Katholieke
Laboratoriumvoor
Ecologie
en
AquacultuurZoölogisch
lnstituut Naamsestraat 59 8-3000Leuven
(Belgié)Tel
{016) 28 39 66Universiteit
Leuven
C. BELPAIRE Zodosisch lÍ6Ïuut Naamócclrart 59 e-sodo l-EweN' oÍu2cgoooGlasaalopkweek ln
vifvers
C. Belpatre,
L.
Van Vlasselaer, N. Podoor en
F.
Ollevler
Katholieke
Universiteit
Leuven
Laboratorium
voor
Ecologie
en
AquacultuurZoölogisch
lnslituut Naamsestraat 59 8-3000 Leuven (Belgie)Tel
(016) 28 39 66 C. BELPAIRE ZoÖlogi§ch lnslituut "-.013lJliËi'l
Ë ià,ru.ïn*
Glasaalopkweek
ln
vljvers
C. Belpalre,
L.
Van
Vlasselaer, N. Podoor en
F.
Ollevier
1989
According
to Dr E.
Gens' account the young eels appear inthe Schelde at AntwerD
in
the middle ofApil
(rudh).
The elverc are not taken Íor food hereas
on
the
French coast, but trans p I antation take s p lar.e.SCHMIDT, JoHS., 1906
lnhoudstaÍel
Dankwoord Inleiding
Hoofdstuk L : Vijverkweek onder Gematigd Europees Klimaat
A:
Abiotische faktoreuB : Biotische faktoren
C : Biologische successie in vijveroecosystenen
D : Natuurlijke produktiviteit
E : Vijvervoorbereiding
Hoofdstul2 : Groei bij Paling onder Natuurlijke Omstandigheden
A
: Geslachtsgebondeu groeiverschillen B : Groei en feno§peC : Groei en milisg[ak1s16a
D : I-engte en gewicht
E : Groei van paling in vijvers
F : lntensief gekweekte paling als bepotingsmateriaal : zin of onzin Hoofdstuk 3 : Materiaal en Methode
Hoofdstuk
{'
p[anktsq Bemesting eu WaterhraliteitA:
PlanktonB : Bemesti"g
C:
Waterkwaliteit Hoofdstuk 5 : Overleving en ProduktieA:
OverlevingB : Opbrengst en Produktie
Hoofdstul6 : Groei en Conditie
GLAsAALopKwEEK rN vuvERs - BELpATRE. C.. VAN VL-ASsEI-AE& L.. PoDoo& N.. & OLLEvTER F. - 1989 - P.3
Dankwoord
Bij de aanv."g van dit rapport hadden wij graag een aantal mensen willen bedanken.
In de eerste plaats willen wij hier Prof Dr F. Ollevier danken die alles in het werk stelde om dit projekt
tot een goed einde te brengen.
Vanzslfsplskend gaat onze dank uit naar
Ir
P. Vandenabeele sa ds {dministratie voor (uimtslijl(gOrdsning en I-eefmilieu (Zoenvatervisserijdienst) voor de vlotte medewerking.
Zeer
erkettelijk
zijn
wij
t.o.v.Hugo
Verheyen, technische beambte verantwoordelijkvoor
"De Volharding" te Rijkevorsel.Ajnlnznt
én de discussies te velde waÍen onmisbaar'. Ook dank aan JosAgten, Willy Dioos, Julius Kimpeq Jef I-eestmans, Raymond Simoen en niet te vergeten Louis en Jacques voor hun hulp ter plaatse.
Verder wensen
wij
hierbij de mensen van het Laboratorium voor Plantenekologie(KUL)
niet
te vergeten voor hun onmisbu'e steunbij
de water- en pladrtonanalyses:
Luc Schoonjansss
Roger Laermans.En teuslotte willen
wij
graag eeu aantal collega's van het Laboratorium voor Ekologie en Aquacultuur dankeu voor hun hulp te velde, op het labo of bij de verwerking :Dr
R. Ceusters, Linda De Backer, Daniël De Charleroy, Gonda Geets, Fang Ye Gao, Luc Grisea Koen Mergaert, Lut Noterdaeme, WillyVerdonck en Lieven Verheust. Tarrder hun steun was deze studie onbegontren werk geweest.
lnleidlng
Zoals reeds eerder aangehaald ia het inleidend gedeelte va"n een vroeger rapport (BELPAIRE, 1987)
zijn recentelijk eukele problemen gerczfrD, omtrent het herbepoten Eet paling in de Vlaamse wateretr.
Enerzijds
is
het
rendementvan
glasaaluitzettingenwij
speculatiefen
onderhevigaan
tal
van milieu:faktoren, anderzijds is ook het uitzetten van ingevoerde wildvang aal in waag gesteld in het licht van het voortschrijnetde Anguillicola probleem.Een
alternatieve mogelijkheidis
het zelf
opkweken van glasaalin
min
of
meer gecontroleerdeomstandigheden.
Het
reeds eerder vermelde rapportliet
reeds suggererendat
zelfs onder onze suboptimale klimaatscondities het opkweken van glasaalin
vijvers interessante mogelijkheden kanbieden
voor de
produktie van jongepootaal.
In
elk
geval zou hethier
een goedkopeeu
niet arbeidsintensieve produktiemethodebetreffen.
Gedurende het eerste experiment (1986) waren de behaalde produktiecijfers echterwij
uiteenlopend : zo varieerden de oogstcijfers van 70 lot372Vo vande
gestockeerdebiomassa.
Dit
gegevenillustreert
reeds bepaalde moeilijkhedenin
dezn kweekmethode. Onze waagstslting is dubbel :1.
Op het vla-k van de aquacultuur stellen rr,e ons de waag of het zoötecbnisch mogelijk én haalbaar is om glasaal in ons klimaat op vijvers op te hveken. Welke zijn de normen die dehneker moet aanhouden om de beste opbrenosten te mogen verwachten (m.b.t. bemesting,
bezetti'9, ziektebestrijdi',g,...) ?
2.
Ook willen wij antwoorden suggereren op enkele \rragen van .lgemeen ekologische aard, voornamelijk in verband met de mogelijke ekologische fa}Íoren die de groei van paling k'nnenbeinvloeden.
Op deze wagen hebben we gepoogd een antwoord te geven door gedurende twee kweekseizoenen (L987 en 1988) de groei van glasaal
te
volgenin
enkele opkweekvijvers en dezete
relatereu aanvsl5shillssdg ekologische variabelen. Deze faktoren worden ook achtereenvolgens
in dit
rapport geanalyseerd. Aldus komen, naast de inleidende literatuurstudie die enkele algemene aspekten van vijverkweek en een overzicht van literatuurgegevens over de groei van paling behandelt, volgende aspekteu aan bod : vijveromschrijving, waterkwaliteit, bemesting, plankton, groei en conditie, opbrengst en produktie, overleving en pathologie.HooÍdstuk
1
:Vllverl«week onder Gematlgd Europees Kllmaat
(Literatuuroverzlcht).
In
dit
hoofdstuk willen wij in het kort een overzicht geven van de belangrijkste ekologische aspekten die een rol spelen in de opkweek van vis in vijvers ouder onze klimaatsomstandighedes. Wij refererenhierbij voorua-elijk naar het recente overzichtsartikel van OPUSZYNSKI (1987) "Fresh-Water Pond Ecosyste-s managed uader a moderate European Qlimx1g", dat gebaseerd is op jarenla"ge ervaringen
en experimeuten
in
de karperproducerende oostbloklanden.Het
ligt
niet
in
onze bedoeling een volledige beschrijving te geven van de ganse, kalpslopkweek in vijvers zoals die o.a. in Polen gebeurt.Wij
zullen alleeu die informatie weergeven die ons iateressant en bruikbaarlijkt
als vergelijking met onze palingkweek-situatie.Alvorens enkele aspekten van deze teelt te behandelen, wordt hier de definitie van de opkweekvijver
gegeven. Oolsreekviivers
ziin
oecosvstemen diein
hoge mate kunnen beinvloed worden met een verhoogde visoroduktie als doel.A.
Abiotische faktoren-Temperatuur
Temperatuur heeft een enonne invloed op alle processeD binnen het vijveroecos),steem. De heersende watertemperatuur is niet alleen s1s1[ afhankelijk van ds klimllslsgsche positie van de vijver, maar ook van de vijverstruktuur.
7a
is er een groot verschil wat betreft het temperatuursverloopin
ondiepevijvers t.o.v. diepere
meren.
In
meren treedter
tijdens de zomer een thermische stratifikatie opwaarbij een laag warm water (van kleinere dichtheid) aan
de
oppervlakte voorkomt (epilimnieq)terwijl dieper, tegen de bodem, de koudere lagen voorkomen (hypolimnion).
In
vijvers daarentegen kunnen geen verschillenin
temperaturen tussen oppervlakte- en bodemlagen gemeten worden. Bij warm weer kan er wel eeu licht verschil waarneembaar zijn in de namiddag, dat echter tijdeus de nachtverdwijnt (zie Fig.
1).
Omwille van de geringe diepte wordt het water overdag snel opgewarmd en 's nachts snel afgekoeld, waarbij er een constante Eengng van oppervlakte eu bodemlagen optreedt.Opgeloste zuurstof
De concentraties van zuurstof in het water ziju sterk onderhevig aan dagelijks 5gfusmmslingen. De hoogste waarden worden gemeten
in
de
namiddag, waarbij soms waardentot
L50Vo verzadiging behaaldworden. De
laagste waarden worden's
morgens voor zonsopgang gemeten.Ook is
erI ,
)i
-t I i t i a a I I t t a I t , I I , a I I t I I t I 3\ I I\
\ I I I I I 1,,
t ,)
,,l,
,l /tii
0.5 Diepte (m) o.7 .3 1810
Zuurstof(ml)
Figuur 1 : TemperatuuÍ en zuurstofstratifikatie in vijvers (1
=
zuurstofcoucentraties in de lamiddsg l,:
zuurstofconcentratiesin
de morgen,3
:
temperatuurin
de namiddag,4
:
temperatuurin
de morgen)(naar OPUSZYNSKI, 1987).pH
In
de meeste gevallen kan het aanwezige calciumcarbonaat voldoende bufferend werken om plotsepH-scho-melingen
in
de
vijver tegente
gaan.
Toch
kan,door
intense plantenas5imilatie, hetkoolstofdioxide
en het
bicarbonaat uitgeput geraken, waardoor overdagpH
stijginges ftnnnss voorkomen, gevolgd door eeu daling's nachts. Deze pH-fluktuaties zijn zoveel mogelijk 1s yslmijden.Andere fahoren
Vanzelfsprekend
k'nnen
nog tal van andere sfigmiss[s variabelen een grote impakt hebben op dekweekresultaten.
Wij
zullen deze echter niet behandelen maar geven alleen een overzicht van de normale waarden voor eukele van die variabelen die in de Poolse karpervijvers over verschillende jaren teruggevonden werden (Tab. 1).21 Opgeloste zuurstof 4ll5elini1si1 Totaal Ijzer Mengaan Ammonia (NHa-N) Nitriet (NO2- -trr) Nitraat (NOq- -N) Fosfaat (PO;- -P) Temperatuur ("C)
22 23
21 3.5 45.0 sporen sPoren 0.02 0.00 0.00 sporen 2 74.6w.0
16.0 L,?N 3.ó 0.60 1.80 0.80Tabel
1 :
6[smisshe
56sgnslglling van vijverwater (in mg/l) (OPUSZYNSKI, 1987)B.
Biotische faktoren-P I ant e nge m e e n s c h ap p e n
Hogerc, wortelende planten k rnnen meestal over de ganse oppervlakte va-n de vijver tot onnrikkeling komen (ondiep).
-
Amphiphyten zijn planten die zowel in het water als op het land kunnen voorkomen.Zii
worden veelal teruggevonden op de oeverzooe o.a. Polygonum amphibium (veenwortel). - Helophyten zoals Caru soorten groeien ook meestal in de nabijheid van de oeverzone, terwijl
andere soorten compacte massa's kunnen vonnen over het garrse oppervlakte, zoals o.a.
G lyc eia aEt atic a, vlotgras Phragmites communis, riet
S cirpus laanstris, mattenbies
Typha latifolia, grote lisdodde Typha augustifolia, kleine lisdodde
-
Nympheïde plantenwortelen
op
de
bodemwaarbij
hun
bladerendrijven
op
het wateroppervlak o.a.Nuphar luteum, gele plomp
Potatnogeton naÍans, ddvend fonteinkruid
-
Verschillende ondergedompelde planteu kunnen zeer dens zijn en een belangrijke biomassa vertegenwoordigen o.a.P otom ageton sp., fonteinkruid
Ceratophyllum demenum, gedoornd hoornblad E lodea canadens is, waterpest
Myiophylum spicatum, oorvederkruid. - Pleuston soorten vlotten op het wateroppervlak :
Lemna sp., eendekroos
Phytoplankton
Deze levensgemeenschap bestaat
uit
kleine een-of
-."rssllige
avevendeplanten.
Het zijn vooral Clanophyceae (blauwgroen algen), Bacillariophyeae (berclwieren), Chlorophyceae (groenwieren) en Euglenophyceaedie ds
v66sasnmste groepenvormen.
Zij
ajn
gekenmerktdoor
zeer
snelle wijzigingen en opeenvolgrngen vansoorten.
Soms kaner
een 'bloom" ontstaan:
een zeer snelle ontwikkeling van planktonische algen, meestal slechts van één soort. Een klassieke bloom in vijvers isde
plotse
ontwikkeling
van
Aphanisomenonflos-aEtac
en
Miooqstis
aero§nosa (beideClanophyceae).
Het
phytoplenktonis
natuurlijk vanhet
allergrootste belangbij
de
primaire produktie.Ihaadvormigc wlercn
('Ílap)
De in vijvers meest algemeen voorkomende soorten Àjn Cladophora, Hydrodictyon en Spirogtra. Deze draadwieren onrwikkelen zich eerst op de bodem, alvorens als uitgestrekte eilanden te gaan drijven. Dierlijke organismen
Zoöplankton
Vijverzoöplaalton bestaat hoofdzakelijk uit Rotatoria en Crustacea (vooral Cladocera en Copepoda).
Benthos
De
belangrijkte benthische voedselbronnen voor viszijn
ongetwijfeld vertegenwoordigers van defamilie
der
Chironomidae. Verschillende soorten (met verschillende grootte-orde) k'n.en
hiervoorkomeu
',
Coryonemasp.,
Ofthocladiussp.,
Cicotopussp.,
Tanytarsussp,, Tanpus
sp.
en Chironomus plumorus. Naast deze groep zijn ook de Oligochaeta (vooral TubiÍicidae) belangrijk.C.
Biolosische successie in viiveroecosvstemenWenneer een vijver, na een periode van droogleeging, terug Eet $,ater gevuld wordt gaan verschillende taxa van aquatische organismsll ontwikkelen en zich vermenignrldigen.
De
reprodr*tiegraad en voedingsregimes bepalen de successie. Het is gebleken dat de biocoenoses van alle vijvertypen op eenzeUde manier ontwikkelen. De successie van de organismen in deze levensgemeenschappen volgtaltijd
hetzelfdepatroon.
Alhoewelin
naburige vijvers verschillende dsminanls soorten k 'nnenvoorkomen, en visproduktie kan verschillen, is de successie in principe gelijk (Fig. 2)
I I
Í
C> -= tpFiguur 2 : Successie van organismen in vijvers
bij L5 tot 20oC na het oplateu van de vijvers
1
=
Bacteria,2
=
Protozoa, 3=
Phytoplanklen, 4=
Rotatoria, 5:
Crustacea, 6:
Chironomidae,J = vis
(naar
GRYGIEREK
enWASILEWSKA, 1979, fide OPUSZYNSKI, 1987).
I
'c
Gedurende de successsie kunnen achtereenvolgende stadia waargenomen worden. Stadium 1
Dominantie van micro-organismen (bacteria), heterotrofe protozoa en heterotrofe wieren (Euglenophyceae)
Stadium 2
Autotrofe orgenis6ss (voornamelijk phytoplankton) Stadium 3
Afzetting van organissh materiaal Produktie van wierbiomassa.
Energieoverdracht naar hogere trofuche niveaus. Stadirrm 4
Acc'mulatie in visvlees.
De
snelheidwaarbij
de
successie doorgaatis
vooral
afhankelijkvatr
de
tenperatuur
en voedselbeschikbaarheid. Fig.2
waarbij de successie voorgesteld wordt bij een temperatuur van I-5 tot 20oC toont aan dat de grootste ontwikkeling van Rotatoria plaatsvindt rond dag 15, vooraleer bij dag 20de
Crustacea voloptot
onrwikkelingkomen.
In
het begin vande
lente,bij 5 tot
10"C zal de onnvikkeling van deze groepen2tot3
maal langer duren als bij t5 tot 20"C.D.
Natuurliike oroduktiviteit-Bij
het evalueren van de mogelijke faktoren relevant voor produktieverhoging, is het qosdzake[jkallereerst de natuurliike oroduktiviteit te evalueren. Onder de term "natuurlijke produktiviteit" wordt
de
maximale visproduktieper
oppervlakte-eenheidbedoel{
zonder
toevoesingvatr
externeyss.linpbronnen (dus zonder bemesting en bijvoedering) aan het oecosysteem.
STARMACH (1%3) onderzocht de natuurlijke produktiviteit
in
funktie van verschillende aspekten (bodemtype, aflaatbaarheid, welof
geen d9e156sming, aard van de omgeving) en vond waarden variërend tussen 20 en 600kgiha. Een overzicht van zijn ouderzoekresultaten staat weergegeven inTab.3. Vijvertlpe volgens bodemstruktuur Vijvertype hydrochemisch Omgevingstype
bebouwbaar
bebouwbaar gemengdtanve
rogge
bosbiet
aardappel
natte weiden drogeweiden
natteweiden
Ca-armdennenbos moeras zure weiden
SDSDSDSD
1. loess-achtige Ieem 2. zutareleem, zandleem kleizand 3. zand met klei laaglandveen 4. los zand grind zure veengronddroogbaar
674 450
562aflaatbaar
450 300
375 niet aÍlaatbaar2?l 799
lU
droogbaar q4
aflaatbaar
270 niet aflaatbaar 132droogbaar
2L6aflaatbaar
l4
niet allaatbaar 72droogbaar
L%aflaatbaar
90 niet aflaatbaar 45 225 150 100 337 225 110 300 2N L33 450 300 747 375 250 1óón0
337
225 270
180
?i2
135180
225
150
180 t20 135
90L20 110
100 88 80 6
60L4 180 tm 14
96 108
7296 tZO 80 96 64 72
,18956054€43%32
m1137590606845
60755060lm4530
4L37y30n22n
Tabel 3 : Evaluatie van de natuurlijke produktiviteit van vijvers (de getallen geven visprodukties
in kgÀa weer,
S
-
stilstaand water,D =
vijvers met doorstroming, naar STARMACH, 1963, fide OPUSZYNSKI,1987)Andere auteurs (KOCH et al, 1976) houden ook rekening met de hoeveelheid zooneeoergSe. Zij
onderscheiden vier klassen :
Natuurlijke produktiviteit
I
7*er goedevijvers
?frO-40DkghaE.
Viivervoorbereidins-Wnterdroogleging
Na het afoogsten is het absoluut noodzakelijk om de hryeekvijvers droog te leggen. Immers, gedurende het kweekseizoen heeft zich een rlikke laag orgenisgfus substantie op de bodem van de vijver afgelegd.
lt
deze 'zgtarte modder' heersen anoxische omstandigheden" waarbijde
afbraa-k van organisch materiaal onder deze anaërobe condities resulteert in de vorm van toxische stoffen (H2S,NH,
die de werking van de aërobe bakteriën aan de oppervlakte inhiberen.Dit
resulteert in een aangroei van de zrNarte modderlaag.Dit
proces kan afgeremd worden door drainage en droogleggrng.Uit
Tab. 3 kan opgemaakt wordendat de
natuurlijke produktiviteit van vijversdis
l6rrnnsp drooggelegd worden ougeveer een derde hoger ligt dan bij vijvers die alleen gedraineerd kun'en worden.Ploegen
Bij
het uitdroÉgsproces zal de vijverbodem scheuren en barsten vertonen, waarbij atmosferischezuurstof
in
de
bodemkan doordringen. Om
dit
proceswordt
in
bepaalde gevallende
vijver omgeploegd, er wel op lettende dat er niet te diep geploegd wordt, zodat de ouwuchtbare diepere lagen niet naar de oppervlakte gebracht worden.Kalken
Kalken kan gebeuren door toevoeging van ongebluste kalk (CaO) à rato van 1000-2500kg/ha of met
Ca(OH)2 tot Eeer als 3000kgiha.
Het kdken heeft verschillende voordelen :
- Het verhoogt de biologische en fysicochemische activiteit van het bodemsediment (versnelde ontbinding)
- Het werkt pH-verhogeud op anre vijvers
- Het verhoogt de alkaliniteit van het water (bufferend vermogen) - Het werkt desinfekterend op parasieten
Landbouw
Indien
de
vijver voor
een
langereperiode droog
staat, kunnener
op
de
bodem tijdelijkcultuurgewassen gekweekt en geoogst worden. Dikwijls echter wordt het gewas niet geoogst en de
vijver
wordt
als dusdanig met water en visgevuld.
Deze methodeis
een vorrn van organisgls bemesting en verbetert de bodem aanzienlijk.Bemesting
Daar visproduktie alhankelijk is van de primaire produktie kan men
vh
minsyals bsmssting (en aldus verhoogde primaire produltie) de visproduktie opdrijven.Stikstof- en fosfaatbemssting zijn de twee Eeest algemeen toegepaste minslals §s6sstingsmetloden. Fosfaatbemesting steunt voornamelijk
op
het
gebruik van superfosfaat,tenrijl
stikstoÍbemesting verschillende vonnen kan aannemen (ammsniumni6xst NH4NO3, ammonirrmsulfaat (NHd2SO+ammoairrmhydroËde NH4OH, ammsnium[icarbonaat NH4HCb3 o"f
ureu-
(NH2)2CO ).Resultaten van bemesting'zijn sterk aÍhankelijk van o.a.
de'bodeó.
Zo beschrijÉSTHAPERCLAUS(1949) resultaten van fosfaatbemestingen waarbij
blijl(
dat bij een totaalgift van 100k9 PrO5 (ca 550kC superfosfaat) per ha de opbrengst verviervoudigd werd (1kg P2O5 leverde een meeropSre-ngst van ca 2.3kg vis per ha op)Fosfaatbemesting én kalken worden vaak
sa-en
toegepast onder de vonn van het toedienen van Thomasslak-kenmeel (lsEo PZOS eo, 45Vo CaO) à rato van a00kg/ha (verdeeld over ó à 7 keer pergroeiseizoen).
Ook voor
stikstofbeme5ling worden hoeveelheden van 500kg (NHy'2SO4per
ha aangegeven (HUISMAN, 1979).HooÍdstuk
2
:
Groei
bil
Paling
in Natuurlijke Omstandigheden
(Literatu
uroverzlcht)
Het
feit
dat paling, gedurendezijn
levensgeschiedenis, twee gescheideu faseu doorloopt(nl.
een oceanische larrale periode en een continentale periode), brengt veelal problemeu rnee in verband met de leeftijdsbepaling van deze vis.Zo lijkt, volgens TESCH 1977, de larvale periode 2.5 jaar te duren, alhsswgl dit sedert een vijftal jaar
door
meerdere auteurswordt
tegengesproken (volgens henduurt het
ocernisch trajekt korter).Omwille van deze moeilijkheid wordt de leeftijd van paling bepaald vanaf het glasaalstadium. Ook hier
rijzen echter problemen
bij
de interpretatie van de gegevens verkregenuit
het onderzoek van dejaarringen der otolithen (gehoorsteentjes), daar de xr"gewende methoden tussen de verschillende auteurs meestal niet gestandaardiseerd zijn.
De meest betrouwbare gegevens in verband met groei en leeftijdsbepaling bij paling werden verkregen aan de hand van onderzoek op populaties in vijvers en via merk en terugvangstmethodes.
ln de meeste gevallen wordt de totale lichaamslengte gebruikt als een maat voor de groei. Het gewicht
is nogal variabel en afhankelijk van de nutritionele conditie. Toch wordt ook vaak het gewicht als maatstaf voor de groei genomen, daar dit ekonomisch het meest belangrijke is - vooral dan in visserij-en kweekmiliel§ - en daar het gewicht doorgar.'s gemakkelijker te meten is dan de lengte, althans bij leveode paling.
De groei
bij
paling is sterk aÍhanlelijk van diverse faktoren. Hierna volgt een kort overzicht van defaktoreu
die
de groei vanpaling
k 'nnen bei'-uvloeden(wij
beperken onshier
tot
de situatie innatuurlijke o."lxarligheden en vijvers).
A. Geslachtseebonden eroeiverschillen
In
natuurlijke condities wordt de meerderheid der palingenuit
heel dense populaties mannelijk, zij vertonen een tragegroei.
Man"elijke dieren hebben dus een tragere groeisnelheid dan wouwelijke, een gegeveu dat doorgae'rs gecorreleerdis
met een geringere voedsel beschikbaarheidin
dense (mannelijke) populaties.B. Groei en fenotrme
-Studies van het yg6dingsregime uitgevoerd bij breedkop en smalkoppalingen hebben aangetooud dat breedkoppalingen doorgae"s
op
grotere organismen predateren (o.a. visseu en kreeften) dan de smalkoppalingen. Zij bezitten sterkere en groteÍe kakeu.Tab. 4 illustreert duidelijk dat breedkopalen een veel hogere groeisnelheid vertonen dan deze met een smalle kop.
Jaargroep
V VMI
VIII IX
XSmalkop (Aantal) Breedkop (Aantal)
53.0 57.8
62.3(8)
(33)
(1e) 69.9 (7) 70.1 (8) 43.7 (6)#.9
(%) 59.0 (10) 61.0 (6)50.0
53.0(35)
(20)Tabel
4 :
Gemiddeldelengte
(in cE)
vanwouwelijke smal-
en
breedkoppalingenin
het Sakrow meer (Duitsland), naarRAHN
1955, fide@
De
belangrijkte
milieuÍaktorendie
een invloedop de
groei uitoefenenzijn
populatiedensiteit, temperatuur en voedselbeschikbaarheid.Onderzoek
op
twee rivieren
in
Wales
toonde
aan hoe,
in
natuurlijke
smstatr.liqhsdsq populatiedensiteit groei kan bginvloeden(Fig.3).
Palingenuit
de rivier met de hoogste populatie(rivier Rhyd-hir : 4 pelingen/m') vertoondep een slechtere groei dan deze uit de rivier met de fiagste populatiedensiteit (rivier Ffraw : 1 paling/mé).
L
I
/, (,t
,l d Rhyc-tr,. É c I Ffrow o o I FÍror c t:el pcr m2Rhyd-hrr c 4eel: par n2
I
o
15
o
0rillillvvvt
Fig L : Totale lengte van mannslijfts palingen uit
twee
verschillenderivieren
in
Wales
(naarSINHA en JONES, 1966 fide TESCH, 1977).
À9e 9roup5
Glasalen uitgezet
in
een meer van de Opper-Wolga bereikten een lengte van 13.9cm ua de eerstegroeiperiode en 25cm na de rweede
(MI(ANOROV
en SMOTRJAEV, 1962 frde TESCH, t977). Volgens deze auteurs gebeurde de uitzettingwij
intensief (70-75 glasalen/ha) waarbij eeo zekere mate van competitie optreedt. Bovendien was ook de temperatuurwij
laag (gezien de noordelijke ligging) zodat, gez)eo. deze ongunstige omstaadi8fieden, deze groeigegevens wij behoorlijk zijn.KOCHNENKO en BOROVIK (1958) rapporteren een lengte van respectievelijk 13.1cm en 19.2cm één en nvee jaar na het uitzetten van glasaal in Russische dammsq à rato van 200 glasaaVha. Dezelfde auteurs zetten 500 glasalen
uit
in
vijversin
dezelfde streek, deze bereikten lengten van 27.7cm eD,39.9pm na het eerste en het tweede jaar,
àj
vertoonden dus ecn veel suelleregroei.
Oudiepe vijvers bereiken hogere temperaruren in de zomer, en in dit geval bestond er minder competitie met andere vissoorten, zodat de groei onder deze omstandigheden beter is dan in de koele diepe dammen.KOOPS (L967) beschrijft een uitzonderlijke hoge groei
in
het Hongaarse Balaton meer, waarbij palingen uitgezetbij
een gewichtvat
7-l4g en een lengte van 20cm,na
één jaar 47-50cm bereikthadden. Na vier jaar bereikten ze 90cm. De densiteit
bij
het uitzetten was ongeveerI
pelinglh4hetgeen betekent dat competitie verwaarloosbaar
is.
Bovendien hg[ ook de temperatuur hierwij
gunstig hetgeen deze extreme groei mede kan verklaren.
BERG (1987) evalueert de faktoren die de conditie van paling bei,nvloeden
in
het Constanz 6Es1Het is vaak moeilijk om uit de literatuur besluiten te trekken 6a"gaande de invloed van de temperatuur
op
de groei vanpaling.
Verscheidene auteurs rapporteren toch duidelijke groeiverschillen tussennoordelijke
en
zuidelijke
streken.
Glasaal
in
gunstige smslanÍlighsdss
opgekneekt(aquari"mcondities) halen een lengte van 30cm na 6 tot 7 maanden. Men kan dus wel stellen dat ia
Centraal-
en
Noord-Europade
heersende watertemperaturende
groeicapaciteitvan
de
paling afremmen (TESCH, 1977).D. Lenete en Gewicht
-In
eeu langrrerpigevis
zoalsde
Europese palingis
het
gewicht zeer variabel:
de
algemene voedingstoestand of 6" vullingsgaad van de darm kan het gewicht zeer sterk beinvloedeu. Toch is het nuttig om voor een bepaalde populatie de verhouding tussen lengte en gewicht aan te geven.G =
al-b
of logaritmisch :
logG
=
loga
+
blogl-Meerdere auteurs hebben de lengte-gewicht regressielijnen berekend voor populaties van Anguilla rostrata, de Amerikaanse paling. Na standaardisatie (G in g en
L
in cm) vinden we volgende a en b waarden (Tab.5) : grootte-orde b Ontario meer (HURLEY,1972) Newfoundland plaats 1 plaats 2 (GRAY en ANDREWS, 1971) St Lawrence rivier (LAROUCHE et al, 1974) uE-79cm 83-103cm 16-84cm 29-57cm 56-110cm U,5 LO-J 017 LO-5 6.61 10-4itzro-a
o.ig70-4 2.98 3.77 3.01 3.27 3.08Tabel
5 :
a en b waarden van de lengte-gewicht regressielijnen van diverse populaties van Angtillarostrata volgens verschillende auteurs.
Dezn gegevens (allen voor .z{. rostrata) illustreren duidelijk hoe condities kunnen verschillen russen verschillende localiteiten. Yoor A.anguilla geeft BERG, L987 volgende a en
b
waarden voor twee subpopulaties binnen het Constanz meer:à b -4 Uutersee Obersee 4.75310 1.510 10-3 3.30 3.02
Tabel
6 :
a
enb
waarden van de lengte-gewicht regressielijnen van twee subpopulaties van Anguilla anguilla §innsa het Constanz meer (BERG, L987)ROSSI
et
al, 1988(cfr
lager) berekenen a enb
voor drie populaties opgegroeidia
eeu Italiaense laguue (Valle Scasna) :a b Wild rype Intensief opgehveekte Goede groeiers Slechte groeiers 4.9 10 2.47
fi-3
2.5 LO-4 3.29 2.88 3.45Tabel
7
:
a
en
b
waardenvan
de
lengte-gewicht regressielijnen van drie populaties van Anguilla anguillavan verschillende oorsprong opgroeiend
in
de
Valle Scag.a lagune (ROSSI et al, 1988).E. Groei vsa palins in viivers
-In
vergelijkingmet
andere vissoortenzijn de
groeicijfers gemetenbij
palingen gehouden onder vijveromstanrligheden eerder laag. Alleen in de meest zuidelijke Europese landenlijkt
het lonend ompalisg onder extensieve condities
op
te
kweken.
Getuige hiervan wasde
bloeiende ltaliaansevalligultuu van
een tientaljaren
terug.
Toch
werdenin
bepaalde gevallenook
elders goede groeicijfers behaald. Zo rapporteertDAHL,
1.967 over de groei van glasaal in vijvers in Denemarken(i.c. oude karpervijvers). De vijver was 0.ï7ha groot en bevatte naast de gestockeerde glasaal nog 50
adulte karpers
eu
zeelten alsook jongbroedvan
deze beide soorteu,en
eeugrote
populatie driedoornige stekelbaars. Expf
Datu'n jun'64 nov'64 apr'65 Exp 2 Exp 3 Uitzetting Oogst 1 Oogst 2 Uitzetting(op vijver van 0.18ha) Oogst
Uitzening
Alhoewel
in
deze drie experimeaten de procentuele teruggeoogste aatrtallen zeer laag waren (resp. 11.5, 8.2 en 0.0?5Vo), was de groei buitengewoongoed. DAHL,
1967 vermeldt enkele faktoren die deze goede groeicijfers zouden kunnen verklaren :1. Vijvers die verschillende jaren als karpervijvers gebruikt werden lijken meer produktief te zijn dan andere waters.
2.
Omwille van de beschutte ligging van de vijvers (door omringende bossen) liggen de gemiddelde watertemperaturen hoger dan op andere plaatsen (de temperatuur werd hier echter niet vermeld).3.
De afuezigheid van palingcompetitoren zal de groei van de paling in deze vijvers positief beiurvloed hebben.Naar ouze
ssning
is deze zeer snelle groei hier vooral verklaarbaar door de lage densiteiten (als gevolg van euerzijds lage initiële Ss2sltingsdensiteiten en anderszijds van geringe overlevingscijfers).Noch over de mogelijke oorzaken van deze zwakke overleving, noch over de impakt hiervan op het aanwezige voedselaanbod en bijgevolg op de groei van de overblijvende palingen wordt in het artikel van
DAHL,
t967 entgwoord gerept.Bij
een recente studie van de Organis6tie voor de Verbetering van de Binnenvisselj (OVB, 1987a) naar de invloed van de bezetti.ngsdichtheid op overleving en groei van glasaal in vijvers werden eindapril 1987 zes vijvers (elk 500m') bepoot met glasaal. Het is onduidelijk welke bezettingsdichtheden in deze proeven aangehouden werden, wel wordt vermeld dat de hoogste densiteit O.Skg/ha bedroeg (toewijzingsnorrn
vrn
deOVB).
Om een situatie nate
bootsen die zo sterk mogelijk natuurlijke omstandigheden tracht te benadereq werd geopteerd om de vijvers ook met karpers en paairijpe brasems te bepoten.Bij de afvissing in het najaar - die overigens
wij
moeizaem verliep - was de overleviag gemiddeld 60Vo(33 - 87Vo) van het aantal uitgezette palingen. De groei was uitermate goed gebleken : de afgeoogste palingen hadden gemiddeld een lengte van L7 - 21
cm!
De verschilleude bezetti.gsdensiteiten bleken in deze proeven geen invloed te hebben op de groei.Bij
een ander OVB onderzoek, meer specifiek op pootaal toegespitst, werden 9 vijvers (elk 0.2hagoot)
bepoot rnet pootpeling (gemiddelde lengte ?5.5cm., gemiddeld gewicht 25.79) teneinde de invloed van de bezettingsdichtheid op overleving en groei van paling uitgezet in vijvers te evalueren(OVB, 1987b). Teneinde ook zoveel mogelijk natuurlijke omstandigheden na
te
streven waren de vijvers tevens bevolkt met een normale vispopulatie.De resultaten betreffende de overleving vau de uitgezette pootaal op deze vijvers staan rveergegeven in
Tab.
9.
De
palingwerd
uitgezetin
juni
'87
en
geoogstin
oktober
'87.
Het
maximale overlevingspercentage bedroeg op eenijver
&|Vo, wat bewijst dat pootaal tot een goede overleving in staat is.pootaalbezetting gemiddelde overleviag
10kg/ha ?nkgft,a 60kglha 62Vo TlVo 69Vo
Wat de groei betreft bleek duidelijk dat, naarmate de §szeslingsfishtheden lager waren de behaalde groeicijfers verbeteren. Zoals geif,lustreerd in Fig. 4 behalen de palingen
bij
de grootste densiteiten een lengtegroei van slechts 1-1.5cm.Bij
de conditie van lOkg/ha behaalden deze palingen een groei van 5-6cm. Dezelfde tendenzen zijn terug te vinden bij vergelijking van de gewichten.Gemidd Lengte
(c-)
3l Gemidd. Gewicht(g)
io ?9 t0 30 2lLENGÍE BIJ UIZENING GEWICHIAJUNENI{!
a{, ít
o25 N
0102030{05060 r0
Bezeuingsdensiteit
(kg/ha)
Bezettingsdensiteit (kg/ha)Figuur 4 : Lengte- en gewichtsgroei i.f.v. de bezettingsdichtheid (06.87-10.87). Gegevens betreffende de behaalde opbrengsiss en produkties staan weergegeven in Tab. 10.
pootaal bezening gemiddelde opbrengst gemiddelde produktie 10kg/ha
Nkgha
60kgÀa 16.8k9/ha Z7.Zkgha 50.9kgÀa + 6.8k9/ha +7.2kglha -9.lkghaTabel 10
:
Gemiddelde opbrengsten
Dettoproduktie van pootaalopkweek in vijvers onder diverse bezettingsdichthedenF. Iuteusief eekweekte palins al5 bepotinssmateriaal : zin of 6nzinf
Alhoewel het recent onderzoek van ROSSI et al, 1988 niet over glasaal maar over pootaal handelt is het toch vermeldenswaardig. Deze auteurs vergeleken groei en overleving van intensief opgekweekte pootaal t.o.v. wilde pootaal na uitzetting in naturulijke waters.
Deze proeven werden uitgevoerd in ttalië waar in brakke kustlagunes nog jaarlijks op exteusieve basis ca 1000 ton paiing geoogst
wordt.
Sinds een vijftiental jaren is er echter ook eeu intensieve teelt van paling ten belope van ca 3000 ton/jaar. Deze beide teelwormen berusteu echter op totaal ysl5shillsadg opkweekmethoden, enerzijdsde
artisanale, extensieve vallisulluuren
anderszijdsde
industriële, intensieve opkweek. Toch is er op sommige plaatsen nood aan een integratie van beide systemen :lagunaire ondermaatse pootaal kan als uitgangsmateriaal dienen voor intensieve opkweek
in
een recirculatiesysteem, of ook kan glasaal eerst enkele 6aandss intensief opgekweekt worden alvorens in het wild (in lagunes) als pootgoed uitgezet te worden. Het is vooral deze laatste optie die het opzet vormde van de proeven van ROSSI et aI.Het experiment had plaats in Valle Scegna in een afgesloten bekken van 22ha (Commachio lagunes,
Noord-Italië). Aadere soorten werden uit het bekken verwijderd. De temperatuur varieerde tussen 0 en 30o, de saliniteit tussen 20 en 30pm.
De
wilde
palingpopulatie('WT'
=
wild
type) werd
geëvalueerdmet
behulpvan merk-
enterugvangsttechniekeu.
Hiertoe
werden 1254WT
palingen geyangeD, gemerkten
teruggezet. Daarnaast werden ook 989 ouder iatensieve omstandigbeden opgekweekte palingen urtgezet:
6\7ervarl waren goede groeiers
('GG')
terwijl 372 onder intensieve omstandigheden een slechte groeivertoond hadden
('SG').
Ook
deze kweekpali"gen werden gemerkt alvorensuit
te zetten.
De gemiddelde lengte van dez*3 groepen staan weergegeven in Tab. 11.goep aantal
stuks
gemI
+
SDWT GG SG L254 6L7 372 45.6
+
8.9cm 449 -r 3.0cm 3ó.9*
4.3cmTabel 11 : Gemiddelde lengte van de palingen binaen de drie
goepen in het e:rperiment van ROSSI er
4
1988.Vergelijking van de groeicijfers van wilde en gehreekte pootaal toont aan dat, eenmaal ze beiden in
natuurlijke smslan.lighsden uitgezet zijn, de groei
bij
de gekweekte paling zeker even goed, zoniet beter is als van de wilde paling.Zoals Tab. 1-2 weergeeft vertoont opgekweekte paling ua uitzening een iets grotere mortaliteit.
goep overleving
98.6Vo 84.8Vo 90.L%
Tabel L2 : Overleving 7-8 maanden na uitzetting
bij de verschillende groepen.
Gezien de gustige resultaten behaald met de SG groep, zowel qua groei als qua overleving, besluiten
de
auteursdat
deze groepvan
'slechte groeiers'(die
normaalde
staartvoÍmt
irt
intensieve kweekcondities en economissf, mindsr rendabel blijken te zijn), interessante mogelijkheden biedt om als pootmateriaal te dienen bij herbepoting in (zuidelijke) lagunes.WT
HooÍdstuk
3:
Materlaal en Methode
De opkweelnrijvers
Voor dit hoofdstuk willen wij voor wat betreft de beschrijving van de hveekvijvers vooral verwijzen qaar het vorig rapport (BELPAIRE, t987, p.6 e.v.).
Wij willen hierbij toch nog vermelden dat we
h
1987 voor onze e:rperimenten konden beschikkeo over negen vijvers, allen eigendom van AROL, deels gelegeu te Rijkevorsel ("R", zeven vijvers ophet domein "De Volharding", Fig.
5)
en deels gelegeu te Bocholt ("B", rweevijvers).
In
1988 werdenop
"De Volharding"vijf
vijversiu
gebruik genomen. De vijvers zijn van verschillende afmetingeu, een overzicht van de oppervlakten wordt gegeven in Tab. ?5, p.49.Wij vestigen er nog even de aandacht op dat de vijvers aan zeer specifieke voorwaarden Eoeten voldoen oIn zo optinaal mogelijk te renderen. Ook hiervoor verwijzen wij uaar hogenvernoemd rapport, een overzicht van de voornaamste criteria wordt hieronder summier weergegeven.
1. Temperatuur van de kweehdjvers maximaal houden - Vijvers ondiep houden
- Waterdoorstrsming mini6xal
2. Ontsnapping voorkomen
- Rattegangen en dijkbres."a vglmijden - Gekontroleerde waterdosl5tr6min g 3. Predatie vermijden
- Aanwezigheid van reigers vslhindslsa
- Predatereude waterinsekten bestrijden - Roofuissen uit de vijver weren
+. Afrissing bevorderen
- Vijver in goede staat houden (vlakke bodem, goed afiraterende centrale geul)
- Ou"r6srlige plantengroei verhinderen (graskarpers, herbiciden)
De glasaal
De glasaal uitgezet in de vijvers was afkomstig van verschillende oorsprong. In 1987 was het vooral Engelse glasaal (Rivier Severn, "S", Bristol Channel Fisheries) die werd uitgezet zxa yslsghill6ads
uitzetdensiteiten.
Iu
1988 werden te Rijkevorsel 4 vijvers gestockeerd met Franse glasaal (Rivier Loire, "L", Transport G. Pieters) à rato van ca 10 kg per vijver.Iu
beide gevallen werd ook nog één vijver bepoot met glasaal afkomstig van de Ijzer ("Y').Voor de
uitzettingsgegevensper
vijver
aftonderlijk (oorsprong, uitzetdatrrm, uitzetbiomassa, uitzetdensiteit per ha, gemiddeld begingewicht, berekend beginaantal) verwijzen wij naar Tab. ?ó, p.49.§lgalnamgg
Gedureode
de
ophveekperiode werdenom de drie
à
vier
weken een aantal waarnemingen verricht.De waterhvaliteit werd geneten, enerzijds met de Hach spectrofotometer en rnet behulp van zuurstof en pH veldmeters en anderzijds op het Laboratoriuym voor Plantenekologie.
Ook in sa-enwerking met vermeld laboratorinm werden planltonstalen verzameld. Hiertoe werd per vijver eeu staal van 301 water door een 50p planktonnet gegoteu en gefixeerd in 4Vo f.ormol.
Uit elke experimentele vijver werd eeu representatief aantal palingen gevangen met behulp van eeD
HooÍdstuk
4 : Plankton, Bemesting en Waterkwaliteit
@g
Voor de
analyse van het pla-ukton werdenin
1988 tijdensde
opkweekop
vijf
verschillendetijdstippen planktonstalen genomen. Deze stalen werden genomen op 31 mei, 22 iunt, L2 iluJ\ 2 augustus en 23 augustus (resp. dag 53, 75,95, 116 en L37 na het uitzetten van de glasaal). Na
fxatie
werden de stalen geanalyseerdop
het Laboratorium voor Ekologie en Morfologie derPlanten.
Tnwel van
het
phyto-
als
van
het
zoöplankton werdende
aanwezige soorten gedetermineerd en per soort geteld. Deze gegevens staan weergegeven in Tab. 14 tot 18 voor het phytoplankton en i:r Tab. 19 tot 23 voor het zoöplankton, terwijl Fig 6 tot 16 een overzicht geven van de planktonconcentraties per groep.Uit
Tab
13blijkt
dater
geen statistisch aantoonbare verschillen bestaan wat betreft de totdephytoplanktonconcentraties tussen de verschillende vijvers ssdslling, tenzï tussen vijvcr
7
en 9 (vijvert
had in de loop van het l«veelseizoen steeds sipificant minder phyopl"nktou dan vijver 7).678910
6 7 8 9 10 0.06 0.22 0.30 0.29 0.16 0.00t 0.16 0.08 0.32 0.L8Tabel L3
:
Overzicht vande
resultaten vande
gepaarde T-test (metauduiÍling van de P-waarden) tussen de vijvers qndspling voor wat betreft hun totale phytopl""ktonconcentraties.
Kwalitatief vallen
toch
enkele verschillenwaar
te
nemen,zoals
bijvoorbeeld duidelijke seizoensfluctuaties. Algemeen kan gesteld worden dat het phytoplankton vooral in het begin bij de ss15ts stxalname wrj talrijk aanwezig was (vooral bij vijvers 7 eu 8), om daarnaterw
te vallen tot een lager niveau (1000-10000 individuen/liter). Meestd (vijvers 6, 8, 9 en L0) waren deze hoge phytoplanktoncoucentratiesin
het
voorjaarte
wijten
aangrote
aantallenvan
het
sierwierCosmaium binum terwijl
in
vijver7
groeuwiersoorten zods Oöcystis ellipticaet
Scenedesmus abundans dsminanl waren. Na deze voorjaarsbloei vielen de phytoplanktonconcentratiesin
het algemeenterug
Eet
eerst eenbloei van
kiezelwiereudoorgar".
gevolgd vanafjuli
doorgroenwierdominasfis. Opmerkelijk waren ook de hoge goudwierconcentraties in vijver 6 tijdens de zomermaanden.
Hierbij is het belangrijk van te vermelden dat er op meerdere vijvers een grote Spirogtra flora
(draadalg) tot ontwikkeling kwarn. Daar dit grote problemen Eet zich meebracht bij het afoogsten
van de vijvers werd met herbiciden gepoogd deze draadalgen
te
doden.
Hiertoe werden deprodukten Ronex en Terbutex gebruikt; Ronex bestaat
ut
80Vo diuronterwijl
Terbutex een onkruidverdelger is op basis van ethyl-amino-triazines. lanzglf55p1skend zullen deze herbicidenook hun
invloed gehad hebbenop
de
andere wierpopulatiesen
op
de
aanwezige hogere (oever)planten.Alhoewel niet significant aantoonbaar vertoneu ook de zoöplan}Íonpopulaties in de verschillende vijvers duidelijke yslsghillsa. Vooral vijver 9 valt op door zijn hogere zoöplanktonconcentraties
t.o.v.
de
anderevijvers. Net
als
bij
het
phytoplankton vallenook
bij
het
zoöplanktonHooFDsrL'K4 : PLnrqcroN. BEMESNNC ENWATERKW,ALITETT P.22
zoöplanktonconcentraties terug geleidelijk afns6ga. Eén uitzondering hierop is vijver 9 die nog in augustus een enonn grote Rotifera bloei keilvan Potyarthra trigla.
Concluderend kunnen we dus stellen
dat de
hoeveelheden aan plenktonin
de
vijvers sterk seizoensrfhankelijk zijn en dat er min of meer grote verschillen bestaan tussen de vijvers. Het is echter moeilijk deze verschillen te interpreteren en te correleren met visproduktie. Hiertoe is eengrondige analyse
van
de
voedselketens tusseude
verschillende organismenin
de
vijversVijver 6
3u0sl88
DtMt§ tu07t8
0208/88
23t08t§ Cvanoohvta - blauwwierenM eismopedia tenuis sima Anabaena sp Oscillatoia tenuis Totaal (Cyanophyta) Eudenoohvta - eeselwiereu Colacium elongatum Phacus pleuronectes Phacus pyrum Trachelomonas aïnata Trachelomonas abrupta Trache lomonas granulata Trachelomonas hispida
Trac he lom onas v o lv ocin a
Totaal (Euglenophyta)
Chrvsoohvta - Chrvsoohvceae - eoud$rieren
Mallomonas
+
kysten Synura uvellaTotaal (Chrysophyta)
Bacillariophvceae - kiezelwieren (Centrales)
Melosira
ambigua
1mTotaal
100Bacillarioohvceae - kiezelwieren (Pennales) Tabellaia flocculosa Diatomawlgare Fragilaia capucina Fragilaia intermedia Synedra acus Synedra arnphicephala Gyrosigma acuminatum
S t auro n e i s phoenic ente ron Navicula cryptocephala Navicula menisculus N avicula rhync oc eph ala
Navicula gracilis Hnnularia gibba
Pinnulariaviidis
25 Hnnularia subcapitata Nizschia recta Nioschia sigmaTotaal
25Totaal (Bacillariophyceae) Ij25
Pwrophvta Peidinium palatinum Totaal (Pyrrophyta) Chloroohvta - sroenwiereu Chlamydomonas sp Eutetramorus fottii Gloeocystis §gas G loeocystts vesiculos a Oocystis elliptica
D ictyo s p h ae ium pulche I lum
Pediastntm boryanum Pediasntm àtplet Pediastntm tetras Coelastrum microporum Scenedesmus abunfuns Scenedesmus arcuatus
S cene desmus b rasiliensis
Scenedesmus dimoryhus Scenedesmus oblirytus
S c en e de s mus Etadric au da
Sc. quadicauda var parvus
Sc. quadicauda var marimus
Sc. quadicauda var lilestii Totaal
Protococcus viidis
Chlorophvta - Desmidiaceae - sierwieren Cosmaium binum Cosmaium granatum Cosmaium meneghinii Cosmaium turpinii ? Staurastrum dilatarum Staurastrum parafuxum Staurastrum muticum Totaal Totaal (Chlorophyta) 25 25 25
$;
150 175 6752N
50;
100 25 1825 625 1150*;
75 75 75 75 100 50 50 25 3075 UO 3225 25 L25 25 450 75T
2;
425z;
25 325 25 50 25 25 t25{ts
'T
75t:
?5;
100 25 25 1m ?5,:
50 25'T
250 4t25 4375 1m 25 25 4m0 25 100 3?5 2275D;
450 950 Totaal 4725 2225 7r25 7475 3700Tabel 14 : Phytoplaaktonconcentraties (aantal individuen per liter) in vijver 6 tijdens de verschillende staaLnames.
Vijver 7
3U05/88
?2tMt§ tA07t§
0208/88
23t08t88 Cvanophvta - blauwwiereuM eis mopedia tenuis sima
Totaal (Cyanophfta) Euelenophvta - geselwieren Colacium elongatum Phacus undularus Trachelomonas volvocina Totaal (Euglenophyta)
Chrvsophwa - Xanthoohvceae - eeelwieren
Botryococcus
braunii
1100Cbrvsoohvta - Chrvsoohvceae - soudwiereu Mallomonas caudata Totaal (Chrysophyta) 50 500 150 25 25 700 700 25 25 t25 25 150 450 3250 1100 3250 115m t75 25
5n5
L25 r75 25u5
25 4950 750 25 1600 1050 75 Basilladoohvceae - kiezelwiereu (Centrales)Cyclotella
Meneghiana
25Totaa]
25Bacillarioohvceae - kiezelwieren (Pennales)
Diatomawlgare Fragilaia capucina Fra§laia intermedia Navicula cryptocephala
Hnnulaiaviidis
Totaal Totaal (Bacillariophyceae) 25 Pwroohvta Cryptomonas ovata Totaal (Pyrrophyta) 25 25;
,:
75 75 100 75 75 150 25 425 4255;
50 50 150 3050 ?t0 25 25 49502N
L50,,:
;
25 2m 200 Chlorophvta - proenwieren Chlarnydomonas sp Kysten Eutetrumorusfottii
Eudoina elegans Chlorococcum humicola Gloeoqstk vesiculosa Ankis tro de s musf
alc atusTetraëdron minimum Tetraëdron trigonum Oocystis elliptica Pediastntm boryanum Pediastrum
dupla
P. duplex var reticulatum Pediastrum tetras
Cruc igenia rectangulais
HOOFDSruK 4 : PI..ANKTON. BEMESTING EN P.2.6
Coelastrum microporum Scenedesmus abundans Scenedesmus acutus Scenedesmus arcuatus
S cene desmus brasiliensis Scenedesmus obtusus Scenedesmus dimorphus
S cenedesmus opoliensis
S c e n e de s mu s qu adri c au da
Sc. quadicauda var parvus
Sc. qua&icauda var maximus
Sc. quadicauda var llestii
S cene desmus dcnticularus
S c e n e de s mus acutifo rmis Totaal
Chloroohvta - Desmidiaceae - sierwieren Cosmaium binum
Cosmarium granatum Cosmarium pygma.eum
S t auras trum punc tu latum
Staurustrum gracile Totaal Totaal (Chlorophyta) 25 5250 ?5 25
;
75 750 100 200 t89755;
t25 19ffi5 2?5 100 50 350":
256n5
375 25 75 L75 400 7375 150t:
45; 275 75 75 1015; 250 L25_ 25 300 225_ . 4575 5725 400 75 25t:
25 : 50 25 25 255;
25,:
50&
u
57t9 102m 4625 Totaal20350
117755tt9
104{n 5325Vijver 8
31/05/88
22t%t§
LU07t§
02/08/88
23t08t§Cvanoohvta - blauwwieren
G omp hosphaeia lacus tris
Totaal (CyanophÍa) Eudenoohvta - geselwieren Colacium elongatum Euglena oblonga Trachelomonas hispida Trac he I omonas v o lv oc in a Totaal (Euglenophyta) 225 225
n25
2025 100 175,:
25 50 L25 50 5?5 575 25 150 r75 50 25 25 100 ?n0 50 250 Bacillariophvceae - kiezelwieren (Centrales)Cyclotellachactoceras
50Totaal
50Bacillariophvceae - kiezelwieren (Pennales)
Diatomawlgare Fm§laia capucina Fragilaria intermedia Synedra arnphicephala
S tauron eis p hoe nicente ron Navicula uyptocephala N avi cu la rhync oc eph al a Navicula gracilis
Hnnulaiaviidis
Pinnularia intemtpta Cymbella ventricosa Cymatopleura solea Suirella lineais Totaal Totaal (Bacillariophyceae) hrroohvta Cryptomonas ovata Totaal (Pyrrophyta) Chloroohvta - croenwieren Chlamydomonar-Klsten Gloeoqstis gigas Gloeoqstis vesiculosa Oocystis elliptica Pediastntm boryanumPediastntm boryanum var longicome Pediastrum àtples
Cruc ige ni a re ctangt I aris
Coelastntm microporum Scenedesmus abundans Scenedesmus arcuatus
Scene desmus brasiliensis
Scenedesmus dimorphus
S cene desmus quadricauda
S c. Etadricauda var
parus
Sc. quadicaufu var maximusSc. quadicauda var Westii Scenedesmus obtusus Totaal 1625 7500 r.000 8275 475 t75 75 m25 23563 10025 Protococcus viridis
Chloroohvta - Desmidiaceae - sierwieren
Cosmaium
binum
15438 Cosmaiumrenifurme
L25 Cosmaiumgranatum
25 Cosmaiumturpinii
25 Cosmariumpygmacum
25 Cosmariumdifficile
50 Staurastntrnsuborbicalare
ns
Staurastrumparufuntm
50 Staurastrum muticumTotaal
15%3 Totaal (Chlorophyta) 50 ,)< 37; 25 25 125 150 25 75 475 950 450 25 75 25 100 575 1525 75 4775 25 5350 1250 50 1:}00 1675 75--550 25 Totaal 2413ttt67s
1750 s625 1825Vijver 9
31/05/88 ?2t06t88
tUOTt§
0208/88
23t08t§Eudenoohvta - eeselwieren Colacium elongatum Lepocinclis owtm T rac he lomonas granul ata Trachelomonas hispida Trac he lo monas vo lvoc ina
Totaal (Euglenophyta)
Bacillarioohvceae - kiezelwieren (Centrales)
Melosira
arnbigua
325Totaal
325Bacillariophvceae - kiezelwieren (Pennales) Fra§laria capucina
Fragilaia intermedia
Synedra
amphicephala
25Navicula cryptocephala N avic u I a rhytc oc ephala
Cymbella ventricosa Suirella ovata Cymatopleura
solea
50Totaal
75 ToÍaal (Bacillariophyceae) Pvrrophvta Cryptomonas ovata Ceratium hirundinella Totaal (Pyrrophyta) 25 300 3005;
25 50 25 150;
25 975 252;
25 1050 1050n5
t:
?5 50 400 25 25 75 35; 1m 2a 200 250 25t'l5
502N
ZN 200 25 25 50 25 50 25 2oo 250 75 100 ?5 25 50 50;
50 150 25 150 502;
25 500 25 400 25 25 50 257;
75 75 7S 25 850 225 ?5 1150 Chlorophvta - sroenwieren Eudoina elegansG loe ocys tis ve s iculos a
Oocystis elliptica Pediastntm boryanum Pediastrum
àtpla
Coelastntm microporum Scenedesmus abundans Scenedesmus arcuatus Scenedesmus dimorphus S c e n e de s mus qu adri c au daSc. quadricauda var maximus Totaal
Chloroohvta - Desmidiaceae - sierwieren Closteium strigosum Cosmaium binum Cosmaium granatum Cosmaium meneghinii Cosmaium ruryinii Cosmaium renifurme Staurastrum paradontm Staurastntm muticum Totaal Totaal (Chlorophyta) 7125 3250 75
n5
50 3375 3800 ?5 50 425 775 25 1488 75 50 825 1738 L325 2tEt 25 L50 7950 7950 25 450 E00 Totaal 8400 5000 1325 1500 32E8GLnsnnr-oprwrex N vuvens - BeLpNne. C.. VnN Vlesser-eeR- L.. PooooR- N..
&
OLI-EvIeR. F. - 1989 - p.31Vijver 1.0
3U05l88
2U06t§
12t07t88
02108/88
23108/88Cvanoohvta - blauwwieren Chroococcus minutus Totaal (Cyanophyta) Euelenoohvta - seselwieren Colacium elongatum Euglena oryuis Euglena viidis Lepocinclis ovum Lepocinclis texta Trachelomonas dubia
Trac he lom onas granu lata Trachelomonas hispida Trache I omon as v o lv ocin a
Totaal (Euglenophyta) ?r0 200 25
;
25it
25 L25 45; ?25 525 ?25tas
25 25 ,< 50 25ri50
100 125 5300 5525 3ó50 25 1650 350 3000 8725 25 25 50Bacillarioohvceae - kiezelwieren (Ceutrales)
Melosira
arnbigua
100Totaal
100Bacillarioohvceae - kiezelwieren (Pennales)
Diatoma
vulgare
25Fragilaiacapucina
50 Fragilaia intetmedia Synedraacus
25 Synedra tenera Naviculacryptocephala
1m Naviculamenisculus
25P innularia sub c apitat a
Chloroohvta - groenwieren Chlamydomonas sp Kysten Eudoina elegans Pandoina morum Gloeocystis §gas Oocystis elliptica Pediastntm boryanum Pediastn"tm àtple,x Scenedesmus abundans Scenedesmus arcuatus Scenedesmus brasiliensis S c e n e de s mu s qu adri c auda
Sc. quadicauda var parvus Totaal Protococcus viidis 150 5500 25 50 t25 )< -25 5750 200 75 100 25 25 100 675 225-50 50 25 125 3L3 25 50 25 4t3 4EE 75 25 100 5825 rz00 25 25 25 25 2; 75 25 75
Chloroohvta - Desmidiaceae - sierwieren
Cosmarium
binum
4275 Cosmariumgranatum
150 Cosmariummeneghinii
25Cosmaiumpygmaeum
25 Staurastrumparadontm
300Totaal
4775 Totaal (Chlorophyta) 5675 25 t225 1400 t?5 r25 200 Totaal 6375 4275 11430 375 923tVijver 6
3U05l88
zztbt§
L2t07t§
0208/88
23t08t§ PrOtozoa Ciliata Pithothorax ovatus Voticella sp Paramoecium sp Arcella sp Totaal (Protozoa) Cooeooda Cyclops sp eilapsels aauplii Totaal (Copepoda) Rotifera Keratella cochlearis Keratella quadrata eikapselB rac hi onu s c alyc ifloru s
Euchlanis dilatata Po§arthra trigla Totaal (Rotifera) Cladocera Daphniapulu Totaal (Cladocera) Nematoda
Rh ab do I aimus agrati cus
Totaal (Nematoda) Ostracoda 75 100
)\
25 25 25 175 225 200 15; 75 25 250 150 325 250 725 875 L25i
L25 25 150 50 200":
25 50 150t:
15075 25 75 25 25 375 2S;
25 50 25 25 100 50 50 25 25 100 75 t475 25 25 1752N
200 25 25 Totaal 450 625 2600 325 475Vijver 7
3U05l88
U06/8 ru07t§
0208/88
23t08t§ Protozoa Ciliata Pithothorax ovatus Vorticella sp Dilflu§a limnetica Totaal (Protozoa) Copepoda Cyclops sp nauplii Totaal (Copepoda) Rotifera Keratella cochlearis Keratella quadrata eikapselB rac hio nu s c atyc ifloru s
Euchlanis dilatata Po§arthra trigla Totaal (Rottfera) Cladocera Bosmina longirostris Daphniapulu eikapsels Totaal (Cladocera) Ostracoda t?5 25 )a 50 150 200
t:
25 7ST
";
25 25 25 -75 t75 175 100 L25 225 25 100 L',l5 300 25 100 75 r7s 25 25 75 25 100 100 ?5 25 150 25 50 75 850 150 -1m0 100 50 150t2s
50 50 25 502;
200 300 252;
50 Totaal t00u50
1350 350 500Tabel 20 : Zoöplanktoncoucentraties (aantal individuen per liter) ia vijver 7 tijdens de verschillende staalnames
Vijver 8
3u0sl88
2U06t§
L2t07t88
0208/88
23t}8t§
Protozoa Ciliata Vorncella sp Dilflu§a limnerica Arcella sp Totaal (Protozoa) Copeooda Cyclops sp eikapsels nauplii Totaal (Copcpoda) Rotifera Keratella cochlearisB rac hionus c alycifloru s
Euchlanis dilatata Polyarthra trigla Totaal (Rotifera) Cladocera Bosmina longirostris Daphnia pules eikapsels Totaal (Cladocera) Ostracoda 25 25
2;
25 L25 L25 200 25 25 25 ?5 150 50 25 755;
50 50 75 50 75 25 1 50 25 75 25 t7s 25 100 75 200 50 25 1S 25 75 100 25 25 75 25 125 100 75 450 625 25 50 25 50 125 450 t75 t25 750 25 ?5 50 275 Totaal 475 57s 275 775 1200Vijver 9
31/0s/88
22twt88
tA07t88
02108/88
23108t88 Protozoa Ciliata Vorticella sp Pithothorax ovatus Arcella sp Totaal (Protozoa) Cooeooda Cyclops sp nauplii Totaal (Copepoda) Rotifera Keratella cochleais Keratella quadrata eikapsels B rachionus calycitlorus Polyanhra trigla Totaal (Rotifera) Cladocera Bosmina lon§rostris Daphnia pulex eikapsels Totaal (Cladocera) Ostracoda Arthropoda Chironomus sp 75 25 25 L25 25 25 800 25 25 25 50 7S 225 75 '75 375 252;
250 50 150 25 225 100 100zffi
150 150 225 3125 25 L25 150 75 t475 200 2475 1m 100 175 225 200 L2475 13395 25 L25 50 150 325 150 200 350 500 2S 75 25 100 5; 375 252;
150 22; 325 550 200 25 Totaal 750 3675 2900 14t45 675Vijver 1.0
3U05t88
2UMt88
tu07t§
0208/88
23t08t88 Protozoa Ciliata Paramaecium sp Totaal (Protozoa) Cooeooda Cyclops sp eikapsels nauplii Totaal (Copepoda) Rotifera Keratella cochlearis Keratella quadrata eilapselsB rac hionus catyciflorus eikapsels Euchlanis dilatata Polyafihra trigla Totaal (Rotifera) Cladocera Bosmina longirostris Daphnia pulex eikapsels Totaal (Cladocera) Ostracoda Nematoda
Rh ab do I aimu s aquati cus
?5 25 2; 25 25 2S 25 50 75 25 50 50 175
n5
450 50 25 25 2; 25 25 2; 50 100 L25 252;
2;
25 25 50 25 25 ?5 L752N
t75 t75 50 225 75 3s0,1
200 75 400 775 50 425 575 50 50 25 125 75 2m 275 25 25 Totaal 350 1E50 925 250 100p ,à 9; Ë5 700 500 500 400 300 200 100 I a 6 5 5 2 1 o 2 o 50 90 Kwaakdo9aà o8 o6 E6 o6 ó9 À 9 10 10 1O 70 70 7O 11(] 110 150 150
Figuur
6
:
Verloop van de totale Clanophyta-
concentraties (blauwwieren) voor dg vsl5shillgqds vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekseizoen 1988.7 7 30 90 50 Kw.akdo€ah OEÀ 9
Figuur 7 : Verloop van de totale Eugleuophyta
-
coocentraties (geselwieren) voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekeizoen L988.<9 9; s 5 5 50 90 Kw..kdo9.n OB
Figuur
8
:
Verloop van de totale Chrysophyta-
concentraties (goudwieren) voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel ia de loop van het kweekeizoen 1988.<9 Eà !ó Ë5 s 1,7 1.€; 1.5 1.4 1.5 1-2 1.1 1 o.9 o.a o_7 o.6 o.5 o.4 C,3 o.2 o.1 o 50 70 70 00 Kwaakdog.n o8 90 Kwa.kd69a-o8 A9 9 I 110 110
Figuur 9 : Verloop van de totale Bacillariophyta - conc€ntraties (kiezelwieren) voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekeizoen 1988.
340 320 300 2ao 260 240 220 200 180 160 140 120 roo ao 60 4o 20 o 7A 90 Kwa.kdóga^ OE c f p .: 6 6 7 7 10 10 10 150 i5c) 130 50
Figuur 10 : Verloop van de Centrales (Bacillariophyta) concentraties voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekeizoen 1988.
! ,à § 200 190 180 170 160 150 140 150 120 110 100 90 ao 70 60 50 4O 30 20 1O o 90 50 2O 7O 110 110 150 6 Kwaakó6ga^otl <P 9; s
Figuur 12
:
Verloop van de Pynophyta-
concentraties voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekeizoen 1988.50 7O 90 11O 1JO
o 6 + a Kw"Eo9'6 ó 9 x 10
Figuur 13 : Verloop van de Chlorococcac€a - conoentraties (groenwieren) voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekseizoen 1988.
r9 tE 1? 16 13 13 12 t1 1O 9 a 5 5 3 2 1 o 9; 16 15 1:l 12 11 1o I a 6 5 5 2 1 o 30 50 o6 7 Kw..kd69.^9E x 10
Figuur 14 : Verloop van de Desmidiaceae - concentraties (sierwieren) voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekeizoen 1988.
9l: .-! c;
q;
e3
>.cP5
26 24 22 20 18 't 6 14 12 t0I
6 4 2 0 15 't 4 rJ 12 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 50 50 70 70 90 K we ekd o gen o8 90 Kweekdogen o8 110 130 130 6D6
+7
+7
9A9
x
10x
10Figuur 15 : Verloop vatr de totale phyoplanktonconcentraties voor de verschillende vijvers (6 t.e.m. 10) te Rijkevorsel in de loop van het kweekseizoen L988.
§.
l66sstins
-Gedurende het kweekseizoen 1.988 werd te Rijkevorsel met zowel organissfig Eeststoffen als met superfosfaat bemest. Een overzicht wordt gegeven in Tab.
24.
ÉJle vijvers werden op evenredige wijze bemest met uitzondering van vijver 10 waar op 2318 niet bemest werd omwille van de grote draadalgaangroei op deze vijver.Het bemesten met stzlmest heeft het nadeel dat dezn methode moeilijk kwantificeerbaar is en de
kwaliteit van het produkt kan variëren. Volgens sommigen heeft deze
vorn
van bemesting het voordeel dat het water donker (bruinrood)kleuÍ
waarbij aangroei van draadalg achterwege blijft. Het bemesten met superfosfaatlijkt
echter gemakkelijker enis
mindgs arbeidsintensief. Deze methode is daarenboven beter kwa:rtificeerbaar. Naar sp2s 6sning is deze fosfaatbemesting op de vijvers niet optimad gebeurt daar zn beduidend onder de normale aangegeven dosage gebleven is(cfr hoofdstuk 1, p.10).
Aangezien alle vijvers gelijkmatig bemest werden kan hier geen oorzaa-k gezocht worden van eventueel opgetreden groeiverschill en.
Datum meststof 6 7 8 9 10 2LR 2U6
tu7
25t7 2t8 ?3t8 verteerde stalmest superfosfaat 187a superfosfaat 187a superfosfaat 187a superfosfaat 187o superfosfaat 187o 5m3/ta ?I,kglha 10kg/ha 1,0kg/ha 10kg/ha 1,0kg/ha 5m3/ha ?nkgha 10kg/ha 10kg/ha 10kgÀa tOkglba 5m3/ta ?nksha 10kg/ha 10kg/ha 10kg/ha 10kgÀa 5m3lta ?I,kgAa 10kg/ha 10kgÀa 10kg/ha 10kg/ha 5m3/ta ?trkslha 10kg/ha l0kgiha 10kg/haG*a*ooprweextNvuvens
- Berrerne. C..veNVlesser.aen
L.. PopooR N..&
OLLEVIER F. - 1989'
P'43C. Waterkwaliteit
Een overzicht van de parameters betrefffende de waterkwaliteit tijdens het hveekeizoen L988
wordt gegeven
in
Fig'17
tot?A.
Achtereenvolgens staan temperatuur, zuurtegraad, opgeloste^*.toÍ,Ionductiviteit
ni6iet, nitraat, sulfaat enfosfaat in grafiek voorgesteld'
De temperatuurscurve (Fig. 17) toont oEs een normaal teEPeratuuÍsverloop voor onze streken' 4[1[ens
ïoor
dergelijke ondiepe-goed opwarmbare vijvers. Wij vestigen er hierbij de aandacht op dat de temperatuur een tiental cm ondér het wateroppervlak gemeten werd en dit doorgaans rondhet middaguur. Ten
gevolge vande
nachtelijke aftoelingÀin
deze watertemperaturen aan dagelijkseícho--elingJn
on-clerhevig. De grafiek toont ons dat de \Yatertemperaturen gedurende een drietal maanden rond of boven de 18o liggen.Het pH verloop (Fig. 18) in de verschillende kweekvijvers vertoont enkele merkwaardige pieken,
,""J
g".o
auiàeÈ;tlanwijsbare redenen voor konden aengetoond worden, maar mogelijks heefthet
góruik
van hËrbiciden en de daarmee gepaard gaande aÍbraak van organisch materiaal de pH sterk beinvloed.Voor wat betrpft mogelijke invloeden van deze pH-pieken (die per vijver soms sterk verschillen)
op overleving àf gro"ï van de vispopulatie of op het voorkomen van parasieten verwijzen wij naar hoofdstukken 5,,A' en 7'-A..
Ook
de
opgeloste zuurstof(Fig.
19) varieerde nogal sterk tussende
vijversonderling.
[nsamenhang
iet
de verhoginguà
de. temperaturenin
de zomer gaan de zuurstofconcentratiesgeleidelijklan dalen (vanwegi de geringere oplosbaarheid van zuurstof bij hogere temperaturen).
ín
enkell vijvers 1O eÀ S; a5n de gémetén zuurstofconcentraties op een bepaald ogenblik(n
irrn, 1988)wij
hàg (reàp. 4.2 et3|7m$).
Deze metingen gebeurdeo rond de middag en men mag dus 's nachts nog lagere (kritische?) waarden venrachten.De
conductiviteit (Fig. 20)in
de verschillende vijversligt
meestal rond 300-500 pSin/cm earsduidelijk onderhevig a-an seizoensvariaties waarbij de hoogste waarden in de zomer teruggevonden
werden. De conduótiviteit in de invloeibeek (eutroof kanaalwater) is steeds signifisanl hoger dan
in
devijvers.
Ook vallener
duidelijk sip.ificante vslsshillsÍr waarte
nelDen tussen de vijversonderling. Tab. 25 geeft een overzicht van deze significanties.
6 7 8 9 10 6 7 8 9 10 0.22 0.0fi/ 0.m2 0.006 0.001 0.m4 0.01 <0.001 < 0.001 0.06
Tabel25 : Overzicht van de resultaten van de gepaarde T-testen (met aanduiding van de P-waarden) tussen de vijvers onderling voor v/at betreft hun conductiviteit in de loop van het kweekseizoen (sipificantie
bij P < o.os)
Wat betreft de concentraties aan nitriet, nitraat, fosfaat en sulfaat (Fig. 21 e.v.) zijn deze ionen aan
l l o q) o E q) F 24 22 21 2A 19 18 17 16 15 14 13 12 11 o 20 40 60 80 100 120 140 160 K we e kdogen
Figuur 17 : Temperatuursverloop CC) in de vijvers vao Rijkevorsel tijdens 1988 (dag
0 =
4 april,dagl79
:
5 oktober). 180 I o-94 9.2 9 8.8 8.6 84 a, 8 7.8 76 7.4 7.2 7 68 50 70 90 130 150o8
110 K weekd ox
10 en I 9D6
+7
v BeelFiguur 18 : Verloop van de pH in de verschilleude vijvers van Rijkevorsel tijdens 1988.
o È o a f l N 0) a -9 0) o] o c 23 22 21 20 19 18 17 rb 15 1J 12 't 1 10 9 8 l 6 5 4 3
tr6
tr6
5070
90
110
1J0
150
170+
7
0
g
Kweekdogen
x
10
v
geekCoucentraties aan opgeloste zuurstof
(m/)
iD ds vsl5shillende vijvers van Rijkevorsel045 o4 035 05 015 01 o c I N o z 005 0
o6
D6
50 70 on 1J0 130 150 150 170 170o8
o8
110 Kweekdogen A9 110 Kweekdogen A9x
'1 0+7
+7
v Beek 55 50 45 40 35 30 25 20 15 10I
01 E I n o zFrguur 21 : Verloop van de nitriet concentraties
(m/)
in de verschillende vijvers van Rijkevorsel tijdens 1988.50 70 90
5
x
10 v Beet<GT-{SAALoPK'írEEK rN vrvER,S - BELPATRE. C.. VAN VI..ASSET3ER L.. PoDooR N..