• No results found

‘Niet roekeloos, niet bevreesd’

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Niet roekeloos, niet bevreesd’"

Copied!
89
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Niet roekeloos, niet bevreesd’

Een onderzoek naar debat over vredesmissies in De Telegraaf en NRC Handelsblad

aan de hand van zes gesneuvelde Nederlandse militairen.

G. Dietvorst, s1823337 Drs. R. van der Hoeven Prof. dr. H. B. M. Wijfjes Rijksuniversiteit Groningen Master Journalistiek Studiepad radio en televisie 13 februari 2010

(2)

1 Inhoud

Inleiding 3

1. NRC/NRC Handelsblad en De Telegraaf 7

1.1 Het begin 7

1.2 De Eerste Wereldoorlog en het Interbellum 10

1.3 De jaren 50 11 1.4 De jaren 60 en 70 12 1.5 De jaren 80, 90 en 13 2. Nederlandse vredesmissies 15 2.1 Algemeen 15 2.2 Albanië, 1914 17 2.3 Korea, 1951-1954 18 2.4 Libanon, 1979-1985 19 2.5 Voormalig-Joegoslavië, 1992-2004 21 2.6 Afghanistan, 2002-heden 23 2.7 Irak, 2003-2005 24 3. Methode 25 4. Luitenant-kolonel L. W. J. K. Thomson 26 4.1 Inleiding 26 4.2 De Courant 27 4.3 De NRC 31 4.4 Overzicht 37

5. Luitenant-kolonel M. P.A. den Ouden 40

5.1 Inleiding 40

5.2 De Telegraaf 40

5.3 De NRC 44

(3)
(4)

3

- Wie degelijk legerhervormer wil zijn, moet beseffen, dat leger en volk elkander hebben te naderen -

Lodewijk Thomson (1869-1914)1

Inleiding

Op 15 juni 1914 kwam voor het eerst een Nederlandse vredesmilitair om, luitenant-kolonel Lodewijk Thomson. De overste sneuvelde bij de belegering van de Albanese stad Durazzo. Hij was daar

gelegerd samen met dertien andere Nederlandse officieren om een Albanees gendarmerie-korps op te zetten. Één van de andere officieren was kapitein Jan Fabius. Voor, tijdens en na zijn militaire carrière was Fabius werkzaam als correspondent. Over de gebeurtenissen in Albanië schreef hij later een boek. Fabius beschrijft hierin onder meer het sterven van Thomson. ‘De aanval stokte dan ook. Op hetzelfde ogenblik kwam een Albanees, die engels sprak naar me toe, en fluisterde ‘de overste is gewond’; ik wilde het nog niet geloven, maar een ogenblik later kwam hij terug: ‘de overste is dood’. Ik kon het niet geloven, maar toen zag ik dr. Reddingius en majoor Roelfsema aankomen. Ze schenen erg gedrukt, ik vreesde het ergste. ‘Is het waar?’ vroeg ik haastig. ‘Ja,’ antwoordde Reddingius, ‘hij is gevallen.’’2

Sinds 1914 nam Nederland meer dan vijftig keer deel aan een militaire interventie in het buitenland. Deze vredesmissies dienen om vrede te bewaken of af te dwingen in conflictgebieden. Deze missies worden bijna altijd geïnitieerd door organisaties als de Verenigde Naties (VN) of de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Voorbeelden van interventies waaraan Nederland deelnam, zijn die in Korea in de jaren 50 en de missie in voormalig-Joegoslavië in de jaren 90 van de twintigste eeuw. Ondanks het predicaat vredesmissie, sneuvelen regelmatig uitgezonden militairen. In elf verschillende vredesmissies heeft Nederland 178 militairen verloren.In zes missies sneuvelden militairen door toedoen van een vijandelijke actie.3

Sinds het ontstaan van kranten, maakt berichtgeving over oorlogen een aanzienlijk deel uit van de inhoud.4 Vredesmissies horen daar bij. Volgens sommigen is de berichtgeving over militaire vredesinterventies meer dan alleen een weergave van wat er gebeurt. Journalisten zouden de toon en de richting van het publiek debat rond een oorlog mede bepalen.5 Dit wordt het CNN-effect genoemd, naar de eerste Amerikaanse 24-uurs nieuwszender. De media oefenen invloed uit op

1

Deze uitspraak is te lezen op het monument ter nagedachtenis aan Thomson op het Thomsonplein in ’s-Gravenhage. Dit monument staat afgebeeld op de titelpagina.

2

Jan Fabius, Met Thomson in Albanië (Maastricht: N.V. Leiter-Nypels, 1964) 117. 3

Christ Klep en Richard van Gils, Van Korea tot Kabul :De Nederlandse Militaire Deelname aan Vredesoperaties sinds 1945

(Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005). 4

Arnold Karskens, Pleisters op de Ogen: De Nederlandse Oorlogsverslaggeving van Heiligerlee tot Kosovo (Amsterdam: Meulenhoff, 2001) 33.

5

(5)

4 uitvoering van diplomatie en buitenlands beleid.6 Met dramatische nieuwsbeelden en bijbehorend woordgebruik wordt geappelleerd aan het geweten en rechtvaardigheidsgevoel van de kijker of lezer. Hiermee zouden de media in staat zijn om reacties op conflicten te beïnvloeden, maar deze invloed blijft gelimiteerd tot humanitaire doelen.7 De media zijn dus niet bij machte om oorlogen te beëindigen, maar hebben wel invloed op het debat rond vooral humanitaire interventies.

Binnen het CNN-effect bestaan verschillende factoren die meespelen bij het debat over vredesmissies. De verschillende krachten die van invloed zouden zijn op de het debat zijn zogenaamde ‘push’- en ‘pull’-factoren.8 De eerste term refereert aan de zichtbare nood in het conflictgebied waardoor de vredestroepen naar het te interveniëren land ‘toegeduwd’ worden.9 De term ‘pull’-factor refereert aan nadelen voor de interveniërende landen, of een gebrek aan succes van de interventie, waardoor een land zou kunnen besluiten te stoppen met een missie of de aard van de missie zou veranderen.10 Zo was bij de Amerikaanse interventie in Somalië van 1992-1993 de voornaamste ‘push’-factor het televisiebeeld van hongerende Somalische kinderen. De belangrijkste ‘pull’-factor was het beeld van gesneuvelde Amerikaanse militairen die door de straten van de Somalische hoofdstad Mogadishu gesleept werden.11 Dit wil niet zeggen dat de Amerikanen zich vanwege deze beelden terugtrokken uit Somalië, maar de beelden hadden wel invloed op het moment van terugtrekking.12

In dit onderzoek zal worden gekeken of in Nederland een debat over het nut van een interventie opleeft na het sneuvelen van een vredesmilitair. Na de dood van twee militairen in Afghanistan op 6 en 7 september 2009 stelt NRC Handelsblad van 8 september in een onderkop op de voorpagina bijvoorbeeld de vraag: ‘Is er na 21 gesneuvelden nog draagvlak voor de missie?’ Op de opiniepagina van Trouw van 10 september wordt naar aanleiding van de twee gedode militairen een stuk

gepubliceerd met de kop: ‘Achter militairen, twijfel over missie’. In Het Parool van 9 september staat een interview met defensiespecialist Ko Colijn. Ook dit artikel gaat over de legitimiteit van de

interventie. Wellicht is het te ongenuanceerd om te zeggen dat berichtgeving over de gesneuvelde militairen werkte als ‘pull’-factor: Nederland bleef aanwezig in Afghanistan en het debat over verlenging van de missie is nog niet ten einde. Wel is zeker dat deze militairen hebben gezorgd voor een opleving van het debat in de media.

6

Steven Livingston, ‘Clarifying the CNN Effect: An Examination of Media Effects According to Type of Military Intervention’,

Research Paper, The Joan Shorenstein Centre (1997): 1.

7

Piers Robinson, ‘Global Television and Conflict Resolution: Defining the Limits of the CNN Effect’, in Media in Conflict , red. Eytan Gilboa (Ardsley: Transnational Publishers, 2002)189.

8

Margeret H. Belknap, ‘The CNN Effect: Strategic Enabler or Operational Risk?’ USAWC Strategy Research Project (2001): 9. 9

Warren P. Strobel, ‘Late-Breaking Foreign Policy: The News Media’s Influence on Peace

Operations’ (Washington D.C: USIP Press Books, 1997) 127.

10

Ibidem, 165-167. 11

Jan Schoeman, ‘Oorlog op Twee Fronten: Media-invloed op Vredes- en Veiligheidsbeleid’, Tijdschrift voor

Mediageschiedenis 2 (1999) 2: 27-28.

12

(6)

5 De vraag is of het sneuvelen van Nederlandse militairen doorgaans als ‘pull’-factor heeft

gewerkt, of tenminste voor een opleving van het debat heeft gezorgd. Sinds 1914 - toen de eerste Nederlandse vredesmilitair om het leven kwam - zijn de dagbladen in Nederland aan velerlei veranderingen onderhevig geweest. In het begin van de 20ste eeuw brachten kranten het nieuws voornamelijk op een ‘beheerst-afstandelijke’ manier. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde zich in Nederland de ‘emotioneel-betrokken stijl’, met De Telegraaf voorop. Deze stijl houdt in dat

ingespeeld wordt op het gevoel van de lezer, in plaats van op diens ratio.13 Over de jaren werd het belang van ‘human interest’ steeds groter in de kranten. De Telegraaf trok lezers met de ‘menselijke’ benadering en daarom gingen andere kranten zich hier ook mee bezig houden. Dankzij de opkomst van ‘human interest’ zou een gedode Nederlander meer als ‘pull’-factor kunnen werken dan voorheen.

Daarnaast zorgde de opkomst van andere media als opiniebladen, televisie en radio voor verandering. In de dagbladen kwam de nadruk te liggen op duiding en analyse van het nieuws omdat de audiovisuele media in de primaire nieuwsvoorziening gingen voorzien. Om de concurrentie met opiniebladen aan te gaan, begonnen kranten opiniepagina’s toe te voegen. Het is mogelijk dat deze opiniepagina’s gelegenheid gaven tot meer debat over vredesmissies.

Vanaf de jaren 60 ging een ‘democratiseringsgolf’ door Nederland.14 Vanwege een groeiende welvaart, beter onderwijs, ontwikkeling van massamedia en de secularisering kregen mensen meer mogelijkheden om kennis te nemen van wat er buiten hun eigen land gebeurde.15 Dit leidde tot een ‘verbinnenlandisering’ van het buitenlands beleid: buitenlandpolitiek was niet langer een zaak van een kleine elite.16 Buitenlandpolitieke kwesties begonnen een grotere rol in te nemen in de

Nederlandse politiek en er ontstonden allerhande actiegroepen op dit gebied. Hierdoor ontstond in de media wellicht meer ruimte om over vredesmissies en het daarbij behorende debat te berichten.

Het is mogelijk dat de voorgenoemde ontwikkelingen samenhangen met eventuele

veranderingen in de berichtgeving over gesneuvelde militairen. Deze veranderingen zouden van invloed kunnen zijn op het publieke debat over vredesmissies.

Om erachter te komen of er een samenhang is tussen de ontwikkelingen in de dagbladen in en de berichtgeving over gesneuvelde militairen, wordt allereerst onderzocht hoe de berichtgeving

over de gesneuvelde militairen verandert. Dit wordt op de volgende manieren gedaan. Ten eerste

wordt gekeken naar de hoeveelheid berichtgeving over een gesneuvelde militair. Ten tweede is van belang om te kijken naar hoe prominent de artikelen in de krant staan. Op welke pagina staat het

13

Marcel Broersma, ‘Botsende Stijlen. De Eerste Wereldoorlog en de Nederlandse journalistieke cultuur’, Tijdschrift voor

Mediageschiedenis 2 (1999) 2: 41.

14

A. van Staden, ‘De rol van Nederland in het Atlantisch bondgenootschap. Wat veranderde en wat uiteindelijk bleef’, in De

Kracht van Nederland , red. N. C. F. van Sas (Haarlem: H.J.W. Becht, 1991) 225.

15

J. J. Heldring, ‘Nederland in de Wereld, 1945-1985’ in De Kracht van Nederland , red. N. C. F. van Sas (Haarlem: H.J.W. Becht, 1991) 240.

16

(7)

6 artikel? Hoe opvallend is de kop bij het artikel? Hoe lang is het artikel? Ten derde zal gekeken worden naar de inhoud en toon van de artikelen. Ligt de nadruk op het nieuwsfeit dat een militair gesneuveld is of wordt veel aandacht besteedt aan de persoon zelf? Hoe sensationeel wordt het nieuws

gebracht? Ten slotte worden de foto’s behorende bij de artikelen beschouwd. Wordt de gesneuvelde afgebeeld of worden er foto’s geplaatst van de vredesmissie in het algemeen?

Ten tweede wordt het publieke debat over vredesmissies onderzocht. De te beantwoorden vraag hierbij luidt: in hoeverre werkt een gesneuvelde militair als katalysator voor de discussie over

de interventie? In andere woorden: is het sneuvelen van een militair een ‘pull’-factor? Om deze

vraag te kunnen beantwoorden, wordt gekeken naar artikelen en afbeeldingen waarin de

vredesmissies ter discussie worden gesteld. De artikelen en afbeeldingen waarin zowel het sneuvelen van de militair wordt genoemd, als het nut van de missies ter discussie staat, zijn hierbij het meest van belang. In de eerste plaats wordt hierbij gekeken naar de hoeveelheid berichten en afbeeldingen. Daarnaast wordt nagegaan in hoeverre verschillende standpunten over de interventie worden weergegeven. Ligt de nadruk vooral op de voor- of tegenstanders van de missie of wordt de discussie onpartijdig weergegeven?

Om een achtergrond te schetsen die voor het beantwoorden van de vragen noodzakelijk is, wordt eerst een korte historische beschrijving gegeven van de veranderingen in de Nederlandse dagbladen. Dit stuk gaat in het bijzonder over de in het huidig onderzoek geanalyseerde kranten: De Telegraaf en NRC Handelsblad. De keuze is op deze kranten gevallen omdat zij beide gedurende de gehele onderzochte periode bestaan hebben. Daarnaast is vergelijking van deze dagbladen relevant omdat zij altijd twee uitersten in de Nederlandse dagbladenwereld hebben vertegenwoordigd: NRC/NRC Handelsblad als de serieuze kwaliteitskrant en De Telegraaf als de krant die stelling durft te nemen en die een grote nadruk legt op de persoonlijke kant van het nieuws, de zogenaamde ‘human interest’. De krant was de voorloper in het gebruik van een ‘emotioneel-betrokken stijl’. Voor de analyse van de eerste Nederlandse vredesmissie (Albanië, 1914) wordt niet De Telegraaf gebruikt, maar haar kopblad De Courant. Dit kopblad werd vrijwel volledig samengesteld uit het zetsel van De Telegraaf. Het is bedoeld voor een lager opgeleid publiek; de advertenties zijn hierop toegespitst en de nieuwsberichten zijn hier en daar ingekort.17 De reden dat De Courant De Telegraaf vervangt in het eerste deel van het onderzoek is dat in de beschikbare archieven De Telegraaf uit de

desbetreffende periode ontbreekt.

Vóór 1970 waren de NRC en het Handelsblad nog twee aparte kranten. Bij het analyseren van de periode vóór 1970 wordt de NRC onder de loep genomen en niet het Handelsblad. Hoewel beide dagbladen niet veel van elkaar verschilden, was NRC - meer dan het Handelsblad - een krant die vasthield aan haar principes. ‘Bij de NRC vond men de eigen formule uniek en onaantastbaar’, zegt de

17

(8)

7 eerste hoofdredacteur van de fusiekrant NRC Handelsblad André Spoor in een interview.18 Verder was bij de NRC sinds 1905 de onafhankelijkheid van de redactie ten opzichte van de directie gewaarborgd in de statuten. Bij het Handelsblad was dit niet het geval tot in de jaren 30.19

Na de beschrijving van de veranderingen in de Nederlandse dagbladwereld volgt een hoofdstuk over de Nederlandse geschiedenis in militaire interventies. Dit hoofdstuk is toegespitst op de

vredesmissies waarbij tenminste één Nederlandse militair door een vijandelijke actie om het leven is gekomen. Dit zijn zes vredesmissies: de uitzending van Nederlandse officieren naar Albanië in de periode 1914; de Korea-oorlog van 1950-1954; de vredesmissie in Libanon van 1979-1985; de Nederlandse uitzending naar voormalig-Joegoslavië van 1992-2004; de Nederlandse bijdrage in Irak van 2004-2005 en ten slotte de Nederlandse missie in Afghanistan van 2002-heden. Per vredesmissie wordt de berichtgeving rond één gesneuvelde militair onderzocht. De criteria die zijn gehanteerd om tot deze selectie van zes vredesmissies - en dus zes militairen - te komen, zijn te vinden in het hoofdstuk Methode.

Na de achtergrondinformatie over dagbladen en vredesmissies en het hoofdstuk Methode volgt het empirische deel van het onderzoek. Dit bestaat uit zes hoofdstukken waarin de berichtgeving over gesneuvelde militairen uit de zes geselecteerde vredesmissies wordt onderzocht.

1. NRC/NRC Handelsblad en De Telegraaf

1.1 Het begin

De Nieuwe Rotterdamsche Courant (NRC, vanaf 1947 Nieuwe Rotterdamse Courant) werd in 1844 opgericht door Henricus Nijgh. In het eerste nummer van de krant schreef de redactie dat ze ‘echt constitionele’ begrippen wilden verbreiden, de regeringsdaden wilden toetsen aan de grondwet en de vrijhandelsgedachte uitdroegen. In 1970 fuseerde deze Rotterdamse krant met het liberale Handelsblad uit Amsterdam, nadat deze fusie al drie keer eerder was afgeketst.20 De NRC was van oudsher óók een liberale krant, alhoewel zij zich nooit heeft gecommitteerd aan een liberale partij. ‘De NRC moest een krant zijn - en dat is nog steeds zo - die haar eigen liberale weg kon gaan en die voor de liberale beginselen een steun wilde zijn, maar die daarbij voor het hele ‘denkende publiek’ - en wie wil beweren dat die louter uit liberalen zou bestaan? - een voedende bron zou zijn’, schreef

18

Gijsbert van Es, J.H. Sampiemon en Laura Starink, red., Door onze Redacteuren: NRC Handelsblad 1970-1995 (Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1995) 18.

19

Ibidem, 11. 20

(9)

8 de toenmalige hoofdredacteur in 1969.21 Het idee van oprichter en eerste uitgever van NRC Nijgh, was dat zijn krant ‘het denkend publiek moest kunnen bevredigen’.22 In het allereerste commentaar van de fusiekrant NRC Handelsblad werd deze liberale inslag benadrukt. ‘Liberaal zijn de Nieuwe Rotterdamse Courant en het Algemeen Handelsblad genoemd. Het is niet een naam waarvoor de nieuwe krant zich geneert. Want in dit woord ligt het vrijheidsbeginsel besloten, dat ons vóór alles dierbaar is. Dat is gemakkelijk gezegd, en velen die zich niet liberaal noemen zeggen ons het met evenveel recht na. Een nadere definitie is dus nodig.’23

De NRC moest onpartijdig het nieuws brengen, ze hanteerde een zogenaamde ‘beheerst-afstandelijke’ stijl die in die dagen gemeengoed onder de dagbladen was. De ‘beheerst-‘beheerst-afstandelijke’ stijl ging niet over de inhoudelijke keuzes die de redacties maakten, maar over hoe zij de

onderwerpen aan de lezer presenteerden. Deze rationele stijl kenmerkte zich door het gebruik van achtergrondartikelen, analyses en opiniestukken. ‘Ieder op hun eigen manier wilden kranten leiding geven aan hun lezers en een gids zijn bij hun ontwikkeling. De redactie bepaalde wat de lezer moest weten, wat ‘goed’ voor hem was. Daarbij paste een ‘beheerst-afstankelijke’ journalistieke stijl.’24

De oprichter van De Telegraaf zag niet zoveel in deze afstandelijke stijl. Al jaren publiceerde uitgever en jonkheer Henry Tindal pamfletten en artikelen waarin het regeringsbeleid, vooral ten aanzien van defensie, werd bekritiseerd. In 1892 ontstond er een conflict tussen Tindal en Charles Boissevain, de hoofdredacteur van het Handelsblad. Een redevoering van Tindal waarin hij kritiek uitte op de regering liep uit de hand doordat de antimonarchisten de regie van de bijeenkomst overnamen en het aftreden van de koning of de regering eisten. Hierop viel bijna de hele

Nederlandse pers over Tindal heen. Vooral Boissevain en zijn Handelsblad uitten hevige kritiek op hem. Voortaan negeerde het Handelsblad alle activiteiten van de hand van Tindal. Deze begon zich steeds kritischer uit te laten over het Handelsblad. Zo begon hij een brief aan de regering van eind 1892 met de woorden: ‘ ’t Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant […] zullen met hunne bekende onpartijdigheid mijn request wel weer dood trachten te zwijgen.’25 Ook noemde hij de lezers van het Handelsblad ‘echte oude sokken die met de grootste belangstelling praatjes voor de vaak lezen.’26

In 1893 begon Henry Tindal zijn eigen krant: De Telegraaf. Het voorbeeld dat de uitgever voor ogen had, was de Engelse ‘Daily Telegraph’. De reden hiervoor was dat deze krant als eerste in Europa ‘penny-journalism’ toepaste. ‘Vanaf zijn oprichting in 1855 overtroeft de ‘Daily Telegraph’ de concurrentie af in snelheid, leesbaarheid en populariteit’.27 De Telegraaf richtte zich niet zoals de

21

A. Stempels, red., Kijk in een Jarige Krant (Rotterdam: Nieuwe Rotterdemse Courant N.V., 1969) 13. 22

Ibidem, 12. 23

http://www.nrc.nl/krant/article1644508.ece/Onze_beginselen , 16-12-2009. 24

Broersma, ‘Botsende Stijlen’, 44. 25

Geciteerd in: Wolf, Het Geheim van De Telegraaf, 23-24. 26

Ibidem, 23. 27

(10)

9 andere kranten op de ratio van de lezer, maar op diens gevoel. Zij wilde niet paternalistisch leiding geven, maar ging uit van de behoeften van haar publiek. Het motto was ‘nieuws, nieuws en nog meer nieuws’ waarmee de lezer zich moest kunnen identificeren. De stijl van De Telegraaf kon geduid worden als ‘emotioneel-betrokken’.28 De krant wilde niet onpartijdig zijn. De commentaren van de begintijd van de krant hadden vaak betrekking op hervormingen van bijvoorbeeld het kiesrecht. De krant gaf ook stemadvies aan de lezer. In 1894 werden lijsten afgedrukt met kandidaten die, net als de krant, voor hervorming van het kiesrecht waren.29

Wat betreft uiterlijk verschilde De Telegraaf in het begin niet veel van de andere dagbladen uit die tijd. Een verschil tussen De Telegraaf en de concurrentie was dat De Telegraaf gebruik maakte van koppen. Deze koppen waren vernieuwend, maar bleven relatief bescheiden; de koppen

besloegen niet meer dan een kolombreedte. Vaak kregen ze een lading mee om de lezer te prikkelen, zoals ‘Een ontzettende ramp’, ‘Schandelijk’ of ‘Een liefdesdrama’. Ook onderscheidde de krant zich in schrijfstijl. De berichten werden levendig en vlot geschreven met veel gevoel voor drama.30 De andere dagbladen hanteerden een zakelijker of ‘saaiere’ schrijfstijl.

Rond 1900 gingen de ‘oudere’ dagbladen kenmerken overnemen van dagbladen als De Telegraaf. Sinds de afschaffing in 1869 van de belasting op kranten, de Dagbladzegel, werd de concurrentie op de dagbladenmarkt steeds groter. Er kwamen steeds meer verschillende kranten en ook de lezersaantallen stegen. De concurrentie zorgde ervoor dat kranten steeds bezig waren met het binnenhalen van nieuwe lezers. Deze werden aangetrokken door voor het publiek aantrekkelijke kopij, vooral bestaande uit nieuws, te bieden.31 Dit nieuws bestond veelal uit vertaalde berichten van buitenlandse persbureaus of kranten, verslagen van vergaderingen en telegrammen en brieven van eigen correspondenten. De brieven werden vaak pas enkele dagen na de beschreven gebeurtenis in de krant afgedrukt. Zowel De Telegraaf als NRC hadden al relatief snel een eigen

correspondentennetwerk vergeleken met andere Nederlandse dagbladen. Vooral de NRC stond bekend om haar veelzijdige en snelle berichtgeving, mede dankzij eigen correspondenten en telegraafdiensten. Waarmee zij ‘de uiteraard vaak eenzijdige berichtgeving van de internationale telegraafagentschappen ‘neutraliseerden.’’32

28

Broersma, ‘Botsende Stijlen’, 45-46. 29

Wolf, Het Geheim van De Telegraaf , 40. 30

Ibidem, 34-35. 31

Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000: Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam: Boom, 2004) 39. 32

(11)

10

1.2 De Eerste Wereldoorlog en het Interbellum

Rond de Eerste Wereldoorlog ging De Telegraaf steeds meer en grotere koppen gebruiken. Het gebruik van tussenkopjes werd ingevoerd. De andere kranten volgden dit voorbeeld langzaamaan. Ook de genres behorende tot de ‘emotioneel-betrokken’ stijl zoals reportages, interviews en commentaren werden steeds vaker gebruikt in de kranten die de van oudsher de

‘beheerst-afstandelijke’ stijl hanteerden.33 Hoewel veel andere kranten steeds meer werk gingen maken van de presentatie van het nieuws, bleef de opmaak van de NRC ouderwets en rustig. Er werd geprobeerd emoties te weren, hetgeen resulteerde in een zakelijke nieuwskrant.34

In het Interbellum zette de ontwikkeling van de ‘nieuwsstijl’ in de Nederlandse dagbladenwereld door. De kranten verloren door de komst van de radio en het bioscoopjournaal het monopolie op informatieverschaffing aan de burger en daarom was het noodzakelijk om aantrekkelijker worden. Er moest meer nieuws geplaatst worden en dus was het nodig om op nieuws te jagen. Alhoewel De Telegraaf hier altijd in voorop liep, namen de andere dagbladen na de Eerste Wereldoorlog ook steeds meer nieuwsspecialisten in dienst. Deze nieuwsjacht had als consequentie dat kranten meer naar sensatie gingen zoeken. Rechtbankverslagen werden bijvoorbeeld populair en journalisten zochten naar wanbeleid en frauduleuze praktijken bij overheden.

Ten tweede vond in deze periode een ontwikkeling plaats op het gebied van foto’s in de krant. Al sinds enkele jaren stonden illustraties in de kranten. Echter, het plaatsen van foto’s kwam bijna nooit voor vanwege de aanzienlijke kosten. In 1921 was De Telegraaf de eerste krant met een fotobijlage. Deze bijlage bevatte een allegaartje aan nieuwsfoto’s, waaronder veel sportfoto’s.35 Aan het eind van de jaren 20 kreeg de NRC ook een fotobijlage, maar tot in de jaren 30 werden er geen foto’s op de reguliere pagina’s van deze krant afgedrukt.36

Een andere ontwikkeling in het Interbellum waren de bedrijfsovernames die op grote schaal plaatsvonden in de uitgeverswereld. Er ontstonden grote concerns, die grote redactiegebouwen lieten oprichten in de centra van steden. Dankzij het ontstaan van deze grotere concerns en de bijbehorende grotere redacties, konden redacteuren zich meer gaan specialiseren.

33

Broersma, ‘Botsende Stijlen’, 62-63. 34

Schneider en Hemels. De Nederlandse Krant 1618-1978, 232. 35

Wolf, Het Geheim van De Telegraaf , 169. 36

(12)

11

1.3 De jaren 50

Ten gevolge van de naoorlogse papierschaarste bij alle kranten, werd kort en bondig schrijven in dagbladen gestimuleerd: er moest zuinig met ruimte worden omgesprongen. Volledigheid en letterlijke verslagen van bijvoorbeeld vergaderingen waren niet meer van deze tijd. De berichten moesten puntig en nieuwswaardig zijn. Ook was het noodzakelijk dat kranten vanwege de papierschaarste kozen voor een avond- of ochtendeditie. Hierdoor werd de nieuwscyclus op de redacties verlengd van 12 naar 24 uur en konden de redacteuren zich meer verdiepen in de materie. Verder gingen alle kranten over op een Angelsaksische opmaak met koppen, ‘leads’ en een opbouw waarin het belangrijkste nieuws voorop kwam te staan.37 Op deze manier kon een bericht altijd aan de onderkant ingekort worden zonder dat het artikel aan betekenis hoefde te verliezen.38

In de jaren 50 begon de Nederlandse pers kritischer te worden ten aanzien van overheden en machthebbers. Dit kan gezien worden als een onderdeel van beginnende ontzuiling en geldt dus vooral voor richtingsgebonden bladen. Naar Angelsaksisch voorbeeld kwam er een streven naar grotere objectiviteit in de Nederlandse pers. Er moest voortaan hoor en wederhoor gepleegd worden en feiten moesten controleerbaar zijn. In nieuwsartikelen werden voortaan de wie-, wat-, waar- en wanneer-vragen beantwoord.39 Het objectiviteitsstreven moest het publiek dienen, en niet de politici, zoals het geval was bij de richtingsgebonden bladen die nog steeds primair spreekbuis voor hun ‘partij’ waren. Vanaf 1953 prijkt er in De Telegraaf boven het dagelijkse hoofdredactioneel commentaar op pagina drie: ‘Het dagblad De Telegraaf geeft onpartijdig nieuws, zonder gebonden te zijn aan enige staatkundige partij, kerkelijke richting of belangengemeenschap, uitsluitend in ’s Lands belang’.40 Het objectiviteitsstreven hoorde bij een grotere sociale verantwoordelijkheid van de journalistiek. De pers had de plicht ten aanzien van het volk om niet tot haat aan te zetten en geen maatschappelijke onrust of misdaad aan te wakkeren.41 In dezelfde tijd ontpopte De Telegraaf zich als een ‘crusading newspaper’. Volgens redacteur Paul de Casparis was De Telegraaf ‘een krant die het onrecht aanpakt en onversaagd doorgaat, dag in dag uit, pagina’s lang, totdat het recht geschied is.’42 In de praktijk kwam dit neer op het voeren van campagnes voor zaken die de hoofdredactie aan het hart gingen.

37

Ibidem, 260-261. 38

Gerard Mulder, ‘De Redigerende Hand: Stijl en Ordening in de Schrijvende Journalistiek’, in Journalistieke Cultuur in

Nederland, eds. Jo Bardoel et al. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005) 149.

39

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000, 261. 40

Wolf, Het Geheim van De Telegraaf, 366. 41

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000, 266-268. 42

(13)

12

1.4 De jaren 60 en 70

Vanaf 1957 zond de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) dagelijks een televisiejournaal uit. Rond deze tijd begonnen ook de omroepen met eigen actualiteitenprogramma’s. De televisiejournalistiek ontwikkelde zich van ‘vermaak’ tot serieuze journalistiek. Door deze professionalisering werden de signaturen van de verschillende omroepen steeds minder significant. Er werd geprobeerd om kritisch en objectief nieuws te maken. Dit nieuws hoefde niet aan te sluiten bij enige zuil.43 Ook in de

krantenwereld zette de ontzuiling door, alhoewel niet bij De Telegraaf en de NRC. Deze dagbladen behoorden vanaf het begin af aan al niet toe aan een zuil. Toch werd bij de oprichting van de fusiekrant NRC Handelsblad in 1970 herbevestigd dat de krant onafhankelijk moest zijn en geen enkele partijpolitieke of ideologische binding mocht hebben. De eerste hoofdredacteur van NRC Handelsblad André Spoor zegt in een interview: ‘Wat we deden was duidelijk een deel van het ontzuilingsproces’.44 Een hiermee samenhangende ontwikkeling was de individualisatie. Mensen werden zelfstandig en daarmee meer kritisch op de machthebbers: ‘Het leek alsof al die individuen zich plotsklaps, massaal en tegelijkertijd, bewust werden van de onzichtbare machten die hun levens trachtten te beheersen.’45 Bij deze bewustwording hoorde de kritische pers.

Dankzij de ontzuiling ging het goed met De Telegraaf. De krant liet zich meer dan ooit voorstaan op haar van oudsher onafhankelijke signatuur. Dit sloeg aan. Bij het bereiken van de 500.000ste abonnee in 1967 (verdeeld over alle Telegraaf-bladen) staat in de feestelijke editie van De Telegraaf: ‘De individualistische Nederlander keert zich bij de keuze van zijn krant steeds duidelijker af van bevoogding door een pers, die hem als een soort propagandist of predikant in de een of andere politieke of kerkelijke richting wil sturen.’46

Onder invloed van de opkomst van de televisie en radio vonden ook andere veranderingen plaats bij de dagbladen. Er was een verschuiving te zien naar duiding en analyse in de dagbladen. Dit kwam doordat de televisie en de radio in grote mate voorzagen in de primaire nieuwsvoorziening. Bij het samengaan van NRC en het Handelsblad in 1970 bleek dat deze verdieping een plaats kreeg in de fusiekrant. De eerste hoofdredacteur van NRC Handelsblad zegt hierover: ‘De tv bracht

entertainment en men dacht dat kranten er daarom ook niet onderuit konden om meer ontspanning te bieden. Die mening heerste vooral bij het Handelsblad, bij de NRC vond men de eigen formule onaantastbaar. Maar in het buitenland werd duidelijk dat kranten die hun toevlucht zochten tot entertainment niet floreerden, terwijl de serieuze ‘qualitypapers’ in toenemende mate in een behoefte bleven voorzien. Die behoefte aan diepgravende kranten groeide niet ondanks, maar dankzij de televisie. Door de tv raakte het publiek immers van van alles en nog wat op de hoogte, de

43

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000, 322-324. 44

Van Es, Sampiemon en Starink, red., Door Onze Redacteuren, 18. 45

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000, 335-336. 46

(14)

13 tv wekte een brede belangstelling, maar bevredigde die niet en zo ontstond bij veel mensen de behoefte aan een krant die de lezer uitvoeriger over allerlei actuele onderwerpen zou informeren dan de tv.’47

De Telegraaf richtte zich meer op het bieden van ontspanning dat door de opkomst van televisie in zwang was gekomen. De krant bevatte onder andere een dagelijkse ‘Showpagina’, een dagelijkse strip en de societyrubriek het ‘Stan Huygens Journaal’. Daarnaast richtte De Telegraaf zich sterk op ‘human interest’. Normale mensen, met een bijzonder verhaal, speelden een grote rol in de krant. ‘De menselijke benadering van nieuws staat in alle geledingen van de krant voorop. Vooral de dagelijkse achtergrondpagina en de Vrouwenpagina (…) grossieren in verhalen over gewone mensen die om wat voor reden dan ook heel even nieuwswaardig zijn en met wie de lezer zich gemakkelijk kan identificeren. Vaak gaat het om helden, maar vaker nog om slachtoffers van het systeem (de bureaucratie, falend bestuur) of van een misdrijf.’48

Een andere verandering in die jaren was het ontstaan van opiniepagina’s in kranten. De

Telegraaf was hierop een uitzondering. Opiniepagina’s ontstonden onder de invloed van de opkomst van opinieweekbladen: de dagbladen moesten de concurrentie hiermee aan en werden dus

gedwongen om te reageren.49 Naast opiniepagina’s ontstonden destijds meer nieuwe katernen. De NRC startte een kunstbijlage, terwijl De Telegraaf onder andere ‘De Telesport’, ‘De Woonkrant’ en ‘De Vaarkrant’ lanceerde. Deze deelkranten over specifieke interessegebieden moesten ertoe bijdragen dat lezers ‘simpelweg niet meer om de krant heen kunnen’.50 De deelkranten zorgden in de jaren 70 bij De Telegraaf voor een flinke groei in de verkoop, maar binnen de redactie was men niet onverdeeld positief. Het zou leiden tot een verschraling van de krant, omdat er minder ruimte kwam voor serieuze onderwerpen.51

1.5 De jaren 80, 90 en daarna

Het ontstaan van de gespecialiseerde bijlagen zette door in de jaren 80. De landelijke dagbladen hadden grotere oplages dan ooit en konden zich dus ook grote redacties veroorloven. Redacties kregen steeds meer pagina’s tot hun beschikking en konden dus steeds meer kanten van het verhaal belichten. Er ontstond zogenaamde interne pluriformiteit: ‘Het pluriforme stelsel van meningen en smaken dat voorheen in verschillende kranten tot uiting kwam, kreeg meer en meer de ruimte in een enkel dagblad, zodat de lezer niet meer verschillende kranten hoefde te lezen om met meerdere

47

Van Es, Sampiemon en Starink, red., Door Onze Redacteuren, 18. 48

Wolf, Het Geheim van De Telegraaf, 445. 49

Schneider en Hemels, De Nederlandse Krant 1618-1978, 351. 50

Wolf, Het Geheim van De Telegraaf, 429. 51

(15)

14 meningen en stijlen in aanraking te komen.’52 Dit was deels te wijten aan de stijging van het aantal redactionele pagina’s, maar meer nog aan het feit dat kranten minder en minder vasthielden aan hun eigen ideologieën.

In deze jaren gingen de landelijke dagbladen steeds meer op elkaar lijken. De ideologische beginselen van kranten raakten op de achtergrond. ‘De grote cultuurverschillen vielen weg in een groot professioneel veld waar ieder om zijn eigen prestatie werd gerespecteerd.53 Een gevolg hiervan was dat De Telegraaf, die altijd al gespeend was van ideologische beginselen, meer gerespecteerd werd als een krant die succes had en die wist wat de lezers wilde. ‘Waar deze krant vroeger in verband werd gebracht met een fout oorlogsverleden, gevaarlijke sensatiezoekerij, inspelen op onderbuikgevoelens, rechtse politieke campagnes en de greep van de commercie op de

journalistieke onafhankelijkheid, zo werd de krant nu geprezen om de durf en de nieuwsgerichtheid van de verslaggevers, het ongekende informantennetwerk, de publiekswervende emotieverhalen en de eigenzinnige standpunten en opmaak.’54 Dankzij het succes van De Telegraaf gingen andere dagbladen kenmerken van deze krant overnemen, zoals nieuws over bekende Nederlanders, een ‘human interest’-benadering en een veelvuldiger gebruik van kleurenfoto’s.

Ondanks alle veranderingen in de vorige eeuw bleef NRC Handelsblad dichtbij de ‘beheerst-afstandelijke’ stijl, misschien wel het meest van alle dagbladen in Nederland. In 1995 schreef hoofdredacteur Ben Knapen: ‘Een moderne democratie kan alleen floreren wanneer burgers ongehinderd met elkaar kunnen twisten over de vraagstukken van deze tijd. Dat vergt inzicht, een onafhankelijke geest en dus een liberaal milieu. Brede, gevarieerde berichtgeving is alleen mogelijk in een journalistieke omgeving waar ‘political correctness’, ‘me-too-ism’ en het wijsvingertje verdacht zijn’. Volgens Knapen was de belangrijkste taak van NRC Handelsblad ‘snel en goed verslag te doen van nieuwe ontwikkelingen en gebeurtenissen die van betekenis zijn voor de lezer.’55

Ook De Telegraaf is een krant die haar beginselen door de jaren heen trouw is gebleven. Nog steeds neemt de krant regelmatig een uitgesproken standpunt in. Recentelijk nog ageerde De

Telegraaf met een campagne tegen het rekeningrijden van Minister Camiel Eurlings.56 De selectie van het nieuws is ook tamelijk gelijk gebleven. De nadruk ligt nog steeds op ‘human-interest’, misdaad, sport, entertainment en financieel-economisch nieuws.57

52

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000, 421. 53

Ibidem, 455. 54

Ibidem, 455-456. 55

Van Es, Sampiemon Starink, red., Door onze Redacteuren, 243. 56

http://www.telegraaf.nl/binnenland/5877934/__Verpletterend_NEE__.html, 10-02-’10. 57

(16)

15 2. Nederlandse vredesmissies

2.1 Algemeen

Vanaf 1914 hebben Nederlandse militairen meegedaan aan internationale vredes- en

gevechtsmissies. Voor een ‘klein land’ heeft Nederland relatief vaak deelgenomen aan dergelijke operaties. 58 Er is dan ook een artikel in de Nederlandse grondwet opgenomen waarin staat dat de regering de internationale rechtsorde actief moet bevorderen.59 Daarnaast staat in de grondwet dat deze bevordering van de internationale rechtsorde een van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht is.60

Na de oprichting van VN in 1945 kwamen internationaal georganiseerde vredesmissies pas echt op gang. De VN ging zich actief bemoeien met conflicten over de hele wereld. Hiertoe gaf zij

resoluties af en hiermee stuurde zij troepenmachten naar conflictgebieden. Overigens worden er ook missies georganiseerd door de Europese organisaties en door de NAVO. Alhoewel de internationale gemeenschap vooral vredesoperaties initieert, worden er ook gevechtsoperaties op touw gezet. De vredesmissies zijn op te delen in operaties gericht op waarneming, vredeshandhaving en

vredesafdwinging.

De waarnemingsmissies bestaan veelal uit een relatief klein aantal ongewapende (of

lichtbewapende) militairen die vanuit observatieposten of patrouilles toezien op de naleving van een vredesakkoord of wapenstilstand. De taak van de waarnemers is het zo snel mogelijk signaleren en melden van schendingen van de afspraken.61

De vredeshandhavende missies begonnen zich in de tweede helft van de jaren 50 te ontwikkelen onder invloed van de Koude Oorlog. Er was behoefte aan operaties die zowel het oosten als het westen niet als een bedreiging zouden ervaren. Over het algemeen houdt een dergelijke missie in dat een vredesmacht zich als een buffer tussen strijdende partijen opstelt. Sinds de jaren 90 van de twintigste eeuw (het einde van de Koude Oorlog) veranderde de aard van vredehandhavende missies. Steeds vaker kwamen er missies die ambitieuzer waren dan alleen ‘buffer zijn’, zogenaamde tweede-generatiehandhaving. Hierbij moesten VN-militairen zich ook bezig houden met het opzetten van bijvoorbeeld een democratisch staatsbestel, een functionerende politiemacht of een

infrastructuur. Een voorbeeld hiervan is de missie in Cambodja begin jaren 90. Hierbij nam de vredesmacht het bestuur van het door burgeroorlog geteisterde land een tijd in handen.

58

Christ Klep en Van Gils, Van Korea tot Kabul, 14. 59

http://www.st-ab.nl/wetgrondwet.htm, 09-12-’09. 60

Idem. 61

(17)

16 Tot slot zijn er vredesafdwingende missies. In het handvest van de VN (opgesteld bij de

oprichting in 1945) is de mogelijkheid ingebouwd om agressie met dwang te beteugelen.62 In hoofdstuk 7 van het handvest staat onder andere dat sancties en embargo’s kunnen worden opgelegd, maar ook dat er een krachtig leger van VN zou worden opgericht. Uiteindelijk is dit niet gebeurd, maar er zijn wel vredesafdwingende missies geweest: onder andere in Korea in de jaren 50 en in Irak begin jaren 90. Alhoewel deze operaties door de VN waren goedgekeurd, voltrok de uitvoering zich buiten deze organisatie om. De Verenigde Staten (VS) hadden het commando over deze operaties.63

VN-missies worden over het algemeen gemandateerd door de VN in een resolutie. Het mandaat bepaalt het doel, de taken, de bevoegdheden, de middelen en de structuur van de vredesmacht. De Veiligheidsraad van de VN stelt dit mandaat vast in samenspraak met de leiders uit de

conflictregio’s.64 De raad bestaat uit 15 leden, waarvan vijf permanent: de VS, Rusland (voorheen de Sovjet-Unie), Groot-Brittannië, China en Frankrijk en tien leden die elke twee jaar wisselen.

Nederland is vijf keer lid geweest van de Veiligheidsraad. In het verleden heeft de Nederlandse regering gemandateerde vredesoperaties geprefereerd, maar toch heeft de Nederlandse krijgsmacht regelmatig deelgenomen aan niet gemandateerde gevechtsoperaties, zoals bijvoorbeeld in 1999 in Kosovo en in Irak in 2003. Verder heeft Nederland ook deelgenomen aan missies die door een andere organisatie dan de VN zijn gemandateerd, onder andere door de EU (voorheen EG) en de NAVO.

In de praktijk blijkt overigens dat de verschillende types vredesmissies vaak door elkaar lopen. Verschillende missies overlappen elkaar in een bepaald gebied of bijvoorbeeld een

waarnemingsmissie wordt halverwege uitgebreid met kenmerken van handhaving. Daarnaast houden de militairen zich naast hun vredestaak vaak ook bezig met humanitaire hulpverlening, voor zover de omstandigheden dat toelaten. Dit bestaat bijvoorbeeld uit het distribueren van voedsel of het helpen opbouwen van scholen.

Voor dit onderzoek zijn zes Nederlandse missies geselecteerd uit de meer dan 50 vredesmissies waaraan Nederland meegedaan: Albanië 1914; Korea-oorlog 1950-1954; Libanon 1979-1985; voormalig-Joegoslavië 1992-2004; Irak 2004-2005 en Afghanistan 2002-heden. Deze missies worden onderzocht omdat gedurende deze missies ten minste een Nederlandse militair gesneuveld is door een vijandelijke actie. Uit vooronderzoek naar berichtgeving over andere Nederlandse missies in Congo van 1960-1963, Angola van 1991-1999 en Eritrea van 2000-2001 blijkt dat er in De Telegraaf en NRC/NRC Handelsblad nauwelijks aandacht besteed werd aan de gesneuvelden en aan de missies in het algemeen. Dit zou kunnen komen door de relatief kleine afvaardigingen van Nederlandse militairen naar de gebieden, maar ook doordat er geen Nederlanders sneuvelden door vijandelijke

62

http://www.un.org/en/documents/charter/index.shtml, 10-12-’09. 63

Klep en Van Gils, Van Korea tot Kabul, 22-24. 64

(18)

17 acties. Dit was ook het geval bij de missie in Cambodja van 1992-1993. Hierbij was de Nederlandse bijdrage relatief groot, maar de twee Nederlanders die omkwamen, sneuvelden niet door een vijandelijke actie. De berichtgeving over deze twee militairen bleek zeer summier.

Bij de laatste van de vijf geselecteerde missies is er tenminste één bataljon uitgezonden, dat vredeshandhavende, of in het geval van Korea vredesafdwingende taken had. Het Nederlandse detachement in Albanië bestond uit slechts veertien officieren, maar vanwege de gevechtstaken die zij moesten uitvoeren en omdat gedurende deze uitzending de eerste Nederlandse militair op vreemde bodem sneuvelde, wordt deze meegenomen in het onderzoek. Hieronder volgt een overzicht van de zes missies die in dit onderzoek aan bod komen.

2.2 Albanië, 1914

De Nederlandse geschiedenis wat betreft vredesmissies begint in het oosten van Europa. Aan het eind van de negentiende eeuw werd het Ottomaanse Rijk, dat zich voorheen uitstrekte over delen van Noord-Afrika, Oost-Europa en het Midden-Oosten, steeds kleiner. De Ottomanen bleken geen partij meer voor de zich militair sterk ontwikkelende Europeanen. Onder meer Bosnië-Herzegovina, Servië, Roemenië en Cyprus werden onafhankelijk van het Rijk. Begin twintigste eeuw schaarde Albanië zich hierbij, maar dit ging niet zonder slag of stoot. Om de Turken te verdrijven van de Balkan waren de Serviërs het Noorden van Albanië binnengevallen en de Grieken het zuiden. Hierop riepen die Albanezen, gesteund door Grootmacht Oostenrijk-Hongarije, de onafhankelijkheid uit. De achterneef van de Nederlandse koningin Wilhelmina Wilhelm Zu Wied werd aangewezen als koning van Albanië. Omdat verschillende binnenlandse groeperingen elkaar naar het leven bleven staan, maar er ook andere mogendheden klaarstonden om Albanië in te nemen, wilde een Internationale Controle Commissie een gendarmerie-korps formeren. Deze moesten de orde in Albanië herstellen en de Albanezen helpen een eigen gendarmerie op te zetten. Nederland werd, samen met Italië, Oostenrijk-Hongarije en Engeland, benaderd om officieren af te vaardigen die deze politiemacht op moesten zetten in Albanese krijgsdienst.65 Begin 1914 arriveerden de officieren in Albanië.66

Uiteindelijk hebben de Nederlanders ook gevechten moeten leveren in Albanië. Zo verdedigden zij de havenstad Durazzo in 1914 tegen rebellen. Hierbij kwam één Nederlandse officier om het leven, luitenant-kolonel Lodewijk Thomson. Snel hierna trok Nederland zich terug uit Albanië.

65

http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn1/thomson, 11-02-‘10 . 66

(19)

18

2.3 Korea,1950-1954

De volgende keer dat Nederland in aanraking zou komen met een gesneuvelde vredesmilitair was de Korea-oorlog. Dit was de eerste vredesafdwingende operatie van de VN. Tegelijkertijd was het de eerste en enige ‘hete oorlog’ in de periode van de Koude Oorlog. Nadat Japan zich in de zomer van 1945 had overgegeven, ontstond in Korea een politiek vacuüm. De Sovjet-Unie en de VS vulden dit machtsvacuüm door het land in tweeën te delen. Noord-Korea werd orthodox-communistisch en Zuid-Korea moest democratisch worden. Door provocaties over een weer ontstond een strijd tussen beide Korea’s.

De VS wilden de communistische opmars stuiten en schoten Zuid-Korea te hulp. Hierbij hadden de VS de hulp van hun bondgenoten nodig. Nederland was een van deze bondgenoten. Hoewel de Nederlandse regering bang was dat het uit zou lopen op een oorlog of zelfs wereldbrand, leverden de Nederlanders toch een bijdrage aan de missie. In het begin hoopten ze zich er met een kleine

inspanning van af te maken. De regering zond een oorlogsschip dat tot die tijd in Indonesië

gestationeerd was, de Hr.Ms. Evertsen. Maar omdat het conflict voor de Zuid-Koreanen en dus voor de VS nadelig verliep -Noord-Korea had binnen enkele weken bijna het hele Koreaanse schiereiland in handen- werd Nederland om een grotere bijdrage gevraagd. Die kwam er ook. Onder druk van de VS, en omdat andere landen zoals Groot-Brittannië en België troepen stuurden, probeerde

Nederland één bataljon op de been te brengen. Dit detachement moest van de regering geheel uit vrijwilligers bestaan die minimaal één jaar krijgservaring hadden. Vanwege deze strenge eis werd het Nederlandse detachement slechts 631 man sterk.

Toen het detachement onder leiding van luitenant-kolonel Den Ouden in oktober 1950 vertrok uit Rotterdam, leek de strijd in Korea al gestreden. Na een gewaagde amfibische landing achter de vijandelijke linies van de Amerikaanse opperbevelhebber in Korea generaal MacArthur waren de krijgskansen ten gunste van de geallieerden gekeerd. Bovendien was medio oktober de Noord-Koreaanse hoofdstad Pyongyang gevallen. Echter, toen het Nederlandse troepenschip in Korea afmeerde, was het tij alweer aan het keren. Het Noord-Koreaanse leger had hulp gekregen van Chinese militairen. Daarom moest het Nederlandse bataljon na een maand training in Korea de dekking geven aan de terugtocht van de geallieerden. Hierbij kwamen tientallen Nederlandse

militairen om het leven, onder wie de commandant, Den Ouden. In het voorjaar gingen de gevechten over in een stellingoorlog langs de ‘oude’ grens tussen Noord- en Zuid-Korea, de 38ste breedtegraad. Tot het bestand van 1953 waarmee de oorlog ten einde kwam, bleef het Nederlandse detachement langs de frontlinie gelegerd. Vanaf het ingaan van de wapenstilstand op 27 juli 1953 tot het

(20)

19 te maken met de zogenaamde bestandslijnoffensieven die door de Chinezen waren gestart om op het laatste moment nog terreinwinst te boeken. Hierbij vonden vijf Nederlanders de dood. In totaal zijn tijdens de Korea-oorlog 122 Nederlandse militairen gesneuveld, drie raakten vermist.67

De publieke belangstelling voor de missie viel tegen. Bij de oprichting en uitzending van het detachement in 1950 was de belangstelling nog aanzienlijk, maar eenmaal in Korea aangekomen werd de berichtgeving schaarser. Dit had vooral te maken met censuur en lange communicatielijnen waardoor de informatie die in Nederland aankwam sterk gedateerd was.68

2.4 Libanon,1979-1985

De eerste ‘grote’ Nederlandse uitzending na Korea was van 1979 tot en met 1985 in Libanon. In 1975 was in Libanon een burgeroorlog uitgebroken. Al sinds de onafhankelijkheid in 1943 had het land een fragiel staatsbestel. Dit kwam door het de grote verscheidenheid aan bevolkingsgroepen die enig nationaal gevoel ontbeerden. Bovendien waren na de stichting van Israel in 1948 vele duizenden Palestijnen naar Libanon gevlucht, die hier nog steeds in vluchtelingenkampen zaten. In de Zesdaagse oorlog in 1967 veroverde Israel veel gebied op Egypte, Jordanië en Syrië. Omdat deze landen tot weinig tegenstand in staat bleken, kwamen de Palestijnen tot de conclusie dat zij het heft in eigen handen moesten nemen tegen Israel. De in 1964 opgerichte ‘Palestine Liberation Organization’ (PLO) kreeg dan ook pas in 1967 echt voet aan de grond. Vanaf 1968 voerden ze regelmatig aanvallen op Israel uit vanuit Libanon. Libanon was hier niet gelukkig mee omdat het Israëlische leger hier steevast op reageerde. Deze vergeldingsacties eisten een zware tol van de Libanese burgerbevolking. Toch was Libanon machteloos: de PLO had steun van Libanese Islamitische organisaties en daarnaast dreigde Syrië met ingrijpen als de PLO te hard werd aangepakt. Aan het begin van het bestaan van de PLO was Jordanië nog het ‘hoofdkwartier’ van de deze organisatie, maar Libanon werd de nieuwe uitvalsbasis nadat het Jordanese leger de Palestijnen in 1970 het land uit zette.69

De PLO begon steeds meer samen te werken met Libanese moslimpartijen en begon zich

daarom meer te mengen met binnenlandse aangelegenheden. In een korte tijd escaleerde dit tot een burgeroorlog. Na een jaar kwam er onder druk van de Arabische Liga een einde aan de oorlog. Een voornamelijk uit Syriërs bestaand leger kwam Libanon binnen om de beperkingvrijheid van de PLO te beperken en haar te onderwerpen aan de Libanese wetten. Israel dreigde echter in te grijpen als de Syrische troepen in het zuiden van Libanon zouden komen, aangezien ze dan te dicht bij Israel kwamen. Hierdoor kon de PLO actief blijven in Zuid-Libanon en dus bleven zij ook daarvandaan

67

Klep en Van Gils, Van Korea tot Kabul, 197. 68

Ibidem, 42-45. 69

(21)

20 aanslagen op Israel plegen. Na een bijzonder bloedige aanval in maart 1978 reageerde Israel met het bezetten van een deel van Zuid-Libanon. Hierop tekende Libanon protest aan bij de

VN-veiligheidsraad die vervolgens een resolutie aannam die Israel opdroeg zich terug te trekken.70 De vredesmacht UNIFIL moest vanaf het voorjaar van 1978 toezien op deze terugtrekking en daarna de vrede handhaven.71

Omdat Frankrijk in 1979 zijn bijdrage aan de vredesmacht zou gaan halveren en Iran zijn bataljon VN-militairen aan het terugtrekken was, kreeg de Nederlandse regering begin 1979 een verzoek tot deelname aan UNIFIL. Voorafgaand aan de uitzending van de Nederlanders was er hevige discussie in Nederland. De regering en de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie wezen op de politieke wenselijkheid - en plicht - van deelname aan UNIFIL. Nederland kon dit verzoek niet weigeren: het had zich immers op een lijst van zogenaamde ‘stand by forces’ laten zetten. Dit hield in dat Nederland altijd militairen achter de hand had voor vredesmissies. Uiteindelijk besloot de

regering vóór uitzending. Het 44 Pantserinfanteriebataljon, waarin veel dienstplichtigen zaten, zou in eerste instantie voor één jaar worden uitgezonden. Nadat de beslissing tot detachering was

genomen, begon de publieke opinie zich te roeren. Er werd een pressiegroep ‘Actiecomité Verontruste Ouders’ opgericht vanwege de gevaren van de missie en de Vereniging Voor Dienstplichtige Militairen verzette zich tegen uitzending van dienstplichtigen die geen VN-vrijwilligheidsverklaring hadden getekend (ongeveer de helft van de 500 dienstplichtigen). Uiteindelijk werden 120 ‘onvrijwillige’ dienstplichtigen uitgezonden naar Libanon.72

Aangekomen in Libanon nam het Nederlandse bataljon de positie over van het Franse bataljon dat zich terugtrok. De taak van ‘Dutchbatt’ was het bezetten, bewaken en beveiligen van het

toegewezen gebied. Hiertoe waren waarnemingsposten en wegblokkeringen opgezet en voerden de Nederlanders patrouilles uit. Hiermee moesten het Israelisch leger, de soldaten van Haddad, de zogenaamde ‘De Facto Forces’ en de PLO in het gareel worden gehouden. Ook gaven de

Nederlanders medische hulp aan de bevolking in het gebied en bouwden ze poliklinieken. Omdat UNIFIL geen geweld mocht gebruiken, behalve uit zelfverdediging, stond het machteloos tegenover de strijdende partijen. Bovendien werd, als er reden was om geweld te gebruiken, vaak gekozen voor een vreedzame oplossing uit angst voor escalatie.73 De UNIFIL-militairen kregen onder meer te maken met beschietingen (door alle partijen), infiltratiepogingen, vergeldingsacties, gijzelingen en mijnen. In 1982 deed Israel een nieuwe inval in Zuid-Libanon zonder zich iets aan te trekken van de vredesmacht. Als gevolg opereerde de VN-macht in een door Israel bezette zone waaruit alle andere partijen verdwenen waren. Hierdoor had het mandaat minder inhoud gekregen en konden de UNIFIL-militairen nog weinig effectief optreden. Daarom kondigde de Nederlandse regering in de

70

http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions.html, 10-12-’09. 71

Klep en Van Gils, Van Korea tot Kabul, 235-239. 72

Ibidem 70-75. 73

(22)

21 zomer van 1983 aan dat ‘Dutchbatt’ teruggetrokken zou worden uit Libanon. Tot het najaar van 1985 zouden er Nederlandse militairen in het gebied aanwezig zijn. Tijdens de missie in Libanon zouden negen Nederlandse militairen sneuvelen.

2.5 Voormalig-Joegoslavië,1992-2004

Begin jaren 90 van de twintigste eeuw intervenieerde de internationale gemeenschap in Joegoslavië. Dit land bestond sinds zijn ontstaan in 1945 uit zes deelrepublieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Macedonië en Montenegro. De Serviërs waren de belangrijkste hoeders van de Joegoslavische eenheidsstaat. Servië was de sterkste van de deelrepublieken en bovendien woonden er veel volksgenoten verspreid over de andere deelrepublieken.

Toch werd Slovenië in 1991, na afloop van de Tiendaagse Oorlog, onafhankelijk van Joegoslavië. Na het akkoord van Brioni, waarmee de afhankelijkheid van Slovenië werd bekrachtigd, werden VN-waarnemers naar het land afgevaardigd. Onder deze VN-waarnemers waren ook Nederlandse militairen.

Kroatië riep op hetzelfde moment als Slovenië de onafhankelijkheid uit, maar deze

deelrepubliek was veel minder homogeen wat betreft inwoners. Slovenië kon zich relatief makkelijk onttrekken aan de Joegoslavische federatie, want er woonden vooral Slovenen. In Kroatië woonde een grote Servische minderheid, waardoor de Serviërs deze onafhankelijkheidsverklaring niet over hun kant konden laten gaan.74 Uiteindelijk werd in het begin van 1992 een staakt-het-vuren tussen de Serviërs en de Kroaten van kracht. Enkele weken later erkende de Europese Gemeenschap (EG) Slovenië en Kroatië als soevereine staten.

Ondertussen was de Servische minderheid in Bosnië bezig met het uitroepen van een eigen Servische staat binnen Bosnië. Deze staat bestond uit zes verspreide gebieden waarin Serviërs in de meerderheid waren. De Bosnische Serviërs wensten deze losse gebieden met elkaar te verbinden om zich vervolgens aan te sluiten bij Servië. Vervolgens riepen Bosnische- Moslims en Kroaten in maart 1992 de onafhankelijke staat Bosnië uit. In april 1992 begon de oorlog in Bosnië: Servische milities en het Joegoslavische leger belegerden Bosnische steden, waaronder de hoofdstad Sarajevo.75

Naar aanleiding van de onafhankelijkheid van Kroatië begin 1992 besloot de VN-veligheidsraad in een resolutie tot de oprichting van de ‘United Nations Protection Force’ (UNPROFOR).76 Eerst hield UNPROFOR toezicht op de wapenstilstand tussen de Kroaten en Serviërs en moest ze zorgen voor de demilitarisering van de door Kroatische Serviërs veroverde gebieden. Ook hield UNPROFOR zich bezig met vluchtelingen en ontheemden. Toen in het voorjaar van 1992 de oorlog in Bosnië begon, werd

74

Miles Hudson en John Stanier, War and the Media (Phoenhix Mill: Sutton Publishing Limited, 1997) 267-268. 75

Klep en Van Gils, Van Korea tot Kabul, 298-299. 76

(23)

22 het mandaat van UNPROFOR uitgebreid. In Bosnië was de UNPROFOR voornamelijk gericht op het verlenen van humanitaire hulp.

In 1993 ontstond een andere bedreiging voor de vrede in Bosnië. Vanaf het begin van dat jaar wilden de Bosnische Kroaten zich aansluiten bij Kroatië. Ze stapten uit de Bosnische regering en keerden zich tegen de Bosnische moslims. Op sommige plaatsen werkte het Bosnische leger nu samen met Kroatische milities, terwijl deze partijen elkaar op andere plaatsen juist bestreden. Op andere plaatsen gingen de Kroaten weer allianties aan met de Serviërs, met wie zij de wens deelden om Bosnië onderling op te delen.77 Door de complexiteit van de situatie kwam de humanitaire VN-hulpverlening onder druk te staan. Regelmatig werden konvooien beschoten. Ook probeerde de strijdende partijen te zorgen dat de hulpgoederen ten goede van hun eigen bevolkingsgroep kwamen. In 1994 verenigden de Bosnische Kroaten en moslims zich weer onder druk van de VS. Hiermee was de strijd met de Serviërs nog niet gestreden: deze hield aan tot 1995. Na een zwaar bombardement van de NAVO op het Bosnisch-Servische leger als vergelding voor een mortieraanval op Sarajevo, bonden de Serviërs in. Hierop volgde een wapenstilstand en uiteindelijk werd er een vredesakkoord getekend in Parijs.

In Nederland was de roep om mee te doen aan UNPROFOR groot. De redenen hiervoor waren de nabijheid van het conflictgebied en de verschrikkelijke televisiebeelden die er vandaan kwamen.78 Nederland deed vanaf het voorjaar van 1992 mee aan de vredesmacht: eerst met een

verbindingsbataljon dat zorgde voor de communicatie binnen de vredesmacht; later ook met een transportbataljon dat zorgde voor transport van hulpgoederen. Deze humanitaire taak van UNPROFOR bleek al snel een lastige. Veel transporten werden geblokkeerd door de strijdende partijen omdat ze naar burgers van de andere partij gingen. Vaak werd ook een deel van de goederen opgeëist door de strijders.

In 1993 riep de VN zes ‘safe areas’ uit in Bosnië. Dit waren de meest bedreigde moslimsteden van het gebied. Om Srebrenica, één van deze ‘safe areas’, te beveiligen stuurde Nederland een bataljon van de Luchtmobiele Brigade. In de zomer van 1995 viel Srebrenica.

Tijdens het conflict in Joegoslavië nam Nederland ook deel aan andere missies in het gebied. Onder meer handhaafden Nederlandse militairen een wapenembargo en een vliegverbod. Nadat de vrede was getekend in 1995 kwam een NAVO-macht van 60.000 militairen naar het gebied (IFOR, later SFOR) die moest toezien op de handhaving van het akkoord. Over de jaren werd de omvang van de vredesmacht afgebouwd naar 12.000 en in 2004 nam de EU de missie over van de NAVO. In diverse onderdelen van IFOR/SFOR waren Nederlandse militairen actief. Uiteindelijk werden

77

Arthur ten Cate, Sterven voor Bosnië? Een Historische Analyse van het Interventiedebat in Nederland, 1992-1995, (Amsterdam: Boom, 2007) 54.

78

(24)

23 gedurende het conflict meer dan honderd resoluties aangenomen door de VN-veiligheidsraad. Er sneuvelden acht Nederlandse militairen.

2.6 Afghanistan, 2002-heden

Op 11 september 2001 pleegden leden van Al Qa’ida aanslagen met gekaapte vliegtuigen in de VS. De VS deden vervolgens een beroep op het recht op zelfverdediging zoals beschreven in het handvest van de VN.79 Alle NAVO-landen verklaarden zich de volgende dag solidair met de VS. Zo werd voor het eerst in de geschiedenis een aanval op één bondgenoot gezien als een aanval op alle bondgenoten.80 Hiermee begon de ‘War on Terror’. Het eerste doelwit in deze oorlog was het Taliban-regime in Afghanistan dat onderdak bood aan leider van Al Qa’ida Osama Bin Laden. Na de terugtrekking van de Sovjet-Unie uit Afghanistan in 1989 was de Taliban uiteindelijk de sterkste partij van het land. Toen Al Qa’ida in 1996 onder druk van de VS uit Soedan werd gestuurd, vond de

organisatie onderdak in Afghanistan. Na de aanslagen van Al Qa’ida op 11 september begonnen de VS druk uit te oefenen op het bewind in Afghanistan om de kopstukken van deze terreurbeweging uit te leveren. Toen dit niet gebeurde, vielen de VS samen met Groot-Brittannië en Australië onder de naam ‘operatie Enduring Freedom’ het land binnen. Toen het regime was gevallen, werd de coalitie uitgebreid met andere NAVO-landen, waaronder Nederland.

De Nederlandse deelname in Afghanistan begon met een verzoek van de VS om militaire eenheden beschikbaar te stellen. Dit verzoek betrof vooral patrouillevliegtuigen, fregatten, een onderzeeër en jachtvliegtuigen (f-16’s). De Nederlandse regering maakte het voorbehoud dat de eenheden niet voor gevechtshandelingen mochten worden ingezet, maar alleen voor

waarnemingsacties. Overigens werden de f-16’s later toch ingezet voor luchtsteun voor de eigen vredesmilitairen. Verder verzorgden Nederlandse transporteenheden ook voor de aanvoer van voorraden naar de coalitietroepen van ‘operatie Enduring Freedom’.

Nadat het Taliban-regime was afgezet, werd de aandacht gericht op de wederopbouw van Afghanistan. Hiertoe werd de ISAF (International Security Assistance Force) in het leven geroepen. Vanaf begin 2002 moesten rond de 5.000 militairen, waaronder enkele honderden Nederlanders, zorgen voor handhaving van de veiligheid in en rond de hoofdstad Kabul. Pas in oktober 2003 werd het VN-mandaat van ISAF uitgebreid tot heel Afghanistan. In 2004 besloot de Nederlandse regering tot het deelnemen aan een zogenaamd Provinciaal Reconstructie Team (PRT) onder leiding van Duitse militairen in de provincie Baghlan. In 2006 kreeg Nederland samen met Australië de zuidelijke

79

http://www.un.org/en/documents/charter/index.shtml, 10-12-’09. 80

(25)

24 provincie Uruzgan onder zijn hoede. Deze ‘Task Force Uruzgan’ bestond uit ongeveer 1.300

militairen. Sinds 2006 zijn er 21 Nederlandse militairen gesneuveld in Afghanistan.

2.7 Irak, 2003-2005

In het begin van de 21ste eeuw vielen de VS niet alleen Afghanistan binnen, maar ook Irak. Sinds de Eerste Golfoorlog in het begin van de jaren 90 gold voor Irak een wapenembargo. Dit hield onder meer in dat er wapeninspecteurs het land binnen moesten worden gelaten. De regering van Irak deed er echter veel aan om de wapeninspecties te frustreren. In 1998 reageerden de VS en Groot-Brittannië hierop met luchtaanvallen. Zo probeerden ze Irak tot medewerking te dwingen. Een jaar later werden de inspecteurs weer toegelaten. In 2002 werd een resolutie aangenomen door de VN-veiligheidsraad die Irak tot openheid moest dwingen over de wapenprogramma’s.81 Er werd vermoed dat Irak chemische wapens produceerde, maar deze waren tot dan toe niet gevonden. Omdat Irak niet reageerde op de dreiging besloot een coalitie van de VS en Groot-Brittannië zonder mandaat in het voorjaar van 2003 Irak binnen te vallen. Twee maanden later was het land veroverd en in de zomer van 2003 werd er een internationale troepenmacht geformeerd die de openbare orde in Irak moest herstellen. Deze troepenmacht had wel een mandaat van de VN-veiligheidsraad.82 Een Nederlands bataljon kreeg de taak om één Iraakse provincie te beveiligen en te helpen met de wederopbouw. In december 2003 werd ook een verkenningseenheid van het Nederlandse Corps Commando’s naar Irak gestuurd. De provincie die onder Nederlands toezicht stond (Al-Muthanna), was relatief rustig vergeleken met andere delen van Irak. Toch hebben de Nederlanders tijdens de uitzending in Irak regelmatig te maken gehad met opstanden, aanslagen en criminaliteit. In eerste instantie zou Nederland tot de soevereiniteitsoverdracht op 28 juni 2004 in Al-Muthanna aanwezig blijven, maar op verzoek van Groot-Brittanie, de VS en de VN werd de missie verlengd tot de verkiezingen.83 In het voorjaar van 2005 keerden de Nederlanders terug en droegen ze de

verantwoordelijkheid over het gebied over aan Britse militairen. Twee Nederlandse militairen zijn in Irak bij aanslagen om het leven gekomen.

81 http://www.un.org/Docs/sc/unsc_resolutions.html, 10-12-’09. 82 Idem. 83

(26)

25 3. Methode

Voor de inhoudsanalyse wordt per missie de berichtgeving rond één gesneuvelde Nederlandse militair onder de loep genomen. Uit vooronderzoek van de berichtgeving over de missies in Libanon, Korea en Irak komt naar voren dat de gesneuvelde militair met een hoge rang aanleiding was tot meer berichtgeving dan het overlijden van een militair met een relatief lage rang. In het

vooronderzoek is ook gekeken of het van invloed was dat de gesneuvelde militair de laatste of de eerste van het totaal aantal Nederlandse gesneuvelden in die missie was. De positie in de lijst gesneuvelden blijkt niet van invloed op de hoeveelheid berichtgeving.

Uiteindelijk is per operatie de militair met de hoogste rang geselecteerd die door een vijandelijke actie om het leven kwam. In Albanië sneuvelde één Nederlandse militair: luitenant-kolonel L. W. J. K. Thomson. Deze officier sneuvelde op 15 juni 1914 bij een vuurgevecht. De hoogste Nederlandse militair die in Korea sneuvelde was luitenant-kolonel M. P. A. den Ouden. Ook hij overleed op 12 februari 1951 bij een vuurgevecht. In de Nederlandse Libanon-missie was sergeant P. W. de Koning de hoogste in rang. Hij sneuvelde op 9 november 1979 toen de vrachtwagen waar hij in zat over een mijn reed. In de missie in voormalig-Joegoslavië was sergeant W. J. L. M. Martens de hoogste gesneuvelde Nederlander. Hij kwam om toen hij op 10 oktober 1993 over een mijn reed. Bij de missie in Irak was sergeant eerste klasse M. D. Steensma de eerste Nederlander die omkwam. Hij sneuvelde bij een granaataanslag op 10 mei 2004. Bij de missie in Afghanistan was eerste-luitenant T. Krist de militair met de hoogste rang die door een vijandelijke actie om het leven kwam. Hij overleed op 12 juli 2007 door een zelfmoordaanslag die enkele dagen eerder gepleegd was.

(27)

26 Daarnaast is het van belang om de foto’s en afbeeldingen behorende bij de artikelen te

onderzoeken. Vragen die hierbij beantwoord moeten worden, zijn: staan er afbeeldingen van de gesneuvelde bij? Staan er foto’s (of plaatjes) van de militaire interventie in het algemeen bij? Worden de foto’s prominent afgebeeld?

Ook wordt de mate van debat over de interventie die ontstaat naar aanleiding van het

sneuvelen van de militair onderzocht. De hoofdvraag hierbij is: in hoeverre werkt de gedode militair als katalysator voor de discussie over het nut van de interventie? Er wordt gekeken naar artikelen waarin de dood van de militair genoemd wordt en het nut van de interventie ter discussie wordt gesteld. Dit kunnen ook commentaren, columns en tekeningen zijn. Ook de artikelen die de dood van de militair niet vermelden, maar die wel gaan over het nut van de interventie, zijn hierbij van belang.

In de komende zes hoofdstukken worden de zes gesneuvelde militairen besproken. Eerst wordt de berichtgeving per krant op chronologische wijze besproken. Ter verduidelijking wordt aan het eind van elk hoofdstuk een overzicht gegeven waarin de resultaten worden samengevat. Hierin wordt in een staafdiagram per krant aangegeven in hoeveel berichten de gesneuvelde wordt genoemd en in hoeveel berichten het nut van de interventie ter sprake komt.

4. Luitenant-kolonel L. W. J. K. Thomson

4.1 Inleiding

De eerste overzeese uitzending van overste Thomson was naar Nederlands-Indië. Hier was hij onder meer gestationeerd in Batavia en Atjeh. Daarna werd hij afgevaardigde van Nederland in de

Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Toen hij repatrieerde naar Nederland werd hij Tweede Kamerlid voor de Liberale Unie. In 1913 werd hij, na twee periodes in de Kamer gezeten te hebben, niet herkozen. Het einde van dat jaar vertrok hij naar Albanië.

Op maandag 15 juni 1914 werd Thomson door een geweerkogel getroffen bij de verdediging van de Albanese stad Durazzo. Luitenant-kolonel Thomson werd 45 jaar oud. Hij was de enige

(28)

27

4.2 De Courant

Op dinsdag 16 juni bereikten de eerste berichten over het sneuvelen van Thomson de kolommen van het ’s ochtends verschijnende kopblad van De Telegraaf, De Courant. Ongeveer twee derde van de voorpagina die dag is gewijd aan berichtgeving over de luitenant-kolonel. In het midden van de voorpagina staat een grote portrettekening van Louis Raemaekers uit 1911, waarop Thomson is afgebeeld in burgerkleding. Verder staat er onder de kop ‘Luit.-kolonel L. W. J. K. Thomson. †’ een stuk over de volledige lengte van één kolom over het ‘onherstelbare verlies’ voor Nederland en Albanië. Aan het eind van het stuk wordt een vraag gesteld over de zin van de missie: ‘Als vanzelf stelt men zich thans de vraag of niet zij, die bij ons te lande zich van den beginne af, tegen het zenden van onze officieren naar Albanië verzet hebben, deze kwestie van het juiste standpunt beoordeelden. Immers welk belang kan Nederland er bij hebben, zijn jonge en beste krachten te offeren aan het cynisch spel van eenige diplomaten die, door hun regering gesteund, slechts ten doen schijnen te hebben ernstigen arbeid onmogelijk te maken en kunstmatig nieuwe

verwikkelingen in het leven te roepen. Laten de mogendheden in wier belang de kuststrook aan de Adria tot een soevereinen staat geproclameerd is, maar die er thans verdeeldheid zaaien; zelf de verantwoordelijkheid en de gevolgen van hun optreden dragen.’ De rest van de kopij over Thomson op de voorpagina bestaat uit korte nieuwsberichtjes uit buitenlandse bladen en van eigen

correspondenten over de dood van Thomson en de strijd in Albanië in het algemeen in de rubriek ‘Telegrammen’. Op pagina vijf van diezelfde dag staat een stuk van anderhalve kolom ‘Van onzen bijzonderen correspondent’ G. Simons, gedateerd op 11 juni. Dit stuk gaat over de strijd van de Nederlandse officieren met de opstandelingen. In dit artikel wordt de nadruk gelegd op de goede daden van de Nederlanders. Over Thomson wordt geschreven: ‘Geloof me, die man heeft meer in zijn mars dan de meeste diplomaten.’

De volgende dag staat er een stuk van G. Simons op de voorpagina onder uit kapitalen bestaande kop ‘De laatste oogenblikken van luitenant-kolonel Thomson’. Dit stuk biedt een kort verslag van het sneuvelen van Thomson en eindigt met een kritische noot op de missie: ‘Iedereen zwaait den Nederlandschen officieren buitengewoon lof toe, maar ik acht hun opofferingen en moed nutteloos. Het tijdstip is gekomen dat de Europeesche mogendheden zelf moeten ingrijpen om te verhinderen dat hier een toestand van algemeene anarchie intreedt.’ Ook staan er weer korte berichten uit andere kranten op de voorpagina. Deze berichten hebben geen koppen. In het totaal neemt de berichtgeving over Albanië driekwart van de pagina in beslag.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vorm: breed treurende, halfopen kroon Hoogte: 5 - 7 m Breedte: 5 - 7 m Plaats: zonnig, verdraagt (zee)wind Zone: 4 - 9 Bodem: doorlatend, verdraagt droogte Gebruik: park,

Haagse respondenten met een tijdelijk contract, lager opgeleiden, laagbetaalden en mensen met een zwakke gezondheid geven veel vaker aan inkomensverlies te hebben geleden,

Op verzoek van de gemeenteraad van Brunssum ontvangt u hierbij een afschrift van de motie, die door de gemeenteraad van Brunssum in haar digitale raadsvergadering van 1 juli jl..

Ook voor zwaar wegtransport is het uiteindelijke doel zero emissie maar in de transitiefase zullen juist brandstoffen als HVO en Bio-LNG onder deze verplichting opgeschaald en

De huzaren van het 1e regiment kregen opdracht de rijkswegen vanuit Den Haag richting Amsterdam, Utrecht en Rotterdam met een eskadron huzaren-motorrijders en tweesec- ties

Zo heeft Rock for Specials brede houten paden en veel tafels en stoelen voor het podium, maar ook een lage voortoog voor elk kraam waar vrijwilligers de tijd

Omdat de baby daar zelf niet om kan vragen, is dit geen euthanasie, maar levensbeëindiging zonder verzoek..

Vanaf deze maand organiseert de coöperatie infoavonden voor de leden over de procedure om samen de giftige stof aan te kopen waarmee – in combinatie met.. pijnstillers – een