V
YALE UNIVERSITY LIBRARY
THE LIBRARY OF THE DIVINITY SCHOOL
*
THE DAY MISSIONS LIBRARY
c9. jaar9.^ I3ö3a
V
Een Indisch Vorstenzoon
door
J. P. G.
WESTHOFF.
hT3G RHl
Kv/5Z
/(/-.5ï5T^fj*«=^^^^s^^s^- 'A'h-Am
5t^
Het meest
zuidelijke gebied,waar
dezendboden van
het Bazelsche Zendingsgenootschap op de
Westkust van
Indië arbeiden, is Malabar of Malajalam,
met
de zendings- postenKannanoer,
Talatschéri, Kahkoet, Palglaten
andere.Ten
zuiden daarvan vinden wijden
kleinen Staat Kot^' gchin,met
de hoofdstad, die denzelfdennaam
draagt.Hier
was
het, dat de Portugeezen, tegen het einde der Ib^^eeuw
voor 't eerst voetaan wal
zetteden.De
be-,j3
roemde
admiraalAlbuqüekque nam
in 1503 vormelijk'^bezit van
een gedeeltevan
dit rijk voor de Portugeesche^-n^kroon. In 1663
werd
het door onze vooroudersden
Por-^ tug
zen ontrukt, die het tot 1795 behielden,maar
het'daarna
den
Engelschenmoesten
afstaan. Desniettemin^ behielden,
hoewel aan
het Engelsch gezag onderworpen,o
deinheemsche
Vorsten of Eadjas een district.Deze
J^ Radjas, uit de oude bijna uitgestorven
Kschatrya
of\/>
krijgerkaste voortgesproten, resideeren te iripoemtoerar
^ twee
urenvan
de hoofdstad verwijderd. Aldaarzwelgen
5~zij in Oostersche weelde
van hunne
inkomsten, terwijl£j zij de regeeringszaken
aan
de Brahminen-priesters en deambtenaren
der Engelsche regeering overlaten. -In het slot te Tripoemtoera
werd den
28stenNovember
1814
dn
toenmaligenMaha-
Radja . (d. i. grootkoningIJ
li
._(
Het meest
zuidelijke gebied^waar
dezendboden van
het Bazelsche Zendingsarenootschap op deWestkust van
Indiö arbeiden, is Malabar of Malajalam.
met
de zendings- postenKannanoer.
Talatschéri. Kalikoet, Palglat en andere.Ten
zuiden daarvan vinden wij den kleinen Staat Kot-?cliin.
met
de hoofdstad, die denzelfdennaam
draagt.Hier
was
het. dat de Portugeezen, tegen het einde der|r)tie
eeuw
voor 't eerst voet aanwal
zetteden.De
be-•
roemde
admiraalAlbuquerque nam
in 1503 vormelijk"^ bezit
van
een gedeeltevan
dit rijk voor de Portugeesche kroon. In lüöowerd
het door onze vooroudersden
Por-tug
zen ontrukt, die het tot 17^)5 behielden,maar
het daarna den Engelschenmoesten
afstaan. Desniettemin"^ behielden, hoewel aan het Engelsch gezag onderworpen,
•. de
inheemsche
Vorsten of Radjas een district.Deze
.
'.. Radjas, uit de oude bijna u.itgestorven Kschatrya of
;' krijgerkaste voortgesproten, resideeren te Tripoemtoera?
\,y
twee
urenvan
de hoofdstad verwijderd. Aldaarzwelgen
-'~zij in Oostersche weelde
van hunne
inkomsten, terwijl£j zij de regeeringszaken aan de Brahminën-priesters en de
ambtenaren
der Engelsche regeering overlaten. , ,Tn het slot te Tripoemtoera
werd
den 28^^^"November
j<S]4 dn toenmaligen
Maha-Radja
(d. i. grootkoningS'*??Ps¥^^''^«r»?6S?««B?^ iiPll?^jj«gP
ViRAKiEALA
eeii' zoon geboren,wien
volgens Indische ge-woonte
opden
feestelijkendag
dernaamgeving
denaam Ramawaema
of „deaan Eama
gewijde"werd
gegeven;want
zijn geboortedag viel op een dag, dieaan
den-god Rama,
eene openbaringvan den
door geheel Indië vereer-den
Wischnoe, geheiligd was. Tegelijkertijd gafmen den
jeugdigen lioningszoon op plechtige wijzeaan den
be-schermgod van
Tripoemtoera,den
vierarmigen Wischnoe,als lijfeigen over. Hij
was
detweede van negen
kinderen.Terwijl de vader
den
eerstgeborene demeeste
liefde toe- droeg,werd Ramawaema
de lieveling zijnermoeder
Koenji-Kawa,
die insgelijks ontsprotenwas
uit de zuivere, hoogst aanzienlijke krijgerkaste.De
taalvan
het land is het Malajalam, dat ookaan
het weelderige hofvan den Maha-Radja
gesproken werd.De
oude
gewoonte
des lands eischt echter, dat de konings- zonen, die op de laddervan
het menschelijk geslacht 'tdichtst
den Brahminen,
dezen „aardschen goden" nabij zijn, ook de taal der goden, het Sanskiit leeren, waarin de heiligeboeken
derHindoes
enhunne
oudste, heerlijke-dichtwerken geschreven zijn.
Deze
doode taal is zóó hei- lig, dat zij door de lagere kasten niet geleerd en door de laagste niet eens gehoordmag
worden, opdat zij niet ont- heiligd w^orde.Ramawaema moest
haar reeds als kindleeren. Zijn vader
was
zelf een zeer geleerdman,
die erop stond, dat de prinsen^alle schatten der heilige en wereld- sche letterkundevan
Indië leerden kennen. „Ik moes.'-—
zoo schrijft hijzelf—
„reeds op mijn vijfde levensjaar de school derBrahminen
bezoeken, enomdat
ik gaarneleerde,
kende
ik reeds op tienjarigen leeftijd vele gedichtenvan
buiten. Ikbemoeide
mij veelmet
sterrekunde enkon
reeds in mijn dertiende levensjaar de zons- enmaans-
verduisteringen berekenen."Deze
wetenschappelijke vorming, die den jeugdigen ko-het onderwijs der
Brahminen
ten deel Yiel,was
latervoor
hem,
toen hij vrijwillig inden
dienst ^des Evangelies trad,van
onberekenbare waarde. Terwijl hij door zijn later gevolgden overgang tot hetChristendom
alle rechtenen
voorrechtenvan
zijnhoogen
stand prijsgafen
in deoogen
zijner verblinde iandgenootenden meest
verachten Paria gelijk werd, behield hij toch als een blijvend erf-goed zijn hooge beschaving, w^aardoor hij allen achting
en
)
eerbied afdwong.
Deze
hooge beschaving ook in heidenschewetenschappen
schonkhem
later eenemacht
over zijne Iandgenooten, voorwelke
zich zelfs de geleerdeBrahmin moest
buigen. ; ^Anderdeels lag juist in deze studiën een groot gevaar voor het jeugdig, ontvankelijk
gemoed
opgesloten. Dit ge- vaar lag in het heidensch-zedeloos karaktervan
het grootste deel der Indische letterkunde, dieEajiawaema moest
be- studeeren.De
gedichten, w^elke hijvan
buiten leerde,waren
ofaan
heidensche godengeschiedenissen ontleend, gelijk zij in overvloed in Indiëworden gevonden en
die een reingemoed
niet zonderafschuw kan
lezen, of hetwaren
dichterlijke ontwikkelingen der leer,waarin
de heidensche levensbeschouwing sterk opden
voorgrondtrad.
Wat
al oorzaak ter verontreinigingvan
hart en verbeelding! Daarbijkwam,
dat deMaha-Radja
een ijve- rig voorvechtervan den
Wischnoe-godsdienst was, „en''^zoo voegt
Ramawaema
zelf eraan
toe, „hij zocht ook onsvan
onze jeugd af op denzelfdenweg
te leiden"'. Juist deze Wischnoe-godsdienstmet
zijn uitzinnigen Rama-dienst en zijn wellustige Krischna-vereeringmoest
reeds vroeg hetgemoed
des jongelings tot eenwoonstede
der onrei^n-heid
maken. Maar
daar isnog
meer.„Omdat men
mij"—
zegt hij—
„voor een ijverigen vereerdervan Wisch-
noe hield,moest
ik al' op mijn twaalfde jaar naarden
ii
•/w-'-ls*
"
-^ïVf^^-^^^jfly'VP* fW'f'pi!>^«^m>liiS?^!«mi^!r>^^^^Sf^>l
^
^^'6
Swami
(Opperpriester)van
het Oedapi-klooster gaan, diemijnen
vader omstreeks dien tijd een bezoek bracht, en mij de drie zegelenvan Wischnoe
op schouders en borst laten branden.Overeenkomstig
zijn bevelmoest
iknu ook
dePoeranas
lezen".Met
deze weinigewoorden wordt
ons het doodelijk gevaar geschilderd, dathem
toenmaalsaan
£|^le zijden omringde. Oedapi is dezelfde stadaan
de zeekust, die,
omtrent
twaalf uren ten noordenvan Mangaloer
gelegen, voor een veertigtal jaren door het Bazelsche Zendingsgenootschap als een hoofdstationwerd
bezet. Zij is het middel- en vereenigingspunt dertrotsche
Brahminen,
terwijl er tevens rijke, weelderige kloosters derWischnoeïeten
zijn,aan
wier hoofd deSwamis
(opper priesters, voorgangers, letterlijk: goden) staan.Het
zijn- dezelfdeSwamis,
die in 1855 denieuw gebouwde
kerk en het zendelingshuis in brand gestoken en bij herhaling de zendelingenmet den
dood gedreigd hebben.Een van hen was
het dus, dieden
jeugdigenEamawarma
in hetslot te Tripoemtoera de
Wischnoeteekenen
inbrandde enhem
tevens beval, de Poeranas der Wischnoeïeten te le-zen.
De
Poeranas zijn de later ontstane toevoegselen totde oude godsdienstige geschriften der Hindoes, gelijkend
op
de fabelachtige overleveringen en geschiedenissenvan
heiligen,
welke
deEoomsche
kerk op een en dezelfde lijnplaatst
met
de Heilige Schrift. Zij zijn zoo rechteigenlijkde
bronnen van den
tegenwoordigen zinneloozen veel-go- dendienst derHindoes
en tevens de vergiftigdebronnen van
de vreeselijke zedelijke verdorvenheid, die de geheele Indische maatschappij doordringt. • ,Zou
het zoovreemd
zijn, indien het jeugdiggemoed
van Eamawarma
onder zulke invloeden, evenals zoovelemülioenen
zijner landgenooten, eenewoonstede
der diepste zedelijke verwoesting en een prooi des Satanswas
gewor-den?
„Ik geloofde zonderden minsten
twijfel," zegt h^,dat de
God van
Tripoemtoera deware Dschagannatha
(Heer*der wereld)
was
en vereerdehem
als zoodanigïnet groetenijver."
Maar
deGod van
alle barmhartigheid^ die dezeziel
had
verkoren,om
haar tot eengedenkteeken
Zijner reddende liefde en tot eer Zijner heerlijkheid temaken,
wist door de
geheime werking van
•Zijn Geest eenemach-
tige tegenwerking in zijn leven te
doen
plaats vinden,waardoor
het zedelijk verderf niet diepervermocht
doorte dringen. „Mijne moeder", schrijft hij, „hoewel heidin,
was
toch vol ijverom
ons tot godsvrucht en zedelijkheid tevermanen
engewoon,
onsmetaUen
ernst te bestraffen,wanneer
zij slechtewoorden van
ons hoorde of ons ietskwaads
zag doen."Op
eene andere plaats zegt hij :„Ten
gevolge
van
het onderwijs mijnermoeder was
ik voor de hel bevreesd enwaagde daarom
nooit iets uitgelatens tedoen;
want
ik wilde gaarne zaligen met God
vereenigd worden." :y'-' _' v;- ---;/.: ;-'-r.:, ;.:/ ;:"-r;^- -.-'":Merkwaardige
bekentenissen, die ons uit de verborgenstilte
van
een heidensch koninklijk paleis tegenklinkenHet
is zoo waar,wat
Paulus zegt:„Want wanneer
de heidenen, die dewet
niet hebben,van
nature de dingen doen, die derwet
zijn, dezen, dewet
niet hebbende, zijn zichzelven eene wet; als die betoonen hetwerk
derwet
geschreven inhunne
harten,hun geweten
medegetui- gendeen
de gedachten onder elkanderhen
beschuldigendeof ook ontschuldigende."
(Eom.
2:14,15).Maar noch
de optwee
steenen gegraveerde,noch
de in's
menschen geweten
geschrevenwet hebben
de kracht,om
zalig temaken en
onsmet God
te hereenigen.Dat moest ook Eamawaema
ervaren.„Het
wilde mij niet gelukken", schrijft hij, „veelmeer
ging het thaijsmet
mij bergafwaarts."Ook
de uitwendigeomstandigheden werden van
toen af ongunstiger in zijn leven. Zijn vader stierf in 1828. InI
1
i^!«;?»f^.'(?«'»'ftK!^?fT^H??^?'3^'!'.- 'SyWyStPt'f^(WPJfPHB?
ii
ïi.,
fti
^i*
8
Indië
nu
ishet^de
gewoonte, dat de erfopvolging in de vrouwelijke lijn.plaats vindt.Met
de eigen kinderen,maar
de kinderen
van
de zuster des vaders zijn de erfgenamen.De zoon van
de jongere zuster des overledenenbeklom den
troon.Hem
vielen al de goederen enrijkdommen van den Maha-Radja
toe,en van hem
hing het af, opwelke
wijze hij voor de koningskinderen wilde zorgen.^De nieuwe
Maha-Radja", zegt hij, „onze neef,zou
ons gaarne allenhebben
laten verhongeren." Ja, de familiehad
vervolging en verdrukking te lijden, zoodat deweduwe met
haar kinderen het kasteelvan
Tripoemtoera verlieten
zich naar de nabij gelegen stad
Waipy
terugtrok,waar
zijdrie jaren lang in behoeftige
omstandigheden
leefde. „Ik had", schrijft hij,„met
mijnemoeder
voor alles te zorgen, verloor daarbijlangzamerhand
alle liefde voor de onzicht- bare dingen en ging geheel in wereldsche bezigheden op."Eerst in het jaar 1830 gelukte het
den
toenmaligen En- gelschen residentaan
het hofvan den
Radja,den
overste Morrison,den
laatsten tot naleving zijner verplichtingen tegen de verdrukte koninklijke familie te dwingen.De weduwe
keerdevan Waipy
naar Tripoemtoera in het paleis terug en verkreeg de middelen,om
fatsoenlijk zonder zorgen tekunnen
leven.„Daarmee begon
ik", schrijftRamawaema, „weder
te studeeren. Ik leerde de duizendnamen van den
godWischnoe
en vele Mantras of aanroe- pingsformulierenvan
buiten en hooptedaarmee
inden
hemiel te
komen.
Ik gaf weinigom
kostbaarheden en spelen. Datvond
mijnemoeder
echter niet goed; hetwas
niet passend voormijn
lichaam, ikwas nog
zoojong;
maar
ik stoorde er mij niet veel aan."Het
is een der aangrijpendsteschouwspelen
eene in duisternis zich bevindende menschenzielom
waarheid,licht en zaligheid te zien worstelen. Zij gelijkt op eene in e^n donker verwulfsel staande plant, die, het licht zoe-
kende, hare vezelen uitstrekt naar het kleinste reetje in
den muur, waardoor
een flauwe hchtstraal binnendringt.Nog
heerlijker is het echter op de stille,wonderbare wegen
te letten,waardoor
deeeuwige
liefdevan
onzenGod
het zoeken en verlangenvan 'smenschen
ziel tege-moet
komt.Den
eersten lichtstraal, jdien de levendeGod
in de naar waarheid dorstende zielvan Eamawarma
uitzond, beschrijft hijzelf op de volgende wijze.„De
koningmaakte omtrent
dien tijd eenBrahmien van
zijn paleis tot opperpriestervan den
Tripoemtoeratempel.Op
zekeren nacht stal deze uit het allerheilige de kleinoodiënvan den
afgod ter"waarde van
15000ropyen
of 18000 gulden, zonder datmen hem van
zijnmisdaad kon
overtuigen.Meermalen smeekte
ikden
god, dezen schurk te bestraffen,maar
zonder eenig gevolg, zoodat ik het geloof
aan
degoden
grootendeels verloor.Een
andereBrahmien
stal hetvan mijn
vader geërfdegouden
beeldvan Wischnoe en
ver-smolt het. Dit bracht mij tot het vermoeden, dat deze
goden
niets anderswaren dan
speelpoppen zonder leven.Daarom
verklaarde ik deze dingen voor nietigen
weigerde, in weerwilvan
devermaningen
mijner moeder,om
de tempels te bezoeken.Met
het lezen der Poera nas ging ik echter onafgebroken voort. ..-;;;,;;
Daarmee was nu wel
eene dwaling verwoest,maar
de waarheidhad
iknog
niet verkregen. Integendeel, ik liep groot gevaar,om
voor allen godsdienst onverschillig,' een beshst ongeloovige te worden.Gods genade
zou mij daar- voor bewaren.Omstreeks
dezen tijd gaf'eenvroom
En- gelsch officieraan mijn
ouderen broeder een Nieuw-Testa-ment
in de Malajalamtaal.Deze
bracht het mij.Het was
het eerste' in deze taal gedrukte boek, dat wij zagen enwekte
onze niet geringeverwondering
op. Hij liet hetbij mij liggen en zeide op spotachtigen toon: „Dat is iets
X
10
I 'li
li
i>i .
I;
i:
ï.;
voor u, schriftgeleerde, lees het maar. Ik
begon
erdan ook
aanstondsmede. Maar
daar ik in het eerste hoofdstukvan Mattheus
zooveel moeilijkenamen
vond, vertraagde ik spoedig inmijn
ijver, en.omdat
ik dacht, dat het op dezelfde wijze zou voortgaan, legde ik het op tafel neder.Wanneer
echter vriendenkwamen, wees
ik hethun
alseene rariteit, wij
keken
er in en lachten over devreemd-
klinkendenamen.
Andere
boeken, zoo gaat hij voort,werden
mij hever, bovenal dezulke,waarin
over vrouwenliefdewerd
gespro- ken.Yan
toen af scheen het eigenlijke doelvan mijn
leven daarin te bestaan,om met
volle teugen uitden
beker der wellust te drinken.Yóór
de inwijdingmet
de sno^r derBrahminen mocht
ikwel
geen vrij leven leiden,omdat
ik daardoor de kaste zou verliezen,maar
toendit op
mijn
zestiende levensjaar geschied was, liet ikaan mijn
lustenden
vrijen teugel".Zoo
scheen de booze tehebben gewonnen. Twee
jaren langwandelde
hij in deze waterlooze woestijn rond. „Ikwerd
door allerleiknagingen
desgewetens
beangstigden
gefolterd.^ Daarbij
kwam
dat de vrees voor zijnemoeder
hem
niet tot een rustig genot der zonde lietkomen.
Ja,van
tijd tot tijd schitterde eennieuwe
bliksemstraalvan boven
in diendonkeren
nacht.Zoo
gebeurde het, dat een dochtertje zijner zustereen plotselingen dood stierf.„Ik zag het
en
dacht opeensmet
hevige ontroering:wat
zou ervan
mij worden,wanneer
ik thans stierf? Ik zalwel
in eene of andere hel.waarvan
ermeer dan
vierhon- derd bestaan, riioeten omdolen. Uit dezen treurigen toe-stand zocht ik mij
met
de hulp der oude studiën te red-den en
lasweder met
groote vlijt."Zoo had
deHeer
zelf in Zijneeuwige
ontferming zichopnieuw den weg
tot het hartvan Eamawarma
gebaand,en
ditmaal zou hij overwinnen.-*i
Op
zekerenavond
stond de jeugdige koningszoon bijde
poortvan
het paleis. Hij gevoelde zich zeer gedrukt enellendig. Hij
kon
niet zonder angst en bevingden
lust der zonde genieten. Hij geloofde nietmeer aan
de goden,van welke
zijneboeken
verhaalden,en
de leegtevan
zijn hartwas
door alleswat
hij in zichopnam,
niet aange- vuld.Daar
trad zijn neef, de zoonvan den
Eadja, ophem
toeen begon met hem
over het Engelsch onderwijste spreken, dat hij te
Kottajam
in eene school der aldaarwerkzame
zendelingenhad
genoten. Hijzelf had. reeds vroegereenmaal
een begingemaakt met
het leeren derEngelsche taal,
maar
het weldraweder
laten varen.Mets
is natuurlijker,
dan
dat eengemoed,
dat zich ongelukkig gevoeld, begeert ietsnieuws aan
te grijpen,waarvan
het zich een vergetenvan
zijn ongeluk belooft. Spoedighad
hij het besluit
genomen^m opnieuw met
het leeren dervreemde
taal te beginnen.Reeds den
volgenden mor-gen ging hijmet
verlof zijnermoeder
naar de nabij zijnde stad Kotschin,waar
de Engelsche predikantRidsdale
eene schoolhad
gesticht.Het
vielhem
niet moeielijk, daarin teworden opgenomen. Het
is treffend uit zijnmond
hetwoord
tevernemen:
,,Ik verblijdde mij, dat de heerRidsdale
bad, eer hij ons de Schrift uitlegde." Hij gevoelde dat het gebed,hoewel
tot eenhem onbekenden
Grod gericht, eene rustgevende, versterkende en
weldoende
kracht uitoefent.Van den
inhoud echter,van
het bij-belsch onderwijs begreep hij in den beginne in 't geheel
niets.
Zoo
helder en eenvoudig de taal des leeraars was, zoo duisteren
onverstaanbaar bleefhem
de zaak zelve,waarover
zy spraken. Hijwendde
zicheenmaal
tot een der Inlandsche Christelijke onderwijzers,om hem
overden
zin der leeringenvan Ridsdale
te ondervragen,„maar ook
zijn taalwas
mij geheel onverstaanbaar."Op
zekeren
dag
echter, toen hij reeds eenigemaanden
de!lvpiiPiiinp*!n
*
12
school
had
bezocht,begon
voor 't eerst een licht inhem
•te schemeren.
Eidsdale begon
overden
afgodendienst te spreken, en stelde dien in al zijn nietigheid en zinneloos- heid ten toon.Daarmee had
hij een gevoelige snaar in zijngemoed
doen trillen. „Ik herinner mijnog
zeer goed", zegt hij, „hoe blijde ik werd, toen ik alles verstond.Nu was
ik er geheelvan
verzekerd geworden, dat de af- -goden
niets waren.'' Ditkon
natumiijk voor de leeraars der school niet verborgen blijven.De
onderwyzer,wien
hij
eenmaal om
inlichtinghad
gevraagd, zeide bij zekere gelegenheid tothem: „O
Kadja's zoon, gijmoest
onzeheilige Schriften eens onderzoeken!"
„En waarom
niet?"antwoordde
hij,„men mag
enmoet immers
alles leeren kennen,wat
onsvoorkomt?"
Ditwerd den
heer Eids-dale
verteld.Deze nam
eenNieuw
Testament, schreef erEamawaema's naam
in, legde een teeken bijden
briefaan
deEomeinen,
en gaf hethem met
het verzoek daarinvlijtig te lezen.-^„
Met
vreugdenam
ik hetmede
naar huis", schrijft hij, „en lasnu
driemaanden
telkens op-nieuw
; veel leerde ikvan
buiten enverwonderde
mij, dat dit hetzelfdeBoek
was, dat mij vroeger tot zulk eenaanstoot geweest was".
Nu was
het .werk Gods aan
dit hart op krachtige wijze begonnen.Nog
slechts enkele bijlslagenmoesten aan den
wortelvan
dezen jeugdigenboom
gelegdworden
om hem
geheelaan
de voetenvan
Jezus neder te leggen.Onder
de kweekelingen der schoolwas
een Konkari-Brahmin,
die insgelijks reeds sedert eenigen tijd door degenade Gods machtig was
aangegrepen.Op
zekeren Zon-dag
overreedde hijhem, met hem den
Malajalam-gods- dienst te bezoeken.De
heerEidsdale
predikte uit Jesaja 53 over dewoorden:
„Hij heeft voor dekwaaddoeners
gebeden,"en
zoomachtig was
de indruk, dien deze pre- diking op het jeugdiggemoed
maakte, dat hijnog na
20jaren haren inhoud duidelijken
nauwkeurig vermocht weer
te geven. „Hij toonde aan", zoo schrijfthij onder meer, „dat ik dekwaaddoener
was, voorwien
Jezushad gebeden
ennog
bad, en dat Hij
eeuwig
leven geeftaan
een iegelijk, die inHem
gelooft.Daarmee
ontstoiid in mij de wensch, een discipelvan
Jezus te worden. Desniettemin vreesde iknog
voor de groote schande en verriedaan niemand wat
er in mij omging, zoodat ikinwendig
niet vooruitkwam, hoewel
ik ijverig in de Schrift las." -' "*Veel is reeds over de moeielijkheden geschreven, 4ie een Hindoe,
wanneer
hij Christen wil worden, al behoorthij ook tot de laagste kaste, in
den weg
staan. Christen teworden
en de kaste te verliezen zijn voorden Hindoe
eenen
hetzelfde.De
kaste echter te verliezen, is voorhem
hetzelfde als voor altijden
voor goedmet
zijn ge- heel uit-en inwendig
leven te breken.Het
is een ster- ven,nog
zwaarderdan
de eigenlijke dood.Een
zekere Kanaresische daglooner, die zichmet
de zijneil tot Chris- tus bekeerde,stond sidderenden
bevend, alsbevond
hijzich op de rechtplaats, naast
den
zendeling, diehem
ver- zocht, ten teekenvan
zijn besluitom met
hetheidendom
te breken,
aan
een ontbijtmet hem
deel tenemen,
terwijlde hand,
waarmee
hij de doorden
zendeling ingeschonkenkop
theeaannam,
zoo hevig sidderde, alshad
hij een beker vol vergiftmoeten nemen.
, :...- -r^.-^-y-;'^^ ii-:---:\-y:.:.:--:'„Nu
ik", zeideeenandere Hindoe, „door Grodsgenade
dezenstrijd doorstaan heb,
komt
mij geen lijden, geen offermeer noemenswaard
voor."Ook Ramawaema moest
dezen dood sterven, indien hij tot het leven wilde doordringen.„Toen
ik eens in eene boot naarKotschis „voor", schrijft hij, „ontstond er een storm,en
ik vreesde, dat wijzouden
vergaan; toen deed ik de gelofte, een discipelvan
Je- zus te worden. Ik zeide hetden
heer Ridsdale, die er zijn blijdschap over uitte, mij het heil in Jezus Christus'I
fr
'j'g'wr^pg'aBa ^"S^P^^^^S?^!^^
14
'f'\'
pl
nog
duidelijker uitlegde enden Doop
opden eerstkomenden Zondag
beloofde. In het huis te Kotschin,waar
ikwoonde, bevond
zich eenBhat —
of priesterBrahmien,
diegewoon was
voor mij de spijzen te bereiden. Dezebemerkte
er iets van, verried hetaan
mijnemoeder
en deed al zijn best, mij onder allerlei voorwendsels naar Tripoemtoera te lokken,waar
ik driedagen moest
blijven. G-edurende diedagen
kreeg ik een zweer, die mijaan
het sterven deed denken. Ik bad totden Heer:
„Indien ik genees, wilik zonder verwijluw
discipel worden." Hij verhoorde mij en herstelde mij volkomen.Nu was
nietsmeer
in staat mij, terug te houden. Iknam
afscheidvan
mijnemoeder
spoedde mij naar Kotschin enwerd
reedsden
volgendenZondag
temidden
dergemeente
inden
dood desHeeren
gedoopt. Ikrukte deBrahminensnoer
af, atmet
de Christenenen
gaf de kaste prijs."De
ontslapen dienstknecht, die onsmet
deze eenvoudigewoorden den meest
beslissenden stap in zijn leven schil- dert, ennu
zijn een en twintigste levensjaarhad
bereikt,'
zegt niets
van
alwat
in die oogenblikken in zijn binnen- steomging
; hij zwijgt over de stormen,waardoor
zijn ge-moed
hevigmoet
zijnbewogen
geworden, toen hij alles verliet,om
Christus te gewinnen.Hoe
de vredeGods
in zijn hart inkeerde, die dehand van
een zijner bloedver- wanten, diehem
wilde dooden,vermocht
te ontwapenen, duidelijk treedt dit uit het verder verhaalaan
het licht.„De
tijding," schrijft hij, „liep als een loopend vuurtje door hetland. Allenkwamen, om
mij te zien en ikwekte hen
opom
in Jezus te gelooven.Ook
mijnoom,
deEadja kwam, maar
slechtsom
mij teverwenschen
en te ver-vloeken. Mijn oudste broeder
kwam
en trok zijn dolk,,maar
werd, toen hij mij zag, geheelontwapend
en zacht gestemd. Hij gaf mijgoeden
raad enschonk
mij eenige ropijen.Dat
deed hijmeermalen, hoewel
hethem
nietverhinderde,
om met
anderenaan
een uit bladeren ge-maakt
beeld, eve^nalsaan
een lijk, deceremoniën
te ver- richten,waarmede
ik onder dedooden werd
opgeschreven."Voor Eamawaema zouden
echter weldra donkereuren
aanbreken. In de provinciesMalabar
en Kotschinwonen
talrijke
gemeenten van zoogenaamde
Syrische Christenen, diehun
oorsprongnog van
dewerkzaamheid van den
apostel
Thomas
afleidenen tot opden
tegenwoordigentijd een eigenaardig karakter vertoonen. Zij
hebben hun
kerkelijk iniddelpunt te Antiochiëin Syrië,
van waar
zijook hunne
bisschoppen ontvangen. Inden
loop der tijden zijn zij echter voor het meerendeel zoo diep gezonken,datzij,
hoewel nog
Christenen innaam,
zich weinigvan
dehen omringende
heidenen onderscheiden.Daarom
is dewerkzaamheid
der Evangelischezendboden
"evenzeer ge- richt op de Syrische Christenen, als op de bekeering der"der heidenen. •v;--;r...v-r. :• ^ .;.,r;-;:-,r,:: ^v:,:, ,7,r,;\/;^f;;::;vr::/---s<
RiDSDALE had
zulk een Syrischen Christen,David
ge-naamd,
als taaionderwijzer in zijnhuis.Ook Ramawaema,
die
nu
den christelijkennaam Jakob
droeg,werd na
zijndoop
in het huis des zendelingsopgenomen,
alwaar hijtwee
jaren bleef.Deze David werd hem
echter tot een satan. Hijwas
juist afwezig, toenJakob
gedoopt werd.Toen
hijna
zijn terugkeer het gebeurdevernam,
trad hij bij de eerste gelegenheid,hem
alleen vindend, ophem
toeen
zeide : „Gij bedrogene,waarom komt
gij tot dezengods- dienst?Kunt
gij niet even goed inden uwen
zalig wor-den
? Ikben nu
reeds 14 jaar taaionderwijzer derPadres en bezoek ookwel hun
kerk,maar
ik laat mijn gods- dienst niet varen. G-ij zijt eendwaas
!" „Dat"—
zooschrijft
Ramawaema
,onthutste mijen
hetduurde
lang, eer ik het
kon
verzetten. Ikwas
echter verzekerd, dat dezeweg
de rechte enware was
en daarinvond
ik rkijen troost.Met
mijwas
echter een anderHindoe
ge-'4w«pii,P4."'W'w*«)W"''''"v.;^**'ti';«!=5-''?>»»-jB'^iJ|^tBlifiï-fP^^^^^^
16
-doopt, die' den.
naam John
oiïtving. Op-hem
niaakteDavids
gesprek een Yèel bedenkelijker- indruk.Zoo
dik- wijls wij in: een of anderennood kwamen,
zeide John::„Datid
heeft zeker gelijk gehad."Ongelukkig
is dezeJohn
ten laatste tot de Syrische Christenen overgegaan en stierf inden
dienstvan
een Metropolitaan alseengód- delooze: Ikkende
toenmaalsnog
niet de hand, die mij :vasthield enbewaarde;
thansken en roem
ik. haar." ; ; ;: G-edurende deze
twee
jarenkwam
echerRamawarina
niet yeel vooruit,
wat
zijn geestelijk leven betrof.. „Ikkende wel den Heer
in zooverre" zegt hijzelf, „dat ik lust totbidden
en
het lezenvan
hetWoord
G-ods en ook tot de verkondigingvan
ZijnNaam
had;maar
ik wist toch niet zéker, hoe ikHem moest
dienen. Ik gingmeermalen met.
andere broeders tot de heidenen ennoodde
zevrien- dehjk,om
toch tot Jezus tekomen; maar wanneer
deze ofgene mij overmijnen nieuwen
godsdienst ondervroeg enik niet in staatwas hem
behoorlijk tewoord
te staan,was
ik zeer neergedrukt.". :
Bij. dit
gemis aan
diepe,kennis der Christelijke waarheid paarde zichnog
een bedenkelijker verschijnsel. .„Yan
het gebed des har.tenin-de binnenkamer", zegt hij, „wist
ik. niet veel." Zijn leeraar
had hem
aangeraden,om
voor- loópig degebeden van
hetgebedenboek
der Engelsche kerkte gebruiken.
„Maar
daarinvond
ik geen voldoening."-
Op
zekerendag
klaagde hij zijnnood aan
een zijnerbekeerde •landgenooten,.efen geloovig schrijver te Kotschin.
;. „Die zeide tot mij:
God
ziet niet op het boek,maar op
het hart. G^aatmen;
ter; kerk,.dan
heeftmen
evenalsalle anderen, het kerkelijk
gebedenboek
noodig. Bij het dagelijksch gebed .bidt.men
uit het. hart. Ik verblijdde mij daaroveren
begon.mij .daarin te oefenen,waarvan
ik veel genot :had.'' ;,;.'; r-- :.:::'.i.z c.:.: \ ;Cj : -.:,/ C ':;• •:T'- Jakobs arb_ei.dzame geest
wenschte
grondiger kennis der''\*i.
§
+a
"ffl
Pi CS
in b*
•f-l•ö fl.o
NI
II tl I
n ^
I I16
dt'oj.r. dit;:^ d-i: ii;i;iiii
John
(;iirviim'. (Jphem
iiicUikteDavid:s
gespnk
f^T. V'.-i'i iMMh-idcflijkHr indruk. Zoo dik- wijls wij in cei! of ;uideruii n()Od kwaiiu:'!!, ztdde Johjs'::,,
David
iieeft ztki/r u'elijk ii-tdiiid."" Ongvlukkig is dezeJohn
ton laat>:e t<.'t <ie Syrisclir' (/luistonon ovorgog'aaiion ^stiol•f in
don
difnsr,van
fon Metropolira.a.ii als een g'od- d<4(iozi'. Ik koiide toonin;uds nou' nier d*- liand, dio mij vastlneld on l>»'\v;;aLd.( : rlians ken on roiin ik haar."(rodurondt;' d<}Z'- t^^«•o ,iaL->ii
kwam
ddiorRaniawarma
nioT v<'ol voornir. v,-;U zijn u'et/<ri:-iijk i''Von Ix.^trof. „Ik kende wol don Hof-r in Z(M)veriv"" Z'-ut liijzolf. ..dat ik Insr tot l)iddon on li'^t icz.Mi van. lii-'t Woiord (.iiHts 'Mi uok tut de WTkondiginü' van ZIjOl
Naam
liad: nnuir ik wist toidi niet zokor, lioo ik H-'m mo</>t dii'n<'n. ik ^iivj; nioormalonmot
andoro l.'nM'dt.-i;.- t(;t <]< ljcidfn<-n i.^n ni:)0ddo zo vrien- dolijk. uni tuch tor. Ji^zns :••konum;
n.iaarwannoot
dozeot'-i'''nf mij ovf-r minu-n nit-iiv.'frn 'j,-(Misdii.n-r i>nüiTvrooa' on ik
\
nii.'t in staat \N'a.s li^an lifhijijriijk te
woord
['"'staan,was
ik zoor nooru-oiirukr."
I-)ij dit u'omis ir\i\ ijicjiv kennis di/t Cln'is t^iijko waailioid
[laardo zioli w^u -'n lit'iï'-nk<.'liik'!" v>'r:>ciiijnsol. „\'a.ii h'/t ir(.'lH'd di-s luirtiai in «J*' i'iün'-nkantor". Z''U't hij. ..wist ik nif't vool." Zijn If-^-aai' Ik-mJ ii.'iü jiiini^-fra'li'n,
om voor
l*>(i]iig dl/ uvltedv-n \'an lii:'t ;i>.-!*i'deidjnck o:i:-r Knu'^hsolio kctiv to gcl)ruikt'n. ..Ma.ir daarin \'ond ik uv.'U \'o[d<j(.nnniJ'."
<)|) zokoron dau' kiaa.gdo iili zijn no'^d a:ni oon zijner iM-kt'ia'df landiivnooton. ckïi üviiMjvig ^.in'ijvi-t re Kotschin.
..Die zoido tot mij:
Uod
ziot nir't i)\ï h^'t book. uraarop. lier hart. (i;i;a nuai t'i' ki-rk. diwi hr-!'!! naai ovcna.ls allo andoron ir-t lo-rlvoliik _;•' bi;d.onlM.)i:,-k noodiü'. liij het dauvlijksch goo'fd ladt nion uit ii<'t liaj-t. !k Ncthiijdde mij daai'<.>vor on i)o;i(ML nd; daarin to oofiai'/n.
waarvan
iJvveol uvnt^t had."" •
'
Jakobs arneidz.anii' 2;"(-;',sr Wi/iisrlito uronni:i-or konnis dor
j
Tyi^f?swB»-«^^*j^5^^!^55^!ï>-««-3fi'^:<-:- .. ' , .vvjimi^gi^imii^^tt^isg^ifmsfifmgm
klom met
het pijnlijk gevoel, dat hij niet overal tegende
tegenstanders des Evangelieswas
opgewassen.„Maar
iri-plaats
van
te leeren en in de kennis vooruit tegaan"
zegt hij, „vergat ik veel
wat
ik geleerd had.De
Sahib, mijnheer Eidsdale,had
teveel te doen,dan
dathij zichaan
mijkon
wijden, vfanneer ikhem
verzocht, mijnog meer
te onderwijzen, gaf hij mij papier
en
liet mij een preekof een opstel overeen ofander
onderwerp maken. Maar
datkwam
mij juist zoo voor, alsofmen
een blinde beveelt te gaan, en ikwas menigmalen
zeer verlegen."Hoe
langer hoemeer
rijpte inhem
hetbesluit zich voorden
dienst der zending onder zijnelandgenootentevormen.
Om
daartoebekwaam
te zijn,had
hij grondiger onderwijsvan
noode.Toen
hijnu
hoorde, dat het Engelsch ker- kelijk Zendingsgenootschap een Seminarie teMadras had
gesticht, verzocht hij
den
heerRidsdale
daarheen temo- gen
gaan. Deze gafhem
zijntoestemming en
eenbriefvan
aanbevelingaan
de vrienden, die aldaarwoonden.
Met
de intrede in het door bisschopCoerie
gestichte en door het kerkelijk Zendingsgenootschaponderhouden
en bestuurde Seminarie teMadras begon
voorhem eennieuw
levenstijdperk. Hij
had
het geluk, in het huisvan den uitnemenden
zendelingTucker
tekomen. „Aan hem
enaan
zijntrouw
onderwijs," zegt hij, „heb ik zeer veel tedanken; ik
vond
ruimschoots gelegenheidom
dieper inde geloofswaarheden door te dringen. Ik
ben
zcfbwelaan dat Zendingsgenootschap als in 't bijzonder aanden
heerTucker
voor veel vriendelijkheid en lankmoedigheid groote dankbaarheid verschuldigd.Moge
deHeer hun werk meer
enmeer
zegenen endoen toenemen!"
In 1839
was
de zendelingTuckee wegens den
staat zijner gezondheid verplicht, naarEuropa
te gaan.Voor
zijn afreis zond hij
Ramawarma benevens
eenige anderen^^WBSW
18
i
naar het
zoogenaamd
Zendingsinstituut, het eigenhjk Se-minarie voor inlanders,
om
aldaar yerder te leeren. Inzijn binnenste
was
echter door allerlei ervaringen eenminder aangename stemming
ontstaan, die tot dusver slechts door de oprechte liefde en de dankbare vereering voor zijn weldoener^ den zendelingTucker, overwonnen was
geworden.Toen
deze echter vertrokken was, en hijnu
in eene geheelnioawe
envreemde omgeving kwam,
openbaarde zich bij
hem met nieuwe
kracht het gevoelvan
onvoldaanheid. Daarbijkwam
een zekere schoolmeester- achtige pedanterie, dieden
toenmaligen directeur eigenwas en
zijn fijn gevoel beleedigde en terugstiet. Hij ver- klaarde schriftelijk niet langer in het Seminarie te willen blijven, en stond op het punt, naar Kotschin terug tekeeren.
Omtrent
dien tijd wilde een vriendvan hem
naar Antiochie in Syrië reizen. Deze behoorde namelijk tot de Syrische kerk enwerd
later metropolitaan der Syrische Christenen in Indië. Zijnnaam
isMae Athanasius.
BijEamawarma kwam
de gedachte op,hem
naar het verreWesten
te begeleiden en Jeruzalem te zien.Te
voet be-gonnen
zijhun
tocht.Maar
reeds inBelgaum,
eene stadomtrent
twintiguur
ten noordenvan den
Bazelschen zendingspostDharwar
gelegen, tradhun
deHeer
inden
weg. In deze stadbevond
zich eene bloeiende zendingvan
het kerkelijk Zendingsgenootschap.„Hoewel
onbe- kend", schrijft hij, „zetten wij onsvanwege
den regen neder onder het voorportaal der Zendingskerk. Spoedigkwamen
de katechisten en sprakenmet
ons.Wij werden
in het huis
van
een Christenopgenomn,
enwel
volgens aanwijzingvan den
zendelingTayloe
in dewoning van den
katechistSalomon. De
heerTayloe
noodigde onsuit, gedurende
den
regentijd aldaar te blijven. Hij droeg mij het onderwijs z'jner kinderen op, terwijl mijn metge-zei de Engelsche taal in de school
moest
Ieeren.Toen
de regentijd voorbij was, vertxok
Mar Athanasius.
Mijhield de
Heer
door eene oogziekte te Belgaiim terug."Was
dit wellicht eenwaarschuwend
voorteeken, waar- door de eeuwige liefdehem
wildevermanen, om
zalvevoor zijne oogen te koopen, opdat hij
mocht
zienen waakzaam
zijn?Gaarne
wierpen wij een sluier over dit tijdperk van zijn leven.Maar wanneer
de Schrift dezonden
ook der uitnemendste kinderen Gods, zonder ze te wij ze waarlijk niet hij de sparen, blootlegt,mogen
zwakke aan
vangers in het geloofsleven bedekken. 'Onze
vriend heeft ze zelf niet verzwegen, en, nadat hij ze bele-
den
en daarvoor vergeving in Jezus' bloedhad
ontvangen,is
hem
die val tot eene opstanding voor altijd geworden.-Eamawarma
bracht anderhalf gelukkige jaren in Taylors huis door. „Ik leerde hieropnieuw
inzien," zegt hij,„wat
een levendChristendom
is." Hij had' behalve voor het onderwijs aan z\jne kinderen ooknog
voor hetarmen-
huis te zorgen, voor de talrijkeTamoelen en
Kanarezén,in de stad te prediken en de Zondagsschool te leiden.
Toen
echterTaylors
kinderen naarEuropa gezonden
werden,om
daarhun
opvoeding te voltooien, betrok hijeene eigene woning.
„Omtrent
dezen tijd", zegt hij, „viel ik in eene groote zonde. Ik verviel, nadat deHeer
mij tien jaren daarvoorhad
bewaard, tot de zondevan
over- spel. Tengevolge daarvanwas
ik als waanzinnig"; ik sid-derde en weende, bad en beleed voor God,
maar
ikhad
geen vrede-noch vreugde.Na
eenigedagen werd
ik onder- zocht in eene groote vergadering. Ik loochende hardnek- kigmijn
schuld, wellichthad
ik onder vier oogen bele- den. Ik kreeg mijn ontslag en gingmet
eenongebroken
hart heen.De
heerTaylor wenschte
mij bij het af-scheid zegen toe, en ried mij aan,
omdat
ik naar deWest-
kustvan
Indië wilde gaan, te Magaloerden
zendelingJ
^^i^mm^imm:
PWHÜI«*W!9»!P^^!B i^mm-20
,Ü:t
MöGLiNG
of teKannanoer
'den zendelingHebich
op te zoeken, dezenzouden
zich mijn lotwel
aantrekken.Het was
in demaand September
1843, dat ik over zee naar Mangaloer wilde reizen;omdat
echter inden
nacht déwind
zeer gunstig was, •voer de schipper verder en legde eerst te Talatscheri aan. Hier bleef iktwee dagen
en zag slechts een der katechisten,omdat
deschaamte
mijvan
de zendelingen terughield.Daarna
ging ik verder naarKannanoer.
Hier
aangekomen huurde
ik eenewoning
en bezocht de zendingskerk.Na
verloop eenerweek
zag mij een der katechisten, toen ik uit de kerk ging en hij sprakmet
mij.
Wat
hijvan
mij hoorde, deelde hijden
zendeling.Hebich mede,
die mijden
volgendenmorgen
het roepenen
bij zich hield. Ik verhaaldehem mijn
leven,maar verzweeg
de zonde teBelgaum.
Deze waardige dienst-knecht des
Heeren had van
zijnhemelschen
Meester ge- ëerdom niemand
af te wijzen, die totHem
komt.Zoo
hield hij mij
dan by
zich. Ik bleef. .Kannanoer,
een der grootste stedenaan
de kustvan
Malabar,werd
in het jaar 1841 door het Bazelsche Zen- dingsgenootschap bezet.Het
is bovenal de zendeling Hebich,wien
het doorGods
genade gelukte, aldaar eene Christengemeente te stichten. Zijn brandende gloed derliefde, die gaarne elke ziel, welke hij op zijn
weg
ont- moette, voor den Heiland en de eeuwige zaligheid wildewinnen;
zijn onverschrokken geloofsmoed,waarmede
hijeen ieder, dien hij zag, in hart en
geweten
drong en aan- stonds zonder veelomwegen
de waarheid zeide; zijn bij-zondere gave,
om
zielen tot Christus te leiden, dat alles heefthem gemaakt
tot een zeer gezegend werktuig.Spoedig verzamelde zich
rondom hem
eene talrijke gemeente,die ten deele uit zijn „bruine kinderen", gelijk\hij de be- leerlingen uit de inboorlingen