• No results found

WISKUNDE C VWO

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "WISKUNDE C VWO"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Versie 2, juni 2019

WISKUNDE C VWO

SYLLABUS CENTRAAL EXAMEN 2021

(2)

© 2019 College voor Toetsen en Examens vwo, havo, vmbo, Utrecht.

(3)

Inhoud

Voorwoord 4

1 Inleiding 5

1.1 Wiskunde C in de tweede fase 5

1.2 Het centraal examen wiskunde C 5

1.3 Domeinindeling 5

2 Specificaties 6

2.1 Toelichting op de specificaties 6

2.1.1 Parate kennis, parate vaardigheden en productieve vaardigheden 6

2.1.2 Nauwkeurigheid en afronden 6 2.1.3 Voorbeeldopgaven en examenopgaven 6 2.1.4 Algebraïsche vaardigheden 7 2.1.5 ICT 7 2.2 Specificaties 8 Bijlage 1 Examenprogramma 14 Bijlage 2 Examenwerkwoorden 17 Bijlage 3 Begrippenlijst 19

Bijlage 4 Algebraïsche vaardigheden 25

(4)

Voorwoord

De minister heeft de examenprogramma's op hoofdlijnen vastgesteld. In het examenprogramma zijn de exameneenheden aangewezen waarover het centraal examen (CE) zich uitstrekt: het CE-deel van het examenprogramma. Het

examenprogramma geldt tot nader order.

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) geeft in een syllabus, die in beginsel jaarlijks verschijnt, een toelichting op het CE-deel van het examenprogramma. Behalve een beschrijving van de exameneisen voor een centraal examen kan de syllabus verdere informatie over het centraal examen bevatten, bijvoorbeeld over een of meer van de volgende onderwerpen: specificaties van examenstof, begrippenlijsten, bekend veronderstelde onderdelen van domeinen of exameneenheden die verplicht zijn op het schoolexamen, bekend veronderstelde voorkennis uit de onderbouw, bijzondere vormen van examinering (zoals computerexamens), voorbeeldopgaven, toelichting op de vraagstelling, toegestane hulpmiddelen.

Ten aanzien van de syllabus is nog het volgende op te merken. De functie ervan is een leraar in staat te stellen zich een goed beeld te vormen van wat in het centraal examen wel en niet gevraagd kan worden. Naar zijn aard is een syllabus dus niet een volledig gesloten en afgebakende beschrijving van alles wat op een examen zou kunnen voorkomen. Het is mogelijk, al zal dat maar in beperkte mate voorkomen, dat op een CE ook iets aan de orde komt dat niet met zo veel woorden in deze syllabus staat, maar dat naar het algemeen gevoelen in het verlengde daarvan ligt.

Een syllabus is zodoende een hulpmiddel voor degenen die anderen of zichzelf op een centraal examen voorbereiden. Een syllabus kan ook behulpzaam zijn voor de

producenten van leermiddelen en voor nascholingsinstanties. De syllabus is niet van belang voor het schoolexamen. Daarvoor zijn door de SLO handreikingen geproduceerd die niet in deze uitgave zijn opgenomen.

Deze syllabus geldt voor het examenjaar 2021. Syllabi van eerdere jaren zijn niet meer geldig en kunnen van deze versie afwijken. Voor het examenjaar 2022 wordt een nieuwe syllabus vastgesteld.

Het CvTE publiceert uitsluitend digitale versies van de syllabi. Dit gebeurt via Examenblad.nl (www.examenblad.nl), de officiële website voor de examens in het voortgezet onderwijs.

Een syllabus kan zo nodig ook tussentijds worden aangepast, bijvoorbeeld als een in de syllabus beschreven situatie feitelijk veranderd is. De aan een centraal examen

voorafgaande Septembermededeling is dan het moment waarop dergelijke veranderingen bekendgemaakt worden. Kijkt u voor alle zekerheid jaarlijks in

september op Examenblad.nl. Wijzigingen ten opzichte van de vorige syllabus worden duidelijk zichtbaar gemaakt. Inhoudelijke wijzigingen zijn geel gemarkeerd. Het is ook mogelijk dat een syllabus geen inhoudelijke veranderingen heeft ondergaan.

Voor opmerkingen over syllabi houdt het CvTE zich steeds aanbevolen. U kunt die zenden aan info@cvte.nl.

(5)

1

Inleiding

1.1 Wiskunde C in de tweede fase

Het vak wiskunde C is een verplicht profielvak in het profiel Cultuur & Maatschappij. In dit profiel mogen de leerlingen in plaats van wiskunde C ook wiskunde A of wiskunde B als profielvak kiezen. Het is ook mogelijk wiskunde B te kiezen als extra vak naast wiskunde C (of A).1

De omvang van het vak wiskunde C is 480 SLU. Hiervan beslaat het in deze syllabus gespecificeerde CE-deel ongeveer 60%.

1.2 Het centraal examen wiskunde C

In bijlage 2 is een lijst opgenomen van de specifieke betekenissen van de in het centraal examen gebruikte examenwerkwoorden voor alle wiskundevakken havo/vwo met een centraal examen. Deze lijst is niet uitputtend.

In bijlage 6 van deze syllabus wordt informatie gegeven over de correctie van de centrale examens wiskunde havo en vwo.

1.3 Domeinindeling

Het examenprogramma staat in bijlage 1. Het betreft het programma met globale eindtermen, waarvan het CE-deel in hoofdstuk 2 van deze syllabus wordt

gespecificeerd. Het SE-deel is nader gespecificeerd in een handreiking van SLO. In de handreiking zijn suggesties opgenomen voor het SE-deel welke dus niet bindend zijn. In de onderstaande tabel staat vermeld welke domeinen in het CE geëxamineerd kunnen worden:

Domein Subdomein CE in moet in SE in SE mag

A Vaardigheden A1: Algemene vaardigheden X X A2: Profielspecifieke vaardigheden X X A3: Wiskundige vaardigheden X X

B Algebra en tellen B1: Rekenen en algebra X X

B2: Telproblemen X X

C Verbanden X X

D Veranderingen X X

E Statistiek en

kansrekening E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp E2: Visualisatie van data X X

E3: Kwantificering X

E4: Kansbegrip X

E5: Kansverdelingen X

E6: Statistiek met ICT X

F Logisch redeneren X X

G Vorm en Ruimte X X

H Keuzeonderwerpen X

(6)

2

Specificaties

2.1 Toelichting op de specificaties

2.1.1 Parate kennis, parate vaardigheden en productieve vaardigheden

Bij de specificatie van de globale eindtermen is onderscheid gemaakt tussen parate vaardigheden en productieve vaardigheden. Bovendien is bij een aantal subdomeinen opgenomen over welke parate kennis de kandidaat dient te beschikken. Deze indeling is bedoeld om aan te geven wat het verwachte kennis- en beheersingsniveau van de kandidaat is.

Met parate vaardigheden wordt hier bedoeld de wiskundige basistechnieken die de kandidaat routinematig moet beheersen.

Bij productieve vaardigheden is het uitgangspunt dat de kandidaat beschikt over de parate vaardigheden en deze in complexe probleemsituaties kan toepassen. De

productieve vaardigheden voert de kandidaat niet op routine uit. De kandidaat zal door inzicht, overzicht, probleemaanpak en metacognitieve vaardigheden een strategie moeten bedenken om het probleem op te lossen.

Bij parate kennis gaat het om kennis waarover de kandidaat dient te beschikken en die niet uit de formuleringen van de parate en/of productieve vaardigheden blijkt. De opsomming van parate kennis is daarmee een aanvulling op de parate en productieve vaardigheden. Parate kennis die bij een subdomein wordt genoemd, kan ook bij andere subdomeinen voorkomen en wordt dan ook binnen het totale CE-deel van het

examenprogramma als parate kennis beschouwd.

In bijlage 3 staat voor de verschillende wiskundevakken een overzicht van de wiskundige begrippen die bekend verondersteld worden bij het centraal examen. De begrippen die in dit overzicht aangegeven worden kunnen zonder toelichting worden gebruikt in het centraal examen. Dit overzicht is niet uitputtend.

2.1.2 Nauwkeurigheid en afronden

Als in een examenopgave niet vermeld is in welke nauwkeurigheid het antwoord gegeven dient te worden, dient de kandidaat die nauwkeurigheid uit de

probleemsituatie af te leiden. Het kiezen van een passende maateenheid valt hieronder. Als de probleemsituatie dit toelaat, mag een nauwkeuriger antwoord gegeven worden dan de nauwkeurigheid die de kandidaat uit de probleemsituatie afgeleid zou kunnen hebben. Het correctievoorschrift geeft hier uitsluitsel over. Een kandidaat kan uit de probleemsituatie afleiden wanneer afronden volgens de gebruikelijke afrondingsregels (6,4 wordt 6 en 6,5 wordt 7) niet van toepassing is. Een kandidaat moet weten dat tussentijds afronden gevolgen kan hebben voor het eindantwoord en dient hiernaar te handelen.

2.1.3 Voorbeeldopgaven en examenopgaven

De volgende opgaven kunnen gebruikt worden als voorbeeldmateriaal voor toekomstige examens:

- Examens die zijn afgenomen vanaf 2018 - Pilotexamens die zijn afgenomen voor 2018

(7)

2.1.4 Algebraïsche vaardigheden

Bij de specificaties is ervan uitgegaan dat de kandidaten bekend zijn met de vereiste algebraïsche vaardigheden. Voor alle wiskundevakken havo/vwo met een centraal examen wordt een overzicht van deze algebraïsche vaardigheden gegeven in bijlage 4. Hoewel bij het samenstellen van dit overzicht de grootst mogelijke nauwkeurigheid is nagestreefd, kan niet gegarandeerd worden dat deze uitputtend is.

2.1.5 ICT

(8)

2.2 Specificaties

Domein A Vaardigheden

Subdomein A1 Algemene vaardigheden

De kandidaat heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

De kandidaat kan

1. doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken;

2. adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal communiceren over onderwerpen uit de wiskunde;

3. bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren op eigen belangstelling, motivatie en leerproces;

4. toepassingen en effecten van wiskunde in het dagelijks leven en in

verschillende vervolgopleidingen en beroepssituaties herkennen en benoemen.

Subdomein A2 Profielspecifieke vaardigheden

De kandidaat herkent de betekenis van wiskunde in de maatschappij en in cultuurhistorische contexten en kan deze in concrete situaties beschrijven. De kandidaat

1. kan ideeën over en de betekenis van wiskunde in bijvoorbeeld beeldende kunst, architectuur, dans en muziek herkennen en beschrijven;

2. kent van enkele wiskundige onderwerpen de ontwikkeling vanuit een cultuurhistorische context;

3. kan van een wiskundige modelsituatie de beperkingen en de kracht aangeven.

Subdomein A3 Wiskundige vaardigheden

De kandidaat beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden, waarondermodelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren  en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.

De kandidaat

1. beheerst de rekenregels;

2. beheerst de specifieke algebraïsche vaardigheden;

3. heeft inzicht in wiskundige notaties en formules en kan daarmee kwalitatief redeneren;

4. kan wiskundige informatie ordenen en in probleemsituaties de wiskundige structuur onderkennen;

5. kan bij een gegeven probleemsituatie een model opstellen in wiskundige termen;

6. kan een oplossingsstrategie kiezen, deze correct toepassen en de gevonden oplossing controleren binnen de context;

7. kan vakspecifieke taal interpreteren en gebruiken;

8. kan de correctheid van wiskundige redeneringen verifiëren;

9. kan eenvoudige wiskundige redeneringen correct onder woorden brengen; 10. kan bij het raadplegen van wiskundige informatie, bij het verkennen van

wiskundige situaties, bij het geven van wiskundige redeneringen en bij het uitvoeren van wiskundige berekeningen gebruik maken van geschikte ICT-middelen;

11. kan antwoorden afronden op een voorgeschreven nauwkeurigheid dan wel op een nauwkeurigheid die past bij de probleemsituatie.2

(9)

Domein B Algebra en tellen

Subdomein B1 Rekenen en algebra

De kandidaat kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen en kan daarbij gebruik maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen.

Opmerking:

Rekenen met getallen is bij veel wiskundige handelingen een onderliggende vaardigheid die essentieel is, ook in de centrale examens wiskunde. De rekenvaardigheden, genoemd in subdomein B1, zullen hoofdzakelijk impliciet worden getoetst.

In zogenaamde opstapvragen, de eerste vragen binnen een probleemsituatie, is het echter denkbaar dat alleen een beroep wordt gedaan op

rekenvaardigheden. Deze vragen hebben als doel om een kandidaat vertrouwd te maken met de probleemsituatie. Ook zijn grotere vragen denkbaar waar rekenen een belangrijke rol speelt, maar dan altijd in relatie tot andere wiskundige vaardigheden zoals beschreven in domein A.

Parate kennis De kandidaat kent

 de begrippen absoluut en relatief. Parate vaardigheden

De kandidaat kan

1. berekeningen maken met en zonder variabelen waarbij gebruik gemaakt wordt van verschillende rekenregels, inclusief die van machten en wortels, maar niet die voor het werken met logaritmen;

2. berekeningen maken met verhoudingen, percentages en breuken; 3. werken met haakjes en vereenvoudigen door haakjes weg te werken. Productieve vaardigheden

De kandidaat kan

4. rekenregels gebruiken om algebraïsche expressies te herleiden en te verifiëren; 5. berekeningen maken met verhoudingen, percentages en breuken met daarin

een of meer variabelen;

(10)

Subdomein B2 Telproblemen

De kandidaat kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Parate vaardigheden De kandidaat kan

1. het aantal permutaties en het aantal combinaties berekenen en deze gebruiken, desgevraagd in verband met de driehoek van Pascal;

2. gebruik maken van een gegeven boomdiagram, gegeven wegendiagram, gegeven rooster en gegeven driehoek van Pascal.

Productieve vaardigheden De kandidaat kan

3. bij een telprobleem aangeven of er gebruik kan worden gemaakt van permutaties dan wel combinaties;

4. bij een telprobleem mogelijkheden systematisch ordenen en eenvoudige symmetrieoverwegingen gebruiken;

5. bij een telprobleem een passende representatie, waaronder boomdiagram, wegendiagram en rooster, maken;

6. een probleem als een telprobleem identificeren;

7. bij een telprobleem een strategie bedenken en daarmee het probleem oplossen.

Domein C Verbanden

De kandidaat kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies de verschillende representaties doelgericht gebruiken, kan bijbehorende vergelijkingen oplossen, waar nodig met behulp van ICT, en kan periodieke verschijnselen beschrijven.

Parate kennis De kandidaat kent

 eerstegraadsverbandeny a x b;

 tweedegraadsverbandeny a x2 b x c;

 machtsverbandeny a xp (

p

rationaal);

 exponentiële verbanden y b gx (niet y b ex), inclusief de begrippen exponent,

beginwaarde en groeifactor;

 logaritmische verbanden

y

g

log( )

x

(niet

y

ln( )

x

);  de regel px xp1.

 de volgende bij de grafieken van de genoemde verbanden behorende karakteristieke eigenschappen

- snijpunt(en) met de x-as en met de

y

-as, - maximum(waarde) en minimum(waarde), - asymptotisch gedrag.

Parate vaardigheden De kandidaat kan

1. bij een gegeven formule een tabel en een grafiek maken;

2. van de verbanden, genoemd onder parate kennis, de grafieken herkennen; 3. van de verbanden, genoemd onder parate kennis, de karakteristieke

(11)

4. verbanden van de vorm

y

a x

((recht) evenredig) en van de vorm y a x (omgekeerd evenredig) herkennen en hun karakteristieke eigenschappen (recht evenredig: bijzondere vorm van lineair verband, omgekeerd evenredig:

bijzondere vorm van constant product) benoemen;

5. aan de hand van een tabel vaststellen of er sprake is van een lineair of exponentieel verband;

6. bij de formules van de vorm y a x b, y b gx, y a xp en

y

g

log( )

x

de

variabele x uitdrukken in

y

;

7. van een periodieke verschijnsel de periode, amplitude en de evenwichtswaarde bepalen;

8. lineair interpoleren en lineair extrapoleren bij twee of meer gegeven meetwaarden;

9. op een logaritmische schaalverdeling meetwaarden aflezen en aangeven; 10. bij een exponentieel verband een formule opstellen aan de hand van een tabel; 11. een gegeven groeifactor omrekenen naar een groeipercentage, en omgekeerd; 12. bij een gegeven groeifactor de halveringstijd/verdubbelingstijd berekenen, en

omgekeerd. Productieve vaardigheden De kandidaat kan

13. binnen een probleemsituatie de verschillende representaties van een verband (formule, tabel, grafiek, tekst) doelgericht gebruiken;

14. de verbanden, genoemd onder parate kennis en C.4, en hun grafieken gebruiken met hun karakteristieke eigenschappen;

15. de verbanden, genoemd onder parate kennis en C.4, samenstellen, optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in probleemsituaties;

16. een trend beschrijven aan de hand van een gegeven probleemsituatie; 17. vergelijkingen en ongelijkheden in een probleemsituatie oplossen met behulp

van verschillende representaties.

Domein D Veranderingen

De kandidaat kan het veranderingsgedrag van eerstegraadsfuncties,

tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies en de regelmaat in rijen doelgericht beschrijven en gebruiken.

Parate kennis De kandidaat kent:

 de notaties voor rijen: an en

a n

( )

, waarbijn zowel bij 0 als bij 1 kan beginnen. Parate vaardigheden

De kandidaat kan

1. vaststellen op welke intervallen er sprake is van een constant, een stijgend of een dalend verloop van de grafiek van een functie en tevens vaststellen of een stijging/daling toenemend of afnemend is;

2. de gemiddelde verandering op een interval berekenen; 3. grafisch de helling van een grafiek in een punt bepalen;

4. de kandidaat kan het veranderingsgedrag van de onder de parate kennis genoemde verbanden herkennen en beschrijven met behulp van hun grafieken, tabellen en formules;

(12)

6. een directe formule of recursieve formule opstellen van een rij getallen waarvan gegeven is dat deze hoort bij een lineair of exponentieel verband. Productieve vaardigheden

De kandidaat kan

7. het veranderingsgedrag van verbanden beschrijven op basis van een gegeven formule en dit in verband brengen met de probleemsituatie;

8. de gemiddelde verandering op een interval interpreteren binnen een probleemsituatie;

9. de helling van grafieken in verschillende punten met elkaar vergelijken.

Domein F Logisch redeneren

De kandidaat kan logische redeneringen analyseren op correct gebruik. Parate kennis

De kandidaat kent

 de logische symbolen , , en ;

 bij redeneringen de begrippen conclusie, uitgangspunt, definitie, redeneerstap, correct, volledig en onvolledig;

 de begrippen contradictie en paradox. Parate vaardigheden

De kandidaat kan

1. aangeven hoe een redenering is opgebouwd uit redeneerstappen; 2. “als-dan” redeneringen verbinden met de “hier-uit-volgt” conclusie; 3. gegevens uit een Venn-diagram halen.

Productieve vaardigheden De kandidaat kan

4. een onderscheid maken tussen een nodige en een voldoende voorwaarde; 5. de correctheid van redeneringen en daarbij horende conclusies, zoals gebruikt

in het maatschappelijk debat, verifiëren en analyseren;

6. gebruik maken van voorbeelden als illustratie van een bewering en van een tegenvoorbeeld om een bewering te weerleggen;

7. een contradictie en een paradox herkennen en beschrijven;

8. verschillende representaties, zoals tabel en (Venn-)diagram, en logische symbolen gebruiken bij het analyseren en oplossen van logische problemen.

Domein G Vorm en ruimte

De kandidaat kan van een ruimtelijk object aanzichten en perspectieftekeningen maken, er berekeningen aan uitvoeren en op basis daarvan conclusies trekken over dit object.

Opmerking:

Bij het hanteren van de begrippen en methoden uit dit domein worden de probleemsituaties bij voorkeur gekozen in beeldende, architectonische en kunsthistorische context.

Parate kennis De kandidaat kent

 de stelling van Pythagoras;  de gulden snede als verhouding;

(13)

 de volgende inhoudsformules:

I

G h

(voor balk, prisma en cilinder) en

1 3

I G h (voor piramide en kegel);

 de begrippen horizon, oogpunt en verdwijnpunt;  het begrip regelmatige veelhoek.

Parate vaardigheden De kandidaat kan

1. aanzichten maken van een balk, een piramide en een prisma;

2. een éénpuntsperspectieftekening en een tweepuntsperspectieftekening maken van een balk;

3. het midden van elke zijde van een rechthoek in een perspectieftekening bepalen;

4. de oppervlakte van een rechthoek, een driehoek en een cirkel berekenen; 5. als de oppervlakte van het grondvlak gegeven is, de inhoud van een balk, een

piramide, een prisma, een kegel en een cilinder berekenen;

6. bij een gegeven vergrotingsfactor van de lengte de oppervlakte van

gelijkvormige figuren en de inhoud van gelijkvormige objecten berekenen, op basis van de oppervlakte van de oorspronkelijke figuur cq. de inhoud van het oorspronkelijke object.

Productieve vaardigheden De kandidaat kan

7. bij het beschrijven van vlakke meetkundige figuren gebruik maken van gelijkvormigheid en symmetrie;

8. vanuit een perspectieftekening en/of gegeven aanzichten een ruimtelijk object beschrijven;

9. bij een afbeelding nagaan of de regels van perspectieftekenen goed gehanteerd zijn;

10. gebruik maken van de oppervlakte van de figuren die genoemd zijn in G.4, en van de inhoud van de ruimtelijke objecten die genoemd zijn in G.5, om daarmee de oppervlakte en de inhoud van ruimtelijke objecten te berekenen en/of te schatten;

11. berekeningen uitvoeren m.b.t. de inhoud en de oppervlakte van gelijkvormige figuren;

(14)

Bijlage 1 Examenprogramma

Het eindexamen

Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen. Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:

Domein A Vaardigheden Domein B Algebra en tellen Domein C Verbanden Domein D Veranderingen

Domein E Statistiek en kansrekening Domein F Logisch redeneren

Domein G Vorm en ruimte Domein H Keuzeonderwerpen Het centraal examen

Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen B, C, D, F en G in combinatie met de vaardigheden uit domein A.

Het CvTE stelt het aantal en de tijdsduur van de zittingen van het centraal examen vast.

Het CvTE maakt indien nodig een specificatie bekend van de examenstof van het centraal examen.

Het schoolexamen

Het schoolexamen heeft betrekking op domein A en: – de domeinen E en H;

– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;

– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.

De examenstof

Domein A: Vaardigheden

Subdomein A1: Algemene vaardigheden

1. De kandidaat heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.

Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden

2. De kandidaat herkent de betekenis van wiskunde in de maatschappij en in cultuurhistorische contexten en kan deze in concrete situaties beschrijven.

Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden

(15)

Domein B: Algebra en tellen

Subdomein B1: Rekenen en algebra

4. De kandidaat kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen en kan daarbij gebruik maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen.

Subdomein B2: Telproblemen

5. De kandidaat kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij berekeningen en redeneringen.

Domein C: Verbanden

6. De kandidaat kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties,

machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies de verschillende representaties doelgericht gebruiken, kan bijbehorende vergelijkingen oplossen, waar nodig met behulp van ICT, en kan periodieke verschijnselen beschrijven. Domein D: Veranderingen

7. De kandidaat kan het veranderingsgedrag van eerstegraadsfuncties,

tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies en de regelmaat in rijen doelgericht beschrijven en gebruiken. Domein E: Statistiek en kansrekening

Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp

8. De kandidaat kan bij een probleemstelling die zich leent voor een statistische aanpak een plan maken om antwoord op de probleemstelling te verkrijgen, waarbij geschikte variabelen worden gekozen.

Subdomein E2: Visualisatie van data

9. De kandidaat kan verkregen data verwerken in een geschikte tabel of grafiek en deze op waarde interpreteren.

Subdomein E3: Kwantificering

10. De kandidaat kan de verkregen data samenvatten in voor de probleemstelling geschikte maten en hieraan interpretaties verbinden.

Subdomein E4: Kansbegrip

11. De kandidaat kan het kansbegrip gebruiken om bij een toevalsproces de kans op een bepaalde uitkomst of gebeurtenis te bepalen aan de hand van een diagram, combinatoriek, kansregels en simulatie.

Subdomein E5: Kansverdelingen

12. De kandidaat kan aangeven in welke situatie een toevalsvariabele een bepaalde kansverdeling bezit en van die verdeling de karakteristieken verwachtingswaarde en standaardafwijking hanteren.

Subdomein E6: Statistiek met ICT

(16)

Domein F: Logisch redeneren

14. De kandidaat kan logische redeneringen analyseren op correct gebruik. Domein G: Vorm en ruimte

15. De kandidaat kan van een ruimtelijk object aanzichten en perspectieftekeningen maken, er berekeningen aan uitvoeren en op basis daarvan conclusies trekken over dit object.

(17)

Bijlage 2 Examenwerkwoorden

Er is een gecombineerde lijst voor examenwerkwoorden opgesteld voor natuur- en wiskunde. Er is gestreefd naar maximale afstemming en overlap. De complete lijst voor wis- en natuurkunde is omstreeks maart 2017 in een nieuwsbericht gepubliceerd op

Examenblad.nl.

In onderstaande lijst staan de relevante examenwerkwoorden voor wiskunde. Als in een wiskunde-examen een van de woorden uit onderstaande lijst wordt gebruikt, geldt de betekenis die hiervan in deze lijst is gegeven. Deze lijst met examenwerkwoorden is niet uitputtend.

Algemeen:

Tenzij anders aangegeven, is de wijze waarop het antwoord gevonden wordt vrij.

Alleen voor wiskunde B geldt: de toevoeging ‘algebraïsch’ of ‘exact’ legt beperkingen op aan de wijze van

beantwoorden. Algebraïsch / op

algebraïsche wijze (alleen wiskunde B)

Zonder gebruik te maken van specifieke opties van de grafische rekenmachine; tussenantwoorden en het eindantwoord mogen benaderd opgeschreven worden.

Exact / op exacte wijze (alleen wiskunde B)

Zonder gebruik te maken van specifieke opties* van de grafische rekenmachine; tussenantwoorden en het eindantwoord mogen niet benaderd opgeschreven worden.

---

*Als bijvoorbeeld gevraagd wordt de ongelijkheid 5/x<x exact op te lossen, wordt verwacht dat de gelijkheid 5/x=x exact wordt opgelost. De tekens in de oplossing van de ongelijkheid hoeven niet verantwoord te worden.

Aantonen dat, laten zien dat

Het geven van een redenering en/of bepaling en/of berekening waaruit de juistheid van het gestelde blijkt. Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. In het algemeen geldt dat het gestelde controleren door middel van een of meer

voorbeelden niet voldoet Afleiden van

bijvoorbeeld een formule of een eenheid

Het geven van een redenering en/of berekening waaruit de juistheid van de formule of eenheid volgt. Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. Tenzij anders aangegeven, geldt dat het gestelde controleren door middel van een of meer

voorbeelden niet voldoet.

Bepalen Het gevraagde vaststellen en/of uitrekenen.

Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. Beredeneren,

uitleggen

Het geven van een uitwerking waarin de denkstappen staan, waaruit het gestelde/gevraagde blijkt.

Berekenen Het gevraagde uitrekenen.

Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. Bewijzen (dat)

(alleen wiskunde B)

Het geven van een redenering en/of exacte berekening waaruit de juistheid van het gestelde blijkt.

Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. Het gestelde controleren door middel van een of meer

(18)

Herleiden (van een formule)

Een formule stap voor stap herschrijven tot deze in de gevraagde vorm staat, zonder gebruik te maken van specifieke opties van de grafische rekenmachine.

Noemen, (aan)geven wat, welke, wanneer, hoeveel

Een eindantwoord geven. Een toelichting is niet vereist tenzij anders is aangegeven.

Onderzoeken of Het geven van een redenering en/of bepaling en/of berekening waaruit de (on)juistheid van het gestelde blijkt. Het antwoord moet worden afgesloten met een conclusie.

Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. In het algemeen geldt dat het gestelde controleren door middel van een of meer voorbeelden niet voldoet, tenzij het geven van een tegenvoorbeeld tot de juiste conclusie leidt.

Oplossen Het bepalen van de waarden van een of meer onbekenden die voldoen aan de gegeven vergelijking of ongelijkheid.

Uit de uitwerking moet blijken welke stappen zijn gezet. Schetsen Het geven van een grafische voorstelling die de voor de

probleemsituatie relevante karakteristieke eigenschappen bevat. Tekenen Het geven van een grafische voorstelling die de voor de

(19)

Bijlage 3 Begrippenlijst

De in deze lijst opgenomen begrippen worden bij de kandidaten van het betreffende centraal examen wiskunde bekend verondersteld. Zij kunnen zonder nadere toelichting in examenvragen worden gebruikt.

In deze lijst zijn die wiskundige begrippen opgenoemd die vermeld zijn onder de parate kennis bij de specificaties of voortvloeien uit de parate en productieve vaardigheden. Deze lijst met begrippen is niet uitputtend. Zo zijn begrippen die als voorkennis worden beschouwd, niet opgenomen.

Bij de standaardfuncties moet de kandidaat de karakteristieke eigenschappen kennen. Bij wiskunde A havo en wiskunde C vwo wordt in het examen niet over ‘functies’ maar over ‘verbanden’ gesproken, de functienotaties x ... of

f x

( )

...

worden hier ook niet gebruikt.

In onderstaande tabel dient voor wiskunde A havo en wiskunde C vwo dan ook overal voor ‘functies’ ‘verbanden’ te worden gelezen.

havo vwo

wiA wiB wiC wiA wiB

Functies/verbanden variabele x x x x x

grootheid, eenheid x x

absoluut, relatief x x x

karakteristieke eigenschappen van een functie

x x

domein x x

bereik x x

nulpunt x x

extreem, extreme waarde x x x

maximum(waarde) x x x x x minimum(waarde) x x x x x (constant, toenemend of afnemend) stijgen x x x x x (constant, toenemend of afnemend) dalen x x x x x

karakteristieke eigenschappen van een grafiek

x x

snijpunt(en) met x- en y-as x x x x x

top x x x x

buigpunt x

randpunt x x

symmetrie x x

asymptotisch gedrag x1 x x1 x1 x

verticale en horizontale asymptoot x x2

scheve asymptoot x2

standaardfuncties x x x x

lineaire (of eerstegraads) functies x x x x x

richtingscoëfficiënt x x x x x

kwadratische (of tweedegraads) functies

x x x x

parabool x x

(20)

havo vwo wiA wiB wiC wiA wiB

machtsfuncties x x x x wortelfuncties x x exponentiële functies x x x x x grondtal x x x x exponent x x x x x beginwaarde x x x x x groeifactor x x x x x groeipercentage x x x x x halveringstijd x x x x x verdubbelingstijd x x x x x logaritmische functies x x x x logaritme x x x x natuurlijke logaritme x x logaritmische schaalverdeling x x x goniometrische functies x x3 x sinusoïde x x radiaal x x periodiek verschijnsel x x x x periode x x x x frequentie x trillingstijd x amplitude x x x x evenwichtsstand x x x evenwichtswaarde x sinusmodel x harmonische trilling x som-, verschil en verdubbelingsformules x

gebroken lineaire functies x x

hyperbool x x absolute-waarde-functies x vergelijkingen en ongelijkheden x x x x x lineaire of eerstegraadsvergelijking x x x x x kwadratische of tweedegraadsvergelijking x x abc-formule x x

(lineair) interpoleren en extrapoleren x x x

trend x somfunctie x x4 x4 x verschilfunctie x x4 x4 x productfunctie x4 x4 x quotiëntfunctie x4 x4 x 3Alleen de sinusfunctie

(21)

havo vwo wiA wiB wiC wiA wiB samengestelde functie, ketting van

functies x x5 x5 x inverse functie x5 x transformaties x x translatie x x verschuiving x x x

vermenigvuldiging t.o.v. x-as of y-as

x x

herschalen x

evenredigheidsverbanden x x x x x

recht evenredig, evenredig x x x x x

omgekeerd evenredig x x x x x

evenredig met een macht x x

evenredigheidsconstante x x limieten x linker- en rechterlimiet x perforatie x parameter x x Meetkunde aanzicht x perspectieftekening x éénpuntsperspectief x tweepuntsperspectief x horizon x verdwijnpunt x oogpunt x vergrotingsfactor x afstand x x x omgeschreven cirkel x regelmatige veelhoek x

stelling van Pythagoras x x x

gelijkvormigheid x x x

symmetrie x

gulden snede x

goniometrische verhoudingen x x

sinusregel en cosinusregel x x

vergelijking van een lijn x x x x x

vergelijking van een cirkel x x

stelsel vergelijkingen x x

strijdig stelsel x

afhankelijk stelsel x

parametervoorstelling van een lijn x

parametervoorstelling van een cirkel x

vector x

lengte, richtingshoek, kentallen, componenten van een vector

x

(22)

havo vwo wiA wiB wiC wiA wiB

inproduct van twee vectoren x

vectorvoorstelling van een lijn, steunvector, richtingsvector x zwaartepunt x middelloodlijn x bissectrice (deellijn) x Veranderingen interval x x x x intervalnotaties x x

de ∆-notatie voor een differentie x x

differentiequotiënt x x x gemiddelde verandering x x x toenamediagram x x helling x x x x steilheid x x hellinggrafiek x

rijen, inclusief notaties x x

rekenkundige rij x meetkundige rij x somrij x ∑-teken x directe formule x x recursieve formule x x Differentiaal- en integraalrekening

afgeleide (functie), inclusief notaties x x x

tweede afgeleide, inclusief notaties x

somregel en verschilregel x x x

productregel x x

quotiëntregel x x

kettingregel x x x

raaklijn x x x

integraal, integrand, primitieve x

(23)

havo vwo wiA wiB wiC wiA wiB

relatief x frequentie x groepen x kenmerk x klasse, klassenindeling x verdeling x klokvormig x meertoppig x uniform x scheef x staart x uitschieter x normale verdeling x

de drie vuistregels van de normale verdeling x populatie x populatiegemiddelde x populatieproportie x representatie / presentatie x dotplot x staafdiagram x cirkeldiagram x steelbladdiagram x lijndiagram x (cumulatief / relatief) frequentiepolygoon x boxplot x (cumulatieve) frequentietabel x kruistabel x puntenwolk, spreidingsdiagram x spreidingsmaat, spreiding x interkwartielafstand x standaardafwijking x spreidingsbreedte x steekproef x aselect x representatief x steekproefomvang x steekproevenverdeling x steekproefgemiddelde x steekproefproportie x Combinatoriek boomdiagram x x wegendiagram x x rooster x x permutaties x x combinaties x x

(24)

havo vwo wiA wiB wiC wiA wiB

Logisch redeneren Venn-diagram x

nodige, voldoende voorwaarde x

contradictie x

paradox x

als-dan-redenering x

hier-uit-volgt-conclusie x

(25)

Bijlage 4 Algebraïsche vaardigheden

In deze bijlage worden de eisen wat betreft algebraïsche vaardigheden beschreven voor alle wiskundevakken met een centraal examen. Algebraïsche vaardigheden zijn geen doel op zichzelf, maar onderdeel van wiskundige activiteiten. De algebraïsche vaardigheden moeten in samenhang met het betreffende programma worden gelezen. Door algebraïsche expressies te bewerken kan bijvoorbeeld de juistheid van

beweringen worden aangetoond, het rekenwerk worden vereenvoudigd of

vergelijkingen zo herschreven worden dat ze exact zijn op te lossen. Deze algebraïsche vaardigheden zijn onderverdeeld in specifieke en algemene algebraïsche vaardigheden. Bij specifieke algebraïsche vaardigheden gaat het om parate kennis en het vlot kunnen toepassen van de bijbehorende vaardigheden op de voorkomende algebraïsche

expressies. Deze vaardigheden hebben betrekking op algoritmisch werken en

algebraïsch rekenen. Het gaat hier bijvoorbeeld om kennis en gebruik van rekenregels, inclusief het werken met haakjes, bij het invullen van getallen of variabelen in een expressie en het gebruik van algoritmen om een vergelijking op te lossen.

Bij algemene algebraïsche vaardigheden spelen aspecten als aanpak, globale strategie, het herkennen van structuren en methoden, en doelgerichtheid een rol. De kandidaten moeten de structuur van een expressie kunnen herkennen, moeten kwalitatief kunnen redeneren aan de hand van een formule (zoals stijgen/dalen, symmetrie en

asymptotisch gedrag), moeten een formule kunnen opstellen door het generaliseren van getallenvoorbeelden of het combineren van bekende formules, moeten verbanden zien tussen de verschillende representaties van een functie en moeten kunnen wisselen tussen ‘betekenisloos manipuleren’ en betekenis toekennen aan de variabelen en parameters.

Samenvattend zijn de specifieke vaardigheden die vaardigheden waarvan wordt verwacht dat de kandidaat deze snel en geroutineerd kan uitvoeren, terwijl voor de algemene vaardigheden de kandidaat in staat moet zijn met inzicht en vooruit denkend te handelen.

Bij de onderstaande opsomming van specifieke vaardigheden geldt zeker dat een deel (wellicht alleen in zijn grondvorm) reeds bekend verondersteld mag worden vanuit de onderbouw. Denk bijvoorbeeld aan de voorrangsregels en het werken met haakjes, eenvoudige breukvormen en wortels.

Op de plaats van A,

B

,

C

en

D

in de volgende tabellen kunnen ook eenvoudige expressies staan, zoals ax b, a

x en

2

x

.

Niet aan de orde komen de regels die horen bij het differentiëren.

De vaardigheden genoemd bij categorieën A t/m D moeten in beide richtingen kunnen worden uitgevoerd, tenzij anders is vermeld.

Beperkende voorwaarden zoals bijvoorbeeld noemers van breuken zijn ongelijk 0, worden niet vermeld.

(26)

havo vwo

Specifieke vaardigheden wiA wiB wiC wiA wiB

A. Breukvormen 1. A C AD BC B D BD x x x x x 2. A C A BC B B x x x x x 3. A B A B A B A B 1 C C C C x x x x x 4. A C A C B D B D x x x x x 5. B C

A

A C

B

x x x x x B. Wortelvormen 1. A B A B x x x x x 2.

A

A

B

B

x x x x x C. Bijzondere producten

1. haakjes wegwerken en ontbinden in factoren:

2

(x a x)( b) x (a b x) ab

havo A, vwo A en vwo C: alleen haakjes wegwerken

x x x x x

2.

(

A B C

)(

D

)

AC

AD

BC

BD

(27)

havo vwo

Specifieke vaardigheden wiA wiB wiC wiA wiB

D. Machten en logaritmen 1.

a a

p q

a

p q x x x x x 2. p p q q a a a x x x x x 3. ( )ap q ap q x x x x x 4. ( )abp a bp p x x x x x 5. 1 p p a a x x x x x

6. pa a1p met

p

positief en geheel x x x x 7. g

log( )

a

g

log( )

b

g

log(

a b

)

x x x

8. g

log( )

g

log( )

g

log( )

a b

a

b

x x x 9. g

log( )

a

p

p

g

log( )

a

x x x 10. log( ) log( ) log( ) p g p a a g vwo C: alleen p 10 x x x x 11. log( ) ln( ) ln( ) g a a g x x E. Goniometrie

voor formules zie betreffende domein x x

F.

Herleidingen uitvoeren aan de hand van de elementen

genoemd bij A tot en met D

1. via substitutie van getallen 2. via substitutie van expressies 3. via het omwerken van formules

x x x x x x x x x x x x x x x G. Vergelijkingen oplossen met behulp van algemene vormen en formules herleiden (voor wiA en wiC worden deze vaardigheden uitsluitend gebruikt voor het herleiden van formules)

1.

A B

0

A

0

of B

0

x x x

2.

A B

A C

A

0

of B

C

x x x x x

(28)

havo vwo

Specifieke vaardigheden wiA wiB wiC wiA wiB

H.

Algoritmen t.b.v. het oplossen van vergelijkingen en het herleiden van formules

(voor wiA en wiC worden deze vaardigheden uitsluitend gebruikt voor het herleiden van formules) 1. eerstegraadsvergelijkingen c b a ax b c x x x x x x 2. tweedegraadsvergelijkingen abc-formule 2 2

0

4

2

b

b

ac

ax

bx

c

x

a

x x 3. xn c x c1n als n oneven is x x x x 1 1 n n n

x

c

x

c of x

c

als n even is x x x x 4.

g

x

a

x

g

log( )

a

x x x x 5.

e

x

a

x

ln( )

a

x x 6. glog( )x b x gb x x x x 7. ln( )x b x eb x x 8.

x

c

x

c of x

c

x I. Vergelijkingen oplossen met behulp van standaardfuncties 1.

f A

( )

c

x x 2.

f A

( )

f B

( )

x x J. Vergelijkingen en ongelijkheden van het type

( )

( )

f x

g x

resp.

( )

( )

f x

g x

oplossen

1. grafisch, waaronder ICT x x x x x

2. vergelijkingen en ongelijkheden algebraïsch dan wel exact, indien algebraïsch/exact oplosbaar

(29)

havo vwo

Algemene vaardigheden wiA wiB wiC wiA wiB

K. Formules opstellen

1. door variabelen te kiezen bij een probleemsituatie 2. van standaardfuncties a. eerstegraads/lineaire functie b. tweedegraadsfunctie c. exponentiële functie d. logaritmische functie e. goniometrische functie f. machtsfunctie

g. absolute waarde functie 3. door generaliseren via

getallenvoorbeelden

4. door schakelen van formules

x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x1 x x x x x x x x x x x x x L. Expressies herkennen

1. vaststellen of een (deel)expressie behoort tot een van de volgende families a. eerstegraads/lineaire functies b. tweedegraadsfuncties c. exponentiële functies d. logaritmische functies e. goniometrische functies f. machtsfuncties

2. structuur van een expressie vaststellen

3. rol van een voorkomende parameter bepalen x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x x1 x x x x x x x x x x x M. Karakteristieken bepalen

kwalitatief redeneren over expressies of delen daarvan met betrekking tot karakteristieken als a. uiterste waarden b. stijgen of dalen c. asymptotisch gedrag x x x x x x x x x x x x x x x N. Algebraïsche expressies reduceren en representeren

1. complexe delen van een expressie vervangen door 'plaatsvervangers' zodat herkenbare expressies ontstaan 2. flexibel kunnen wisselen tussen

betekenis toekennen aan symbolen en betekenisloos kunnen manipuleren 3. flexibel verschillende representaties

van functies (formule, tabel, grafiek) kunnen inzetten en tussen deze representaties kunnen wisselen

(30)

Bijlage 5 De correctie van de centrale examens wiskunde

(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)

De afgelopen jaren heeft het CvTE herhaaldelijk signalen uit het veld ontvangen waaruit

blijkt dat niet altijd duidelijk is hoe om te gaan met tussentijds afronden en het noteren

van tussenantwoorden. Om deze onduidelijkheid zoveel mogelijk weg te nemen heeft

het CvTE een nieuwe vakspecifieke regel over het tussentijds afronden opgesteld.

HAVO EN VWO

Nieuwe vakspecifieke regel (afrondregel)

a. Als bij een vraag doorgerekend wordt met

tussenant-woorden die afgerond zijn, en dit leidt tot een ander

eindantwoord dan wanneer doorgerekend is met

niet-afgeronde tussenantwoorden, wordt bij de

betref-fende vraag één scorepunt in mindering gebracht.

Tussenantwoorden mogen wel afgerond genoteerd

worden.

b. Uitzondering zijn die gevallen waarin door de context

wordt bepaald dat tussenantwoorden moeten worden

afgerond.

c. (alleen voor wiskunde A en C)

De aftrek voor fouten zoals bedoeld onder a. en/of

fouten bij het afronden van het eindantwoord bedraagt

voor het hele examen maximaal 2 scorepunten.

De hieronder staande vakspecifieke regel over het afronden

van groeifactoren en kansen, die in de

septembermede-delingen van 2015 is gepubliceerd voor de examens havo

A en vwo A en C blijft gehandhaafd: Als een groeifactor

of kans wordt gevraagd, geldt voor het eindantwoord:

groeifactoren moeten worden genoteerd in minstens twee

decimalen en kansen moeten worden genoteerd in minstens

twee decimalen of hele procenten. Meer decimalen zijn

vereist als het nodig is om af te wijken van 0 of 1.

Wiskunde A en C

In de syllabi voor de nieuwe programma’s is aangegeven

dat de kandidaat moet weten dat tussentijds afronden

gevolgen kan hebben voor het eindantwoord en hij

hiernaar dient te handelen.

Bij wiskunde A en C gaat het vooral om het kunnen

gebruiken van wiskunde bij het oplossen van problemen in

betekenisvolle contexten en minder om het bedrijven van

wiskunde als zelfstandige discipline (zie cTWO-rapport

Denken en doen). Het is niet de bedoeling dat leerlingen

veelvuldig afgestraft worden voor het maken van

afrond-fouten. Om die reden is het aantal aftrekpunten voor het

maken van afrondfouten bij wiskunde A en C gemaximeerd

op 2 voor het volledige examen.

Wiskunde B

Het karakter van wiskunde B brengt met zich mee dat

contexten minder voorkomen dan bij wiskunde A en C en

eerder aanleiding zijn tot abstractie en de vorming van

wiskundige concepten (zie cTWO-rapport Denken en

doen). Daarom wordt het aantal aftrekpunten voor

afrondfouten bij wiskunde B-examens niet gemaximeerd.

Werkwijze correctie

Omdat bij wiskunde A en C maximaal twee afrondfouten

in rekening gebracht mogen worden, noteren eerste

en tweede corrector per examenwerk bij welke vragen

een scorepunt in mindering is gebracht op basis van de

nieuwe afrondregel. De eerste corrector noteert bij elke

afrondfout in het werk van de kandidaat voor de kantlijn

een A. De tweede corrector gaat na of hij zich kan vinden

in dit aspect van de beoordeling door de eerste corrector.

De deelscores per vraag worden zoals gebruikelijk in het

programma Wolf ingevoerd. Bij de laatste

scorecompo-nent van Wolf voert de docent een compensatiescore in,

namelijk het aantal afrondfouten hoger dan twee. Wolf telt

deze compensatiescore automatisch op bij de totaalscore.

Er mogen immers maximaal twee afrondfouten in rekening

worden gebracht.

Voorbeeld:

Stel een kandidaat heeft op de vragen een score van 50

behaald. Bij vijf vragen is i.v.m. met de nieuwe afrondregel

1 scorepunt in mindering gebracht. Van de 5 in

minde-ring gebrachte scorepunten mogen er slechts 2 verrekend

worden. Er moet dus bij dit voorbeeld door de corrector

een compensatiescore van 5 - 2 = 3 worden ingevoerd

als laatste component. De volgens afrondregel c.

gecorri-geerde totaalscore wordt dus 50 + (de compensatiescore)

3 = 53.

Voorbeelden van leerlinguitwerkingen

(37)

aantal inwoners voor het eerst groter zal zijn dan 400 000.

Uitwerking leerling 1

De groeifactor per jaar is

(

310247   1,026343315

265431

)

=

1 6

De vergelijking 310 247 ∙ 1,026343315

t

= 400 000 moet

worden opgelost.

Met GR: (leerling geeft aan hoe GR wordt ingezet)

Dit geeft t ≈ 9,8

Het antwoord: in 2025

Alle scorepunten worden toegekend.

Afrondfouten als gevolg van het beperkt aantal cijfers

waarmee de GR rekent, leiden uiteraard niet tot aftrek

van scorepunten.

Uitwerking leerling 2

De groeifactor per jaar is

(

)

1 6

310247   1,03 

265431

=

De vergelijking 310 247 ∙ 1,03

t

= 400 000 moet worden

opgelost.

Met GR: (leerling geeft aan hoe GR wordt ingezet)

Dit geeft t = 8,6

Het antwoord: in 2024

Op grond van afrondregel a. wordt 1 scorepunt

afgetrokken voor het tussentijds afronden met een

verkeerd eindantwoord tot gevolg.

Uitwerking leerling 3

De groeifactor per jaar is

(

310247   1,03 

265431

)

=

1 6

De vergelijking 310 247 ∙ 1,03

t

= 400 000 moet worden

opgelost.

Met GR: (leerling geeft aan hoe GR wordt ingezet)

Dit geeft t ≈ 9,8

Het antwoord: in 2025

Aan de uitwerking is te zien dat doorgerekend is met

de niet-afgeronde waarde. Alle scorepunten worden

toegekend. Tussenantwoorden mogen immers afgerond

genoteerd worden.

Voorbeeld 2

In een grote supermarktketen worden literflessen frisdrank

van het merk Spliss verkocht.

In 2013 was de verkoopprijs van deze flessen € 0,80, in

2014 was deze € 0,90.

In 2013 was de omzet van deze frisdrank € 283 580, in

2014 was deze € 346 248.

Hoeveel flessen Spliss werden er in 2014 meer verkocht

dan in 2013? Rond je eindantwoord af op duizendtallen.

346 248 384 720

0,90

=

Het verschil is 30 245, dus 30 000

Alle scorepunten worden toegekend.

Uitwerking leerling 2

Het aantal verkochte flessen in 2013 was

283 580 354 000

0,80

=

Het aantal verkochte flessen in 2014 was

346 248 385 000

0,90

=

Het verschil is 31 000

Er is twee keer ten onrechte tussendoor afgerond, met een

ander eindantwoord tot gevolg. Er wordt bij deze vraag

1 scorepunt afgetrokken voor het tussentijds afronden op

grond van afrondregel a.

Uitwerking leerling 3

Het aantal verkochte flessen in 2013 was

283 580 354 475

0,80

=

Het aantal verkochte flessen in 2014 was

346 248 384 720

0,90

=

Het verschil is 30 245

Het eindantwoord is ten onrechte niet afgerond op

duizendtallen. Er wordt 1 scorepunt afgetrokken, omdat

niet is afgerond (zie afrondregel c).

Voorbeeld 3

Het lichaamsgewicht van iemand met obesitas is de

afgelopen jaren, dankzij een streng dieet, gedaald van

133,20 kilogram op 1 juli 2011 naar 87,20 kilogram op

1 juli 2016. We gaan uit van een wiskundig model waarbij

de gewichtsafname lineair verloopt. Neem aan dat deze

daling zich nog enige tijd zo voortzet.

Bereken zijn gewicht in kilogram op 1 april 2017. Rond je

eindantwoord af op één decimaal. Je hoeft geen rekening

te houden met de verschillende lengtes van de maanden.

Uitwerking leerling 1

(38)

kappen’ (Euclides, december 2014) staat dat fouten in

wiskundige notaties de A/C-leerlingen niet altijd

aange-rekend moeten worden en notatiefouten in aanloop naar

in essentie juiste antwoorden kunnen worden

geaccep-teerd. In datzelfde artikel is te lezen dat bij wiskunde B

notatiefouten (verschrijvingen) wel aangerekend dienen te

worden. Omdat uit de verdere uitwerking blijkt dat juist

is doorgerekend, is de schrijfwijze bij wiskunde B echter

passabel. Zowel bij wiskunde A/C als bij wiskunde B vindt

dus geen aftrek van scorepunten plaats.

Uitwerking leerling 2

De gemiddelde afname per maand is

(133,20 – 87,20) / 60 = 0,76.

Gewicht op 1 april 2017 is 87,20 – 9 ∙ 0,76 = 80,4.

Uit de uitwerking blijkt dat de kandidaat in de tussenstap

foutief heeft afgerond. Er wordt 1 scorepunt afgetrokken

voor het foutief afronden.

Uitwerking leerling 3

De gemiddelde afname per maand is

133,20 87,20 0, 7

60

=

Het gewicht op 1 april 2017 is 87,20 – 9 ∙ 0,7... = 80,3.

Alle punten worden toegekend. Door het gebruik van

puntjes bij het tussenantwoord geeft de leerling aan het

tussenantwoord niet volledig opgeschreven te hebben. Uit

de verdere uitwerking blijkt echter dat wel doorgerekend

is met de niet-afgekapte of niet-afgeronde waarde.

Voorbeeld 4

a. De functie f is gegeven door f (x) = 1,12

x

.

Bereken de kleinste waarde van x, waarvoor geldt:

f (x) ≥ 4.

Geef je eindantwoord in twee decimalen nauwkeurig.

Uitwerking leerling

Met GR: (leerling geeft aan hoe GR wordt ingezet om f

(x) = 4 op te lossen)

x = 12,23251075

Het antwoord: 12,23

Het eindantwoord is ten onrechte naar beneden afgerond.

Er wordt 1 scorepunt afgetrokken omdat onjuist is

afgerond. Een vergelijkbare situatie wordt beschreven

in ‘Gelijke monniken, gelijke kappen’ onder het kopje

‘Afronden’, voorbeeld 2.

Alle punten worden toegekend. Door het gebruik van de

puntjes bij het tussenantwoord geeft de leerling aan het

tussenantwoord niet volledig opgeschreven te hebben. In

de verdere uitwerking is niet te zien of er doorgerekend is

met de afgekapte of met de niet-afgekapte waarden. De

leerling krijgt het voordeel van de twijfel.

Uitwerking leerling 2

f (20) = 1,12

20

= 9,7

f (15) = 1,12

15

= 5,5

Toename is f (20) − f (15) = 4,2

Aan de tussenantwoorden is te zien dat er onjuist

afgerond is. Er wordt 1 scorepunt afgetrokken.

Het CvTE realiseert zich dat met de nieuwe afrondregel

en de gegeven voorbeelden niet op voorhand alle

beoor-delingsproblemen zijn opgelost. Overleg tussen eerste en

tweede corrector blijft altijd nodig.

Ervaringen opgedaan bij de examens van 2017 zullen

meegenomen worden bij het vaststellen van de vorm en

inhoud van de correctievoorschriften vanaf 2018.

Het CvTE dankt de pilotdocenten, de toetsdeskundigen

van Cito en de leden van de vaststellingscommissies

voor hun opbouwende en kritische opmerkingen bij de

totstandkoming van deze toelichting.

Over de auteur

(39)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het heeft ook betrekking op de kennis die politieambtenaren moeten hebben van eerstehulpverlening, de zogenoemde Eerste Hulp door Politie (EHDP) en de kennis die zij moeten hebben

De kandidaat kan het veranderingsgedrag van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties, exponentiële functies en logaritmische functies en de regelmaat in rijen

Samenvattend zijn de specifieke vaardigheden die vaardigheden waarvan wordt verwacht dat de kandidaat deze snel en geroutineerd kan uitvoeren, terwijl voor de algemene vaardigheden

In deze lijst zijn die wiskundige begrippen opgenoemd die vermeld zijn onder de parate kennis bij de specificaties of voortvloeien uit de parate en productieve vaardigheden..

Polaire verbindingen zijn verbindingen waaraan we een positieve en een negatieve pool kunnen onderscheiden. Zuren, zouten, hydroxiden zijn

De kwaliteit van een meetinstrument bestaat uit validiteit (daadwerkelijk meten wat men beoogt te meten) en betrouwbaarheid (consistentie/herhaalbaarheid van metingen) in de

BeSt for Kids is een van de eerste onderzoeken in de wereld bij jeugdreuma, waarbij wordt behandeld volgens het ‘treat-to-target’ (doelgerichte behandeling) principe.

Energy Utilities &amp; Technologies Talent availability Labour cost Production cost Financial Services &amp; Investors Talent availability Organization HQ Labour cost Global