bij Verkeer en Waterstaat.

In het kader van zijn post-academische stu- die Public Management aan de universiteit Twente heeft hij onderzoek gedaan naar de aansturing van agentschappen door departe- menten. Dit artikel is een bewerking van het onderzoek dat hij heeft uitgevoerd in het kader van zijn opleiding Master of Public Management.1

1 Harteveld MPM, L.D.A.M., Tussen navel- streng en op kamers gaan, afstudeerscriptie Master of Public Management, Universiteit Twente, 19 februari 2006.

2 Bogt, H.J. ter, Neo-institutionele economie, management control en verzelfstandiging van overheidsorganisaties. Overwegingen voor verzelfstandiging en effecten op effi- ciëntie en financieel-economische sturing, Capelle aan den IJssel, 1997.

Inleiding

In Nederland praat men al lange tijd over een logge en moeilijk bestuur- bare overheid, die te weinig ‘waar voor haar geld’ zou leveren. Op het niveau van de Nederlandse rijksover- heid introduceerde het eerste kabinet- Lubbers in 1982 de zes ‘grote opera- ties’ (decentralisatie, deregulering, privatisering, heroverweging, perso- neelsvermindering en reorganisatie rijksoverheid).2

In 1991 startte de zogenaamde Grote Efficiency-Operatie, waarbij de aan- dacht uitging naar bezuinigingen op

de overheidsuitgaven en tevens naar de structuur en het beheer van de rijksoverheid. In het kader van deze operaties werden op rijksniveau ver- zelfstandigingen van overheidsorga- nisaties gestimuleerd.

Centraal in deze gesprekken staat het baten-lastenstelsel dat wordt gebruikt binnen een agentschap. Het gaat hier om één van de verzelfstandigingsvor- men binnen de zogeheten interne ver- zelfstandiging, waarop ik later terug- kom. Het baten-lastenstelsel wijkt af van de departementale boekhouding, die is gebaseerd op een kas-verplich- tingenstelsel. Bij een agentschap wor- den bepaalde vrijheden van handelen aan het rijksonderdeel gegeven terwijl de ministeriële verantwoordelijkheid, in tegenstelling tot bij een zelfstandig bestuursorgaan, geheel in tact blijft.

Het model van baten-lastendiensten heeft zich vanaf de eerste ideevorming in 1991 snel ontwikkeld. Dit bestu- ringsmodel bleek voor veel departe- menten goed toepasbaar, omdat het een transparante en zakelijke relatie tussen beleid en uitvoering tot stand brengt. Daarnaast kunnen consequen- ties van de uitvoering beter worden meegenomen in de beleidsvoorberei- dende fase.

De plaats in de organisatie is als volgt. Conform het besturingsmodel

van het ministerie van Defensie zijn alle ondersteunende diensten onder- gebracht bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO) en het Commando DienstenCentra (CDC). Binnen het mi- nisterie van Defensie zijn momenteel drie agentschappen, allen gepositio- neerd bij de CDC. Dit zijn de Dienst Vastgoed Defensie, de Defensie Tele- matica Organisatie (DTO) en Paresto.

Zij zijn binnen het ministerie verant- woordelijk voor respectievelijk het vastgoed, de ICTen de catering. Daar- naast leveren zij ook, in beperkte mate, vergelijkbare diensten aan an- dere (rijks)overheidsorganisaties.

Door het relatief op afstand plaatsen van de agentschappen ten opzichte van het kerndepartement lijkt het ge- voel bij het kerndepartement te ont- staan dat men de greep op de zaak verliest. Men was gewend om in meer of mindere mate directief te sturen, zowel op input, op proces als op out- putfactoren.

Bij de instelling van een agentschap dient het departement zich echter enkel te concentreren op de output.

Dit vergt een zakelijke houding, ver- trouwen en de kunst van het loslaten.

Bewaking van de afgesproken output geschiedt bijvoorbeeld door het af- sluiten van contracten. In ieder geval vraagt een agentschap om een bestu- ringsmodel.

Tussen navelstreng en op kamers gaan

De relatie tussen kerndepartementen en agentschappen

L.D.A.M. Harteveld MPM*

(2)

De centrale vraagstelling van dit arti- kel luidt als volgt: ‘welk besturings- model is het meest geschikt om een optimale relatie tussen en agentschap en het moederdepartement tot stand te brengen’.

Het artikel is als volgt opgebouwd.

Eerst komt de positie van een agent- schap binnen de rijksoverheid in het algemeen en binnen Defensie in het bijzonder aan de orde. Zo komen ach- tereenvolgens aan de orde: externe versus interne verzelfstandiging, de rollen van agentschappen, het bestu- ringsmodel – verdeeld naar vijf ge- zichtspunten –, enkele sturingsrelaties, een vergelijking van verschillende agentschappen, en ten slotte de con- clusies en aanbevelingen.

Externe versus interne verzelfstandiging Het onderscheid tussen ‘externe ver- zelfstandiging’ en ‘interne verzelf- standiging’ werd voor het eerst ge- maakt in de notitie Verzelfstandiging en privatisering (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 632, nr 1).3Het kabi- net heeft aangegeven dat in 2007 circa 80 - 85 procent van het personeel van de Rijksoverheid werkzaam zal zijn in een agentschap, als externe of interne verzelfstandigde organisatie.4

Inmiddels is het ministerie van Land- bouw, Natuur en Voedselkwaliteit het eerste ministerie dat al haar uitvoe- rende diensten als agentschap heeft ingericht.

Het begrip ‘externe verzelfstandi- ging’ betekent dat een bepaalde taak wordt overgedragen aan een juridisch verzelfstandigde eenheid buiten de oorspronkelijke moederorganisatie.

De verantwoordelijkheid voor de uit- voering van de taak komt te liggen bij de leiding van de verzelfstandigde eenheid.5 De verantwoordelijkheid van de politieke bestuurder wordt beperkt tot de uitoefening van de bevoegdheid om de organisatie be- paalde aanwijzingen of richtlijnen te geven en het houden van toezicht op de uitvoering ervan.6Binnen Defensie komt de externe verzelfstandiging niet voor en zal daarom niet verder worden besproken.

Het begrip ‘interne verzelfstandiging’

houdt in dat de verzelfstandiging plaatsvindt binnen de desbetreffen- de overheidsorganisatie. De verzelf- standigde eenheid krijgt een grotere vrijheid van beheer, maar blijft na- drukkelijk deel uitmaken en onder verantwoordelijkheid vallen van de moederorganisatie. Bij interne ver- zelfstandiging treedt juridisch gezien geen verandering op in de verant-

woordelijkheden van de politieke be- stuurder, noch in civielrechtelijke, noch in staatsrechtelijke zin (dat wil zeggen ten opzichte van parlement).

Interne verzelfstandiging brengt toe- kenning van bevoegdheden, zelfbeheer, contractmanagement of convenanten met zich mee.7Het agentschapsmodel is dus een vorm van bedrijfsvoering waarbij de ministeriële verantwoorde- lijkheid volledig in tact blijft.

De redenen voor het instellen van een agentschap zijn als volgt: ‘onafhanke- lijke’ uitvoering van wettelijke taken, doelmatige realisatie van producten binnen de ministeriële verantwoorde- lijkheid en een eerste stap naar privati- sering. Opvallend is dat het ministerie van Defensie als enige departement het idee nastreeft dat agentschappen enkel moeten worden opgericht indien deze maximaal drie jaar na instelling op de markt geplaatst worden.8Voor de eigenaar van de agentschappen binnen het departement, Comman- dant Commando DienstenCentra, is dit een reden om binnen het Com- mando DienstenCentra niet meer dan de huidige drie agentschappen te vor- men. Tijdens een vraaggesprek gaf deze Commandant mij aan dat hij

Bedrijfsrestaurant Paresto, onderdeel van het Commando DienstenCentra (Collectie NIMH)

3 Tweede Kamer (1991), Functionele decentra- lisatie, vergaderjaar 1990-1991, 21 042, nr. 4.

4 Tweede Kamer (2003a), Nota over de toe- stand van ’s rijks financiën en Evaluatie van het baten-lastenmodel, vergaderjaar 2003- 2004, 29 200 edn 28 737, nr. 46.

5 Ministerie van Financiën (1991), Verder bouwen aan beheer, rapport van de Herover- wegingsgroep Beheersregels, 1991.

6 Tweede Kamer (1991), Functionele decen- tralisatie, vergaderjaar 1990-1991, 21 042, nr. 4.

7 Buurma, H. en C.W.J.M. Jacobs, Integraal management in overheid en publieke sector;

2e druk, Utrecht, 1999.

8 Kerkhoff, Patriek en Marjanne van der Meulen, Ontwikkelingen binnen Defensie in:

Agentschappen: actualiteiten. Voortgaande professionalisering van de uitvoering van het Rijk, R. van Oosteroom en J. Slootmaker (red), Den Haag, 2004.

(3)

voorstander is van het vormen van nieuwe agentschappen binnen het ministerie van Defensie, wanneer er sprake is van kostenbewust handelen en klantgericht acteren.

De keuze om agentschappen op te richten als voorbode van privatisering vind ik niet de juiste. Een agentschap dient te worden opgericht om ruimte te geven binnen het eigen departement aan een bedrijfsmatigere werkwijze, met als doel een grotere doelmatig- heid. Dit alles binnen de blijvende mi- nisteriële verantwoordelijkheid. De gedachte is dat het maken van duide- lijke afspraken vooraf over de hoe- veelheid, de kwaliteit en de prijs van de te leveren producten én de afreke- ning achteraf op daadwerkelijke re-

sultaten de doelmatigheid en doel- treffendheid bevordert van de baten-lastendienst. Dit blijkt uit reeds uitgevoerde analyses ook zo te zijn.

Als gevolg van het inrichten van een agentschap worden alle bij de output horende kosten voor de klant inzich- telijk. Dat een product via een agent- schap duurder lijkt te zijn komt door de transparantie en het naar voren komen van de vele verborgen kosten, niet omdat een agentschap de dienst- verlening verzorgt.

De rollen van agentschappen

Er zijn binnen het agentschapsmodel door het ministerie van Financiën een

zestal rollen gedefinieerd: eigenaar, opdrachtgever, opdrachtnemer, afne- mer/klant, financier, bankier en toe- zichthouder. Door deze rollen bij ver- schillende partijen te beleggen wordt een zuivere relatie gewaarborgd. Elk van deze rollen heeft een eigen ver- antwoordelijkheid in het bedrijfsge- richte besturingsmodel voor de bestu- ring van een agentschap.

Voorkomen moet worden dat er op sommige terreinen sprake is van ge- deelde verantwoordelijkheid of van het ontbreken van verantwoordelijk- heid. Verschillende rollen laten invul- len door dezelfde partij zou immers kunnen leiden tot belangenverstren- geling. Door duidelijk de actoren te benoemen met daaraan gekoppeld hun bevoegdheden en verantwoorde-

lijkheden, wordt dit in één oogopslag zichtbaar.

Het is noodzakelijk om de rollen per taak van het agentschap te benoemen, omdat de rolverdeling per taak kan verschillen.9, 10Uit de literatuur blijkt dat het met name van belang is dat de rollen ‘eigenaar’ en ‘opdrachtgever’

gescheiden zijn belegd. In figuur 1 is de baten-lastendienst als middelpunt van zijn omgeving te zien.

Om een bedrijfsmatige bedrijfsvoe- ring te bewerkstelligen wordt gebruik gemaakt van een boekhoudkundig systeem waarbij het mogelijk is om kostprijzen van de te leveren produc- ten inzichtelijk te maken en investe- ringsuitgaven toe te rekenen naar de

jaren waarin zij tot hun nut komen.

Een andere voorwaarde is dat moet worden gestuurd op outputfactoren in plaats van op input en proces. Bij het sturen op output hoort het maken van managementafspraken tussen de eige- naar en het agentschap. Een gevolg van deze wijze van bedrijfsvoering is dat er dan ook verantwoordelijkheden en bevoegdheden dienen te worden overgedragen.

De praktische toepassing van ver- schillende elementen van besturing is afhankelijk van het soort relatie die de verschillende rollen hebben met het agentschap. Indien men een beleids- matig model voorstaat zal de relatie gelijkwaardig zijn. Men werkt samen aan de totstandkoming van (beter) be-

leid en heeft daarvoor elkaars exper- tise nodig.

Bij het contractmatige model zal de relatie zakelijk zijn en spreekt men elkaar aan op het nakomen van de af- gesproken kwaliteit tegen de overeen- gekomen prijs. Hier kunnen gemak- kelijk conflicten ontstaan doordat men snel belandt in een ‘wij tegen zij’

9Ministerie van Financiën (2002b), Wegwijzer baten-lastendiensten Handreikingen Instel- lingsprocedure 1e deel, juli 2002.

10 Diverse agentschappen hebben meerdere taken. Zo heeft het KNMI naast het ver- schaffen van informatie over het weer ook een onderzoekstaak op het gebied van kli- maatveranderingen op de langere termijn.

De RGD heeft naast een huisvestingstaak ook een beleidsvoorbereidende en -evalueren- de taak.

E Toezichthouder

A Eigenaar

B Opdrachtgever

Opdrachtnemer = baten-lastendienst

D Bankier

C Klant

Figuur 1: Rollen van een agentschap

(4)

discussie. Indien het model zich be- perkt tot bewaking en facilitering van de continuïteit zal deze een afstande- lijk karakter in zich hebben. Men gaat uit van ‘geen bericht is goed bericht’.

Een minder afstandelijke vorm is het coachend model, waarbij in gezamen- lijkheid wordt gezocht naar verbete- ring. Voor de toezichtrelatie is echter sprake van een hiërarchisch model, de toezichthouder fungeert als een po- litieagent. Het is goed of fout.

Het besturingsmodel Op het gebied van de bevoegdheden binnen het besturingsmodel geldt het volgende. Als overheidsorganisaties kiezen voor verzelfstandiging ver- mindert de zeggenschap van het (poli- tieke) bestuur over een bepaalde taak of activiteit. Een grotere zelfstandig- heid betekent dat de (leiding van de) verzelfstandigde organisatie zelf in grotere mate mag bepalen hoe bepaal- de – door de politieke leiding gewens- te – producten en diensten tot stand komen. De autonomie ten aanzien van het beheer van het eigen organisatie- onderdeel neemt dan toe.

De wens om een meer doelmatig be- heer te voeren ligt aan de basis van het verkrijgen van de agentschap- status. Daaraan ligt de overtuiging ten grondslag dat meer doelmatig beheer zal leiden tot een hogere ‘value for money’.11 Men zal aantoonbaar een kwalitatief beter resultaat moeten kunnen realiseren (beter presteren met een gelijkblijvend budget) of de werkzaamheden doelmatiger kunnen uitvoeren (met minder middelen de- zelfde prestaties realiseren).

Om de afgesproken output te realise- ren heeft men ruimere bevoegdheden bij de inzet van het apparaatsbudget in het kader van zelfbeheer, de zogehe- ten PIOFAH-functies.12 Daar staat een grotere verantwoordelijkheid tegen- over.

Een besturingsmodel is afhankelijk van de kernwaarden van het ministe- rie en de besturingsfilosofie die het

ministerie aanhangt. Uit de literatuur is geen eenduidig besturingsmodel te herleiden. Besturingsmodellen zijn opgebouwd uit verschillende elemen- ten die samen de sterkte van het model bepalen. Deze elementen moe- ten een samenhangend geheel zijn: als er verandering optreedt in een van de elementen heeft dit gevolgen voor de overige. Binnen mijn onderzoek heb ik een vijftal elementen uit de litera- tuur gedestilleerd. Dit betreffen de keuze tussen eenzijdige of wederzijd- se sturing, de wijze van invulling van sturing op afstand, de sturingsinstru- menten, de informatiebehoeftes en de controlemechanismen. Alle elemen- ten komen hierna aan de orde.

Eenzijdige of wederzijdse sturing?

Een (intern) verzelfstandigde organi- satie kan worden gezien als een rela- tief gesloten systeem, als een ‘black box’. Sturing in directe zin binnen de organisatie door een externe actor is dan problematisch, zo niet onwense- lijk.13 De systeemtheoretische defi- nitie van sturing is ‘elke vorm van ge- richte beïnvloeding’.14 Beïnvloeding is per definitie een relatie en ver- onderstelt dus de aanwezigheid van tenminste twee actoren. De term ‘ge- richte beïnvloeding’ houdt verband met een brede interpretatie van het handelen als ‘doelgericht gedrag’.

Het nadeel van deze term is dat de in- druk wordt gewekt dat een besturend orgaan eenzijdig een bestuurd sys- teem stuurt. In dit geval dient dan ook

tenminste het bijvoeglijk naamwoord

‘wederzijds’ te worden toegevoegd.15 Agentschappen geven aan dat zij de expertise bezitten om te adviseren bij het maken of evalueren van beleid. Zij wensen, meer dan nu het geval is, be- trokken te worden bij beleidsadvise- ring.

De eigenaren van de agentschappen onderkennen geen noodzaak om de agentschappen meer bij beleidsvor- ming of -evaluatie te betrekken. De wijze waarop deze expertise momen- teel wordt ingezet door het departe- ment verschilt.

Sturing op afstand Indien onderdelen van het departe- ment en/of de uitvoering van taken op afstand gezet worden, vervalt niet de noodzaak om een enige mate van in- vloed te houden op agentschappen.

Om de (beperkte) ministeriële verant- woordelijkheid waar te maken is stu- ring nodig. Van Thiel geeft aan dat dit ook geldt voor het zo goed mogelijk uit (laten) voeren van bestaand beleid en het ontwerpen van deugdelijk nieuw beleid.16 Dit verklaart de be- hoefte van kerndepartementen om greep te blijven houden op verzelf- standigde organisaties.

Problematisch is evenwel dat de tradi- tionele, hiërarchische instrumenten nog maar beperkt of zelfs helemaal niet meer toepasbaar zijn.17 Welke operationele invulling ook wordt ge- vonden voor het begrip ‘sturen op af-

11 Ministerie van Financiën (1992), Nota agentschappen, uitwerking van de aanbevelingen ten aan- zien van agentschappen op basis van het rapport ‘verder bouwen aan beheer’, maart 1992.

12 Door de Commissie-Verbaan als geheugensteun bij zelfbeheer geïntroduceerd. PIOFAH staat voor Personeel, Informatievoorziening, Organisatie (structuur, cultuur, procedures), Financiën, Aanschaffingen (andere productiemiddelen) en Huisvesting.

13 Frissen, P.H.A. e.a., Verzelfstandiging in het openbaar bestuur. Een bestuurskundige verkenning van verzelfstandiging, vebindingen en informatisering, Den Haag, 1992.

14 Leeuw, A.C.J. de, Systeemleer en organisatiekunde, Leiden, 1974.

15 Kickert, W.J.M. (1998), Aansturing van verzelfstandigde overheidsdiensten: over publiek manage- ment van hybride organisaties, Alphen aan den Rijn, 1998.

16 Thiel, S. van (2003), Sturen op afstand: over de aansturing van verzelfstandigde organisaties door kerndepartementen, in Management in Overheidsorganisaties, nr. 39 (mei 2003), A5215 pp. 1-25.

17 Thiel, S. van (2003), Sturen op afstand: over de aansturing van verzelfstandigde organisaties door kerndepartementen, in Management in Overheidsorganisaties, nr. 39 (mei 2003), A5215 pp. 1-25.

(5)

stand’, het betekent wel dat het minis- terie terughoudend zal moeten zijn bij bemoeienis met operationele details.

Evenzo zal de minister af moeten zien van bemoeienis met de dagelijkse operationele gang van zaken van de verzelfstandigde dienst.

Alleen het ministerie van Defensie kent een functionele indeling. Binnen het ministerie van Defensie zijn de agentschappen ondergebracht als uit- voerende diensten bij het Commando DienstenCentra samen met de overige uitvoerende diensten van het departe- ment. Hierdoor bestaat het risico dat men de verschillende uitvoerende diensten qua aansturing over één kam scheert. Bij andere departementen zijn de agentschappen ondergebracht bij het desbetreffende beleidsveld.

De instrumenten Het omvormen tot een baten-lasten- dienst heeft niet alleen een weerslag op de dienst zelf maar ook op zijn omgeving. De opkomst van het wer- ken met contracten en de verbreding van toezicht zijn al voorbeelden van een verandering in de traditionele vormen van sturing door departemen- ten.

Het is belangrijk dat niet wordt terug- gevallen op de traditionele sturings- instrumenten, maar in plaats daarvan op zogenaamde ‘tweede generatie- instrumenten’. Hierbij wordt uitge- gaan van vrijwilligheid tussen beide actoren.

Waardering voor bottom-up initiatie- ven en het rekening houden met de complexiteit van beleidsproblemen en -oplossingen is hier een deel van.18De erkenning dat organisaties zoals kern- departementen en verzelfstandigde organisaties elkaar nodig hebben om beleid te maken en uit te voeren, is één van de centrale uitgangspunten van de theorie over beleidsnetwerken.

In dit model neemt de overheid niet langer de centrale hiërarchisch boven- geschikte positie in, maar onderhan- delt ze met allerlei andere actoren, zoals andere overheden en uitvoe- ringsorganisaties, om bepaalde be- leidsproblemen op te lossen.19 De wijze waarop de concernstaf func- tioneert is in hoge mate bepalend voor de effectiviteit van de gehele organi- satie. Dat geldt niet alleen voor de relaties tussen de concernstaf en de decentrale eenheden, maar ook voor de concernstafonderdelen. Bij een verkokerde centrale organisatie be- staat het gevaar dat de centrale orga- nen alleen nog een rituele dans orga- niseren en niet toekomen aan de bedoelde sturing en beheersing op hoofdlijnen.

Dit vormt een argument om bij ver- zelfstandiging te beginnen met de top van de organisatie (en haar staf) en

daarbij voorop te stellen dat de orga- nisatie extern gericht dient te zijn en niet intern. Met name de hoogste ambtelijke leiding heeft hierin een sturende functie.20

De agentschappen bij het ministerie van Defensie hebben management- afspraken met hun eigenaar, de Com- mandant Commando DienstenCentra.

Ook bij andere departementen heeft men managementafspraken, al schort het hier en daar wel aan de actualiteit ervan.

Informatiebehoefte Bij het omschakelen naar een vorm van verzelfstandiging bestaan er di- verse angsten. Aan de kant van de po- litiek bestaan er twee voornaamste angsten: verlies aan invloed en verlies aan flexibiliteit. De laatste is mis- schien nog wel belangrijker dan de eerste. Het gaat dan om het beeld dat bij politici heel sterk leeft, namelijk dat wanneer er een contract is afge- sloten en een verbintenis is aangegaan met de verzelfstandigde organisatie, dat het dan niet goed mogelijk meer is om de kerntaak van de politiek te vervullen; te weten: snel inspelen op veranderende wensen vanuit de sa- menleving en het honoreren van maatschappelijke dynamiek.

Verzelfstandiging heeft haar prijs.

Ook dit is weer te ondervangen in af- spraken, maar het gaat hier over ang- sten en die zijn niet altijd rationeel.

Aan de kant van het management van de verzelfstandigde organisaties be- staan er ook angsten. De meeste over- heidsmanagers zijn opgegroeid met een monopoliepositie. Echte concur-

Instrumentenpaneel

van een F-16gevechtsvliegtuig (Collectie NIMH)

18 Thiel, S. van (2003), Sturen op afstand: over de aansturing van verzelfstandigde organisaties door kerndepartementen, in Management in Overheidsorganisaties, nr. 39 (mei 2003), A5215 pp. 1-25.

19 Kickert, W.J.M., E.H. Klijn en J.F.M. Koppenjan (1997). Managing complex networks. SAGE.

20 Hooijdonk, R.L.P.J. en W.J.M. Kickert, Verzelfstandiging van overheidsdiensten en Human Resource Management in: Overheidsmanagement en de menselijke factor, Geschriften van de Vereniging voor Bestuurskunde, Congrespublicatie 1991.

(6)

rentie is een onbekend en voor velen schrikwekkend fenomeen. Ook de eigen arbeidsrechtelijke positie, in- dien men over zou gaan tot aan pres- tatie gekoppelde contracten, is niet zeker meer.21

Enige afstand tot de politiek kan geen kwaad. Formele motieven om een agentschap in te stellen zijn dat men op financieel en personeelsgebied meer armslag wil hebben, terwijl de ministeriële verantwoordelijkheid over de taak in stand blijft. Een infor- meel motief is dat topambtenaren door vergaande verzelfstandiging vre- zen dat zij macht en invloed kwijt raken en met halsstarrige verzelfstan- digde diensten geconfronteerd wor- den.22 Dit is één van de veel voor- komende redenen waarom general managers ‘de buik vol hebben’ van de moedermaatschappij en liever zelf- standig worden.

Centraal binnen het bepalen van de informatiebehoefte staat de verzelf- standigingsparadox. Door de transpa- rantie (onder meer door de hantering van kengetallen en prestatieafspra- ken) nemen de controlemogelijk- heden bij verzelfstandiging toe. Dat sommige agentschappen meer tegen- wicht bieden aan de toegenomen con- trole vanuit het moederdepartement gebeurt dankzij hun omvang of spe- cifieke kennis. Dit leidt tot de zoge- heten verzelfstandigingsparadox: ener- zijds krijgt de organisatie meer zelfstandigheid, maar anderzijds wordt er meer controle mogelijk.23 Het is duidelijk dat na verzelfstandiging zowel de verzelfstandigde organisatie als het moederdepartement aan hun nieuwe positie en rol moet wennen.

Dit raakt aan de kern van de verzelf- standigingsparadox.24

De centrale sturing zou zich moeten beperken tot hoofdlijnen.25Sturen op hoofdlijnen is een managementcon- cept waarin de sturingsrelatie met andere verzelfstandigde delen van de overheid zich zou moeten beperken tot uitsluitend die zaken die werkelijk van belang zijn en verder zoveel mo- gelijk ruimte zou moeten laten voor

eigen verantwoordelijkheid. De ver- onderstelling die (impliciet) aan het idee van besturen op hoofdlijnen ten grondslag ligt, is dat een onderscheid tussen hoofdlijnen en details op zich- zelf niet problematisch is; dit zijn details, dat de hoofdlijnen. In de poli- tiek-bestuurlijke praktijk ligt dat ech- ter niet zo eenvoudig. Daar kunnen zaken die altijd als details zijn afge- daan plotseling de hoofdzaken wor- den en moet telkens opnieuw worden bepaald waar de scheidslijn tussen beide ligt.26 Elke lezer kan hierbij vanuit eigen ervaring waarschijnlijk wel een aantal voorbeelden bedenken.

Controlemechanismen Naast een goede regeling van de rela- tie met het departement om de minis- teriële verantwoordelijkheid inhoud te geven, is openheid van de organisa- tie een belangrijke voorwaarde. De externe oriëntatie van verantwoording veronderstelt dat de omgeving zicht heeft op datgene wat zich binnen de organisatie afspeelt.27In de dagelijkse praktijk zal men moeten vertrouwen

dat de normen daadwerkelijk fun- geren als afrekencriteria en als intern socialisatiekader. Anders is een resul- taatgerichte werkwijze niet mogelijk.

Om uiteindelijk noch de ruimte voor een gezonde bedrijfsvoering noch de mogelijkheden voor politiek toezicht nodeloos te verkleinen, is voor de be- waking van proces en resultaat een cumulatieve benadering denkbaar.

Uitgangspunt vormen interne contro- lemechanismen als managementtoe- zicht en professionele controle binnen verzelfstandigde bedrijven. Zolang daaruit geen systematische schen- dingen van economische of democra- tische beginselen blijkt, is politiek vertrouwen in de verzelfstandigde or- ganisatie gerechtvaardigd.

Huijsing e.a. stellen dat zeker als een inspectiedienst geacht wordt een bij- drage te leveren aan het lerend ver- mogen van beleidsmakers en dus ook het falen van (de uitvoering van) het beleid moet kunnen beschouwen, enige ruimte en onafhankelijkheid in het sturingsmodel noodzakelijk is.28, 29 Bij verzelfstandiging dient dus sprake

21 Twist, M.J.W. van en R.J. in ’t Veld, Over kerndepartementen. Een vergelijkend onderzoek naar departementale veranderingsprocessen in Groot-Brittannië, Zweden, Noorwegen en Denemarken,

’s-Gravenhage, 1993.

22 Vries, J. de en M. van Dam, Een blik achter de gouden muur. Politiek-bestuurlijk management, Alphen aan den Rijn, 1998.

23 Smullen, A., S. van Thiel en C. Pollitt. Agentschappen en de verzelfstandigingsparadox, in:

Beleid & Maatschappij, 28, (2001). pp.190-201.

24 Thiel, S. van (2003), Sturen op afstand: over de aansturing van verzelfstandigde organisaties door kerndepartementen, in Management in Overheidsorganisaties, nr. 39 (mei 2003), A5215 pp. 1-25.

25 Ministerie van Financiën (2000), Directie Begrotingszaken, Eindrapportage. Kernmodel Finan- ciële Informatievoorziening Baten/Lasten, 30 maart 2000.

26 Twist, M.J.W. van en R.J. in ’t Veld, Over kerndepartementen. Een vergelijkend onderzoek naar departementale veranderingsprocessen in Groot-Brittannië, Zweden, Noorwegen en Denemar- ken, ’s-Gravenhage, 1993.

27 Als tegenhanger van het begrip ‘verticaal toezicht’ wordt soms de term ‘horizontale verantwoor- ding’ gebruikt. Dit houdt in dat een organisatie niet alleen verantwoording aflegt in de verticale lijn, maar ook in de horizontale lijn, dat wil zeggen aan diverse belanghebbenden. Het gaat hier- bij vaak om activiteiten op het gebied van informatievoorziening en overleg, variërend van het periodiek publiceren van prestaties tot en met het instellen van klantenpanels. Andere Overheid (ministerie van Binnenlandse Zaken), Beter bestuurlijk toezicht. Deel 1: Eindrapport van de projectgroep ‘Integratie en vereenvoudiging toezicht op (publieke) uitvoering’, Den Haag, 15 de- cember 2004.

28 Huijsing, Eelco, Johan de Kruijf, Ton Schleedoorn en Ramses Snijders, Prestatiesturing bij inspectiediensten in: Agentschappen: actualiteiten. Voortgaande professionalisering van de uit- voering van het Rijk, R. van Oosteroom en J. Slootmaker (red), Den Haag, 2004.

29 Ook in het rapport ‘Kaderstellende visie op toezicht’ van de Algemene Rekenkamer (2005) is aangegeven dat selectief (door wie wordt welke informatie gevraagd en tegen welke kosten?) ge- handeld moet worden met informatievragen. Als eenmaal informatie gevraagd wordt (als coach) en hiermee later wordt afgerekend (als politieagent) dan schaadt dit het vertrouwen. Zeer be- langrijk dat men transparant is met doel van informatievragen.

(7)

te zijn van meervoudige en gekoppel- de controlevormen. Het gaat hierbij om drie facetten: zowel een interne als externe oriëntatie; aandacht voor economische en democratische begin- selen; en niet alleen ex post maar ook ex ante verantwoordingsmechanis- men.30Dus rekening houden met ver- schillende behoeftes van binnen en buiten de organisatie en tevens antici- perend controleren. In de dagelijkse praktijk moeten mechanismen wor- den ontwikkeld waarin deze facetten zijn geïntegreerd en geïnstitutionali- seerd.

Over de politieke controle kan het volgende worden gezegd. Bij zelfbe- heer is sprake van decentralisatie van taken, bevoegdheden en verantwoor- delijkheden. In de praktijk gaat deze vergrote verantwoordelijkheid bij de zelfbeheerde dienst niet gepaard met afnemende centrale verantwoordelijk- heden. In het algemeen is sprake van een verschuiving op centraal niveau van ‘sturen en delegeren’ naar ‘man- dateren en controleren’.31

Doordat het controlevraagstuk meest- al bedrijfseconomisch is georiënteerd zonder expliciet en geïntegreerd aan- dacht te schenken aan politieke con- trole, blijven politici in de meeste ge- vallen vasthouden aan de zwaarste vorm van politieke controle.32 Hier- door vraagt men meer dan strikt noodzakelijk is. De opvatting bestaat dat de sturende organisatie altijd op tijd moet inzien wanneer iets fout dreigt te gaan met een agentschap.

Het is een fictie dat het voortdurend opvragen van informatie automatisch zal leiden tot inzicht in spaaklopende processen. Deze strategie blijkt in de praktijk niet te werken: zaken die fout lopen worden altijd te laat ontdekt, en het vroegtijdig opvragen van gegevens verandert hier weinig aan.33

Enkele sturingrelaties

Scheiden van de rollen

Een eerste vorm van sturingsrelatie bestaat uit het scheiden van de rollen.

Gebleken is dat dit een cruciaal on-

derdeel is van de kwaliteit van de re- latie. Per rol heeft men nu eenmaal andere taken en verwachtingen. Ver- menging van rollen levert zowel bij de vragende als bij de leverende partij verwarring of frustratie op. Zo kan een agentschap niet effectief functio- neren als dezelfde organisatorische entiteit (weliswaar vaak ingevuld door verschillende functionarissen) aan de ene kant als toezichthouder di- rectief alle detailinformatie wenst te ontvangen, aan de andere kant als op- drachtgever snel geleverd wil hebben voor een lage prijs en daarnaast nog als eigenaar de belangen van datzelf- de agentschap moet beschermen in het kader van de continuïteit.

Binnen Defensie ligt de rol van klant en eigenaar, en vaak ook die van op- drachtgever, bij dezelfde organisatori- sche eenheid. Dit sluit niet aan bij de richtlijnen van het ministerie van Fi- nanciën en de algemene filosofie over agentschappen. Met de invoering van het nieuwe besturingsmodel is een stap in de goede richting gedaan; voor investeringen is de eigenaar van het agentschap niet meer de opdracht- gever.

Wantrouwen

De tweede sturingsrelatie heeft te maken met het stellen van vertrou- wen. Wantrouwen is menselijk en niets menselijks is een departement vreemd. Indien een agentschap wordt opgericht wordt de verantwoordelijk- heid voor de bedrijfsvoering op af- stand geplaatst. Niet langer wordt door anderen bepaald hoeveel midde- len er benodigd zijn en wat hiermee gedaan moet worden. Men maakt af- spraken over de uitkomst. Hoe men deze uitkomst realiseert is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van het agentschap zelf. Tijdens con- trole achteraf, bijvoorbeeld door de accountantsdienst als onafhankelijke toezichthouder, kan verantwoording worden afgelegd over recht- en doel- matigheid.

Tussentijds dient men te vertrouwen op de interne beheersing, die mede binnen het agentschap door interne

controles wordt bewaakt. Had men als departement voorheen de bedrijfsvoe- ring tot in detail in de smiezen, na op- richting van een agentschap moet deze controledrift losgelaten te wor- den. Dit is moeilijk en leidt met regel- maat tot overvraging van het agent- schap. In de literatuur is dit aangeduid als de ‘verzelfstandigingsparadox’. In de praktijk zit het probleem meestal niet in de onmogelijkheid informatie te leveren, maar in de hoeveelheid en het detailniveau van de gevraagde in- formatie.

Ook bij Defensie heerst soms de

‘waan van de dag’ en kunnen onver- wachte vragen om informatie binnen- komen. Zolang het vragen betreft over de output hoeft dit geen bezwaar op te leveren en hoort het erbij. Het gevaar is echter aanwezig dat men meer vragen gaat stellen over de be- drijfsvoering en hier gedurende het jaar invloed op uit wil oefenen. Dit staat haaks op de afgesloten manage- mentcontracten en het benodigde ver- trouwen.

Erkenning

De derde sturingsrelatie is gelegen in het verkrijgen van erkenning. Nog steeds is een agentschap binnen een departement een vreemde eend in de bijt. Dit is niet erg, maar het is zaak dat alle betrokken partijen, elk vanuit hun eigen rol, dit beseffen en erken- nen. Door dit uitgangspunt aan te nemen is men zich er bewust van dat het agentschap op een andere wijze aandacht verdient dan een ministe- rieel onderdeel dat gestuurd wordt op

30 Vries, J. de en M. van Dam, Een blik achter de gouden muur. Politiek-bestuurlijk ma- nagement, Alphen aan den Rijn, 1998.

31 Luchters, J.H.M. en P.J. Welling, Manage- mentvelden in beweging: een overzicht in Overheidsmanagement en de menselijke factor, Geschriften van de Vereniging voor Bestuurskunde, Congrespublicatie 1991.

32 Vries, J. de en M. van Dam, Een blik achter de gouden muur. Politiek-bestuurlijk ma- nagement, Alphen aan den Rijn, 1998.

33 Ministerie van Binnenlandse Zaken (1998), Directie Interbestuurlijke Betrekkingen en Informatievoorziening, Expert-meeting ‘Eva- luatie Agentschappen’. Reeks expertmeet- ings: ‘De transparante overheid’, mei 1998.

(8)

input en throughput. De bedrijfsvoe- ring van het agentschap is niet enkel op het ‘nu’ gericht, maar ook op de lange termijn. Dit brengt bijvoorbeeld een geheel eigen planning & control- cyclus met zich mee, die afwijkt van de binnen departementen algemeen gebruikte kas-verplichtingenstelsel.

Hiernaast dient het departement zich ook te realiseren dat een agentschap bijzondere aandacht heeft van het ministerie van Financiën. Dus naast de eigenaar dient daarom ook de toe- zichthouder zich te realiseren dat hij niet de enige is die informatie wil ont- vangen of controleren.

Binnen de Bestuursstaf van Defensie is wel een kenniscentrum Marktwer- king opgericht, maar dat lijkt onder- bezet te zijn en heeft meer aandachts- gebieden dan alleen agentschappen.

Zo heeft het ook privatisering, publiek- publieke samenwerking en Competi- tieve Dienstverlening in zijn porte-

feuille. Dit geeft naar mijn idee de drie agentschappen binnen Defensie niet de aandacht die zij verdienden.

Een vergelijking van agentschappen

Met name de belegging van de rol van ‘eigenaar’ is van belang vanwege de invloed die deze heeft op de po- sitionering en het voortbestaan van

het agentschap. Deze rol dient ge- scheiden te worden ingevuld van de overige rollen. Idealiter wordt de rol van de eigenaar door de secretaris- generaal ingevuld.34 Van belang zijn verder de rollen van toezichthouder35, opdrachtgever, en klant.

Om de sturingsrelatie in te vullen worden de rollen van eigenaar, op- drachtgever en opdrachtnemer als communicerende vaten beschouwd.36

Werkruimte van een DTO-locatie (Collectie NIMH)

34 Olde Bijvank, S., Typologie van agentschappen in: ‘Agentschappen: actualiteiten. Voortgaande professionalisering van de uitvoering van het Rijk’, R. van Oosteroom en J. Slootmaker (red), Den Haag, 2004.

35 Hoewel sturing en toezicht in het kader van ‘good governance’ niet los van elkaar gezien kunnen worden (Andere Overheid, ministerie van Binnenlandse Zaken), Beter bestuurlijk toezicht. Deel 1: Eindrapport van de projectgroep ‘Integratie en vereenvoudiging toezicht op (publieke) uitvoe- ring’, Den Haag, 15 december 2004) is in het onderzoek niet dieper op de rol ‘toezichthouder’

ingegaan. Deze rol wordt per agentschap door meerdere partijen ingevuld hetgeen deze materie zo gecompliceerd maakt dat er een zelfstandig onderzoek naar verricht kan worden. Zo is er een toezichthouder namens de eigenaar, meestal de departementale accountantsdienst, namens de opdrachtgever(s), namens de financier en zo verder.

36 Olde Bijvank, S., Typologie van agentschappen in: ‘Agentschappen: actualiteiten. Voortgaande professionalisering van de uitvoering van het Rijk’, R. van Oosteroom en J. Slootmaker (red), Den Haag, 2004.

(9)

Op grond van het feit dat opdrachtge- ver (en de eigenaar) wil weten wat de relatie is tussen output en de betaalde gelden, is tevens de wijze van finan- ciering, bijvoorbeeld door middel van lumpsum of per product achteraf, van invloed op de sturingswijze.

Uit mijn onderzoek blijkt dat de wijze van financiering binnen agentschap- pen verschilt per product. Zo wordt algemene beleidsondersteuning vaak lumpsum gefinancierd terwijl con- creet benoemde producten per pro- duct gefactureerd worden. Ook blijkt uit het onderzoek dat de voornaamste opdrachtgever van de agentschappen de Rijksoverheid zélf is, al dan niet het moederdepartement. Enkel bij de agentschappen Inspectie Werk en In- komen (IWI) en Agentschap College Beoordeling Geneesmiddelen (CBG) heeft het moederdepartement geen opdrachtgevende rol. Deze wordt ver- vuld door respectievelijk de wetgever en het zelfstandig bestuursorgaan

CBG. Het merendeel van de agent- schappen betrekt meer dan de helft van hun baten van het moederdepartement.

Tevens blijkt dat er bij het merendeel van de agentschappen sprake is van gedwongen winkelnering door de op- drachtgever. Dit kan wel per product per agentschap verschillen. Binnen het ministerie van Defensie geldt een gedwongen winkelnering. Om te zor- gen dat men wel marktconform blijft werken wordt om de zoveel jaar een vergelijking uitgevoerd met de markt, de competitieve dienstverlenings- toets. Door enkele andere agentschap- pen is er in dit kader niet expliciet een opgave gedaan of zijn er ge- gevens over gevonden. Op basis van de overige gegevens kan er hier echter wel iets over gezegd worden. Voor het agentschap Centrum tot Bevordering van Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) kan bijvoorbeeld gesteld wor- den, gezien het takenpakket van dit agentschap, bevorderen van import en informatieverstrekking, dat de geleverde producten ook door an- deren geleverd kunnen worden. Voor de agentschappen Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumen-

ten (BPR) en Centrale Archief Selec- tiedienst (CAS) bestaat de grondslag uit de uitvoering van wettelijke taken, respectievelijk ten aanzien van GBA en reisdocumenten en met betrekking tot Rijksarchiefdiensten. Vanuit deze grondslag kan gezegd worden dat hier wel sprake is van gedwongen winkel- nering. Zo geldt dit, bijvoorbeeld in het geval van toezicht op de hoofd- verkeerswegen en de aanschaf van uniformen voor de politie, ook voor het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD).

Ook is bij een aantal agentschappen niet zo zeer sprake van gedwongen winkelnering, maar heeft men wel af- spraken gemaakt met de opdrachtge- vers en/of klanten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de agentschappen Direc- tie Publiek en Communicatie (DPC) en Dienst Informatievoorziening Over- heidspersoneel (IVOP).

De belegging van de eigenaarsrol kan decentraal en centraal zijn. De de- centrale belegging van de eigenaars- rol komt voornamelijk voor bij de mi- nisteries van Justitie en Defensie. Bij het ministerie van Defensie is deze rol belegd bij de Commandant Comman- do DienstenCentra, een verzameling van uiteenlopende bedrijfsgroepen met ondersteunende diensten. Indien bij de overige ministeries een decen- trale rol is belegd, is dat bij een direc- teur-generaal.37

Alleen bij het ministerie van Defen- sie vervult de eigenaar ook (mede) de rollen van opdrachtgever en klant. Bij het agentschap Directie Publiek en Communicatie (DPC) is er echter wel een gedeeltelijke rol weggelegd voor een centrale eigenaar. In overleg met de secretaris-generaal worden de ta- rieven vastgesteld.

Indien er sprake is van een decentraal

eigenaarschap komt dit met name voor bij agentschappen met beheers- matige taken. In het algemeen blijken binnen de Rijksoverheid de onder- scheidende elementen voor het cen- trale of decentrale eigenaarschap niet te zitten in zaken als gedwongen win- kelnering, het soort klanten of de opbrengsten die verdiend worden bin- nen het moederdepartement. Voor deze criteria kan geconcludeerd wor- den dat hierbij de keus voor de posi- tionering van het eigenaarschap er los van staat. Een verbindende factor tus- sen de agentschappen is wel de moge- lijkheid producten te definiëren. Cen- trale belegging van de eigenaarsrol bij de (P-)SG wil echter niet zeggen dat deze ook altijd eigenhandig de sturing op zich neemt. In sommige gevallen is gekozen voor de interface-variant waarbij een speciaal voor agentschap- pen ingerichte directie deze dagelijk- se taak waarneemt.

De sturing bij Defensie Voor wat betreft Defensie ben ik van mening dat het ministerie zichzelf in een lastig parket manoeuvreert. De genoemde vermenging van rollen kan belangenverstrengeling veroorzaken.

Zo kan bijvoorbeeld de verantwoor- delijkheid van de eigenaar voor het continuïteitsvraagstuk conflicteren met de klantwens om snel en goed- koop geleverd te krijgen. Dit speelt vooral bij de jaarlijkse tariefstelling.

Een duidelijke scheiding van rollen is naar mijn mening noodzakelijk. Hier- voor vind ik ondersteuning in de be- staande literatuur en de richtlijnen van het ministerie van Financiën. Bij de overige ministeries zijn de rollen van opdrachtgever en klant belegd bij de directies die onder het directoraat- generaal vallen.

37 Onder de secretaris-generaal werken diverse directeuren-generaal. Deze zijn, als hoofd van een directoraat-generaal, verantwoordelijk voor een gedeelte van het beleid. Bij de ministeries zijn meerdere directeuren-generaal, bij het ministerie van Defensie is er slechts één: de directeur- generaal Finance & Control. Onder een directoraat-generaal functioneren diverse directies. Een Directeur-Generaal is een topambtenaar die wordt voorgedragen door de Ministerraad en beloond wordt conform schaal 19 van het BBRA. Samen met de secretarissen-generaal en de inspecteurs-generaal vormen de directeuren-generaal binnen de Algemene Bestuursdienst een af- zonderlijke topmanagementgroep.

(10)

Conclusies

De waarde van de status van agent- schap lijkt niet voor iedereen gelijk.

De agentschapsstatus is met name be- langrijk voor de leiding en staf van het agentschap zelf en de leiding en staf van het moederdepartement. Dit zijn de groepen wiens taken en func- tie voor een deel bepaald worden door de agentschapsstatus. De agentschaps- status is vrijwel betekenisloos voor de gemiddelde medewerker van het agentschap, de beleidseenheden op het moederdepartement en de instel- lingen in het veld. Uit het onderzoek komt zijdelings naar voren dat discus- sies rondom de positie van een agent- schap binnen een departement onno- dige onrust opleveren, zowel bij het agentschap als bij de omgeving (op- drachtgevers en klanten).

Over de positie van een agentschap dient een principe-keuze gemaakt te worden, niet alleen door de ambtelijk betrokkenen van de beleidsafdelingen maar vooral door de top van het mi- nisterie. Na het maken van deze keuze moet de discussie niet steeds opnieuw worden gestart. In het overleg op 15 september 2005 tussen de DGRijksbe- groting, ministerie van Financiën en de directeuren van de agentschappen is aangegeven dat er binnen de direc- ties FEZ, maar ook bij andere dienst- onderdelen te weinig kennis is ten aanzien van het baten-lastenstelsel.

De minister van Financiën heeft hier- over zelfs een opmerking gemaakt in de Ministerraad. Ook tijdens mijn on- derzoek is deze wens tot kennisver- groting in de top van het departement verschillende malen geuit.

De attitude van het aansturend orgaan is van belang. Een agentschap moet anders behandeld worden dan een ge- wone departementale dienst. De uit- daging is het agentschap de vrijheid te geven waar het op moet kunnen reke- nen, en niet alles te willen controle- ren. Er moet sprake zijn van sturing op afstand, in de geest van het agent- schapsmodel. Vaak wordt verwacht dat bestuursdepartementen beschik- ken over gedetailleerde informatie

over het agentschap, hetgeen niet al- tijd in overeenstemming lijkt te zijn met de gedachte van sturen op afstand (verzelfstandigingsparadox). In de relatie eigenaar - agentschap is de eigenaar verantwoordelijk voor de continuïteit van het agentschap. De eigenaar is hierbij voorwaardenschep- pend. Dit vergt een afstandelijke maar zeker geen ongeïnteresseerde hou- ding van de eigenaar.

Zowel bij de instelling van Dienst Ge- bouwen Werken en Terreinen (DGW&T) als die van Defensie Telematica Orga- nisatie (DTO) is door de staatssecreta-

ris van Defensie aangegeven dat het binnen het ministerie houden van de producten en diensten van cruciaal strategisch belang was.

Inmiddels wordt door het ministerie van Defensie meer en meer gekeken hoe en wanneer de beide agentschap- pen op de markt geplaatst kunnen worden. Het ministerie is van mening dat indien dit niet mogelijk is, de agentschapsstatus dient te worden in- getrokken. Deze gedachte staat haaks op de uitgangspunten van het ministe- rie van Financiën en komt ook niet voor bij andere departementen.

Aanbevelingen

Een besturingsrelatie tussen een agentschap en het moederdepartement kan worden geoptimaliseerd met de volgende aanbevelingen.

Deze aanbevelingen gelden overigens niet alleen voor het ministerie van Defensie.

- Op het hoogste niveau van het departement erkent men dat een agent- schap een andere benadering nodig heeft dan een traditioneel departe- mentaal onderdeel.

- Er wordt een duidelijke scheiding aangebracht in de onderbrengingen van de rollen. Met name moet een gezamenlijke onderbrenging van de rol van opdrachtgever en eigenaar voorkomen worden. Bij meerdere agentschappen binnen hetzelfde departement kan men overwegen om binnen het departement een aparte stafdirectie op te richten die zich namens de secretaris-generaal richt op de taken van de eigenaarsrol.

Hiermee wordt de benodigde expertise gebundeld en kan tevens een regierol vervuld worden bij de overweging van nieuwe agentschappen.

- Er bestaat vertrouwen in de bedrijfsvoeringskwaliteiten binnen het agentschap en de controles worden overgelaten aan de onafhankelijke rol van toezichthouder.

- De verzelfstandigingsparadox zal geen rol mogen spelen en geen verleiding mogen zijn. Met agentschappen maakt men (contractuele) afspraken op de output. De eigenaar spreekt af wat de geleverde produc- ten zijn en men dient vervolgens te sturen op hoofdlijnen. De opdracht- gever spreekt af, binnen een door de eigenaar gegeven kader, wat in specifieke situaties van toepassing is.

Hoe het agentschap dit tot stand brengt is binnen het agentschapsmodel niet van belang. Het toetsmoment is het resultaat.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel de meerderheid van de ondervraagde militairen van mening is dat burgers de prioriteiten van Defensie goed begrijpen (73 procent) en dat burgers loyaal zijn aan Defensie

Het betreft hier vooral de eerdergenoemde taakgerichte aspecten (bij S1 en S2 uit Situatio- neel Leiderschap), maar ook het geven van ruime opdrachten valt hieronder. De

De OC’s zouden ook moeten gaan betalen voor bijvoorbeeld transport, medische voorzie- ningen en opleidingen, voor zover die worden verzorgd door CDC4. Als reden dat die verreke-

Het kabinet heeft dit onderwerp de afgelopen tijd meerdere keren besproken en maatregelen genomen voor het beter benutten van kennis, zowel binnen als buiten de overheid.. Dit

Civiele bedrijven worden vaak voor transport ingeschakeld die gebruik moeten maken van routes via omliggende landen, die niet altijd zonder gevaren zijn, en waarbij grens-

beschikbaar, ontwerpaanpassing t.g.v. zeespiegelstijging, hebben geleid tot vertraging m.b.t. Alternatieve aanbiedingen en mandaat aanvragen t.b.v. passeren laagste inschrijver

Joris Van Hove (de uitvoerende arts die werd vrijgesproken in het euthanasieproces en nu opnieuw een proces riskeert, ADB) bevestigde enkele weken geleden dat hij zich meer geremd

Buiten deze specifiek aan de Dienst Vastgoed Defensie gerelateerde ontwikkelingen zijn er ook enkele maatschappelijke en technologische ontwikkelingen geweest welke ertoe