• No results found

Glasaalopkweek in vijvers en in gekontroleerde recirkulatiesystemen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Glasaalopkweek in vijvers en in gekontroleerde recirkulatiesystemen"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Katholieke Universiteit Leuven

Laboratorlum yoor Syllcmailck

en Ecologlc

Zoölogbch tnriltuut

GTÀSAAtOPf,flEBK

IT

VIJVEBÍ|

If,

GEf,OIIIROIJEBDE

XBCTB(III. T TIE SÏSIE{BN

studierapport

in

ondracht van de

Administratie

voor

Ruimte'l

ijke

0rdeninq en Leefmi'l ieu.

C.

Belpaire

(2)

Leuven Zoöloglrch lnriltuut

GLÀSAALoPKTEBK

II{

vIJvEBs

Br

IU

GBKo§TRoI.EEBDB BECIBXIITIIITIE SYSTBíBN

studierapport

in

ondracht van de

Administratie

voor Ruimtelijke

0rden.i nq en Leefmil.ieu.

C.

Belpaire

(3)

Graag hadden wij hier een woord van dank gericht aan

A.R.O.L. r err vooral aan de Heer P. Vandenabeele en de

beambten van de zoetwatervisserijdienst van Antwerpen en

Limburg voor hun hulp bij de vijvers.

Wij danken hierbij ook Prof. Dr. F. Ollevier en aI onze

kollega's van het Laboratorium voor Systematiek en Ekologie

die bij dit werk betrokken zíjn geweest.

Speciaal willen wij Erik Lobée, Nele Michels, Caroline Van

der Wegen en Lieven Verheust bedanken, die hun bijdragen

leverden voor dit werk.

Onze dank richt zlch ook tot

(4)

INHOUDSTAFEL

Dankwoord

INLEIDING

HOOFDSTUK

1

EXTENSIEVE OPKWEEK VAN GLASAAL TOT POOTAAL OP KWEEKVIJVERS TE RIJKEVORSEL EN BOCHOLT.

Inleiding

Beschri.iving van de kweekvijvers

Temperatuur. waterkwa

Iiteit,

bemestinE en

planktonontwikkel ing

1.

Temperatuur

2. Waterkwaliteit

3.

Benesting en planktonontwikkeling 3 6 De glasaal Pathologisch onderzoek

Eeggltaten : groei r ov€rleving en produktie

6 b

I

9 10 10 t2 L2 13 28 29 29 31 33 38 39 39 39 4L 42 Konklusie

HOOFD

KT{EEK VAN SYSTEMEN

STUK

2

GLASAAL

IN

INTENSIEVE RECIRKULATÏE

Inleiding

De opbouw van het recirkulatiesysteem Voedering Sorteren Waterkwalitei

t

1 . Temperatuur 2.Opgeloste zuurstof 3 .pH

4.

Ammonium,

nitriet

en

nitraat

Pathologie

Resultaten: Eroei en overleving

(5)

1

2 3

Rentabiliteit van Elasaalkweek in

(6)

o.9 o. ri 0.7 o.6 o.5 o.4 o.lt o.P o.I () INLEIDING

Het bepotinEsbeleid voor paling in Vlaanderen gebeurde

gedurende lange tijd via twee methoden :

- het uitzetten van glasaal in Vlaamse wateren (deze

glasaal werd door A.R.O.L. aan de Ijzer Eevangenr €rr

was bijgevolg niet duur)

- het uitzetten van wildvang pootpaling (neestal

afkomstig uit Nederland) .

onlangs

zíjn echter bi.i beide

methoden probremen Eerezen :

de

grasaalvangsten

aan de rjzer

werden

duiderijk

minder

belangrijk en sinds 1983 bereikten ze een

dramatisch

dieptepunt (Figuur

1). vanssten

in

ton 946 r56 358 ll8 -f-- -

+++.É_,

'73 '7 + ,75 '76 '77 '7fJ ,79 ,BO 'g 1 ,82 '83 ,B-1 't)5 '86 jaren

Figuur 1 : Jaerlijkse glasaalvangsten aan de Ijzer te

Nieuwpoort (Eegevens van A.R.O.L., Ir. p. Vandenabeele)

voor de periode 1983-1986 werd jaarlijks gemidderd srechts

14kg geva,ngen of slechts 2,8X van hetgeen Eemiddeld in de

periode 1973-1980 gevangen werd zoars Tabel I aangeeft.

6r8

(7)

Tabel 1 : Geniddelde glasealvangsten aan

periodes 1973-1980; '87-'82 en '83-'86.

Gemiddelde glasaalvangst van de periodes

in % van de vangsten tussen '73-'80.

de ljzer voor de ' 81-'82 en ' 83-'86 Periode gemiddelde 1973- ' 80 1981-'82 1983-',86 507ks 1 06kg 1 4kg Min 264ks 7 4ks 6kg Max 946k9 1 38kg 26kg % 100 20. 9 2,9

Deze achteruitgang van de optrekkende Elasaalstocks in

Vlaanderen volgde een algemene trend in gans l{est-Europar

wat natuurlijk een invloed had op de narktpri jzen (De

marktprijs voor glasaal steeg van 1200Bfr/kg in 1983 naar

3000Bfr/ke in 1986 ) . Daar de vangsten aan de ljzer niet

meer toelieten om een voldoende hoeveelheid in Vlaanderen

uit te zetten, moest er Franse EIasaaI (uit de Loire streek)

aangekocht worden, wat een aanzienlijk kapitaal

verteElenwoordigde .

Daarenboven noesten deze glasaaltjes in het voorjaar

(naart-april ) uitgezet worden wat de overleving v&n de fragiele

glasaaltjes zeker niet bevordert omdat in deze periode de

watertemperaturen nog vrij laag zíjn. Lage temperaturen,

gebrek aan voedsel (nog maar weiniE plankton aanweziEl in

deze periode) en een hoge predatiedruk stellen het rendement

van dergelijke glasaaluitzettingen in vraag. Er moet echter

gewezen worden op de moeilijkheid van het uitvoeren van

experimenteel onderzoek aangaande het rendement en de

overlevingspercentages van dergelijke uitzettingen.

Ook

wat het uitzetten van wildvang pootaal betreft rijzen

recentelijk problemen. De kwaliteit van deze

ingevoerde

pootaal

wekt bezorgdheid

op : niet

a1leen

zijn veel

van deze

in

het

wild

gevangen pootaal dikwijls

bakterieel

geïnfekteerd (ze

worden immers

een tijd in

gevangenschap

gehoudenr

èn daar ze meestal uit het buitenland

inEevoerd

worden

is de transporttijd

meestal

vrij lang),

maar ook

zíjn

ze veelal drager van

pathogenen

die aldus

mee

ons

land

ingevoerd worden, zoale de gevreesde Anguillicoia,

een

parasitaire

spoelworm

in de zwemblaas. Onwille van dit

gezondheidsprobleen

van wildvangpaling dient het uitzetten

van ingevoerde

palingen zoveel nogelijk

vermeden

te

worden.

Daar ook

het uitzetten

van

glasaal

problematisch

wordt,

moet

naar nieuwe

alternatieve

mogelijkheden uitgekeken worden.

In

deze

kontekst

situeert zich de idee

om

glasealtjes in

min

of

meer

gecontroleerde

onstandigheden

te

gaan opkweken

tot

pootaal, die als

zodanig kan

uitgezet worden.

De voordelen

van

deze nethode

zíjn tweeërlei : enerzijds

bekont men een

groter

overlevingspercentage

voor de glasalen en

anderzijds

zíjn

de geproduceerde uitzetbare pootalen van

goede

kwaliteit (ziektevrij),

zíj

kunnen

in elk geval

onmogelijk

(8)

Het

op

opkweken van de glasaaltjes tot uitzetbare pootaal kan

twee manieren gebeuren :

- een extensieve opkweek, waarbij de glasaal

ondergebracht wordt in ondiepe kweekvijvers.

- een intensieve opkweek in warm

water-rec i rkulatiesystemen .

rn de

vorgende hoofdstukken worden

beide

systemen besproken

(9)

HOOFDSTUK

1

EXTENSIEVE OPKWEBK VAN GLASAAL TOT POOTAAL OP KWEEKVIJVERS

TE RIJKEVORSEL EN TE BOCHOLT. fnleiding

Extensieve opkweek van paling in vijvers wordt vaak

toegepast in Zuid-Europa. Vooral in Italië Eebeurde het

vestmesten van paling frekwent door varlikurtuur (opkweek

in lagunaire vijvers). Het milde zuiderse klimaat

garandeerde optimale watertemperaturen, zoadat de paling er

praktisch het ganse jaar door groeide. Dit vestmesten tot

konsunptieaar in extensieve vijvers werd ook in onze streken

verscheidene malen uitgeprobeerd, wat neestal echter

teleurstelrend.e resultaten opleverde. ons ongunstiE klinaat

lijkt hiervoor de remmende faktor te zijn, temeer daar het

vetmesten tot konsumptiegewicht een lange ternijn (1r5 jaar)

in beslag neemt. Nu de nood voor jonge, ziektevrije pootaal

zich laat voelen, kan de opkweek van de glasaal in vijvers

toch overwogen worden, rekening houdend met het feit dat de

watertemperatuur in ondiepe vijvers in ons land gedurende

vijf à zes maanden de twintig graden kan overschrijden.

Daarom hebben wij, gedurende een eerste reeks preliminaire

experimenten (ook in het buitenland ie er omtrent deze vorm

van Elasaalopkweek weinig ervaring, literatuurgegevens zijn

zee? schaars), glasaal gestockeerd in kweekvijvers. Vanaf

het uitzetten werd gedurende een zestal maanden de groei

gevolgdr €n na deze periode werden de vijvers volledig

afgelaten en geoogst.

Beschri.iving van de kweekvi.rvers

De

vijf

kweekvijvers

die gebruikt

worden

zíjn

eigendom van

A.R.O.L. en

zijn

gelegen

in Rijkevorsel

(Antwerpen) en

Bocholt (Limburg).

De twee

vijvers te Bocholt

behoren

tot

een kweekkompleks

, dat

reeds geruime

tijd bestaat.

De

drie

vijvers

van

Rijkevorsel zíjn

nieuw en maken

deel uit

van een

recent

aangelegde

kwekerij

( 1986 )

. AIIe vijvers zíjn

rechthoekig van vorm.

De bodem van de kweekvijvera

bestaat

uit

zandige

klei,

het

bodemoppervak

is vrij vlak voor

wat

betreft

de

vijvers

van

Rijkevorsel,

deze van

Bocholt zijn

meer

oneffen omwille

van

een

drassige

nodderlaag op de boden (deze

vijvers zljn

ook

ouder).

On

het

afwateren

te vergenakkelijken zijn

de

vijvers voorzien

van een

dieper

gelegen

afloopgeul

die

zich

meestal

centraal bevindt

(R8, R9, R10,

Bt ),

naar die

lateraal

gelegen

is bij

de

kleine vijver te Bocholt

(82). De

afloopgeul

mondt

uit

aan de monnik, eraar

het waterpeil

kan geregeld worden, en

die toelaat

om de

vijver af

te

Iaten.Het

aangevoerde water

wordt afgeleid

van

het

Kanaal

DesseI

Schoten

(Rijkevorsel)

en van

de

Zuid-WiIlemsvaart

(Bocholt),

deze aanvoer

gebeurt louter door

hydroatatische

werking.

Ook de

afvoer

van de

vijvers gebeurt

zonder

pompen,

het

afgevoerde

water loopt via

een

afvoergeul

naar

(10)

Begroeiing van de vijvers

De vegetatie was sterk verschillend per 1okaliteit. Te

Rijkevorser waren de vijvers praktisch niet begroeid, arreen

hier en daar konden enkele planten zich ontwikkelen.

Overvloedige plantengroei werd vermeden door op iedere

vijver een vijftal graskarpers te praatsen. Te Bochort kon

wel een belangrijke plantengroei zich ontwikkelen (daar

waren geen graskarpers in de palingvijvers). Zo werd op

9.6.86 in de vijvers te Bocholt een overvloed aan draadwier

(Spirogyra) en lis waar!íenomen, wat de werking van de

vijvers sterk belemmerde.

Speciale adaptatie van de vijver voor glasaal

Kweekvijvers die Eebruikt worden voor het opkweken van

grasaal behoren enkere aanpassingen te ondersaan. steunend

op de ervaringen opgedaan gedurende deze eerste experimenten

geven we hier een opsomming van enkele punten eraaraan moet

voldaan worden, wil men Eunstige resultaten bekomen. De

meeste van deze aanpassingen willen ontsnappingen van

glasaal zoveel mogelijk tegengaan, zíj kunnen ook zoveel

mogeliik de predatiedruk verminderen, ofwel bewerksterligen

zíj een praktische en vlotte manier van werken :

- Het inkomend water moet zo hoog mogelijk boven het

water oppervlak gesitueerd zLjn. De kweker moet

proberen op een dusdanige manier het water in te

brengen dat een verspreide waterval bekomen wordt,

zodat de glasaal het instromend water niet kan

opzwemmen. Instromend water is sterk attraktief voor

de glasaal, zíj zullen zích steeds aan de watertoevoer

akkumuleren en pogen de waterval omhoog te zwemmen.

On dezelfde redenen dienen bressen in de dijk

(eventueel teweeggebracht door ratten) ten etelligste

vermeden te worden. Elke bres waar binnenstromend

water doorvloeit vormt een ontsnappingsgang voor vele

glasaaltjes.

Bij dergelijke kweeksystemen wordt geopteerd voor een

zo geringe mogelijke verversing van het water. Het

kweekwater dient immers zo warm nogeli;ik behouden te

worden (het opwarmingseffekt van deze ondiepe vijvers

is vrij belangrijk), er moet echter wel rekening

gehouden worden met eventueel te hoge temperaturen in

de zomer en mogelijks zuurstof deficiëntie. Om de

verversing zo ninimaal mogelijk te houden is het daarom

vanzelfsprekend dat de afloop (aan de monnik) vollediE

waterdicht is zodat langs deze weg Eeen water (of zelfs

paling) kan wegstromen (in dat Eeva1 is waterverlies

alleen te wijten aan verdamping of doorsijpeling in de

boden) .

- Predatie door reigers dient zoveel mogelijk vermeden

te worden. In het vorige kweekseizoen werden zeet

regelmatig reigers waargenomen rond alle vijvers (pers.

med. van de beanbten van A.R.O.L. ) en pereoonlijk

(11)

nylondraad is

zeker

wenselijk

kweekseizoen. voor

een

volgend

de

het

te

de

het

Ook endere predatoren (invertebraten

zoals

Eeelgerande

waterroofkever, Dytiscus marginaiis of

bootsmannetje

Notonecta glaucal dienen

bestreden

worden. Het

droogleggen

van

de vijvers tot

voor

bepoting kan hieraan enigzins verhelpen,

alsook

veEetatievrij

houden van de

vijvers.

- Het is

trouwens zeer

belangrijk

om

de

vijver vrij te

houden van vegetatie.

en sterk begroeide vijver

bemoeilijkt regelmatilfe kontrolevangstenr en ook

het

afoogsten van de vijver

wordt hierdoor sterk

verhinderd.

Bnkele graskarpers

(Ctenopharyngodon

idellal

in de vijver

zíjn vaak voldoende oD

een

overmatige

begroeiing af te

retrlnen.

1.' '." . . .! .+z- -.:.t. ,., i il .Iï \ 1i t: I t-:ï t-!,, -t 't. ! + :': : t :i: 51;.ATSBO:3 VOtHÀRDIN;

Ontwerp von kweekvij vers

.e/ A Z EE kEol r/ 2m E GRONDPLAN 'rso N

Figuur 2

z Plan van

het

kweekkonpleke

te Rijkevorsel

l-:_a'i llr::

(12)

Temperatuurr waterkw iteit- bemesting, en

planktonontwikkel ing

1.

Temperatuur

Extensieve opkweek van paling is in onze streken geen

traditie. In Zuid-Europa daarentegen wordt sinds lang

paling op extensieve wíjze gekweekt. Vooral o.a. Italië,

Griekenland, Zuid-Frankrijk, boden onwille van hun gunstiE

krimaat, mogelijkheden voor deze teertvorm. Het zijn immers

vooral de hoge watertemperaturen die een Eunstige groei van

de paling toelaten

fn onze streken was de opkweek van paling tot nu toe enkel

mogelijk in op temperatuur gehouden recirkuratiesystemenr of

in thermische aangerijkte koelwaters (bv. de palingkweek in

het koelwater van de nucleaire centrale van DoeI ) .

Indien echter kweekvijvers via natuurlijke opwarming

gedurende de lente- een zomermaanden op een temperatuur van

!20'c kunnen gehouden worden dan is de extensieve opkweek

van glasaal nogelijk. Om de temperatuur zo optinaal

mogeliik te houden werden de vijvers ondiep gehouden (aldus

zíjn ze gemakkelijker op te warmen door de

stralingsenergie). Ook werd de verversing on dezelfde

redenen ninimaal gehouden.

De temperaturen gemeten in de vijvers gedurende de

kweekperiode staan weergegeven in Figuur 3. Gedurende een

viertar maanden is de watertemperatuur hoger als 20'c zower

in Rijkevorsel als in Bocholt.

(13)

o E t o c q, ! o ol o q) o E Íu 23 22 21 20 19 18 17 16 15 14 13 12 1't 10 o

Figuur 3 :

Watertemperatuur gemeten

in

Rijkevorsel

en

te Bocholt

van 21.04.86

o 20 40 60 80 100 120 140 160 180

Dog

de vijvers te

tot 13.10.86.

2. Waterkwatiteit

De zuurtegraad van de

vijvers varieerde

tussen

6,8

en 7 ,g,

zoweL voor

Rijkevorsel aIs voor BochoIt.

Ammonia-,

nitriet-en

nitraatkoncentraties

waren

steeds zeet laag,

betreffende

deze fysicochemische parameters werd

nooit enig verschil

gevonden tussen de

vijvers.

ook

de

zuurstofkoncentraties

waren steeds voldoende (de gemeten zuurstofgehartes waren

het laagst

op 20.08.86

te Rijkevorsel namelijk

6,3mg/I ) .

3. Bemesting en planktonontwikkeling

Op

het

kweekkonpleks

te Rijkevorsel

werden

vijvers 8

en g

bemest. op

20.08.86 werden pranktonstaren genomen

in

de

drie vijvers.

op

dit

ogenbrik was

vijver 8

bemest geweest

met 23kg PzOs

/ha en

t90kg

hooi, vijver g

met Gkg pz 0s

/ha,

terwijr vijver

10

niet

werd

bemest. uit

de planktonanalyse

brijkt dat

de pranktonproduktie

sterk

Eekorreleerd

brijkt

te

zijn

met de bemestingsgraad. Taber

2 Eeeft

een

kwantitatief

en

kwalitatief overzicht

van de aanwezige planktonsoorten.

I{at betreft het

zoöplankton werd

het aantal individuen

per

Iiter

geschat op

5.26, 0.83 en

1.22

voor respektievelijk

vijver 8, 9 en 10. voor het fytoplankton zijn dit

ongeveer

17640

(vijver 8),

1503

(vijver 9) en

t2O7

(vijver

1O)

(14)

Tabel

2 : Kwantitatief

en

kwaritatief overzicht

van het

prankton

in

één

liter

water van de

drie

kweekvijvers te

Rijkevorsel

op 20.08.86. 8 o.7 Vijver I 10 1 4 0. 26 766 77 766 Hydracarina sp. Bosmina

longirostris

Brachionus sp. Pseudoanabaena sp. Anabaena sp, Lyngbia sp. Chroococcus sp, Ankistrodesmus

KirchnerieTla

sp. Microcystus sp.

Oöcystis

sp, Scenedemus spinosus Scenedesmus bijuga Scenedesmus dinorphus

Scenedesmus quadr i eauda

(15)

De glasaal (Zíe bijlage, Foto 1 en 2)

De glasaal uitgezet in de vijvers R9, R10, 81 en 82

behoorden a1len tot hetzelfde lot en waren afkonstiÉÍ van het

estuariun van de Severn (Bristol Channel Fisheries). Zíj

werden aangevoerd per vliegtuig op 2L april 1g8O te

Zaventemr €n werden door ons naar Leuven getransporteerd

waar er op het Laboratorium voor systematiek en Ekologie een

staal onderzocht werd. vanuit Leuven werden ze met de wagen

getransporteerd naar de vijvers van Rijkevorsel en Bochort,

waar ze r:og, diezelfde dag uitgezet werden. Het transport

gebeurde in gekoelde polystyreenboxen met twee

kompartimenten (inhoud 1,5k9 glasaal per doos).

In vijver 8 werd door de beambten van A.R.O.L. 4kg glasaal

uitgezet. Deze glasaal was afkonstig van de lJzer. Van

deze populatie kon echter bij uitzetting geen staal genomen

worden zodat gegevens betreffende gewicht en lengte hier

ontbreken. We nemen hierbij aan dat deze populatie van

vergelijkbaar gewicht en lengte is als de populatie

afkonstig van de Severn. De uitzettingsgevens

(bezettingsdensiteiten staan weergegeven in TabeI 3.

Tabel 3 : Afmetingen, benesting en bezettingsdichtheden van

de kweekvijvers te Bocholt en te Rijkevorsel.

VlJver I 2 I 9 l0 Local ltelt Afnptt ngen(m) 0pperv I akte(n2 ) Dens ttel t(kg/m2) Totaal gewlcht U ltgezet(kg) l{eststof P205kg/ha Bocho I t 20rl 10 2200 0,0036 8 Eocholt 16x80 1280 0, 0054 7 R I Jkevorse I 20x50 1000 0.004 4 R i jkevorsel 20x50 r000 0, 008 8 R ljkevorse I 20x50 1000 0,007 7 23 90kg hool Pathologisch onderzoek

Gedurende de kweekperiode werden de palingen regernatig

gekontroreerd op het voorkomen van ziekten. uit elke vijver

werden vier stuks onderzocht op de aanwezigheid van

parasieten op huid, kieuwen, darm of zwemblaas. Speciale

aandacht ging ook uit naar eventuere AnguiLlicola in de

zwemblaas, hiertoe werden bij het afoogsten 100 palingen

gekontroleerd. AIle resulaten waren negatief.

(16)

Resultaten : groei. overleving en produktie

Algemeen worden de voornaamste resultaten van de

vijveropkweek samengevat in Tabel 4,

Tabel 4 : Produktie, overleving en groei van de palingen in de verschillende vijvers. VlJver I 2 I 9 10 [hur vh experlnent (dagen) Kg paling ultgezet Kg pallng geoogst Ïotale productie ín t 172 172 t57 t57 I 20.' 25s 157 8 29,8 372 4,9 70 4 13, 7 34? 7 7 14.0 200 4 8eg I naanta I E lndaanta I Overlevlng ln t 1 29600 : 12100 4lt 1 25900 3.5t 1 13300 + 5400 40t 3 29600 1 20600 69r 3 2s900 3 17000 65r 900 +

Gen. beg i ngewlcht(g)

Gaa.etrÉgertcht(g) 0,27 2,46 0,27 5,48 ,27 ,83 0 0 27 56 0 2 0,27 0.99

Taber

5 geeft

een samenvatting van de gemidderde gewichten

en

lengtes

opgemeten op de

verschillende vijvers

op

verschillende tijdstippen

gedurende de opkweekperiode.

Figuren

4 en 5 zijn

de Eroeikurven van de palingen

opgekweekt

te

Bochort en

te Rijkevorsel.

Daarna worden per

vijver

de genomen metin!Í€nr en wegingen weergegeven

in

tabervorn,

arsook hun

frekwentiedistributie.

(Figuren

6

to

(17)

Tabel

5 :

Geniddeld

gewicht (g)

en geniddelde 1engte (cm)

van de paringen opgekweekt

in vijvers te

Bochort en te

Rijkevorsel in funktie

van

het aantal

kweekdagen.

BochoI

t vilver I

Riikevorsel

v

ijver

8

Dag Gewicht

Lengte

Dag Gewicht

Lengte

1 2 3 4 0 49 100 L72 6 8 9 13 L2 98 51 01 79 6

I

11 L2 0,27 0, 64 L,57 2 ,46 1 2 3 4 5 0 38 55 L22 157 .27 .70 .92 2.70 2.32 .98 .05 .2L .L7 .55

Bocholt

vilver

2

Rilkevorsel

viJver

9

Dag Gewicht

Lengte

Dag Gewicht,

Lengte

1 2 3 1 2 3 4 5 0 49 L72 0,27 0r55 5r48 0 ,46 8 tL2 15,?2 380 55 L22 L57 ,27 .47 .52 1.03 .81 6.98 7.53 8.03 9 .62 8.95

RiJkevorsel

vi

Jver

10

Dag Gewicht

Lengte

(18)

6

5

Grocterrrwc (?t/,c,+,/8,a tot lg.rLO/8,a>

oo too 180 + 3 I E (,

!

o I t, o t g tt L o o I o o eo 4(,

ao

loo Arntal drjco + O VlJvcr I

Figuur 4 :

Geniddeld gewicht van de

(vijver

1 en

2l uitgezet in funktie

kweekdagen.

leo l,1O

VlJver P

palingen te Bocholt

(19)

orr .(, 3 (u cn .o e, E .E E a, (, 2.4 2.6 2.4 z.z I 1.8 1.6 1.4 1.2 1 o.a o.6 o.4 o.2 o 20 40 60 o Víjver 10

Figuur 5 :

Geniddeld gewicht

(vijver 8, I en t0) uitgezet

kweekdagen.

Aontol dogen

Vijver 9

van de palingen te

in funktie van het

(20)

I , 3 { 3 6 7 8 9 lo I 2 3 { 5 6 l3 to ?0 22 23 2t 25 ?o 29 3o 3l It 33 3{ t< 36 J, 38 39 {0 :tt 12 {3 .t .l {5 {6 {? {8 {9 50 5l 53 54 t5 36 5; 58 59 60 6l G: 63 6{ OJ 66 6? G8 69 ;o 7t iz ?3 7.t i5

Taber

6 overzicht

van de meetresurtaten van de paringen van

vijver t te Bocholt (gewicht in

gram,

Iengte in

en).

(21)

I 2 3 { 3 6 I I 9 l0 ll l2 l3 ll t5 l6 l7 18 l9 20 2t ,, 23 21 25 26 27 28 qo 30 3r 32 33 3{ 35 36 3? 38 39 .10 {t 12 {3 {{ {5 .16 J7 .r8 l9 50 51 52 53 5{ 3J 3b 5? 58 59 60 6l 63 6t bJ 66 67 68 69 ;0 ?t i2 ?3 7t Tabel7:Overzichtvan

van vijver 2 Le Bocholt

í 21./0.1./86 ) CGrichÈ .ll .16 .20 .20 .zL ,2t .21 .22 .22 .23 .23 .23 .23 .21 .21 .23 .25 .23 ,25 .23 .25 .26 .26 .26 .2Ë .27 aa ac .28 ,21 ,o .29 ao .29 .30 ,J6 .30 ,31 .31 .31 .31 .31 .33 .33 .33 .33 .3{ r( .35 .38 LenÍtr 5.90 .60 .90 .30 .50 .00 ,20 .80 .00 .30 .60 .50 .80 . {o .90 .20 ,ï:ii . ?0 .90 .00 .00 .00 . t0 .90 .70 .80 .20 .80 .70 .90 .90 .00 . t0 .:0 Gerlcht .2t .28 .29 .30 .3{ .36 .36 .38 .38 .39 .39 . {0 . {0 .12 ..42 .{3 . rt3 . .1{ . {:l . {5 .{6 . 16 . {7 ..18 . {8 .{9 . t9 .50 .50 .50 .50 .51 .51 .52 ',3J .53 .53 . J{ .5{ .55 . tc .3ö .3b .3t, .57 .59 .59 .59 .62 .6{ .6{ . b3 .6b .66 .68 .64 .69 .;0 .7{ .7{ .7{ .75 .76 .79 .ar' .8{ .90 .97 I .00 l.o7 a9/o6/86t Lcnttc .20 .20 .80 . t0 .20 .20 .80 .30 .30 .80 .00 . {0 .10 .50 .60 .60 .00 .30 .60 .00 ,20 .90 . {o ,20 .80 .90 .90 . t0 .90 .90 .00 .:0 .10 .30 .30 .80 .80 .00 .lc 6 6 7 6 7 7 6 I ? 6 e 6 7 i ë C 6 'il t g 6 6 5 6 6 s i 6 6 5 I 80 .90 .00 . r.0 .10 ,20 .9C .&t ,lr I Li " 50 7. r0 7. {0 7.20 ?.20 7. {0 ?. r0 7 .60 7. t0 ;..t0 7.00 7.20 ;.30 ?. {o 7.50 5.90 ;.50 7 .60 l0 ;0 30 .10 .10 60 00 00 20 20 50 90 o0 80 80 90 5o s0 00 30 80 .60 .10 .80 .10 .60 .10 .20 .20 . t0 .20 .10 .50 .30 de meetresultaten

(gewicht in gran, van IenEtede pal in cn) inEen.

(22)

Tabel 8 : Overzicht van de meetresultaten van

van vijver 8 te Rijkevorsel (gewieht in gram, de palingenIengte in cn).

(23)

Tabel 9 : Overzicht van de meetresultaten van

van vijver 9 te Rijkevorsel (gewieht in gram, de palingenlengte in cn).

(24)

Tabel 10 Overzicht van de meetresultaten van de palingen van vijver 10 te Rijkevorsel (gewicht in gram, Iengte in

(25)

Figuur 6

:

gewichten

(

vijver

1 )

Frekwentiedistributies van de individuele

voor de verschillende staalnames te Bocholt

F'.Qv.^1..€,rraèur,. ( 2 t /O. / 6G, 3C, .o 50 20 to o

DESCRI PTI\'E STÀTISTICS I{EÀDER D^

vulr8ER oFTACASESFOR: B:CLASÀAL : 6I NU}I8ER oF \AnIÀ8LEs: LÀBEL: II ÀPRIL I986

2

BOCHOLï: cRoTE \.IJ\.ER | (Ztlot/e6t

c , c 2 c a NO. tiAIE I Cevrcht 2 LGnat. lío. NAyE I G.eicht 3 Lenjte § 6l 6l }IEÀ§ .269? 6.9787 STD. DEV .0.t66 , t992 YlrilltLft .l{00 5,8000 :ili- I:íLï .3000 7.0000 |tÀx I yu): .3S0c ?.600c 0. 3 1.5 Grrrcnr (9 ) F..ee.^li.éirlrróutt. <g / OO / CC I 50 .o to 20 ro o D 30 4O 50 20 ro o

ltEÀDER DATA FOR: B:BO6F090l L.TBEL: BocholÈ: cÈot. vljtq3

\-Ul,tBER OF CASES: 75 NUYBER OF \,ÀRIABLES: 3

BOCHOL?: GROTE vIJ'.'ER I ( 9,/06l86 )

N ?5 75 YEA\-.6{07 8.5r33 STD. DEl" . t{85 .5996 YÀÏIYL': t.ll0: 10.100: j3 1. r.5 N 50 50 6.r,chr (g) F?.€u.^ti.é..triÈut'. ( ! 3,/ t O/ A6) DESCRIPTII'E STAÏISTICS

HEADSR DATA FOR: B:8O6C3IO1 LAEEL: BOChOIt: OrOÈ' YiJVQT NUYBER OF CASES: 50 IiU}IBER OF VARITBLES: Z

BOCHC'LT: CROTE vIJ\ER I (3IlO?/E6)

N-O. NÀYE

I Ocai,cht 2 Len3t.

2.7 3.9 5.1 6.3

7.5

e.richt (0 )

F..ce.^lr.é..t.,Èu.r. ( f I / O?./ rro)

NO. NA.\E I CcsrchÈ 2 L.nat. YEÀN l. 5?0.r rt.0t20 STD. DEV .{ll5 1.02{5 !íIliIYt H .6300 9.0000 lí.fxI:Íu 2.97C l3,90c 0.3 30 SO .o :o DESCRtrtrvE StrTlstlcs

HEADER'DA?A FOR: B:806Jtl0l L^88L3 Bochult: CroÈc vijl'cr

§U!íBER OF C^SES: IO N TBER OF ITRIÀ8LES: 2

EOCHOLT: CRO?E ÏIJI;ER I (13/10/861

(26)

Figuur 7

:

gewichten

(vijver

2)

Frekwentiedistributies

van

de individuele

voor

de

verschillende

staalnames

te

Bocholt

Ft.eu..tr.ér.t7'cwtte (2 t / Ot / Cal

DESCRIPTIlT STÀTISTICS IIEADER DA?A FOR: B:GLàSAÀL LÀ3EL: II APRIL I986

§I,}IBEN OF CÀSES: 6I i..U:IDER OF VARIABLES: 2

) C t e 30 ao 5C, 20 rO o NO. N^tíE I OGricht 2 L.aat.

SOCHOLT: }iLEIi-E vIJIER Z l2tlOtlS6l

N YEA}- STD. DEV. TIINITíLIí

6l .259i .0{66 . I {oO 61 6.978t .3992 5.89oo IIATITLN .3ECC 7.6000 O.r'cht (g) F?.qu.^ti.cri.tàbstir (9,/O6llG) 30 4O 50 20 ro DESCRIPTIVE STÀTISTICS

HEADER DATA FOB: B:8O6F0902 IIBEL: Boch.lÈ: f,,lcinc viJ+gj

§U]rBER OF CASES: ?5 à-UltBER OF IARIÀBLES: 2

EOCHOLT: tiLtI.r-E VIJVER ? ( 9/05,/86 )

r-O. §ÀYE I Gèsicht 2 Lcnjtc lio. NA.YE I Gcricht 2 Lrnlt: N 75 i3 ltEAti .5525 8. L22i § 37 t7 !IEÀN 5. {776 15.7189 STD. DEV .1755 .636{ STD. DEV 1.7859 I . ?3?5 !lIr-Illt^l .2r00 6 .6000 lrl!,r I:íLlt 2.0000 12.0000 ríÀïIl.:ul I .0 ro( 9.500, o O.richt (9) F..qu.^tr.ér.t^èerr. ( ! J/ ! O/46,) 30 ao 2C, ro t JO

DESCRIPTIVE STATI STICS

HEADER DATA FOR: B:BO6JI302 LABEL: Boch.lri liletnc vtJrer NLïBER OF CASES: 3? YUIIBER OF VARIABLES: 2

BOCHOLT: ELEINE VIJVEB 2 IIIIIOIS6I

!t{x I }rt

8.9r(

19.30(

o

(27)

Figuur 8

:

gewichten

(vijver

8)

Frekwentiedistributies van de individuele

voor de verschillende staalnames te Rijkevorsel

.3 .o 50 F..es.^t,.é'atr,èetr. ( 2 t/Ot7q61 r"O. !{Al.tE I CaerchÈ 2 L.nat.

Ftaqu.^trcóf ir..èetc (2A,/ OJ / 66

(28)

Figuur I

:

gewichten voor de verschillende

Frekwentiedistributies

staalnamesvan

de individuele

te Rijkevorsel

(vijver 9). .o 50 23 20 r5 to 3 o 50 23 20 F'.cv.^t,.é,atr'èut,c (2 I/o./a6) NO. NA[.íE I GGeicht 2 L.níÈ.

F..qu.^ti.érat.,èulr. (26 /OJ/ A6\

NO. NAYE

I t€richt 2 lengte

Fr.eu.^tr.éf rt.rèuai. (Za / OG / A6)

NO. yAtíE

I ,Gei,cht 2 lcn8te

Fí.qu.Àl'.df rirf óuai. (2O / Oe, / e6 \

NO }IÀYE tÈercht I !nt tr ljo. sAríE ! ScHichÈ 2 lcnírc N 6l 6l I.IEÀN .269? 6.9787 S?D, DEV .0466 ,3992 HEAN {7t.1 STD. .1063DEV .3951 DESCRIPTIVE STATISTICS C , C lIEÀN .52{8 8.0260 STD. DEV .1968 .53?5 YINITíUY . t.l0o 5 .8000 líINIltult .2{00 6.6000 lII NI},1'}I .2200 7.0000 },AXIYL'Y .3800 7.6000 ll^Ji Iltul't .7100 8. r0o0 5.{:(I:í1.}t I .5800 10.0000 }IATI)IU}I t .8800 I 1 .8000 N 50 50 c ?.51 0 c , 0 r5 to 5 !o 23 :o r3 ro 3 o 50 23 20 r5 !o 3 o JO 23 20 r5 ro 5 o N 50 50 c I o C 2 N f/ 57 STD. DEv .295{ .81?r I'IIXI )rL )r . {900 7.9000 I YEAN I .02? ? 9.6193 50 50 }I E,\N .8056 L 9600 STD. DEY .2164 .7890 )tI:( I )tull .4200 ?,3000 )rt\ I )tult l. 6000 I l. {000 00s oí5 6or.ca1 1a1 5 t55

(29)

FiSuur 10

gewichten

(vijver 10).

: Frekwentiedistributies

van

de individuele

voor

de

versehillende

staalnames

te

Rijkevorsel

Fr.eu.àt,.df .l?'èuti. (2 t / O. / 6í5, .3 .o 55 50 23 20 !5 ro 5 o 30 20 t5 to o JO 20 r3 !o o JO DESCRIPTIVE SÍATISTICS TO. YAYE N t G.vichÈ 6l 2 L.nat. 6 I iíEAl., .2697 5.978? STD. DEV .0466 .3992 StD. DEV .09r9 ,3?66 STD. DEV . t731 .5530 STD, DEV .zo7i .713{ ltt I N lYult .l{00 5.8000 !!INI}IUY .27 00 6.8000 I{IN I YUY ,2900 6.5000 }IINIYLï .3300 7.3000 MIr-I )lLï . {000 7 .6000 XA§IYUY .3800 ?.6000 N 50 50 c , a c , c o c o c C Froqsonl,.ói.t''butto l2C / O)./ àlÀ) NO. NA}IE I ícsi ch t 2 I.nat. Froe ua

^lt aéia t7iàu t ra (23/06/A6»

NO. NA}íE I S.eicht 2 Icntte Fi.qu.6ti.é,.tnóun. <20 / OA,/ d6 I NO. NAíE I ícsicht 2 l.nat.

Fr.eu.^tf É...hèvtto (2 t / a9 / Aa)

(30)

Beschouwen we de

resurtaten

van

Rijkevorser (Tabet

41, dan

is er

een opvarlende

korreratie

waar

te

nemen tuseen de

bemestingsgraad van de

vijver

en de

paringgroei.

Zelfs

wanneer we

vijver I

(

slechts

bemest met 6kg pr 0s

/tral

vergerijken net vijver

10 (onbemest) nemen rre nog een hogere

opbrengst waar

in vijver g

(2ss%

vs.

zoo%

voor vijver

10).

vijver I

met de hoogste bemesting

gaf

nog een betère

produktie (340x).

De

overreving

op deze

vijver g

rras echter

veel kleiner

(

40Í vs

69% en

65Í voor respektievelijk vijver

9 en 10),

een fenomeen waarvoor geen aanwijsbare

verklaring

te

vinden

is.

Het

rijkt aannenerijk te veronderstelren

dat

de

betere produktiecijfers in

de bemeste

vijvers het

gevorg

zíin

van een

grotere planktonontwikkering.

I{e moeten

hier

echter

aan toevoegen

dat

de bezettingsdichtheden

in vijver

g

kleiner

was dan

in vijver I en

10 (0,004kg/mz vs

respektieverijk

0,008

en

oroo7ks/n2

).

En

dit verschil in

bezettingsdichtheid

zal-

ongetwijfetd ook zíjn

invroed hebben

op de

groei.

Het

is

daarom

niet

eenduidig bewezen

of

de

hoge

produktiecijfers in vijver I enkel het

Eevolg

zijn

van

een

hogere

benesting en

grotere

planktonontwikkeling.

Ars

we enker de

groei-

en

produktieresurteten

van de

paringkweek

in

de Bochort

vijvers

nagaan

zien

we een enorm

verschir in

opbrengst tusen de twee

vijvers

(Tabet

4).

De

totale produktie voor vijver 1 is nanelijk

gTZX tegenover

srechts

70%

voor

vijver 2.

Het gemidderd gewicht van d.e paringen van

vijver 2 l5r48g) ligt

daarentegen

veer

hoger dan

dat

van

vijver

(2,46e1.

Hoogstwaarschijnlijk zijn de

rage

produktiecijfers

van

vijver 2 te wijten

aan een

dijkbreuk

waardoor een

vrij

groot

aantar

paringen

wisten te

ontsnappen

(dit verkraart

ook het

lage

overlevingspercentage van

vijver 2

( 3 r

sx ten

opzichte van 41X

voor vijver

I )

.

Het

grote verschil in

geniddeld

individueer

eindgewicht tussen

beide

vijvers is

vorgens ons

verklaarbaar

doordat de

pelin8en

ven

vijver z, omwille

van

de

rage

densiteiten, over

meer voedsel konden beschikken.

wanneer we de

beste produktiecijfers

van

Bocholt (vijver

1)

ver8elijken

met de meest

produktieve vijver

van

Rijkevorsel

(vijver 8)

dan vinden we een hogere

produktie

voor de

onbemeste

vijver 1 (372ït ten opzichte

van de bemeste

vijver

8 (342?tl,

Bezettingsdichtheden waren

voor

beide

vijvers

vergerijkbaar

(0r0036kí/mz

voor

vijver 1 ten opzichte

van

0.004kg/nz

voor vijver 8).

Volgens ons moet de hoge

produktieviteit

van deze

Bocholt vijver

(onbenest) het

gevolg zíjn

van een hoge

natuurlijke

produktie.

+-^9.) i,l*. r'ri'c'

í ' ,, ,..-l 'i

!,.t

(31)

Konklusie

zerfs

onder Bergische omstandigheden kan de extensieve

opkweek van grasaar

in vijvers interessante

mogerijkheden

bieden

voor het

produceren van jonge pootaal.

De

vijvers

dienen aan enkere

berangrijke

voorwaarden te

vordoen

: zíj

moeten ondiep

zíjn,

de bodem moet

vrij

vast

zijn

en de

vijvers

dienen

vorredig afraatbaar te zijn,

verder is het

noodzakerijk

dat

ze

perfekt afsluitbaar zijn

(geen ontsnappinEen !

).

rn

welke mate de

te

verwachten

produktiecijfers afhankerijk

zíjn

van bezettingsdichtheden en bemestinEsgraad, moet noi

verder

onderzocht worden.

Deze produktiemethode

is in ieder

gevar een goedkope en

niet-intensieve

manier

(weinig werk,

!Íeen

voer

te

verstrekken)

om jonge

pootaal te

produceren.

Daarenboven

is

deze geproduceerde pootaar

van

zeer goede

kwaliteit

(

ziektevrij,

geen

Anguillicolal

en

vertegenwoordigt dus

ideaar

bepotingsmateriaar

voor

de

(32)

HOOFDSTUK

2

KWEEK VAN GLASAAL IN INTENSIEVE RECIRKULATIESYSTEMEN.

Inleiding

Het intensief

opkweken

van glasaar tot pootparing vereist

een wel doordacht teeltsysteem.

Daar de

optimale

groeitemperatuur

voor pootaal rond de

25"C

tigt, is het

ook

noodzakerijk om deze temperatuur in het

kweeksysteem te

handhaven.

Het benutten van thermisch aangerijkte

effruenten biedt hier

interessante voorderen

alhoewer

afhankerijkheid t.o.v.

derden bepaarde

risiko's

kan inhouden

(bv. betreffende de kontinuiteit en de kwaliteit van

het

aangebrachte

water).

Daarom

wordt meer en meer

gebruik

gemaakt

van voIlediE kontroleerbare

recirkulatiesystemen,

waarbij het water kunstmatig

opgewarmd

wordt.

Om de

energiekosten te drukken wordt het

opgewarmde water

gerecycreerd, d.w.z. dat het na fysische en

biolo8ische

zuivering terug naar de teertbekkens gereid wordt.

ook

dient het vorredige

kweeksysteem ondergebracht

te

worden

in

geïsoreerde gebouwenr ortr

het energieverries zoveel nogelijk

tegen

te

gaan.

De opkweek

van

Erasaar

dient te

gebeuren

in een voor

deze

soort

aangëpaste akkomoÈrfte.

Verschillende

Jaren onderzoek

reerden

dat paling

en

voorar de

jonge

stadia

zoars glasaal

en

pootaal

een

speciale houderij infrastruktuur

vereisen.

rn

deze

optiek

werden aangepaste teertbekkens ontworpen

-

de

cylindroeonische bak

waarbij niet alreen de

huisvesting

van de

dieren eentraal staat,

maar

waarbij

ook

het

onderhoud

zo

eenvoudig mogeli;ik gehouden werd.

vanzerfsprekend

dient ook de

nodige aandacht geschonken te

worden aan een

juist

Sedimensioneerd zuiveringsgedeelte r^raar

de

concentraties

aan

toxische

afvalstoffen

minimaal

blijven,

maar waar de hoeveelheid opgeloste zuurstof in

het

aangevoerde kweekwater in

verhouding staan tot

de

palingbiomassa's en de aangewende voederniveaurs.

zeer belangrijk is de

keuze van

het juiste

voedser

bij

het op

voer

brengen van

de

ingevoerde

grasaal.

Daarna

wordt

zo

vlug

nogelijk

overge!Íaan op samengestelde

voeders,

korrelvoeder is aan te bevelen; de keuze van de juiste

korrergrootte voor

een bepaarde

groottekrasse

v&n

paling is

van

primordiaal belang. uiteraard

dienen

de

meest gunsti8e

voederniveau's

gekozen

en strikt

gerespekteerd

te

worden.

ook de

aangewende

voedertechniek heeft een duidelijke

invloed

op de behaalde

resultaten.

rntensieve

opkweek van

vis biedt het

voordeer

dat

deze kweek

in

een

vrij beperkte ruimte

kan

gebeuren.

Daar

hier

echter

zeer

veel individuen op

een

zeer klein oppervlakte

gehouden

worden

is

een hoge graad van

kontrore vereist.

Daarom ook

is

een

dageriiks bijhouden van een aantar

parameters (bv.

waterkwal i te i t

,

doorstroom

,

voedse rhoevee lheden ,

eetrust,... ) zeer berangrijk.

Een

bijzondere

aandacht moet

uitgaan naar pathorogisch onderzoek en ziektepreventie

(33)

volgens verwachtin8en verlopen. zo niet, moeten de oorzaken

opgespoord en verholpen worden. Dit vereist niet aIIeen een

rationeer inzicht in de biorogische, chemische en fysische

processen die in dit kweeksysteem doorgaan, maar vooral ook

een door oefening gerijpte kennis, die het best uit te

drukken is ars'ervarinEl'en die niet in tekstvorm te

(34)

De opbouw van het r ecirkulatiesysteem

Zoals hoger reeds vermeld werd is de intensieve opkweek van

Elasaal alleen rendabel indien ze kan doorgaan in water net

een optimale temperatuur van t25'C. Bii afwezigheid van

thernische effluenten en gezien klinatologische

omstandiElheden en de hoge energieprijzen is het daarom meest

aangewezen om in recirkulatie te werken zodat de

energiekosten voor de opwarming van het water zo nininaal

mogelijk gehouden worden. Recirkulatiesystemen inpliceren

naast een teeltgedeelte ook een afdeling waterzuivering waar

het water dat de teeltbekkens verlaat Efezuiverd wordt. EIke

recirculatie eenheid bestaat uit vier teeltbekkens van 1mg

gekombineerd met een waterzuiveringsgedeelte (Fig. 11). De

teeltbekkens zijn eylindrokonisch van vorm en vervaardigd

uit polyester (Fig 721. Om een vlotte reiniEinE toe te

Iaten is het noodzakeliik dat de binnenziide van de silo's

volkopmen gtad is. De silo's bestaan uit een bovenste

cylindervormig Sedee1te, Í^Iaar de paling zich meestal

ophoudtr err een onderste konisch gedeelte dat van onder

afsluitbaar is met een spuikraan. Deze kraan is verbonden

met een plastieken spuislanE! waarlangs de afvalstoffen

verwijderd kunnen worden. On zoveel nogeliik het ontsnappen

van de EIasaaI te beletten werd de bovenste rand van de silo

naar binnen toe omgebogen. Het cylindrische deel bevat een

kubusvormige konstruktie bestaande uit 40 à 50 draadnetten,

horizontaal Serangsehikt op ca. 2cm afstand. Deze netten

dienen als rustplaats voor de paling : naargelang de grootte

van de paling varieert de maaswiidte van 5 tot 20nm. Deze

behuizingsvorm laat een naull sociaal kontakt toe, wat voor

de kweekdieren bevorderliik liikt (vermiiden van stress

situaties ) . De watertoevoer bevindt zich boven deze

rustnetten, zodat de paling zig}r. altiid in de meest Eunstige

waterkwaliteit bevindt. Het water verlaat de kweekbak

bovenaan, dit inpliceert dat er in het onderste Eedeelte

weiniE waterdoorstroming optreedt wat daar een

dekantatieproces toelaat. Vóór deze waterafvoer is een

koker met roestvrij Eaas Seplaatst, wat de paling belet te

ontsnappen. Het is belangriik dat deze kokers zeet

regelnatiE gereinigd worden vooral met de EIasaal in de

silo's (de maaswijdte van de Saas op de kokers is dan lmm,

zodat verstoppingen kunnen optreden). Neast het

dekantatieproces dat optreedt in de konus van de kweekbak

(dank zíj de vorm en de hydrodynamika van de silo's) en dat

de bruikbare bestanddelen in het water afscheidt, vindt de

zuivering hoofdzakeliik plaats in de filters. Deze filters

zíjn bioloEische 'trickling' filters, bakteriesubstraat

filters wearbij het water druppelsgewiis over de filter

verspreid wordt. Het substraat wordt vertegenwoordigd door

biofilterelementen die ook in industriëIe afvalwater

zuiveringsinstallaties gebruikt worden (FILTERPACK)

Op deze elementen groeit een ba,kteriefilm die instaat voor

de belangrijkste bioloEische zuivering : de nitrifikatie

(oxidatie van ammonium) :

NH1 +

-,

NOz -

-à NOa

-De bakterie

Nitrosomonas

staat in voor de eerste

stap

(omvorminE

van

ammonium

naar nitriet),

terwiil

Nitrobacter

(35)

o E a C -

/-T

T

\ J E E, a LL ,

I

Figuur I I : Schematische voorstelling van een recirkulatie eenheid.

(36)

OUTLET 33 o o o 0 !o o o o o 0 .o ool 0 0o o o o o o o o o o b o o o o; o o o a o a a Oo èo oa o a o AERATION TUB IN G I o41\n oo o a

b

o o o

Figuur l2: Schematische voorstellinq van een teeltbekken

(37)

zuurstofverbruik waarmee rekening gehouden dient te worden.

Niettegenstaande het feit dat er een bezinking in de

teertbekkens praatsvindt is het ook aan te raden om een

supprementaire bezinkingseenheid te voorzien. Hiervoor

kunnen twee typen gebruikt worden : de ramerraire

plaatbezinker en de "swirl concentrator" (hydroeyeloon). om

een efficiënte verwijdering v&n de vaste afvalstoffen te

bekomen dienen deze bezinkingssystemen op een juiste manier

gedimensioneerd te worden ( rekening houdend met de totare

berasting van het systeem). Beiden worden schematisch

voorgesteld in Fig.13 UIT efÍluenc --ï lrsteekdiepte I NVOE R TEG ENSTROOI{ PLAAÍBE Z I NKER s1!,bÀfver HYOROCYCLOON

Figuur 13 :

schematische

voorgtelling van een

ramerraire

plaatbezinker

en een

"swirl" concentr"to".

T

(38)

VoederinE

Het voer is steeds aangepast aan het stadium waarin de

paling zich bevindt. Het is van essentieel belang om de

glasaal zo vlug mogelijk na hun aankomst op voer te krijgen.

Daartoe moet althans gedurende de eerste weken een zeet

attraktief voedsel toegediend worden. SommiEe kwekers

gebruiken daarom kabeljauw eieren, maar dit is vrij

vervuilend in een recirkulatiesysteem en is meestal enkel in

kuststreken voldoende voorradig. Anderen Eebruiken Tubifex

als eerste voer, dit is zeet voedzaam maar ook zeer prijzig

en tijkt ekonomisch niet verantwoord. Wij hadden zeer

gunstige resultaten behaald met het gebruiÈ van gemalen

rundermilt. Dit is vrij goedkoop en het Eanse jaar door

verkrijgbaar, maar het verwerken en prepareren van de milt

vergt wel enige intensieve arbeid. voorar bij jonge graeaal

is het nodig dat de vezels zoveer nogerijk verwijderd worden

(verstikkingsgevaar). Het is weinig probrematisch om een

deer van de glasaar op het voer te brengen, maar het is zeer

moeilijk uit te maken hoeveer procent van de popuratie niet

de kans krijgt om op het voer te komen. Daarom is het zee?

aangewezen om zo vlug mogerijk eters uit niet-eters te

sorteren, zodanig dat ook deze laatsten , in aparte

teeltbekkens, de kans krijgen om op het voer te komen.

Na een tweetal weken moet gereiderijk aan op samengesterde

droge voeders overgegaan worden. Meestal is dit geen

probleem voor een groot deel van de popuratie, maar ook hier

moet zeer nauwrettend nagegaan worden, of gans de popuratie

deze overElanEl kan vorgen, zoniet moet opnieuw gesorteerd

worden.

Er is een speciaal palingvoeder op de markt (TROUVIT A100),

dat echter alleen in meelvorm verkrijgbaar is. Door dit

meel met water te vermengen ken een pasta gemaakt worden die

op de bovenste rustnetten kan toegediend worden, dus boven

het wateroppervlak. Niettemin is het Eebruik van

pastavoeder in recirkulatiesystemen af te raden daar dit

altijd gepaard gaat met een verspilling van voer en dus ook

een vervuiling van het water. Bovendien werd met

forellenvoer in korrelvorm betere rsultaten geboekt, wat

betreft groei en voederkonversie. TabeI 11 geeft de

samenstelling van het gebruikte voer voor zowel jonge stadia als voor de pootaal.

Tabel

11 :

Samenstelling van

de droge

voeders

gebruikt bij

de opkweek van

glasaal.

(39)

Er dus twee van droog voer toegediend

- aan de jonge stadia kruimelvoer in vier grootte

klassen Kooo, Koo, Ko en kl

- aan de pootaal korrelvoer, waarvan er ook vier

grootte-klassen bestaan ( in volgorde van grootte ) Kl, K2, K3

en K4.

Tabel 72 geeft de afmetingen weer van de verschillende

voerklassen (TROUW forellenvoer)

Tabel 12 : Gemiddelde afmetingen (mm) van de verschillende

voerklassen (TROUI.I forellenvoer) .

Kruimel Kooo Koo Ko K1 Eemiddelde afmeting (mm) 0.3 KorreI K2 K3 K4

Het is zeer belangrijk om voor een bepaalde

van paling ds juiste korrelgrootte uit te

overgang naar een volgende korrelgrootte

gedurende meerdere dagen een mengsel gegeven.

0.5

t.2

L.7 2,1 3.5 5 grootteklasse

kiezen.

AIs

wordt

eerst

Ook de aangewende voedermethode is niet onbelangrijkr €n

heeft een direkte invloed op de werking van het

teeltsysteem. Voor de jonge Elasaal wordt de milt in

diepgevroren toestand bovenop de rustnetten aangeboden. De

milt wordt zoveel mogelijk vezelvrij genaakt, en wordt in

porties ingevroren. Zodra een portie bovenop het water aan

de glasaal toegediend wordt, ontdooit de buitenste laag, zodat de glasaal die onmiddellijk kan benutten, zonder dat

het voer helemaal uit elkaar valt. Over het algemeen wordt

er precies zoveel gevoederd dat het voer op ca. 15 minuten

op is. WeI wordt er meerdere keren per dag gevoederd, de

totale dagelijkse hoeveelheid toegediend voer (milt) kan 10X

bedragen van de totale biomassa aan glasaal.

Droge samengestelde korrelvoeders kunnen op verschillende

manieren toegediend worden.

Automatische voedering maakt Eebruik van voederautomaten met

motor die elektrisch bediend worden via een regelbaar

stuur-unit (dit kunnen in de handel verkrijgbare types zijn zoals

EWOS stuureenheid, of de VELLEMAN tijdschakelaar, of

mogelijks ook een PC). De voederautomaten zijn in de handel

verkrijgbaar, maar kunnen evengoed en veel goedkoper zeLf

(40)

Fis

.

14 1.

,

3. 4, 5. 6. 7,

: Ontwerp van een elektrisch gestuurde voeder

automaat

Plastieken waterfles ( 1,51 ) met uitgesneden bodem

T-stuk in PVC 0 32mm

zwart doosje van filmrol

Motor voor modelvliegbouw (bv. Mabuchi RS-380S) )

met 6V in8ang

propeller in aluminium

(41)

Met de stuureenheid is het mogetijk om bvb.elke 20 minuten 3

sekonden te voederen. Dit systeem bezit het voordeel dat de

voedering kontinu verspreid over 24 uur kan aangehouden

worden (geen pieken in zuurstof verbruik of

metabolietproduktie). Nadelig is echter dat dit systeem

geen rekening houdt met het eetgedrag van de paring. Daarom

is een korrekte dosage van de dagerijkse hoeveelheid voer,

arsook een kontinue kontrore zeer belangrijk. verspirring

van voer moet ten zeerste vermeden worden, daar dit zeer

nadelig werkt op de waterkwaliteit.

ook penderautomaten kunnen vrij eenvoudig zerf gemaakt

worden (FiS.t5) , o

t

í , rQC 4 Fig.15 : Pendelvoederautomaat Plastic fles

rond plaatje uit PVC

(42)

Bij dit type zíjn het de palingen zeLf die de voedselgift

regeren. Door met zíjn arren tegen een klepel te stoten

vart een deer voer in een opvangbakje. op deze manier wordt

er vermeden dat er voer gestrooid wordt bij Eeringe eetlugt.

Er is wel een zekere tijd (ca. twee weken) nodig om de

paling aan deze voederwijze te wennen (dit leerproces

gebeurt het vlotst gekombineerd met een

tapijtvoederautomaat). Praktische bevindingen hebben

aangetoond dat dit voedersysteem de voorkeur geniet.

Zeer belangrijk bij dergelijk produktieopzet is de dosage

van het voer. fn principe moet voor de jongste stadia

(glasaal) ad libidun gevoederd worden. Voor milt kan dit

dagelijks tot 10Í van de biomassa bedragen, voor korrelvoer

tot 5%. AIIe voer moet wel opgegeten worden en de

waterkwariteit moet nauwrettend in het oog gehouden worden.

Voor de grotere stadia (vanaf t1 gram) dienen de dagelijks

verstrekte hoeveelheden teruggebracht te worden op 1 r 5 tot

2r5% van de totale bi-onassa (droog voer).

De toe te dienen voederhoeveelheden per bak moet dagelijks

aangepast worden rekening houdend met de hypothetische

dagerijkse aangroei in biomassa in deze bak. Daartoe kan een

(43)

Sorteren

Het intensief opmesten van paring is arbeidsintensief. De

voornaamste reden hiervoor is het feit dat paling in

optimale kweekomstandigheden zeer regelmatiE noet gesorteerd

worden. Het is immers inherent aan paling in kweeksystemen

dat ze heel sterk uit elkaar groeien. In identieke

omstandigheden kunnen enorme individuele Eroei verschillen

optreden. Het is bijvoorbeeld Eeen uitzondering om na 10

maanden kweektijd startend van het glasaalstadium palingen

te hebben die in gewicht variëren tusen 200gram en OrSgram !

over de biorogische achter8rond van dit fenomeen is echter

nog maar weinig bekend, niet enkel geslaehtsdifferentiatie

ligt aan de basis van deze groeiverschillen. fndien de

populatie in de kweekbak te sterk heterogeen is qua gewicht,

resulteert dit in slechtere groeicijfers ( sleehtere

konversie, mogelijks kannibalisne). Bij de

vetmestkwekerijen wordt in de regel minstens om de twee

maand gesorteerd (meestal zeLfs maandelijks). Dit

impliceert het manueel uitladen van de kweekbakken, wegen,

transporteren, sorteren, en na weging terug herverdelen in

verschillende kweekbakken. Dit betekent dat bij een

palingbedrijf dit sorteren t80X van het werk uitnaakt.

ond.anks het feit dat er onrangs nieuwe, efficiënte (maar ook

vrij dure) sorteermachines (Zíe bijlage, Foto g) op de

markt gebracht werden, vraagt paling kweken een zeer

arbeidsintensieve bedri j fsvoerin!!.

Bij het opkweken van de glasaal is sortering noE van groter

belang. Reeds vanaf de eerste week is het ar raadzaam om de

eters van niet-eters te scheiden. Vanaf dit ogenblik

groeien ze heel sterk uit elkaarr €D worden ze best om de

drie weken op grootte gesorteerd. voor deze kreine stadia

geschiedt dit het vlotst met sorteerbakken. Dit zíjn

plastieken bakken waarvan de bodem (en eventueel ook de

wanden) vervangen werden door roestvrij Eaas met maaswijdte

van een bepaalde diameter. Meestal worden maaaopenin8en

gebruikt van 21 3, 4 en 5mm. Voor grotere stadia worden de

sorteerbakken niet meer voorzien van gaas ( te grote kans op

verstikking in de mazen) maar van een bodem met evenwijdig

gerangschikte ronde staven van voldoende ridigiteit. De

staven zi-in op een werbepaalde afstand van elkaar bevestigd

(6, 7, 8 tot 15nn). De paling wordt nat gesorteerd : door

de bak Iichtjes te schudden en af en toe uit het water te

(44)

Ítraterkwal i teit

1 . Temperatuur

Reeds eerder werd gewezen op de noodzaak om kontinu een

optinale temperatuur (25'C ) te handhaven. In praktijk

schommert de temperatuur tussen 24 en 26'c. Het water wordt

op temperatuur gehouden via elektrisch gethermostatiseerde

spiraarverwarmers. Bij industriëIe kweekinstallaties zar

het gebruik van warmtepompen echter ekonomischer zijn. ook

Eleven cirkulatie dompelpompen van het systeem een niet te

verwaarlozen hoeveelheid aan warmteenergie af.

Vanzelfsprekend is het noodzakefijk om bij dergelijke

kweekopzet de installaties in een goed geisoleerde

afgesroten ruimte onder te brengen. wel moet deze ruinte

voldoende geventileerd kunnen worden (COz produktie ! ).

Energie die het kompleks verlaat, bijvoorbeeld bij

gedeeltelijke verversing van het water dient zoveel mogelijk

gerekupereerd te worden (gebruik van warmtewisselaars).

2. Opgeloste zuurstof

De

concentratie

&an

opgeloste zuurstof in het

kweekwater

is

uiterst

berangrijk.

zower voor de konditie van

de

kweekdieren, aIs voor een efficiënte filteraktiviteit

is

zuurstof onmisbaar. AIs vuistregel wordt

aangenomen

dat

de

zuurstofconcentratie van het water dat de

kweekbakken

verlaat

minimum 1mg,/L

moet bedragen. On het

kontinue

zuurstofverbruik te

kompenseren

moet zuurstof

toegevoegd

worden. Dit kan bijvoorbeerd met de

beruchtingsmethode,

waarbii lucht door een

poreuse

aeratiedarm

geponpt wordt,

zodat

zeer

fijne

luchtbelletjes

een

voldoende

zuurstofdiffusie mogelijk maken.

De

beluchting

gebeurt door

midder

van en

kompressor

of via een

hoge

druk ventirator

(goedkoper en

duurzamer).

Nadelen van deze methode

zíjn (l)

de

vrij dure

poreuze aeratiedarm

die

na een zekere

tijd

gaat

dichtslibben, waarbij het

rendement

vermindert en (Z)

de

beperking qua kapaciteit wat rechtstreeks de

maximare

palingdensiteit beïnvloedt. wit

men

zeer

hoge

densiteiten

aanhouden

dan ken aIleen een

voldoende

oxygenatie

bekomen

via injektie

van

zuivere zuurstof

(onder

druk).

Gebruik van

zuivere zuurstof is

echter duurder dan de

gewone

beruchtingsmethode, maar om een

kontinue Eroei te

Elaranderen

wordt

deze

beter stuurbare

methode

voordeliger, voorar bij

zeer

intensieve kweekopzetten.

Daar

elke

voederbeurt (zoals

Fig. 16 aangeeft) gevolgd wordt door een sterk

verhoogd

zuurstofverbruik, is het Eunstiger

om

de

voederbeurten zo

verspreid mogelijk te kiezen. rndien echter toch

geopteerd

wordt voor een voedering per dag (op een

welbepaatd

tijdstip),

moet onmiddellijk na de voedering

gedurende

enkele uren extra zuurstof geinjekteerd worden. Het is

bovendien

noodzakelijk

om

kontinu

aan

zuurstofmonitoring

te

doen, zodaL ook in

uitzonderlijke

gevallen (bijv.

pompdefekt) een

alarmsysteem

in werking treedt en

er

(45)

Het Oz verbruik van palingen in 100 I

silo's) werd gemetenr €D resultaten zíjn voorgesteld in

Tabel 13. Hun zuurstofverbruik is Eekorreleerd aan het

voederniveau.

Tabel 13 : Zuurstofverbruik van palingen in intensieve

kweekomstandigheden bij voederniveau's 0 en 1.5X

Zuurstof verbruik zonder voer 54ns/ks/h 1.5X voeder 79ne/ks/h o conc.O2 ingong gemiddeld gewicht vis 6. 5g 7 ,4s biomassa 41.0k9 44.5k9 IU I a 7 N o E o_ o_ 6 5 4 3 2 o 1 2 5 4 5 6 7 A 9 1011 12131415161718192021222324 uur + conc.O2 uitgong

Oz koncentraties van het inkomende en

uitstromende water van een 1000 I silo met een

biomassa van 34kS paling gevoed a&n 2,5'l/dag,

Het pijltje geeft het uur van de voedergift aan.

Let op het verhoogde Oz verbruik onniddelfijk na

voedering.

I

(46)

-q

3. pH

Een te hoge of een te lage pH werkt stresserend in op de

vis. Abnormaal lage pH waarden hebben als gevolg het bruin

worden en opzwellen van de kieuwdeksels en een sterke

slijmafscheiding aldaar. Ook komt nelkachtige vertroebeLing

voor van huid en ogen. De vis gaat traag rondzwenmen en

uiteindelijk zal hij aan verstikkingsdood sterven.

Extreem hog. pH waarden hebben ook een verslijming van

kieuwen en huid voor gevolg. In intensieve viskweek

systemen, beinvloedt de pH in sterke mate het NHr + /NHs

evenwicht. Hoge pH waarden verschuiven het evenwicht naar

NHE r wat zeer toxisch is voor de vis. Anderzijds werken

Iage pH waarden inhiberend op de bakteriëIe filterwerking.

Het kompromis hiervoor wordt gevonden bij een pH waarde van

7 ,5. De pH waarden Elemeten in ons kweeksysteem variëren

tussen 7.5 en 8.o. Door de kontinue coz produktie in de

bakken, afkomstig van de adenhaling, is de pH van het

uitstromend water artijd lager dan die van het inkomend

water, zoals uit Fig. l7 blijkt.

o 1 2 3 4 5 6 7 A 9 1011 121314r51617t8192021222324

cl pH ingong uur+ pH uitgong

Figuur 17 :

pH van

in-

en uitstromend

water in

een

siro

met

(47)

4.

Ammoniumrnitriet en

nitraat

Bii een optimare filterwerking wordt het afvalprodukt

ammoniak omgezet naar nitriet en daarna naar nitraat. Deze

omzetting is echter van tal van faktoren afhankelijk en

gebeurt niet artijd even vrot. Het is daarom noodzakelijk

om zeer regermatig vooral de ammoniak en nitriet

koncentraties in het kweekwater te meten, daar vooral deze

toxisch zíjn voor de vis.

- Een te ho8e ammoniak koncentratie in het water veroorzaakt

hyperprasie van de kieuwen, hierdoor ontstaat een

onefficient transport van gassen en afvalprodukten tussen

de kapirrairen en de wateromgeving. De ammoniak (NHs ) zou

namerijk gemakkerijk door de kieuwmembraan diffunderen

dankzij zijn vetoplosbaarheid en gebrek aen lading. De

geïoniseerde vorm (NHrt) is meer gehydrateerd zodat deze

minder goed door de hydrofobe mikroporiën van de

kieuwmembraan kan diffunderen.

- Toxiciteit

van

nitriet

treedt op doordat het

hemoglobine

door het nitriet

geoxideerd wordt naar

methemogrobine.

Aangezien

dit

methemogrobine

niet in staat is zuurstof

te

(48)

Pathologie

Rekening houdend met het feit dat deze teeltwijze een zeer

groot aantal dieren op een beperkte oppervlakte samenbrengt r

is het gevaar voor ziekte uitbraken zeker niet ondenkbaar.

zeer regermatig worden daarom een aantal palingen aan een

volledig gezondheidskontrole onderworpen.

Voornaamste pathogeen in het

kieuwworm PseudodactyLoÍyrus

platworm (Trematode, Monogenea)

kieuwlamellen van de gastheer.

tyloEyrus

recirkulatiesysteem is de

dit is een parasitaire

die zich lokaliseert op de

Bij ernstige infekties kan hij zeer talrijk

zíjnr

€n

groeiinhibitie

veroorzaken alhoewer experimentere Eegevens

hierover schaars zijnr.

De

volwassen wornen

zijn vrij

gemakkelijk te bestrijden met formaldehyde (Z uur

op

200ppn).

De

eieren zíjn echter

meer

resistent.

Deze

zijn

doorgaans

ook in het biologisch filterbed terug te

vinden.

Bij

de behandering

net

formardehyde worden

de firters

echter

niet

behandeld, om de

bakteriëIe

werking van

de filters niet

af te

remmen.

on

deze redenen

is het heer moeilijk

om het

recirkuratiesysteem

vorredig vrij te

irouden van kieuwwormen.

Het verdient

daarom aanbevering

orr bij het opstarten

van

een nieuwe kweekeenheid

alle

ingevoerde

glasaal bij

aankomst

preventief te

behandelen.

- Eénmaal werd Trichodina waargenomen, een ééncellige

ciliaat die eveneens op de kieuwen, maar ook op de huid kan

voorkomen. Deze parasiet werd bestreden met formaldehyde

100ppmr €r werd sindsdien niet meer waar!Íenomen.

- Ook op de kieuwen werd recentelijk een paraaitaire mijt

Í{aargenomen. zíj werd door ons als Histiostoma anguiLl-arum

beschreven. Dit was de tweede keer dat een mijt gevonden

werd die optreedt als parasiet bij vissen. In sommige

gevallen werden tot 20 mijten per palingl geteld. Deze

parasieten zijn zeer weerstandig aan formaldehyde en zíjn

het best met neguvon te behandelen. ze blijken eehter

fakultatief parasiet te zijn, overleven ook in de filters en

zíjn daarom moeilijk volledig uit het systeem te

verwijderen, temeer daar hun eieren zeeÍ resistent zijn (

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Observeer tot de volgende ochtend: • de evolutie van de diarree • optreden van alarmsymptomen • urineproduktie Voorzie: • extra vochtinname • restenarme voeding •

Indirect was het doel van de agenda om op landelijk niveau aan te tonen dat stadslandbouw leeft; door de agenda te ondertekenen laten steden immers zien dat ze serieus met

In deze studie hebben we de positie van jongeren op agrarische bedrijven in Nederland belicht, waarbij we in het bijzonder aandacht hebben besteed aan of jongeren al dan niet

Hierbij werd de verras- sende waarneming gedaan dat er een correlatie bestond tussen resis- tentie van de plant tegen de schimmel en gevoeligheid voor de door deze

Onze laagvenen zijn een vervanging voor de ooit aanwezige hoogvenen, maar originele laag- veensystemen waren eeuwen geleden vertegenwoordigd door dode rivierarmen, die zich

In deze studie wordt verder aangetoond dat ook wanneer vis voor één van de benthos-typen een sterkere voorkeur heeft dan voor de ander, of wanneer één van de typen een

Dit is niet mogelijk voor de gekochte industrieterreinen (vanwege de geringe aantallen). Voor de indexcijfers is geen specificatie naar urbanisatiegraad en pro­ vincie

Een nieuwe, nog weinig toegepaste techniek om de invloed van kwaliteitsver- anderingen op de prijzen uit te schakelen is de „hedonische methode”, welke erop gebaseerd is dat er