‘I
k ben een hoopje dode spieren dat denkt.’ Hij zei het met een haast onmenselijk gevoel voor zelfspot tegen de journalist van de Britse krant The Guardian die in het voorjaar een van de laatste legendarische interviews van hem afnam bij het verschijnen van ‘Ill Fares the Land’ (Het land is moe). Tony Judt, de Britse historicus die wereld- faam kreeg met zijn magistraal ‘Postwar’ - een episch relaas van hoe Europa uit de puinhopen van de Tweede Wereldoorlog herrees - zat in de werk- kamer van zijn appartement van de universiteit van New York. Niet aan een bureau maar in een elektri- sche rolstoel, gewikkeld in een warm deken, bewe- gingsloos, met een plastic tube onder zijn neus en een microfoon die zijn stem versterkte via een box op de boekenplank.Tony Judt verkeerde in een vergevorderd sta- dium van ALS (amyotrofische laterale sclerose), een zeldzame neurologische aandoening die gelei- delijk alle spieren verlamt. Alleen het brein en het bewustzijn blijven intact. De man die zijn leven wijdde aan denken, en door vriend en vijand werd omschreven als extreem intelligent en welbe- spraakt, was gedoemd gevangen te zitten in zijn li- chaam, met niets anders dan de mogelijkheid ‘te scrollen door zijn leven, gedachten, fantasieën en herinneringen’.
Zelf omschreef Judt zijn vreselijke ziekte, die in september 2008 werd vastgesteld, als ‘een gevan- genisstraf zonder gratie waarbij je cel elke dag tien centimeter kleiner wordt’. En toch gaf de historicus zich niet gewonnen. Hij maakte zich op voor een laatste - onvrijwillige - intellectuele reis. Judt had in het najaar van 2009 een speech gegeven over de pluspunten van de sociaaldemocratie. Die had veel reacties losgeweekt. Hij was tot de vaststelling ge- komen dat vooral jonge mensen niet meer wisten wat het was, dat collectieve denken. We zijn de wel- vaartsstaat zo gewoon gaan vinden, dat we hem niet meer appreciëren - in tegendeel, in onze indivi- duele expansiedrift zijn we de staat steeds verder gaan uitkleden. In de nasleep van de financiële cri- sis zag Judt de desastreuze gevolgen daarvan in.
Met de tijd die hem restte, wilde hij daar iets aan doen. Een laatste intellectuele kruistocht.
VALREEP
Het boek raakte af op de valreep, letterlijk, enke- le maanden voor Judts ademhalingsspier zich als laatste aan zijn ziekte overgaf. Hij ‘schreef’ het aan de hand van een geheugentechniek die hij ook ge- bruikte voor een reeks essays die hij nog maakte voor The New York Review of Books. ’s Nachts trok hij in gedachten een reusachtig huis met vele ka- mers op, die hij een voor een vulde met een hoofd- stuk of een paragraaf van het boek. De dag nadien haalde hij zich een na een de kamers voor de geest, en dicteerde hij de inhoud aan een assistent.
Het kan aan het besef liggen dat die nachtelijke composities zijn laatste bijdrage tot het verbeteren
van de wereld zouden zijn - laatste zin: ‘Iemand heeft ooit vastgesteld dat filosofen de wereld tot nu toe slechts op verschil- lende manieren hebben geïnterpreteerd, maar dat het erom gaat hem te veranderen’ - maar het boek is een echt politiek pamflet geworden. Een door verontwaardiging gedreven aanklacht tegen egoïsme en een oprecht pleidooi voor solidariteit.
‘Er is iets grondig mis met onze manier van le- ven’, steekt Judt van wal. ‘Dertig jaar lang hebben we de jacht op materieel eigenbelang als een deugd beschouwd. We weten wat de dingen kosten, maar we hebben geen idee wat ze waard zijn. Van een rechterlijk oordeel of een juridische stap vragen we ons niet meer af of die terecht, eerlijk, rechtvaardig of juist is, en al helemaal niet of die zal bijdragen aan de totstandkoming van een betere maatschappij of wereld. Hoe moeilijk die antwoorden ook zijn, ooit waren dat dé politieke vragen. We moeten opnieuw leren die vragen te stellen.’
Judt stelt vast dat we afgegleden zijn in een
‘wanhopige race om onszelf te verheffen boven de anderen’. En terwijl wij als individuen spilzieker worden en enkel gedreven worden door een egoï- stische drang naar steeds meer geld, ‘zijn de symp- tomen van collectieve verarming alom waarneem- baar. De kapotte snelwegen, failliete steden, in- stortende bruggen, falende scholen, werklozen, onderbetaalden en onverzekerden zijn stuk voor stuk symptomen van een collectief onvermogen.’
De welvaartsstaten die overal in Europa en in de VS na de Tweede Wereldoorlog tot ontwikkeling kwamen, werden in de loop van de jaren tachtig, ne- gentig en tijdens het voorbije decennium langzaam maar zeker ontmanteld. Dat kon, zegt Judt, omdat
‘in de loop van het tijdperk Thatcher-Blair-Brown de heiligverklaring van bankiers, effectenmake- laars, optiehandelaren, nieuwe rijken en ieder an- der met toegang tot grote hoeveelheden geld heeft geleid tot blinde bewondering voor een minimale regulering van de ‘financiële dienstenindustrie’ en een daaruit voortvloeiend vertrouwen in de van na- ture gunstige werking van de wereldwijde markt voor financiële producten’.
Dat mantra werd, zo herinnert de auteur ons eraan, onderstut door de theorie
van de Chicago-economen, die de
‘cynische of gewoon incompetente’
bankdirecteurs en handelaars van het intellectuele gezag ervan verze- kerden dat hun handelen nuttig was voor het algemeen welzijn en aan elk toezicht kon worden onttrokken.
Een leuke passage is overigens die waarin Judt er fijntjes op wijst dat wij ons al die jaren hebben laten leiden door een historische scheef- trekking: stuk voor stuk waren de belangrijkste Chicago-economen - Ludwig von Mises, Friedrich Hayek, Joseph Schumpeter en Karl Popper
- Oostenrijkers die naar de VS waren uitgeweken, getraumatiseerd door de gebeurtenissen die zich tijdens het interbellum in hun land voltrokken. De invasie en de bezetting door de nazi’s lepelden hun een afschuw voor elke vorm van gezag in, wat alleen kon worden overstegen in ultraliberale, open sa- menlevingen.
PRIVATISERING
Maar interessant wordt het pas echt wanneer Judt de vinger legt op de gevolgen van dat laisser- fairebeleid. In de Angelsaksische landen, waar het vrijemarktdenken het verst is doorgedrongen, is de sociale mobiliteit volledig ingestort. Kinderen doen
het niet meer beter dan hun ouders. Armen blijven arm. De werkloosheid in de VS piekt op een drama- tische 18 procent. De inkomensongelijkheid is er groter dan ooit. Judt windt zich op over de vaststel- ling dat de hoogste baas van Wal-Mart 900 keer het salaris van zijn gemiddelde werknemer incasseert.
Veel meer dan tijdens de jaren van Franklin Roo- sevelts New Deal vallen Amerikanen vandaag ten prooi aan gezondheidsproblemen, gemiste onder- wijskansen en criminaliteit.
Tegelijk, betoogt Judt, merk je hoe de Scandina- vische landen, de enige waar de welvaartsstaat nog grotendeels overeind blijft, de kleinste kloof tussen arm en rijk hebben en bovendien ook de welvarend- ste landen van de wereld zijn. De VS scoren on- danks hun enorme rijkdom laag. De gemiddelde le- vensduur ligt er lager dan in Bosnië.
Wat moeten we daar nu mee aan? Het probleem, zegt Judt, is dat de verdedigers van de staat in het defensief gedrongen zijn. Links heeft nog steeds geen antwoord gevonden op de crisis, op het falen
van de vrije markt. Voor we het weten, raken we op- nieuw meegesleept door de mantra van deregule- ren, privatiseren en belastingen verlagen. We zijn er allen van overtuigd geraakt dat de prijs voor een interveniërende staat te hoog is: in ruil voor sociale veiligheid en vertrouwen kregen we ook economi- sche inefficiëntie, verstikking van het ondernemer- schap en een veel te hoge staatsschuld.
Nochtans, houdt Judt vol, is er geen alternatief.
Hij toont omstandig aan dat privatisering in weer- wil van de theoretische voordelen inefficiënt geble- ken is. Het debacle van de privatisering van de Brit- se spoorwegen en de Londense metro is maar een van de vele voorbeelden die zijn gelijk moeten sta- ven. Uiteindelijk moest de overheid toch weer te
hulp snellen. Ironisch genoeg moest ze dat bij de banken ook.
MOREEL APPEL
Over al die dingen valt uiteraard te discussiëren.
Maar de grote verdienste van Judt is dat hij niet al- leen een pleidooi houdt voor de voordelen van de sociaaldemocratie. Hij doet bovenal een moreel ap- pel. Hoeft het nog te verwonderen dat de mensen steeds minder vertrouwen hebben in een overheid die essentiële taken als openbaar vervoer, gezond- heidszorg of beveiliging van zich afschuift? Judt daagt de bestuurders van vandaag uit zich opnieuw de juiste vragen te stellen: wat is het gemeenschap- pelijk belang? Wie wordt beter van deze beslissing?
In plaats van alleen maar te denken: overleven we hiermee de volgende verkiezingen?
Maar ook wij, gewone stervelingen, blijven niet buiten schot. Net als in ons economisch leven, sneert Judt, zijn we politieke consumenten gewor- den, geïnteresseerd in afzonderlijke doelstellingen maar voor de rest cynisch en apathisch en niet meer in staat het grotere plaatje te zien. Waarom laten we ons zomaar doen? Waarom vinden we ‘planning, een progressief belastingstelsel en het collectieve bezit van algemene middelen niet te tolereren be- perkingen van onze vrijheid, terwijl cameratoe- zicht, staatssteun voor ‘niet failliet kunnende’ in- vesteringsbanken, het afluisteren van telefoon- gesprekken en dure buitenlandse oorlogen wel tot de aanvaardbare lasten voor een vrij volk behoren?’
Het fijne aan het werk van Judt is dat velen er zich door aangesproken kunnen voelen. Met Bart De Wever deelt hij een zekere bewondering voor de conservatieve denker Edmund Burke (die onder meer stelt dat we door een sociaal pact verbonden zijn met de generaties voor en na ons), terwijl hij met Elio Di Rupo een rotsvast geloof in de rol van de overheid deelt. Maar tegelijk hekelt hij als geen ander het onvermogen van logge en obese over- heidsbedrijven. Judt is voor geen gat te vangen, en net dat maakt hem zo uniek.
‘Als ik het goed krijg,’ voorspelde de man, ‘kan het boek echt impact hebben.’ In theorie is hij alvast geslaagd. Geen westerse beleidsmaker die Judt de voorbije maanden niet geciteerd heeft. Velen delen zijn analyse. Maar of deze generatie ‘politieke lilli- putters’, zoals Judt ze zelf smalend neerzet, ook de moed tot verandering zal hebben, valt nog af te wachten. De praktijk zal het de komende jaren uit- wijzen.
David Remnick
The Bridge, The Life and Rise of Barack Obama
Schitterende biografie over de Amerikaanse president van de hand van Pulitzer-winnaar en hoofdredacteur van The New Yor- ker David Remnick.
Tony Blair
A Journey - My Political Life Een poging tot wiedergutma- chung met het Britse volk van de gewezen premier.
Robert R. Reich Aftershock - The Next Economy and America’s Future
Waarom de gedaalde koopkracht van de middenklasse de echte re- den achter de Grote Recessie is.
INE RENSON
Als er nu één auteur was die we met het jaareinde hadden willen intervie- wen, was het wel Tony Judt. De man schreef met ‘Het land is moe’ een van de fijnste boekjes van het jaar. Einde- lijk nog eens een politiek pamflet. Een vlammend pleidooi voor het herstel van de verzorgingsstaat. Een genade- loze afrekening met het doorgescho- ten vrijemarktdenken. Een politiek testament, ook. De erudiete schrijver- historicus is afgelopen zomer overle- den. Hij was 62. Het verhaal van zijn sterven is even genadeloos als zijn pen.
Politiek gezien leven we in een tijd van lilliputters.
Tony Judt daagt de bestuurders van vandaag uit zich opnieuw de juiste vragen te stellen. © CORBIS
In 2010 vierde België een halve eeuw Congolese onafhankelijk- heid. Dat feestje verliep niet zon- der slag of stoot. Vijftig jaar nadat onze natie vrij abrupt afstand heeft gedaan van zijn kolonie, blijven de relaties stroef.
Moet koning Albert naar Congo, vroeg De Tijd in mei aan David Van Reybrouck (39), bij de verschijning van zijn boek ‘Congo, een geschie- denis’. ‘Ja’, antwoordde hij. ‘Als de koning er niet heen gaat, zou dat een enorme kaakslag betekenen, het einde van de historische band tussen België en Congo en tussen Europa en Centraal-Afrika.’
De koning ging. En Van Reybrouck schreef in ‘Congo, een geschiede- nis’ zijn onbegrensde liefde voor onze ex- kolonie van zich af. Hij ba- seerde zich op zeldzaam historisch en wetenschappelijk archiefmate- riaal en op getuigenissen van hon- derden Congolezen, van kindsol- daten tot rebellenleiders. Hun meeslepende verhalen maken Van Reybroucks grote geschiedenis van Congo - van ontdekkingsreizi- ger Stanley in de 19de eeuw tot de huidige Chinese jacht op grond- stoffen - alleen maar grootser.
‘Congo, een geschiedenis’ is zon- der twijfel hét Nederlandstalige non-fictieboek van het jaar. Het won onder meer de AKO Litera- tuurprijs. Voor Kerstmis was het in Vlaanderen en Nederland al 150.000 keer over de toonbank gegaan. Engelse en Franse verta- lingen van de turf van 600 pagi- na’s zijn onderweg. TP
■ ‘Congo, een geschiedenis’, David Van Reybrouck
ANDERE TOPPERS
H oewel we individueel spilzieker worden en enkel gedreven worden door een egoïstische drang naar steeds meer geld, zijn de symptomen van collectieve verarming alom waarneembaar. De kapotte snelwegen, failliete steden, instortende bruggen, falende scholen, werklozen, onderbetaalden en onverzekerden zijn stuk voor stuk symptomen van een collectief onvermogen’ Tony Judt in ‘Het land is moe’
De moed
van de
verandering
Non-fictieboek van het jaar
Politici verliezen het van de markten
Apart Weekend
DE TIJD | VRIJDAG 31 DECEMBER 2010
Apart Weekend 43
DE TIJD | VRIJDAG 31 DECEMBER 2010
PETER DE GROOTE
‘H
et was een tsunami dieiedereen verraste.’ Drie jaar na het uitbreken van de crisis grijpt het gros van de bankiers nog altijd liever naar flauwe excuses, dan de hand in eigen boezem te ste- ken. En dus schreef Michael Lewis een boek. In
‘The Big Short’ vertelt de voormalige obligatiehan- delaar en financieel journalist op meesterlijke wijze over de enkelingen die de kredietstorm wel zagen aankomen. En er nog goed aan verdienden ook.
Voor de bankiers is hij minder lief. ‘Wall Street was een monster dat zichzelf voedde tot het ontplofte.’
Kunsthistoricus, obligatiehandelaar, financieel journalist en auteur. Het lijkt een onwaarschijnlijk combineetje, maar het staat netjes opgelijst op het cv van Michael Lewis. De Amerikaan kwam midden jaren 80 als pas afgestudeerd broekje haast per abuis bij de zakenbank Salomon Brothers terecht.
Als obligatiehandelaar. Gewapend met een diploma kunstgeschiedenis en economie. En niet de minste beroepservaring.
‘Ik was 24 en had geen enkele voeling met de banksector. Bij gebrek aan een hoger doel in het le- ven wou ik gewoon veel geld verdienen. Dat de op dat moment succesvolste financiële instelling ter wereld mij de verantwoordelijkheid gaf over hon- derden miljoenen dollars, deed mij beseffen dat er iets grondigs mis was met de bankwereld.’ Lewis deed zijn verhaal over zijn jaren bij Salomon Bro- thers in ‘Liar’s Poker’, ondertussen een standaard- werk voor al wie het Wall Street van de jaren 80 wil begrijpen. Hij noemde het boek naar het spelletje poker dat traders tijdens koffiepauzes speelden met bankbiljetten. Wie zijn medespelers het slimst on- der tafel blufte over de serienummers die op zijn stapeltje bankbiljetten gedrukt stonden, kreeg de pot vol cash.
‘Liar’s Poker’ staat bol van de vervreemding die zich van de twintiger meester maakt naarmate hij groeit in het bankiersvak. ‘Op de handelsvloer was academische kennis van geen tel meer. Traders kij- ken neer op kennis. Geld verdienen, dat is het enige waar het om draait.’ Als de vervreemding omslaat in regelrechte afschuw houdt Lewis het voor beke- ken. Op zijn weg naar buiten, pent hij ‘Liar’s Poker’.
Met even weinig ambitie, als toen hij bij Salomon Brothers aan de slag ging. ‘Ik krabbelde maar wat op papier. In de hoop dat het zou terechtkomen bij mijn lotgenoten. Maar eigenlijk dacht ik dat nie- mand mijn verhaal zou geloven.’
Maar Liar’s Poker wordt een bestseller. En be- palend voor het verdere verloop van Lewis’ carrière.
Hij wordt een van de bekendste Amerikaanse jour-
nalisten van zijn generatie. De interesse - noem het vooral geen voorliefde - voor de financiële sector blijft. ‘Sinds mijn debuut gepubliceerd werd, wacht ik op de val van Wall Street’, schrijft Lewis in 2008 in een opiniestuk. ‘Ik had nooit gedacht dat de cul- tuur van wantoestanden die ik aan den lijve onder- vond nog twee decennia overeind zou blijven. Op een bepaald moment gaf ik het op te wachten op het einde. Ik dacht dat geen enkel schandaal of tegen- slag het financieel systeem aan diggelen zou kun- nen slaan.’
In 2007 brengt Meredith Whitney Lewis aan het twijfelen. De tot dan toe onbekende analiste van het kleine beurshuis Oppenheimer Securities waar- schuwt in oktober van dat jaar dat Citigroup derma- te wankelt op zijn grondvesten dat het zijn dividend zal moeten verlagen, of anders fail-
liet dreigt te gaan. Whitney’s on- heilstijding wordt massaal opgepikt door de grote mediahuizen. De fi- nanciële aandelen duiken omlaag, vier dagen later stapt Chuck Prince, dan de topman van Citi, op. In ja- nuari gebeurt wat enkel Whitney luidop durfde te zeggen, Citi zet het mes in zijn dividend.
Bij Lewis begint het opnieuw te kriebelen. Zou Wall Street dan toch ineenstuiken, bijna twintig jaar na de publicatie van Liar’s Poker? Le- wis besluit Whitney op te bellen.
Het is dan maart 2008. ‘Ik hield het niet langer uit. Het was toen nog niet duidelijk wat er met Wall Street zou gebeuren’, licht Lewis later zijn telefoon- tje toe in een interview. ‘Maar ik dacht, als Whitney gelijk krijgt, dan is dit het einde van Wall Street zo- als wij het kennen.’
De babbel met Whitney blijkt een godsgeschenk. Via de analiste komt Lewis de naam van Steve Eis- man ter ore. ‘Dat is mijn leermeester’, vertelt Whit-
ney. Lewis doet aanvankelijk niets met de naam van Eisman. ‘Ik kende hem niet.’ Maar als hij Whitney wat later opnieuw opbelt met de vraag of zij mensen kent die net als zijzelf een erg tegendraadse houding aangenomen hebben tegenover Wall Street, komt Eisman opnieuw ter sprake. Eisman, en nog een waslijst namen. ‘The Big Short’ krijgt vorm.
‘Het leek mij interessant op te lijsten welke men- sen rekening hielden met het ondenkbare’, zei Le- wis enkele weken terug op een conferentie van de Amerikaanse beursuitbater CME over het opzet van zijn boek. ‘Wie kon zich voorstellen dat we in zo’n gevaarlijke wereld zouden terechtkomen? En wie gokte er op een ineenstorting van het financieel systeem en verdiende er ook nog eens geld aan? En hoe voelden zij zich daar bij?’
Het resultaat is een meesterlijk relaas over het handvol beleggers die de crash op de Amerikaanse vastgoedmarkt wel zagen aankomen. Investeerders die stuk voor stuk vermoedden dat die neergang het banksysteem zou meesleuren. ‘Zij bewijzen dat de excuses van de CEO’s van de grote banken waarde- loos zijn. De kredietcrisis was géén tsunami die nie- mand zag aankomen.’
Lewis toont zich in ‘The Big Short’ net als in zijn
debuut een grandioos verteller. Een mens die zich duidelijk meer in zijn sas voelt als auteur dan als bankier. Een schrijver die duidelijk sympathie koes- tert voor hen die het aandurfden tegen de stroom in te zwemmen. Maar de genegenheid van Lewis voor de hoofdrolspelers in ‘The Big Short’ gaat nooit storen. Daarvoor typeert hij hen te menselijk . Met hun grote en hun kleine kantjes.
AANKLACHT
‘The Big Short’ is ook een messcherpe aanklacht tegen de hebzucht en de oppervlakkigheid van Wall Street. Met zijn fileermes legt Lewis de pijnpunten van de financiële wereld bloot. Zonder daarbij te verzanden in een zwart-witverhaal. Veeleer brengt Lewis aan het licht hoe de financiële wereld zelf erg gespleten is. Met aan de ene kant een handvol ge- nieën, zoals Goldman Sachs, dat grof geld verdien- de aan de huizenboom in de VS, maar op tijd naar de uitgang vluchtten. En aan het andere eind de ho- peloze klunzen die veel te laat op het feestje toekwa- men. En dat met hun leven bekochten. De passages over ‘Düsseldorf’ zijn ronduit hallucinant. Als een van de protagonisten uit ‘The Big Short’ aan zijn huisbankier vraagt wie in godsnaam nog als tegen- partij wil optreden voor zijn gokjes tegen de markt voor rommelhypotheken, antwoordt die laconiek:
‘Düsseldorf’. Meteen daagt het de lezer waarom verschillende Duitse banken al in 2007 - bij het pril- le begin van de crisis - tegen de vlakte gingen.
‘The Big Short’ is meer dan een meeslepend re- laas over hoe enkele ‘misfits’ Wall Street een neus zetten. Het is het testament van een ex-bankier die ruim twee decennia geleden gedesillusioneerd uit het vak stapte, en eind jaren 80 al besefte dat het fi- nanciële raderwerk op een dag spaak zou lopen.
■ Michael Lewis - The Big Short. Inside the Doomsday Machine. - 2010, WW. Norton/Allan Lane.
‘Het is te gemakkelijk om de schuld voor de crisis uitsluitend bij de bankiers te leggen. Je kan van Goldman Sachs niet ver- wachten dat zij het goede voor ogen houden.’ Raghuram Rajan, de voormalige hoofdeconoom van het Internationaal Monetair Fonds en hoogleraar aan de uni- versiteit van Chicago, neemt in
‘Fault Lines’ enkele controversiële standpunten in. Maar bovenal analyseert hij haarfijn hoe de kie- men voor de crisis al jaren terug gezaaid werden.
De ondertitel van zijn boek luidt niet toevallig ‘How hidden fractu- res still threaten the world econo- my’. Volgens de 47-jarige Indiër is de recentste financiële crisis, die hij in 2005 al voorspelde, niet meer dan de culminatie van een scheeftrekking die al decennia aan de gang is. Het tragische aan de hele zaak: beleidsmakers heb- ben wereldwijd louter oplapmid- deltjes gebruikt om de economie weer op de been te krijgen. Op structurele oplossingen - die de breuklijnen in de wereldeconomie kunnen lijmen - blijft het wach- ten. En dus liggen nieuwe crisis- sen in het verschiet, besluit Rajan
dreigend. PDG
■ Raghuram G. Rajan - Fault Lines
‘Je kan van Goldman Sachs niet het goede verwachten’
De kredietcrisis was geen tsunami die
niemand zag aankomen.
‘De excuses van de toplui van banken
zijn waardeloos’
MICHAEL LEWIS niet mals voor banken in boek over kredietstorm
BIO MICHAEL
LEWIS
> Geboren in New Orleans op 15 ok- tober 1960.
> Bachelordiploma kunstgeschiede- nis aan Princeton University in 1982.
> Mastersdiploma aan de London School of Economics in 1985.
> Ging in 1985 aan de slag als obliga- tiehandelaar bij Salomon Brothers. Eerst in Londen, later in New York.
> Vertrok na drie jaar bij Salomon en schreef in 1989 een bestseller over zijn tijd bij de bank, ‘Liar’s Poker’.
> Is sindsdien journalist/auteur/co- lumnist, met boeken over onder meer Silicon Valley (‘The New New Thing’), economie en sport (‘Mo- neyball’) en de kredietcrisis (‘The Big Short’).
D e almaar grotere kloof tussen rijk en arm in de VS heeft de politici er- toe gedreven maatregelen te nemen die de kredietkraan naar de vast- goedmarkt openzetten. Dat manoeuvre heeft een ernstige breuklijn veroor- zaakt die de financiële sector besmet heeft. De vastgoedmarkt stimuleren was een lapmiddeltje om de armen koest te houden. Ironisch genoeg heeft de overheid net die instellingen aangesteld om de aankoop van een huis te promoten, woningen die in de Grote Depressie uit de grond werden ge- stampt om een nieuwe crisis te voorkomen.’ Raghuram Rajan in ‘Fault Lines’
Het kapitalisme blijft in crisis
Ian Bremmer
The End of the Free Market - Who Wins the War Between States and Corporations Hoe het Chinese staatskapitalis- me school maakt in de rest van de wereld en de terugkeer inluidt van overheden in het kloppende hart van de economie.
Bethany McLean en Joe Nocera
All the Devils are Here - The Hidden History of the Financial Crisis
De financiële crisis verteld als Shakespeariaans drama vol ge- wetenloze smiechten, van hoog- moedige subprimekoningen tot hebzuchtige Wall Street-pluto- craten.