• No results found

Overwinterende Roeken in de Denderstreek in december 2014

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Overwinterende Roeken in de Denderstreek in december 2014"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuurpunt vogelwerkgroep Cinerea - Denderstreek

Overwinterende Roeken in de Denderstreek in december 2014

Resultaten van een telling naar verspreiding, aantallen, leeftijdsopbouw en terreingebruik van overwinterende Roeken in de Dendervallei in december 2014

Cinerea-rapport 2016/1

Wouter Faveyts februari 2016

(2)

Pagina 2 van 23 Colofon

Een rapport van Natuurpunt-Vogelwerkgroep Cinerea (Dendervallei)

Uitgave in eigen beheer – alle rechten voorbehouden aan Natuurpunt-Vogelwerkgroep Cinerea (Dendervallei). Het gebruiken van de gegevens uit dit rapport is toegelaten mits vermelding van de bron.

Aanbevolen wijze van citeren: Faveyts W. 2016. Overwinterende Roeken in de Denderstreek in december.

Natuurpunt-Vogelwerkgroep Cinerea. Geraardsbergen, uitgave in eigen beheer.

Foto. Adulte Roek Corvus frugilegus, Galmaarden, 28 december 2007 (Wouter Faveyts).

(3)

Pagina 3 van 23

Inhoudsopgave

1. Inleiding – pg 4

2. Voorkomen van de Roek in de Dendervallei – pg 6 3. Methode – pg 9

4. Resultaten – pg 11 4.1. Aantallen – pg 11 4.2. Verspreiding – pg 11 4.3. Leeftijdsopbouw – pg 12 4.4. Terreingebruik – pg 12

4.5. Krent in de pap: Noordse Kauw – pg 13 5. Discussie – pg 14

5.1. Aantallen – pg 14 5.2. Verspreiding – pg 15 5.3. Leeftijdsopbouw – pg 16 5.4. Terreingebruik – pg 17

5.5. Krent in de pap: Noordse Kauw – pg 17 5.6. Toekomstige broedvogel? – pg 18 6. Dankwoord – pg 20

7. Samenvatting – pg 21 8. Referenties – pg 22

(4)

Pagina 4 van 23

1. Inleiding

Het belangrijkste doelen dat wordt nagestreefd door vogelwerkgroep Cinerea in de Denderstreek is het verrichten van onderzoek naar vogels in de Dendervallei. Geen wetenschap met de grote ‘W’, maar

‘gewoon’ onderzoek, op maat van amateurs zoals ons. Zo’n ‘gewoon’ onderzoek kan wel leuke resultaten opleveren, zeker in Vlaanderen waar de oppervlakte aan braakliggend terrein voor vogelonderzoek allerhande erg groot is en waar publicaties over dergelijk onderzoek zeer schaars zijn. Met de vogelwerkgroep organiseren we al een aantal jaren enkele telprojecten. Het gaat om projecten die moeten helpen om meer en beter inzicht te geven in het voorkomen in tijd en in ruimte van vogels in onze streek. De keuze van de projecten is bepaald door het streven om met zo weinig mogelijk projecten zo goed mogelijk het voorkomen van zo veel mogelijk soorten te dekken. Dat streven naar efficiëntie is grotendeels ingegeven door de realiteit dat het aantal potentiële deelnemers aan vogeltellingen in de Denderregio laag is. De poel van te bevragen vogelkijkers is zeer klein, en we willen er ons voor hoeden die poel niet al te zeer te overbevissen door steeds weer hetzelfde kleine groepje enthousiastelingen te bevragen. Af en toe wat ongebonden naar vogels kijken en ze fotograferen zijn wellicht nog nooit zo populair geweest, maar het aantal mensen dat zich wil inschakelen in het (regelmatig en gestandaardiseerd) tellen van vogels is vermoedelijk weinig of niet toegenomen de voorbije decennia. Mogelijk is dat nog een teken aan de wand dat mensen zich in deze tijd van talrijke en snel veranderende prikkels amper nog willen vastpinnen in iets; de meeste mensen die met vrijwilligers werken kennen dit gegeven. Maar we wijken wat af; terug naar die telprojecten!

Met vogelwerkgroep Cinerea gaan we er van uit dat we met vier vaste projecten het voorkomen van het leeuwendeel van onze vogels doorheen het jaar in het vizier kunnen houden. Broedvogels houden we in de smiezen door het Bijzondere Broedvogel-project (BBV) voor zeldzame en schaarse soorten en door het Algemene Broedvogel-project (ABV) voor de algemenere soorten. Beide projecten worden uitgevoerd in het kader van nationaal georganiseerde en gecoördineerde projecten (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en Natuurpunt Studie), zij het dat we het BBV-project voor de Denderregio fors hebben uitgebreid en herverpakt om aan onze regionale behoeften inzake vogelkennis te voldoen. Overwinterende vogels worden geteld in het kader van de watervogeltellingen en de punt- transect-tellingen (PTT), eveneens twee nationaal georganiseerde en gecoördineerde projecten (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek en Natuurpunt Studie). De wagen zit met die vier projecten al behoorlijk goed geladen, maar toch rijpte het idee om er in de winter 2014-2015 tijdelijk een klein project bij te nemen. Zouden we niet eens iets kunnen doen rond overwinterende Roeken Corvus frugilegus? Deze opvallende kraaiachtige komt verspreid over de hele regio voor als wintergast, is vrij eenvoudig te tellen en bestuderen en leek zich prima te lenen voor een laagdrempelig project, eenvoudig in opzet en uitvoering, en aantrekkelijk voor de medewerkers. Bovendien bestond het sterke vermoeden dat het voorkomen van Roek als wintergast in onze regio merkelijk is afgenomen.

Het leek er ook op dat er zich nog amper juveniele vogels onder de overwinteraars bevonden. Afgaan op vermoedens en indrukken is echter riskant, en vaak leidt het tot foute of op zijn minst onvolledige ideeën. Tellen vaststellen op het terrein is dan de onvermijdelijke boodschap. Het tellen van een soort op een bepaald moment biedt ook het interessante uitgangspunt dat je dan een bepaald ijkpunt creëert waar toekomstige vervolgtellingen kunnen aan afgemeten worden. Ook opvallende en (vrij) algemene soorten verdienen daarbij aandacht. Misschien komt er wel nog een dag dat ze niet meer zo opvallend en algemeen zullen zijn. Wat overwinterende kraaiachtigen betreft beschikken we in België al over een opmerkelijk geval in dat opzicht. Tot een eind in de twintigste eeuw was de Bonte Kraai Corvus corone cornix, de noordelijke en oostelijke ondersoort van de Zwarte Kraai Corvus corone, een algemene wintergast in delen van ons land, vooral in de laaggelegen noordelijke delen. Uit de Dendervallei zijn weinig historische gegevens bekend over het voorkomen van die (onder)soort, maar dat ze er regelmatig voorkwam is zeer aannemelijk, gelet op groepen tot 25 exemplaren in het Dendermondse in de jaren ’70 (webreferentie 1). Ooit algemeen, maar inmiddels is deze ondersoort zeer zeldzaam geworden in België. Sinds 2011 is de soort zelfs toegevoegd aan de lijst van te beoordelen taxa door de Belgische zeldzaamhedencommissie, sinds kort het Belgian Rare Birds Committee (BRBC) geheten, wat betekent dat gevallen van Bonte Kraai nu door die commissie aanvaard moeten worden om officieel erkend te worden (Faveyts et al. 2011). De enorme afname van overwinterende Bonte Kraaien in België is niet het gevolg van een sterk afgenomen populatie, maar wel van veranderde trekgewoontes, waarbij noordelijke en oostelijke vogels niet langer tot bij ons afzakken om te overwinteren (Van Manen 2015, webreferentie 2). De bij ons overwinterende Roeken zijn ook van een eind hiervandaan afkomstig en in dat opzicht vergelijkbaar met de Bonte Kraaien die

(5)

Pagina 5 van 23 hier vroeger kwamen overwinteren. Uit de database van ringterugmeldingen van het Belgisch Ringwerk (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) blijkt dat een deel van de overwinterende Roeken in België een oostelijke herkomst hebben: Duitsland, Polen, de Baltische staten, Wit-Rusland en Rusland (tot voorbij Moskou). Van het Scandinavische schiereiland ontbreken terugmeldingen, dus dat blijkt geen herkomstgebied te zijn voor de Roeken die we hier in de winter zien (webreferentie 6). Als Bonte Kraaien hun trekgewoonten zo sterk kunnen aanpassen, kunnen Roeken dat ook. Mede doordat Roek in bepaalde delen van ons land een vrij gewone broedvogel is (maar niet in de Dendervallei – zie onderdeel 2 van dit rapport) ligt het niet meteen voor de hand dat Roek snel de weg zou kunnen van het vrijwel totale verdwijnen, zoals de Bonte Kraai, maar het is niet ondenkbeeldig dat er in de toekomst flinke veranderingen zouden kunnen optreden in het voorkomen van bij ons overwinterende Roeken. Mocht het zo ver komen, dan beschikken we met de resultaten van onze telling over een heel mooi snapshot van de situatie anno 2014. Nog een reden om onderzoek te doen naar het voorkomen van de Roek in de Denderregio is het gegeven dat de soort in de regio alleen voorkomt als wintergast. Dat geeft de gelegenheid om specifiek na te gaan hoe het gesteld is met overwinterende Roeken zonder dat er sprake is van lokale broedvogels die het beeld vertroebelen. De kans bestaat dat een deel van de Roeken die in de Denderstreek overwinteren afkomstig is van nabije broedpopulaties, elders in België. West-Europese Roeken zijn echter in grote mate standvogel die in de buurt van de broedplaats overwinteren (Bijlsma et al. 2001, Bairlein et al.

2014, Olioso et al. 2015). In de omgeving van de Denderregio komen maar weinig broedende Roeken voor (zie 5.6), zodat wordt verondersteld dat de in de regio overwinterende Roeken toch van een eind (ten oosten) vandaan komen.

Er werd vooraf gepolst naar eventuele interesse bij potentiële deelnemers, en dat bleek goed mee te vallen. Even goed nadenken over een eenvoudige methodiek en dan zo veel mogelijk medewerkers zoeken, en dan hopen dat het wat oplevert. Ook dat bleek allemaal goed mee te vallen, en het resultaat ligt nu voor u: een rapportje over een telling in december 2014 naar verspreiding, aantallen, leeftijdsopbouw en terreingebruik van overwinterende Roeken in de Dendervallei, en daarnaast nog wat andere info over de soort in de streek. Om het werk niet te zwaar te maken werd beslist om er geen vast, jaarlijks project van te maken, maar wel een eenmalige telling. We zien wel of we er binnen een aantal jaren nog eens een vervolg aan breien. Ik hoop eigenlijk stiekem van wel. Verwacht geen baanbrekende wetenschap met grote nieuwe inzichten, maar wel een interessant verslag over het voorkomen van een heel interessante vogelsoort in een klein stuk van Vlaanderen. Veel leesplezier!

(6)

Pagina 6 van 23

2. Voorkomen van de Roek in de Dendervallei

Doortrekker en wintergast

Ik lichtte in de inleiding al een tipje van de sluier op: de Roek is geen broedvogel in de Dendervallei.

Voor zover geweten is dat historisch ook nooit het geval geweest, althans niet in het relatief recente verleden. Misschien wel in verder vervlogen tijden, maar daar bestaan geen bronnen over. We kennen de soort nu alleen als een jaarlijkse doortrekker en wintergast. Dat blijkt duidelijk uit de tabellen 1, 2 en 3. Die tabellen geven een overzicht van het aantal Roeken per maand op basis van de waarnemingen uit het werkingsgebied van vogelwerkgroep Cinerea ingevoerd in de regionale pagina voor de Denderstreek van www.waarnemingen.be: http://denderstreek.waarnemingen.be/. Die database is operationeel sinds midden 2008, en bevat hoofdzakelijk waarnemingen sinds die periode.

Nogal wat waarnemers hebben echter moeite gedaan om ook oudere waarnemingen in te voeren in de database. De oudste waarneming van Roek in de database dateert van 25 november 1989. Voor de analyse die resulteerde in de tabellen 1, 2 en 3 is gebruikt gemaakt van waarnemingen ingevoerd tot en met 31 juli 2015. In totaal bevatte de database op dat moment 1.113 geregistreerde waarnemingen van Roek in de Denderstreek, en het is dus op basis van die 1.113 waarnemingen dat de tabellen tot stand zijn gekomen. Er bestaan nog steeds heel wat waarnemingen die het nog niet tot in de databank geschopt hebben. Het beeld dat blijkt uit deze tabellen is dan ook niet volledig. Gezien de omvangrijke set gegevens die op zijn minst sinds 2008 als vrijwel volledig kan worden beschouwd, mag het geschetste beeld van het voorkomen van Roek aan de hand van de gegevens in de databank wel als representatief worden beschouwd.

Tabel 1 toont het aantal registreerde waarnemingen per maand, tabel 2 het aantal geregistreerde exemplaren per maand en tabel 3 het aantal bezette hokken van 5 km² per maand. Elke tabel toont het enorme overwicht van de maanden november tot en met februari. Wat het aantal geregistreerde exemplaren betreft gaat het om een aandeel van maar liefst 90%. Bij de geregistreerde waarnemingen is het overwicht van de maanden november – februari wat lager (80%). Buiten de periode november – februari zijn het vooral de maanden maart en oktober die de rest van het totaal opvullen. Maart en oktober zijn de maanden waarin Roeken ofwel doortrekken, ofwel als overwinteraar de regio verlaten of bereiken.

Tabel 1. Overzicht van het aantal geregistreerde waarnemingen van Roek Corvus frugilegus per maand in de regionale waarnemingendatabase voor de Denderstreek http://denderstreek.waarnemingen.be/ tot op datum van 31 juli 2015.

(7)

Pagina 7 van 23 Tabel 2. Overzicht van het aantal geregistreerde exemplaren van Roek Corvus frugilegus per maand in de regionale waarnemingendatabase voor de Denderstreek http://denderstreek.waarnemingen.be/ tot op datum van 31 juli 2015.

Tabel 3. Overzicht van het aantal geregistreerde bezette hokken van 5 km² Roek Corvus frugilegus per maand in de regionale waarnemingendatabase voor de Denderstreek http://denderstreek.waarnemingen.be/ tot op datum van 31 juli 2015.

Een bescheiden doortrekker

Overwinterende Roeken starten al erg vroeg met de terugtrek naar de broedgebieden. In februari kunnen al actief trekkende vogels worden waargenomen. Ze trekken graag bij mooi weer, waarbij ze van rugwind gebruik maken om op aanzienlijke hoogte noordoostwaarts te trekken. Vaak zijn ze in het gezelschap van Kauwen Corvus monedula. Een analyse van de gegevens in de databank wijst uit dat het merendeel van de maart-waarnemingen uit de eerste helft van de maand komt. Na half maart zijn Roeken in de Denderstreek al een uitzonderlijk fenomeen. De databank bevat amper 10 waarnemingen (betrekking hebbend op 13 exemplaren) in de maand april, wat schril afsteekt tegen 56 waarnemingen in maart (betrekking hebbend op 585 exemplaren). Voorjaarstrek wordt in de regio niet systematisch geteld, dus waarnemingen tijdens de voorjaarstrekperiode zijn losse waarnemingen die op doortrekkers betrekking hadden. Er bestaat daardoor geen goed idee van intensiteit en omvang van de voorjaarsdoortrek. Op basis van de losse waarnemingen lijkt het een bescheiden fenomeen te zijn. De indruk bestaat dat de voorjaarsdoortrek vroeger omvangrijker was.

Uit de jaren ’90 van de vorige eeuw liggen meerdere waarnemingen van meerdere tientallen doortrekkers per dag in maart voor (bvb. maximaal 69 in enkele groepen over Galmaarden op 9 maart

(8)

Pagina 8 van 23 1996), maar zo’n waarnemingen schijnen tegenwoordig minder voor te komen. Bij gebrek aan systematisch verzamelde gegevens is dat echter weinig meer dan een indruk; onvoldoende om op basis hiervan iets zinnig te zeggen over een eventueel afnemende trend.

In het najaar is de soort ronduit zeldzaam in september, met amper zes waarnemingen (15 exemplaren) in de databank, vrijwel allemaal uit de laatste decade van die maand. In oktober komt de doortrek op gang halverwege de maand. De hele tweede helft van oktober en tot in november kunnen doortrekkende Roeken worden waargenomen. In het najaar wordt en (vooral) werd er al wat meer aan trektellen gedaan in de regio. De laatste jaren is dat weliswaar minder het geval dan vroeger. Het meest intensief werd er geteld op het einde van de jaren ’90 van de vorige eeuw en de beginjaren van deze eeuw, op twee telposten (Bosberg te Galmaarden, later verplaatst naar Geitenbos, Zandbergen + Pamel-Roosdaal). In 2014 was er nog eens een verhoogde inspanning te Pamel-Roosdaal, maar al bij al is de aandacht voor trektellen verslapt in de regio. Dat laat zich aflezen aan de aantallen doortrekkende Roeken die worden geregistreerd. In de periode 1998-2003 werd gemiddeld 146 uur (range 105 – 213 uur) per najaar geteld op de Bosberg te Galmaarden, en dat leverde gemiddeld (amper) 166 Roeken per najaar op (range 58 – 297). Dat komt neer op gemiddeld nauwelijks 1,1 vogel per teluur. Het beste jaar in die periode was 2000, met in totaal 297 doortrekkende Roeken, aan een tempo van gemiddeld 2,4 per teluur. Nadat de telpost werd verplaatst naar het Geitenbos te Zandbergen werd daar gedurende twee najaren veel geteld (258 uur in 2004 en 239 uur in 2005, meer dan in eender welk jaar op de Bosberg). Dat leverde respectievelijk 335 en 346 doortrekkende Roeken op (beste dag: 27 oktober 2004, met 106 exemplaren). Dat waren duidelijk hogere aantallen dan aan de Bosberg, maar totalen zeggen natuurlijk niet alles, gelet op de hogere telinspanning. Met respectievelijke uurtotalen van 1,2 en 1,4 vogels per teluur gaat het nog steeds al bij al om bescheiden cijfers, die vergelijkbaar zijn met de doortrekintensiteit over de Bosberg in de periode 1999-2003.

Beide telposten liggen in elkaars verlengde. De telpost aan het Geitenbos heeft wel een meer open karakter. Beide telposten mogen echter voor een soort als Roek worden verwacht vergelijkbare resultaten op te leveren. Dat wordt bevestigt door de gelijkaardige uurgemiddelden. Over de periode van acht jaar dat op deze twee posten achtereenvolgens werd geteld (1998-2005) onderging het uurgemiddelde geen noemenswaardige evolutie in de ene of de andere richting. Het moet wel worden opgemerkt dat de trektellingen vooral in september en oktober plaatsvonden. Doortrek van Roeken komt pas eind oktober goed op gang en gaat door tot in november, dus wellicht werd een deel van de vogels op die manier gemist. De verhoogde telinspanning op de telpost van Pamel-Roosdaal in 2014 leverde in totaal 85 Roeken op; voor een totaal van 178 teluren betekent dat amper 0,5 vogel per teluur. Ook hier gold dat de meeste teluren werden geklopt in september en oktober, waardoor wellicht nog later doortrekkende Roeken zijn gemist. De beste dag was 2 november (36 exemplaren).

Dat is een merkelijk lager uurgemiddelde dan wat tien jaar eerder over Bosberg/Geitenbos werd genoteerd. Het is echter voorbarig om op slechts één teljaar af te gaan, te meer omdat de telpost van Pamel-Roosdaal landschappelijk niet geheel vergelijkbaar is (gelegen nabij de Dender; de telposten Bosberg en Geitenberg liggen in de heuvelzone). Hoe dan ook lijken de beschikbare gegevens er op te wijzen dat Roeken recentelijk slechts in bescheiden aantallen doortrekt in de regio.

Vrijwel afwezig in periode april – september

Bij de bespreking van de status als doortrekker hierboven kwamen april en september en het zeldzame voorkomen in die maanden al aan bod. Voor april liggen tien waarnemingen (13 exemplaren) voor. Het gaat wellicht om late doortrekkers. In dat opzicht is het veelzeggend dat het bij de zes exemplaren die op leeftijd werden gebracht in vier gevallen om tweedejaars vogels ging. Jonge exemplaren dus die nog niet tot broeden over gaan. In de volgende maanden is het beeld nog schraler.

Voor de maanden mei tot en met augustus liggen respectievelijk 3, 2, 1 en 8 waarnemingen voor.

Hoewel het onmiskenbaar om marginale aantallen gaat lijkt het er wel op dat dit soort zomerwaarnemingen toeneemt. In de goed onderzochte regio rond Geraardsbergen/Galmaarden, bijvoorbeeld, werden vóór 2012 nooit Roeken gemeld in deze periode van het jaar. Sindsdien liggen waarnemingen voor uit 2012, 2014 en 2015 uit de maanden juli en augustus. Mogelijk ligt de gunstige evolutie van de Roek als broedvogel in de omgeving van de Dendervallei aan de basis van deze zeer schuchtere verandering (zie verder bij de bespreking van deel 5.6 van dit rapport). Voor de maand september liggen zeven waarnemingen (16 exemplaren) voor.

(9)

Pagina 9 van 23

3. Methode

De methode voor de telling in december 2014 werd bewust simpel en laagdrempelig gehouden. Het aantal vogelkijkers in de Denderregio is laag en het aantal potentiële tellers nog lager. Dat speelde in de eerste plaats een rol; het was niet de bedoeling het handjevol vogeltellers in ons werkingsgebied te belasten met nog eens een extra zwaar project.

De methode laat zich als volgt opsommen:

Tellers werden opgeroepen via vergadering en email-groep van vogelwerkgroep Cinerea;

bepaalde tellers specifiek aangesproken om bepaalde gebieden te tellen. In totaal werkten 16 personen mee aan de tellingen. Roeken zijn gewoontebeesten die zich vaak op of in de buurt van vaste plekken ophouden.

Naast de gegevens afkomstig van tellers die gerichte tellingen uitvoerden werd ook gekeken naar losse waarnemingen van Roeken in het werkingsgebied. Voor dergelijke losse waarnemingen is nagegaan of er geen sprake kon zijn van overlap met resultaten afkomstig van één van de tellers.

Alleen de resultaten waarvan het aannemelijk werd bevonden dat ze konden worden beschouwd als een aanvulling van de aantallen die via de tellingen werden bekomen zijn meegenomen in het eindresultaat.

Telperiode: aanvankelijk 1 – 15 december; op het einde van die periode verlengd tot 31 december.

Telgebied: het volledige werkingsgebied van de vogelwerkgroep werd als telgebied beschouwd:

in totaal 542 km². Elke teller telt een gemeente of een deel ervan. Van elke gemeente werden kaartjes beschikbaar gesteld waarop ruwweg de gebieden waren aangeduid waar de voorbije vijf jaar Roeken waren waargenomen (zoals vastgesteld in http://denderstreek.waarnemingen.be/).

Dat zijn de gebieden waarop de tellers werd gevraagd zich te concentreren. Daarnaast mocht uiteraard ook buiten die gebieden naar Roeken gezocht worden. Ruim 80% van het werkingsgebied werd op deze wijze gedekt.

Alle Roeken die men tegenkomt worden geteld.

De waarnemingen invoeren in http://denderstreek.waarnemingen.be/, met de vraag om de pijl van elke waargenomen groep Roeken exact te plaatsen.

Optioneel, voor de tellers die dit zagen zitten: leeftijdsbepaling: voor de waargenomen groepen Roeken of voor een sample van de groepen het aantal jonge (eerstejaars) vogels. Het onderscheiden van jonge Roeken van Zwarte Kraaien is niet evident, dus het lag voor de hand dit niet standaard van elke teller te vragen.

Jonge Roeken zijn tijdens hun eerste winter eenvoudig op leeftijd te brengen: ze vertonen nog niet het naakte witte gezicht van de oudere vogels. Heel wat lastiger is het om jongen Roeken te onderscheiden van Zwarte Kraaien. De beste kenmerken zijn de vorm van de snavel (puntiger, met een rechte en niet-gebogen bovensnavel), puntige kruin, langere bRoekveren en langere en smallere vleugels. Subtieler zijn de verschillen in gedrag en vliegwijze, die gelijkaardig zijn aan die van adulte Roeken en met ervaring anders dan bij Zwarte Kraai. Het verschillend geluid is ook een belangrijk aandachtspunt. Jonge Roeken vertonen ook de bevedering op de bovensnavel, wat niet het geval is bij adulte Roeken. De verschillen zijn subtieler dan vaak gedacht. Op een leeftijd van 10-15 maanden krijgen jonge Roeken hun adulte kleed, waarna ze niet meer op leeftijd te brengen zijn (webreferentie 3).

Optioneel, voor enkele specifiek daarop bevraagde tellers: terreingebruik van de waargenomen Roeken. Geen gedetailleerde studie: vooral het onderscheid akkerland-grasland werd belangrijk geacht.

Optioneel: let op Noordse Kauwen (met bleke nekband) Corvus monedula monedula. Groepen Roeken zijn vaak gemengd met groepen Kauwen en daarin bevinden zich al eens één of meerdere Noordse Kauwen.

Hoewel dit een goede methode is om Roeken te censusen werden geen gerichte slaapplaatstellingen uitgevoerd.

Aan de tellers werden nog de volgende tips meegegeven:

 Roeken zitten vaak op traditionele plaatsen: elke winter keren ze vaak terug naar dezelfde weiden. Dergelijke uit het verleden gekende plaatsen zijn zeker een bezoekje waard.

(10)

Pagina 10 van 23

 Roeken zijn gek op walnoten! Als men notenbomen weet staan zijn die zeker het checken waard.

 Roeken hebben een voorkeur voor grasland boven akkerland, maar die voorkeur is zeker niet absoluut.

 Roeken zijn luidruchtig; luister goed naar hun roep om groepen te ontdekken die niet meteen zichtbaar zijn. De roep draagt ver.

(11)

Pagina 11 van 23

4. Resultaten

4.1. Aantallen

In totaal werden in de Denderregio in december 2014 1.236 Roeken geteld. Het overgrote deel van dit resultaat is het gevolg van gerichte tellingen door tellers die zich opgaven om bepaalde gebieden te tellen.

In beperkte mate zijn die gegevens aangevuld met losse waarnemingen van een handvol andere waarnemers, met name op locaties waar geen gerichte telling plaats vond of waar de gerichte telling andere aantallen opleverde. Zoals al vermeld bij de beschrijving van de methodiek werd vrijwel voor elke losse waarneming nagegaan of er geen sprake kon zijn van overlap met resultaten afkomstig van één van de tellers. De resultaten van de gerichte telling vormen de basisuitgangspunt en de overgrote meerderheid van het totaalaantal. Alleen de resultaten waarvan het aannemelijk werd bevonden dat ze konden worden beschouwd als een aanvulling van de aantallen die via de tellingen werden bekomen zijn meegenomen in het eindresultaat.

Eventuele dubbeltellingen tussen de tellingen werden eveneens zo veel als mogelijk uitgesloten. Daarbij werden tellingen uit aangrenzende gebieden vergeleken.

4.2. Verspreiding

Kaart 1 toont de verspreiding van Roeken in het werkingsgebied in de Denderregio in december 2014 (1 december – 31 december). De kaart toont de hokken van 5 km² waarin de soort werd genoteerd. Het gaat om alle hokken waarin in die periode waarnemingen werden ingevoerd in de regionale pagina voor de Denderstreek van www.waarnemingen.be, http://denderstreek.waarnemingen.be/. Dat betekent dat niet alleen waarnemingen die gebeurden in het kader van het Roekentelproject zijn opgenomen, maar ook andere, losse waarnemingen. Technisch was het niet mogelijk om een dergelijke kaart met alleen de in het kader van het Roekenproject getelde vogels vlot te produceren. Er mag worden van uitgegaan dat het aantal losse waarnemingen dat werd ingevoerd door waarnemers die niet meewerkten aan het telproject minimaal was. Het aantal personen dat vogelwaarnemingen invoert voor de regio is beperkt, en de meeste regelmatige vogelkijkers namen deel aan het project. Daaruit volgt dat er mag worden verondersteld dat het beeld dat uit de kaart naar voor komt amper zou verschillen in het geval dat alleen gebruik zou zijn gemaakt van projectwaarnemingen. De kaart geeft met andere woorden een representatief beeld van de ruimtelijke verspreiding van Roeken in de Denderregio in december 2014. De donkerder rode kleur van bepaalde hokken geeft aan dat daar grotere aantallen werden vastgesteld.

(12)

Pagina 12 van 23 Kaart 1. Verspreiding van Roeken (hokken van 5 km²) in het werkingsgebied in de Denderregio in december 2014 (1 december – 31 december)

Kaart 2 geeft een meer gedetailleerd beeld: op die kaart is de verspreiding van Roeken in het werkingsgebied in de Denderregio in december 2014 (1 december – 31 december) te zien aan de hand van hokken van 1 km² waarin de soort werd genoteerd. Voor deze kaart geldt dezelfde kanttekening als hierboven voor kaart 1: ze bevat alle waarnemingen uit de regionale databank, maar dit mag worden verondersteld geen afwijkend beeld te geven ten opzichte van de waarnemingen die gebeurden in het kader van het project. Ook hier geldt dat de donkerder rode kleur van bepaalde hokken aangeeft dat daar grotere aantallen werden vastgesteld.

Kaart 2. Verspreiding van Roeken (hokken van 1 km²) in het werkingsgebied in de Denderregio in december 2014 (1 december – 31 december)

4.3. Leeftijdsopbouw

Niet alle getelde exemplaren werden op leeftijd gebracht door de tellers. In enkele gebieden werden meerdere leeftijdscontroles uitgevoerd. In het laatste geval is de kans reëel dat bepaalde vogels meer dan eens in het leeftijdssample voorkomen. Dat is niet echt een probleem omdat het bij leeftijdsbepaling toch zelden of nooit mogelijk is om nauwkeurig alle vogels in een bepaald gebied op leeftijd te brengen en er vrijwel steeds slechts een deel van de in een gebied aanwezige vogels gesampled werden. Er is ook geen reden om aan te nemen dat in bepaalde gebieden significant meer jonge vogels zouden voorkomen dan in andere gebieden, hoewel dat misschien wel een ietwat voorbarige conclusie is zonder nader onderzocht te hebben of er dan toch al dan niet een verschil zit in leeftijdssamenstelling van groepen in bepaalde gebieden. Tot nader order en zonder aanwijzing van het tegendeel gaan we er van uit dat dit niet het geval is. Het sample van op leeftijd gecontroleerde exemplaren (614) is groot genoeg om eventuele extremen uit te vlakken.

Het onderzoek naar de leeftijdsbepaling leverde een resultaat van 28% eerstejaars (juveniele) vogels op. Dat betekent logischerwijze dat de overige 72% van de vogels in hun tweedejaar of ouder waren.

4.4. Terreingebruik

Niet bij alle getelde exemplaren werden het terreingebruik genoteerd en in enkele gebieden werden meerdere controles van terreingebruik uitgevoerd. Net als bij de leeftijdsbepaling wordt dat laatste niet als een probleem beschouwd, om dezelfde redenen als daar opgesomd.

(13)

Pagina 13 van 23 Het onderzoek naar het habitatgebruik leverde een resultaat van 88% graslandgebruik op, op een totaal van 822 op habitatgebruik gecontroleerde exemplaren. De overige 12% foerageerde op akkerland, waarvan 10% op maïsstoppels en amper 2% op wintertarwe-akkers.

Opvallend maar niet gekwantificeerd was de herhaaldelijke vaststelling dat overwinterende Roeken voorkwamen rond (okker)notenbomen. Daarbij werd waargenomen dat de vogels zeer actief onder deze bomen foerageerden op de noten. Vaak pikten ze een noot op en vlogen er dan een eind mee weg om, weg van de drukte van diverse onder een boom foeragerende Roeken (vaak ook nog vergezeld van lawaaierige Kauwen), de inhoud van de noot op te eten. In sommige gevallen ging het om slechts een enkele oude boom, die heel populair was.

4.5. Krent in de pap: Noordse Kauw

Als krent werden tijdens de tellingen in totaal (amper) 8 Noordse Kauwen, voorzien van een bleke nekband en daardoor goed herkenbaar, vastgesteld.

(14)

Pagina 14 van 23

5. Discussie

5.1. Aantallen

1.236 Roeken: het lijkt heel wat. Het was een karweitje om de waarnemingen uit te filteren op eventuele dubbeltellingen. Bepaalde gebieden werden meerdere keren bezocht. In andere gevallen was er de mogelijkheid dat waarnemingen uit nabijgelegen gebieden dezelfde vogels konden zijn. Het is niet uit te sluiten dat er hier en daar nog een beetje ruis (lees: dubbeltelling) op het eindresultaat zit. Niettemin is de analyse echter vrij grondig gebeurd, dus er mag worden gesteld dat de ruis op het vlak van dubbeltellingen beperkt is. Uiteraard zullen ook nog wel wat exemplaren gemist zijn. Hoewel ruim 80%

van het werkingsgebied wordt beschouwd als onderzocht tijdens de telmaand december 2014, zijn niet alle delen van de regio onderzocht en niet alle onderzochte delen zijn even grondig onderzocht. Met name vogels die zich ophouden tussen bebouwing (o.a. foeragerend op okkernoten) worden gemakkelijk gemist of kunnen niet volledig geteld worden. Er kan worden van uit gegaan dat het gefilterde eindresultaat van 1.236 Roeken een ondertelling is, en dat de reële winterpopulatie in de regio nog wat hoger zal liggen.

Gelet op de vrij goede dekking van de regio tijdens de telling zal de ondertelling echter aannemelijk beperkt zijn. Er wordt van uit gegaan dat een significant, representatief deel van de populatie wel degelijk in kaart is gekregen en dat het totaal van 1.236 getelde Roeken een realistisch resultaat geeft van de winterpopulatie in de Denderstreek anno 2014. Om rekening te houden met het onvermijdelijk missen van een aantal vogels wordt de totale populatie voorzichtig geschat op 1.400-1.500 exemplaren.

Als we het aantal getelde Roeken afzetten tegen de totale oppervlakte van het werkingsgebied komen we uit op een aantal van 2,2 Roeken per km². Als de schatting van 1.400-1.500 exemplaren wordt gebruikt gaat dit lichtjes de hoogte in tot 2,5-2,7 Roeken per km².

Bij de telling van december 2014 werd niet gericht gezocht naar slaapplaatsen. Een aantal tellers maakt niettemin melding van dergelijke slaapplaatsen. De omvang van de gemelde slaapplaatsen is zeer beperkt.

Daarbij moet als kanttekening worden geplaatst dat het in geen enkel geval ging om een volledige slaapplaatstelling, waarbij nauwkeurig zo veel als mogelijk alle arriverende slapers werden geteld, maar veeleer om momentopnames, waarbij werd vastgesteld dat op een bepaald tijdstip in de valavond zich Roeken verzamelden bij een slaapplaats. De mogelijkheid bestaat dat de opgemerkte concentraties nog groter werden nadat de waarnemer de locatie verlaten had. Hoewel voorzichtig moet worden omgesprongen met niet-gericht en niet-systematisch verzamelde gegevens, is de beperkte omvang van deze slaapplaatsen mogelijk een duidelijk teken aan de wand dat de populatie overwinterende Roeken in de Denderregio aanzienlijk afgenomen is. Van aanzienlijke slaapplaatsen zoals die nog werden gemeld tot een 15-tal jaar geleden lijkt vrijwel geen sprake meer te zijn. Wat te denken van slaapplaatsen van ca. 900 Roeken op 10 februari 1990 in de Sint-Onolfspolder in Dendermonde, van ca. 950 exemplaren in het parkbos te Lierde op 27 december 1995, van ca. 350 exemplaren in de Beverbeekvallei te Galmaarden op 23 november 1997 en van ca. 350 exemplaren in de Waarbekevelden te Waarbeke op 13 december 1997 (die laatste slaapplaats betrof overigens dezelfde, verplaatste groep slapers als de waarneming ervoor).

De kroon van de slaapplaatsen wordt gespannen door het Osbroek te Aalst waar in de winters 1997-1998 en 1998-1999 geregeld ca. 1.000 slapende Roeken werden geteld; in de winter 1999-2000 liep dit nog op tot ca. 500 vogels. Dergelijke concentraties worden tegenwoordig bij lange na niet meer vastgesteld, op een recente uitzondering op 9 januari 2016 na, toen een concentratie van 320 Roeken bij valavond werd genoteerd pal op de uiterste zuidgrens van de regio in Bever. Doordat het om een slaapplaats op de grens van het werkingsgebied ging waren hier vermoedelijk ook vogels bij betrokken die van buiten de regio afkomstig waren. Doordat er niet gericht naar dergelijke slaapplaatsen werd gezocht en er geen vaste, gestandaardiseerde tellingen plaatsvonden van slaapplaatsen, bestaat het risico dat de bestaande fragmentarische gegevens geen accuraat beeld scheppen. Anderzijds is het toch opvallend dat er sinds het begin van de 21ste eeuw geen losse waarnemingen meer zijn van aanzienlijke slaapplaatsen, daar waar er van voor die periode wel diverse dergelijke losse waarnemingen voorliggen. Dat zou er kunnen op wijzen dat slaapplaatsen van grote omvang tegenwoordig niet meer voorkomen in de regio. Evenmin zijn er aanwijzingen dat het verdwijnen van grote slaapplaatsen te wijten zou kunnen zijn aan het overschakelen naar meer en kleinere slaapplaatsen. De laatste jaren zijn geen slaapplaatsen van meer dan 50 Roeken meer gemeld in de database. Dat laatste gegeven moet worden gerelativeerd omdat er geen gerichte slaapplaatstellingen meer zijn gebeurd en er zelfs niet gericht naar slaapplaatsen is gezocht. Gelet op de

(15)

Pagina 15 van 23 aantallen overwinteraars die overdag nog zijn vastgesteld tijdens de telling in december 2014 zijn er vrijwel zeker nog altijd slaapplaatsen van (ruim) meer dan 50 Roeken in de regio, in tegenstelling tot wat de waarnemingen weergeven. De grote slaapplaatsen van vele honderden vogels lijken echter tot het verleden te behoren. Hoewel onder enig voorbehoud bij gebrek aan een lange tijdreeks van gestandaardiseerde tellingen lijkt dit te bevestigen dat het aantal overwinterende Roeken een duidelijke knauw heeft gekregen sinds de eeuwwisseling.

Bij gebrek aan een lange tijdreeks van gestandaardiseerde tellingen of zelfs maar aan een gelijkaardige eenmalige telling als in december 2014 is het onmogelijk om een goed onderbouwd idee te krijgen van de aantallen overwinterende Roeken in het verleden en een vergelijking te maken met de aantallen in december 2014. De aantallen op de verschillende, wijd verspreide slaapplaatsen in de jaren ’90 doen echter onder voorbehoud vermoeden dat de destijdse winterpopulatie wellicht meer dan 2.000 vogels telde, mogelijk zelfs aanzienlijk meer. Een drietal slaapplaatsen in de tweede helft van de jaren ’90 (Osbroek en twee in het zuiden van de regio) alleen al telden destijds ruim 1.500 slapende Roeken, en niet alle slapers uit de regio op die amper drie slaapplaatsen verzameld geweest zijn.

Als de hoger vermelde voorzichtige schatting van 1.400-1.500 Roeken zou worden afgezet tegen de nog veel voorzichtiger schatting van ruim 2.000 exemplaren in de jaren ’90 van de 20ste eeuw zou worden uitgekomen op een afname van de winterpopulatie met minstens 25%. Het kan niet genoeg worden benadrukt dat dit een cijfer is om voorzichtig en met veel voorbehoud mee om te springen, gelet op de onzekerheden in het cijfermateriaal. Het cijfer vindt echter niettemin enige grond in de data, dus het kan wel beschouwd worden als een ruwe indicatie van de minimale omvang van de afname.

De afname van de Roek als wintergast in de Dendervallei past in een patroon dat ook elders wordt vastgesteld. In het goed onderzochte Nederland laat de wintertrend al sinds 1980 een aanhoudende afname zien met >5% per jaar, een trend die zich nog steeds onverkort doorzet. Hoewel de broedpopulatie recent ook afneemt, vertoont de winterpopulatie in Nederland duidelijk een andere trend dan de broedpopulatie (webreferentie 4), wat er zou moeten op wijzen dat de negatieve wintertrend in aanzienlijke wordt bepaald door vogels van elders die de winter in Nederland doorbrengen. De al veel lange ingezette daling en het andere verloop van de winterpopulatie laat uitschijnen dat ook bij de noorderburen de overwinterende Roeken van noordoostelijke broedgebieden in aantal achteruit gaan. In Frankrijk is er onverminderd sprake van een sterke achteruitgang van de winterpopulatie, die ook gepaard gaat met het verdwijnen van grote slaapplaatsen. Ook hier is er een verschillende trend voor de eigen broedvogels, die sinds de eeuwwisseling een matige achteruitgang vertoont (Olioso et al. 2015). Ook in Frankrijk dus een aanwijzing dat vooral de overwinteraars van elders klappen gekregen hebben.

Hetzelfde geluid komt uit Duitsland: afgenomen aantallen doortrekkers en wintergasten uit oostelijke contreien (Bairlein et al. 2014).

5.2. Verspreiding

De verspreiding aan de hand van hokken van 5 km², zichtbaar in kaart 1, toont aan dat Roeken in zowat de hele Denderregio voorkwamen in december 2014. Meer bepaald werd de soort vastgesteld in 29 van de 41 hokken van 5 km² die het werkingsgebied raken. Daarbij moet worden toegevoegd dat van de 12 niet- bezette hokken maar zeven hokken voor minstens 20% in het werkingsgebied lagen. Als we het totaal van 36 hokken in acht nemen komt een voorkomen in 29 hokken neer op een bezettingsgraad van 80%.

Aan de hand van kaart 1 komt de Roek naar voor als een ruim verspreide en in vrijwel heel de Denderregio voorkomende wintergast. Als we naar de kaart 2 kijken, die de verspreiding weergeeft aan de hand van hokken van 1 km², zien we een veel genuanceerder beeld. Het voorkomen van Roeken volgens deze kaart toont een veel fragmentarischer patroon. Er zijn weliswaar veel 1 km²-hokken waarin de soort voorkomt, maar nog meer hokken waarin de soort niet voorkomt. Om een idee te krijgen van de bezettingsgraad van het aantal hokken van 1 km² wordt het aantal van 122 bezette hokken van deze grootte gehouden tegen het totaal aantal hokken van 1 km² in de 36 hokken van 5 km² die hierboven in acht werden genomen voor het bespreken van de verspreiding aan de hand van hokken van 5 km² (weliswaar wetende dat een beperkt aantal hokken van 1 km² net buiten het werkingsgebied ligt, maar er van uitgaande dat dit het eindresultaat niet wezenlijk beïnvloed). De bezettingsgraad die volgens die werkwijze wordt bekomen bedraagt amper 13,5% van het totaal aantal hokken van 1 km². Zelfs als dat percentage wat naar beneden wordt gehaald doordat een aantal hokken van net buiten de regio zijn

(16)

Pagina 16 van 23 betrokken in de berekening, dan nog zal dat niet in die mate zijn gebeurd dat dit de bezettinggraad tot boven de 20% zou uittillen. Een bezettingsgraad van 15% aan de hand van hokken van 1 km² mag als een realistische inschatting worden beschouwd. Al bij al dus een opvallend verschil tussen 15% en 80%

wanneer wordt gerekend aan de hand van hokken van respectievelijk 1 km² en 5 km². Er mag worden aangenomen dat dit verschil een reële aanwijzing is voor een verbrokkelde en lokale detailverspreiding van overwinterende Roeken in de regio. Aanzienlijke delen van de regio werden immers doorkruist door de tellers in december 2014. Het ontbreken van Roeken in de meeste hokken van 1 km² op kaart 2 is dus wellicht niet te wijten aan het niet bezoeken van die hokken of het niet doorgeven van waarneming, maar het geeft het reële beeld weer van een soort die fragmentarisch voorkomen in bepaalde gebieden en niets overal zoals kaart 1 zou kunnen suggereren.

Er kan geconcludeerd worden dat overwinterende Roeken in december 2014 in het algemeen in vrijwel alle delen van de regio voorkwamen, maar dat ze meer in detail een sterk gelokaliseerde verspreiding vertoonden. Dat bevestigt het beeld dat in het veld ontstaat: gebieden met opmerkelijke aantallen Roeken wisselen af met gebieden waar geen Roek te bespeuren is. Oudere, losse waarnemingen wijzen uit dat dit geen nieuw fenomeen is en ook dat dit geen toevallig verschijnsel is. Overwinterende Roeken in de regio schijnen erg honkvast te zijn wat betreft de gebieden waar ze voorkomen. Elke winter zijn ze weer terug te vinden in dezelfde gebieden en zelfs op dezelfde, geliefde weilanden, maar in veel meer andere gebieden zijn vrijwel nooit Roeken te zien, of althans toch geen vogels die effectief van het terrein gebruik maken door er te foerageren of te slapen. Overvliegende Roeken worden wel al eens buiten de klassieke gebieden gezien, zeker tijdens de trekperiode, maar dergelijk gedrag wijst uiteraard niet op enige binding met de overvlogen terreinen. Meer informatie over plaatstrouw volgt in de discussie over terreingebruik (5.4).

5.3. Leeftijdsopbouw

In een nauwkeurig onderzochte steekproef van 614 Roeken bleken zich 28% eerstejaars vogels (juvenielen) te bevinden. Dat betekent logischerwijze dat de overige 72% van de vogels in hun tweede jaar of ouder waren. Roeken kunnen ruim 20 jaar oud worden (webreferentie 5): de vogels in die tweede categorie kunnen in leeftijd variëren tussen twee en ruim 20 jaar. Nadat ze op iets minder dan eenjarige leeftijd het adulte kleed bereikt hebben zijn Roeken niet meer op leeftijd te brengen.

Hogerop in de inleiding viel te lezen dat één van de aanleidingen om in december 2014 nauwere aandacht te besteden aan Roeken het idee was dat er zich onder de overwinterende Roeken in de regio nog nauwelijks juvenielen bevonden. Het resultaat van de leeftijdsbepaling in een voldoende grote steekproef wijst uit dat dit idee niet bevestigd werd in de praktijk. Een aandeel van ruim een kwart juveniele vogels kan zelfs als behoorlijk hoog worden beschouwd, gelet op het feit dat vogels in adult kleed op een veel grotere groep vogels betrekking heeft, doordat vogels in adult kleed in leeftijd kunnen variëren tussen twee en ruim 20 jaar.

Dit wijst er op dat jonge Roeken nog steeds in hun eerste winter de weg vinden naar de regio om te overwinteren. Het zijn dus niet louter oudere vogels die hierheen blijven komen omdat ze dat ooit in hun eerste levensjaar hebben geleerd en vervolgens steeds zijn blijven terugkeren. Dat had een mogelijke (gedeeltelijke) verklaring kunnen zijn voor de achteruitgang als wintergast: onvoldoende aanwas van nieuwe rekruten in de winterpopulatie. Daarbij wordt er van uit gegaan dat Roeken plaatstrouw zijn aan hun wintergebied. Diverse vogelsoorten zijn trouw aan hun wintergebied; eens ze in het begin van hun leven een goede winterstek gevonden hebben keren ze daar jaar na jaar naar terug (Newton 2008). De opmerkelijke vaststelling dat Roeken in de regio heel erg trouw zijn aan de gebieden en zelfs aan specifieke percelen waar ze overwinteren (zie 5.2 en 5.4) kan als een indirecte aanwijzing worden beschouwd dat de Roeken die bij ons overwinteren trouw zijn aan hun winterplaatsen. Om dat op directe wijze te bevestigen zou onderzoek met individueel herkenbare vogels nodig zijn.

Zekerheid kan er op basis van ons beperkte onderzoek niet worden over verkregen, maar gelet op de momentopname in december 2014 lijkt het relatief grote aandeel jonge vogels er op te kunnen wijzen dat een gebrek aan nieuwe jonge rekruten in de winterpopulatie wellicht geen doorslaggevende oorzaak is.

De vaststelling van een aanzienlijk aandeel juveniele vogels is een heel mooi staaltje dat men zich niet zo maar mag verlaten op indrukken over vogels op basis van losse waarnemingen in het veld. Er moeten

(17)

Pagina 17 van 23 nauwkeurige en gestandaardiseerde data worden verzameld om zich een onderbouwd idee te kunnen vormen, anders dreigen luchtkastelen te ontstaan.

5.4. Terreingebruik

Het overwicht van grasland (88% van de vogels in de steekproef) was overweldigend. Voor het beperkte aantal vogels dat werd genoteerd op akkerland gold bovendien dat het steevast ging om akkerland in de buurt van grasland (inschatting op basis van indruk; niet op enige wijze gekwantificeerd). De aanwezigheid van grasland als foerageergebied lijkt erg belangrijk te zijn, ook al gebruiken de vogels soms ook akkerland.

Het overweldigende overwicht van grasland zou idealiter genuanceerd moeten kunnen worden. Het ene grasland is immers het andere niet. Het laagdrempelige karakter van het onderzoek liet niet toe een onderscheid te gaan maken tussen de gebruikte types grasland. Er kan wel worden vastgesteld dat Roeken een voorkeur hebben ‘oud grasland’. Dat wil zeggen: graslanden die al lang grasland zijn, en met een divers microreliëf. Gebruikt grasland bestond uit kort gras of althans toch uit delen die kort stonden.

Opgeschoten raaigras of ruige graslanden werden niet bezocht. Doordat Roeken al stappend foerageren en op het zicht naar voedsel zoeken mag het gras wellicht niet te hoog zijn. Het voorkomen van vee op grasland was geen bezwaar, hoewel dat doordat de telling tijdens de winterperiode werd uitgevoerd zelden het geval was.

Het gebruik van (okker)notenbomen was opvallend. Als er in een gebied met een gekend voorkomen van Roeken zo’n boom stond, al was het maar één volgroeid exemplaar, kon men er bijna blindelings op vertrouwen dat die boom bezocht zou worden door Roeken. Omgekeerd kan ook: als men Roeken op en af ziet vliegen naar een groepje bomen of boomgaarden kan men er donder op zeggen dat zich daar een notenboom bevindt. Sporadische losse waarnemingen doorheen de winter, ook na de telling in december, maakten duidelijk dat dergelijke bomen de hele winter aantrekkingskracht hebben op Roeken. De frequentie waarmee ze nabij okkernotenbomen te vinden zijn doet vermoeden dat de noten een erg belangrijke voedselbron zijn voor de vogels.

Roeken foerageerden meestal op enige afstand van bebouwing, in landbouwgebied, met een heel belangrijke nuance voor de reeds vermelde notenbomen. Die staan vaak dichtbij huizen, in tuinen of aan bebouwing grenzende boomgaarden. De aantrekkingskracht van okkernoten is zo groot dat ze Roeken probleemloos dichtbij de bebouwing lokken.

Bij dit onderdeel over terreingebruik past nog een vaststelling over plaatstrouw: Roeken geven bij het zoeken naar voedsel blijk van grote trouw aan een beperkt aantal geliefkoosde percelen, waar ze vrijwel steeds terug te vinden zijn. Op andere graslanden een eind verderop kwamen nooit Roeken voor. Dat bleek tijdens de telling in gebieden die meer dan eens werden bezocht. Dat bleek ook doordat percelen waarvan geweten was dat ze in het verleden door Roeken werden gebruikt om te foerageren ook tijdens de telling van december 2014 in de meeste gevallen nog steeds door Roeken werden bezocht. In andere delen van de onderzochte gebieden, hoewel daar soms ook schijnbaar geschikte graslanden voorkwamen, blonken Roeken uit door afwezigheid.

5.5. Krent in de pap: Noordse Kauw

Groepen overwinterende Roeken associeerden vlot met groepen Kauwen. Daarbij werden in totaal 8 Noordse Kauwen vastgesteld. Het ging om vogels met een duidelijke bleke nekband, typisch voor de ondersoort Noordse Kauw (monedula), die hen onderscheidde van andere Kauwen van de West-Europese ondersoort spermologus. Omwille van de moeilijkheid werd niet gevraagd om rekening te houden met andere kenmerken van de Noordse ondersoort monedula, zoals een blekere mantel, schouder en onderdelen en een meer contrastrijke koptekening (Offereins 2003, Van Duivendijk 2010). Hoewel de bleke nekband opvallend kan zijn en kan toelaat om van op aanzienlijke afstand een Noordse Kauw met de verrekijker op te pikken in een groep Kauwen, kan het ook behoorlijk lastig zijn. In bepaalde lichtomstandigheden is de bleke nekband niet opvallend. Als men tijd neemt om een Noordse Kauw te observeren zal men merken dat de intensiteit en de opvallendheid van de nekband kan verschillen afhankelijk van de houding van de vogel en de lichtinval. Houding en lichtinval kunnen er ook voor zorgen

(18)

Pagina 18 van 23 dat bepaalde Kauwen een nekband lijken te hebben die dan uiteindelijk toch niet duidelijk blijkt te zijn, waardoor de vogels niet als Noordse Kauw te boek kunnen gaan. Er is ook sprake van individuele verschillen, mede te verklaren door leeftijd en geslacht (Offereins 2003) waardoor niet alle Kauwen uit het verspreidingsgebied van Noordse Kauw gemakkelijk als dusdanig herkenbaar zullen zijn. Een totaal van 8 vogels is een laag aantal, dat er op wijst dat deze ondersoort in december 2014 toch vrij zeldzaam was in de regio. Dat wordt bevestigd door het aantal losse waarnemingen in de databank van de vogelwerkgroep. In de vijfjarige periode 2010-2014 werden in totaal slechts 22 waarnemingen opgetekend (inclusief de waarnemingen verzameld in het kader van de Roekentelling in december 2014), betrekking hebbend op 29 exemplaren. Op 18 januari 2014 was er weliswaar een geval van vier verschillende vogels in een groep van ca. 50 Kauwen te Idegem. Wellicht worden Noordse Kauwen met duidelijke bleke nekband over het hoofd gezien in de regio (wie let er echt op Kauwen?). en zal het werkelijke aantal vogels dat hier overwintert merkelijk hoger liggen. Op basis van gegevens van december 2014 en de losse waarnemingen gaat het wellicht echter toch niet om veel meer dan een aantal tientallen vogels per winter. Wat dat zegt over het werkelijke voorkomen van Kauwen uit het verspreidingsgebied van de ondersoort Noordse Kauw is een open vraag. De overgang tussen de Noordse ondersoort monedula en de ondersoort spermologus dus bij ons in West-Europa broedt is breed en clinaal. Niet alle Kauwen uit het broedgebied van monedula (Scandinavië) vertonen een opvallende bleke nekband, dus het aandeel van dergelijke vogels tussen de hier overwinterende Kauwen is wellicht hoger dan het lage aantal gegevens van vogels met een duidelijke nekband aangeven. In de database van ringterugmeldingen van het Belgisch Ringwerk (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen) blijken alvast enkele tientallen terugmeldingen te zitten van Kauwen uit het broedgebied van monedula, op een totaal van bijna 400 terugmeldingen tot eind 2015 (webreferentie 6).

5.6. Toekomstige broedvogel?

Zoals reeds vermeld in deel 2 is de Roek geen broedvogel in de Denderregio. Voor zover geweten is dat in het recente verleden ook nooit anders geweest. Dat hoeft niet te verwonderen: de Roek ontbreekt in vrijwel heel Vlaanderen ten westen van de lijn Antwerpen-Brussel, op een beperkt voorkomen in het Schelde-Leie-gebied na. Deze westelijke populatie kan worden gezien als een voortzetting van het broedvoorkomen in westelijk Henegouwen (Jacob 2010).

Het is nuttig om kort de broedsituatie van de Roek in Vlaanderen te schetsen, met bijzondere aandacht voor westelijk Vlaanderen. De Vlaamse populatie kende een dieptepunt halverwege de vorige eeuw.

Stevige vervolging (minstens sinds de late Middeleeuwen) en pesticidengebruik waren hiervoor verantwoordelijk. Ten tijde van het veldwerk voor de eerste Belgische broedvogelatlas in de jaren ’70 van de vorige eeuw bedroeg de Vlaamse populatie amper 600 paren, op een Belgisch totaal van ca. 8.000 paren (Desmet 1987, Tahon 1988, Vermeersch 2004). Vanaf de jaren ’70-’80 steeg de broedpopulatie tot 5.400-5.900 paren ten tijde van het veldwerk voor de Vlaamse broedvogelatlas in de periode 2000-2002.

De populatie stabiliseerde zich in die periode. In 2006-2007 werd ze op 5.800-5.850 paren geschat. Het grootste deel van de Vlaamse populatie is traditioneel te vinden in de Kempen. Kleinere aantallen zijn te vinden in de Dijlevallei, Haspengouw en het Schelde-Leie-gebied. Met slechts een aanwezigheid in 13,1%

van de kilometerhokken als broedvogel is de soort als een gelokaliseerde soort te beschouwen in Vlaanderen (Vermeersch 2004, Vermeersch & Anselin 2009). Het is vooral die laatste deelpopulatie die interessant is vanuit het oogpunt van de Dendervallei. In 1974 werd een kleine kolonie ontdekt te Ronse.

Vijftien jaar later telde men rond Ronse in enkele kolonies in totaal een 100-tal paren, en was er sprake van een eerste vestiging te Baaigem (Gavere). In 1984 vestigden broedende Roeken zich in Zuid-West- Vlaanderen te Lauwe; vijftien jaar later ging het daar om 70-75 paren. Ten tijde van het veldwerk voor de Vlaamse broedvogelatlas telden deze twee populaties respectievelijk ca. 400 en ca. 270 broedparen De populatie in zuidwestelijk Oost-Vlaanderen breidde zich ruimtelijk wat uit, en bereikte Brakel in westelijke richting (Menschaert 1991, Vermeersch 2004). In 2004 werd een achteruitgang vastgesteld bij deze laatste populatie, met nog 317 paren (plus nog 150 in aangrenzende delen van de provincie Henegouwen) (Vanheuverswyn 2004). Er zijn geen recente publicaties over de verdere ontwikkeling van de Roekenpopulatie zuidelijk Oost-Vlaanderen bekend, maar op basis van een blik in de databank van www.waarnemingen.be lijkt het er op dat de populatie zich ruimtelijk nog steeds uitbreidt. Anno 2015 zijn er zo diverse broedkolonies op het grondgebied van Zottegem en Oosterzele. De kolonies die zich het dichtst bij de grens van het werkingsgebied van vogelwerkgroep Cinerea bevinden liggen in vogelvlucht op amper 3,3 (Oosterzele  Sint-Lievens-Houtem) en 6,5 kilometer (Zottegem  Geraardsbergen) van de grens van het werkingsgebied. Vanuit zuidelijke richting lijkt de soort eveneens te naderen. In 2010 werd

(19)

Pagina 19 van 23 in Papignies (deelgemeente van Lessen, Henegouwen) een kolonie van 40 nesten vastgesteld op minder dan 7 kilometer van de grens van het werkingsgebied. Op 27 juni 2014 was er een intrigerende waarneming van maar liefst 40 foeragerende exemplaren in Ogy, een andere deelgemeente van Lessen, dit op amper 2 kilometer in vogelvlucht van de grens van het werkingsgebied. Een dergelijke waarneming, van een zo grote groep en in deze tijd van het jaar, wijst vrijwel zeker op een nabijgelegen, onontdekte broedplaats. De waarnemingsintensiteit is niet groot langs de zuidelijke grens van het werkingsgebied, en er lijkt geen gerichte aandacht te zijn voor Roekenkolonies, zoals dat in de Oost-Vlaamse gebieden wel vaak het geval is. Het is dan ook niet geweten of het broedvoorkomen in dit deel van Henegouwen dat grenst aan het werkingsgebied van zeer recente datum is en of er sprake is van een toename van het broedvoorkomen aldaar.

Het ziet er sterk naar uit dat de Roek zich de jongste jaren als broedvogel heeft uitgebreid in de richting van het werkingsgebied van vogelwerkgroep Cinerea. De regio wordt vanuit meerdere richtingen nu genaderd tot op minder dan 10 kilometer. Dat gegeven, in combinatie met het recente verschijnsel van waarnemingen van Roeken buiten de ‘normale maanden’ voor de soort in de regio, met name in juli en augustus, doet vermoeden dat een vestiging als broedvogel in de nabije toekomst niet onmogelijk zou zijn.

Waarnemers houden dit best in het achterhoofd en worden opgeroepen om waarnemingen van Roeken tijdens de broedseizoen en de zomer in te voeren in de databank. Gelet op de richting van waaruit de uitbreiding komt is een vestiging het meest waarschijnlijk langs de westgrens van de regio. Rekening houdend met de waarnemingen buiten de ‘normale maanden’ die de voorbije paar jaar werden opgetekend wordt vooral best uitgekeken in de omgeving van Denderhoutem en Geraardsbergen.

(20)

Pagina 20 van 23

6. Dankwoord

Heel veel dank gaat uit naar alle tellers die vrijwillig hun medewerking verleenden aan de Roekentelling van december 2014. Daarnaast ook veel dank aan waarnemers wiens losse waarnemingen hielpen om het plaatje hier en daar wat te vervolledigen. In alfabetische volgorde: Christophe Bert, Sander Bruylants, Rik De Baere, Bruno De Bruyn, Bram De Lameillieure, Luc De Waele, Kris De Wit, Christine Delrue, Bart Dierickx, Geert Elskens, Andy Godefroid, Paul Hellebaut, Pascal Heymans, Christophe Jacobs, Peter Luyten, Pierre Mannaert, Geert Meganck, Dries Mertens, Joost Mertens, Joost Meulemans, Freddy Van Damme, Franklin Tombeur, Bjorn Tytgat en Bart Uitterhagen.

(21)

Pagina 21 van 23

7. Samenvatting

In de Denderregio is de Roek gekend als doortrekker en wintergast. Van oktober tot maart kan de soort worden waargenomen. Buiten die periode is het een grote zeldzaamheid. De Roeken die we hier in de winter en op trek zien passeren zijn wellicht oostelijke vogels. Het feit dat de soort in de regio alleen voorkomt als doortrekker en wintergast geeft de gelegenheid om te onderzoeken hoe het met de soort gaat als doortrekker en wintergast, zonder dat het beeld beïnvloed wordt door lokale broedvogels die ’s winters ter plekke blijven.

In december 2014 organiseerde vogelwerkgroep Cinerea een eenmalig telproject voor de soort. Het doel was om een idee te krijgen van de verspreiding en de aantallen van overwinterende Roeken in de Denderregio. Een groot deel van de regio werd onderzocht door een 25-tal waarnemers. Roeken bleken verspreid in de hele Denderregio voor te komen. Meer in detail bekeken komt echter een genuanceerder beeld naar voor en blijkt de verspreiding nogal gefragmenteerd te zijn. Kleine verspreidingskernen wisselen af met grote gebieden met amper of geen Roeken. Op niveau van hokken van 1 km² komt de soort in nauwelijks 15% van de hokken voor.

In totaal werden 1.236 Roeken geteld. Rekening houdend met hiaten in het telwerk kan de winterpopulatie op basis van het resultaat van de telling geschat worden op 1.400-1.500 vogels. Een mooi cijfer, maar vrijwel zeker een gevoelige afname ten opzichte van enkele decennia geleden. Hoewel we niet beschikken over een vergelijkbare gebiedsdekkende telling uit het verleden blijkt het losse waarnemingen en uit tellingen uit deelgebieden in de regio dat minstens tot in de jaren ’90 de aantallen aanmerkelijk hoger lagen. Zo kwam destijds alleen al in het Osbroek te Aalst een slaapplaats voor waar zich ’s avonds ca.

1.000 Roeken verzamelden. Ook elders in de streek kwamen meerdere slaapplaatsen voor die tot meerdere honderden vogels herbergden. Er mag onder enig voorbehoud worden aangenomen dat de winterse Roekenpopulatie destijds minstens 2.000 vogels telde. Dat zou neerkomen op een afname van minstens 25% op minder dan 20 jaar tijd.

Als we het aantal getelde Roeken afzetten tegen de totale oppervlakte van het werkingsgebied (542 km²) komen we uit op een aantal van 2,2 Roeken per km². Als de schatting van 1.400-1.500 exemplaren wordt gebruikt gaat dit lichtjes de hoogte in tot 2,5-2,7 Roeken per km². Zoals hoger vermeld komt de soort echter niet homogeen gespreid, maar wel lokaal geclusterd op favoriete locaties voor.

Een steekproef van 614 Roeken leverde 28% eerstejaars vogels (juvenielen) op, tegenover 72% vogels in hun tweede jaar of ouder. Het aandeel eerstejaars vogels was hoger dan verwacht op basis van losse waarnemingen en indrukken van de vorige jaren. Blijkbaar vinden nog altijd aanzienlijke aantallen jonge Roeken de weg naar verafgelegen wintergebieden.

Roeken zoeken hun voedsel bij voorkeur op ouderwetse graslanden. Dat kwam duidelijk naar voor tijdens het van de vogelwerkgroep in december 2014. Daarbij werd bij een representatieve steekproef ook aandacht besteed aan het biotoop waarin de vogels foerageerden. Maar liefst 88% van de waargenomen Roeken zochten voedsel in graslanden. Het ging veelal om oude graslanden, percelen die al zeer lang dienst doen als grasland en die een gevarieerde, bultige structuur vertoonden. Het is aannemelijk dat het bodemleven in dergelijke graslanden voor Roeken naar verhouding meer voedsel oplevert. Een geliefde voedselbron wordt gevormd door walnoten. Roeken weten feilloos notenbomen te lokaliseren.

Roeken zijn echte gewoontedieren. Bepaalde graslanden trekken jaar na jaar groepen Roeken aan. Gelet op de plaatstrouw aan het wintergebied en het feit dat Roeken behoorlijk oud kunnen worden gaat het wellicht om dezelfde vogels die jaar na jaar terugkeren naar plekjes die ze kennen en waarvan ze weten dat er voedsel te rapen valt. Dat bleek ook duidelijk uit het onderzoek van de vogelwerkgroep: gekende gebieden waar al jaren Roeken worden gezien worden afgewisseld met grote gebieden waar geen Roek te bespeuren valt.

Broeden doen ze in de Denderstreek niet en voor zover bekend hebben ze dat in recente tijden ook nooit gedaan. Een recente bescheiden maar duidelijke toename van waarnemingen in de zomerperiode zou kunnen wijzen op een mogelijke toekomstige vestiging als broedvogel.

(22)

Pagina 22 van 23 In totaal werden, in de marge van de telling in december 2014, 8 Noordse Kauwen vastgesteld. Dat is een laag aantal, dat er op wijst dat deze ondersoort vrij zeldzaam is in de regio, hoewel ze wellicht ook over het hoofd wordt gezien en daardoor onderschat.

(23)

Pagina 23 van 23

8. Referenties

Literatuur

1) Bairlein F. Dierschke J., Dierschke V. Salewksi V., Geiter O., Hüppop K., Köppen U. & Fiedler W.

2014. Atlas des Vogelzugs. Ringfunde deutscher Brut- und Gastvögel. AULA-Verlag GmbH.

Wiebelsheim

2) Bijlsma R., Hustings F., Camphuysen K. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland.

GMB Uitgeverij/KNNV Uitgeverij. Utrecht

3) Desmet J. 1987. Vogels. Hun levensloop in België, hun wedervaren met de mens. Van De Wiele.

Brugge

4) Faveyts W., J. Elst en de leden van het BAHC. 2011. Zeldzame vogels in België in 2009.

Zevenendertigste rapport van het Belgisch Avifaunistisch Homologatiecomité. Natuur.oriolus 77(2): 48-59

5) Jacob J.-P. 2010. Corbeau freux (Corvus frugilegus), in Jacob J.-P., Delhem C., Burnel A., Dambiermont J.-L., Fasol M., Kinet T., van der Elst D. & Paquet J.-Y. 2010. Atlas des oiseaux nicheurs de Wallonie 2001-2007. Série Faune – Flore – Habitats n°5. Aves et Région wallonne.

Gembloux

6) Menschaert L. 1991. Zijn er nog vogels? Waarnemingen van vogels in het Zuidwesten van Oost- Vlaanderen. Wielewaal Schelde-Leie. Asper

7) Newton I. 2008. The Migration Ecology of Birds. Academic Press. London

8) Offereins R. 2003. Identification of eastern subspecies of Western Jackdaw and occurrence in the Netherlands. Dutch Birding. 25(4): 209

9) Olioso G., Grolleau G. & Caupenne M. 2015. Corbeau freux, in Issa N. & Muller Y. coord. 2015.

Atlas des oiseaux de France métropolitaine. Nidification et presence hivernale.

LPO/SEOF/MNHN. Delachaux et Niestlé. Paris

10) Tahon J. 1988. Roek. In Devillers P., W. Roggeman, J. Tricot, P. Del Marmol, C. Kerwijn, J.-P.

Jacob & A. Anselin 1988. Atlas van de Belgische broedvogels. Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Brussel

11) Van Duivendijk N. 2010. Advanced Bird Guide. The Western Palearctic. New Holland. London 12) Vanheuverswyn. 2004. Roeken in 2004. Meander 2(3): 15

13) Vermeersch G. 2004. Roek. In Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls & Van Der Krieken B., 2004. Atlas van de Vlaamse broedvogels 2000-2002.

Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel

14) Vermeersch G. & Anselin A., 2009. Broedvogels in Vlaanderen in 2006-2007. Recente status en trends van bijzondere broedvogels en soorten van de Vlaamse rode lijst en/of bijlage I van de Europese Vogelrichtlijn. Mededeling van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek nr. 3, Brussel

Webreferenties

1) http://denderstreek.waarnemingen.be/

2) https://www.sovon.nl/sites/default/files/doc/Nieuwsbrief%20PTT%20december%202015 _2.pdf

3) http://www.euring.org/data-and-codes/longevity-list

4) https://www.sovon.nl/sites/default/files/doc/Nieuwsbrief%20PTT%20december%202015 _2.pdf

5) http://www.hbw.com/species/rook-corvus-frugilegus#Descriptive_notes 6) http://odnature.naturalsciences.be/bebirds/nl/ring-recoveries

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tip: U kunt kinderen die 1-steropgaven maken, opgave 5 en 6 over laten slaan.. Kinderen die 3-steropgaven maken, kunnen eventueel opdracht 1 en

[r]

In de afgelopen jaren heeft DWHC vogelpokken bij verschillende vogelsoorten aangetroffen: zwar- te kraai, kauw, ekster, houtduif, Turkse tortel, kleine mantel- meeuw,

Deze vogel heeft veel ruimte nodig voor zijn kinderen.. Hij geeft de voorkeur aan een groot nest op

snavel steltkluut 7 De lange, slanke snavel maakt het mo- gelijk om nectar te slurpen. rechte

Zodat de waterverf later goed tot zijn recht komt, grond je de vogel eerst met witte acrylverf. B oor tegenover de snavel, aan de zijkant, 5 gaten met een diameter van

Als de leerlingen alle spullen hebben en weten hoe het kompas werkt, kunnen ze in groepjes naar buiten om voor hun nestkast een geschikte plek te zoeken4. Als ze die

De jongen zitten 15-19 dagen op het nest en worden tot 18 dagen na uitvliegen nog gevoerd door beide