• No results found

Scheppend nihilisme · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Scheppend nihilisme · dbnl"

Copied!
390
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

samenstelling: Frans A. Janssen

bron

Frans A. Janssen (samenstelling), Scheppend nihilisme. De Bezige Bij, Amsterdam 1983 (derde druk)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/herm014faja01_01/colofon.htm

© 2005 dbnl / Frans A. Janssen e.a.

i.s.m.

(2)

‘Scheppend nihilisme, agressief medelijden, totale misantropie’

Willem Frederik Hermans Het grote medelijden, in: Een wonderkind of een total loss, 8e druk, Amsterdam 1981, p. 224.

Scheppend nihilisme

(3)

Frans A. Janssen Interview over interviews

[Oorspronkelijk in bekorte vorm gepubliceerd in: Nieuwsnet, 31 maart 1979]

- In 1950 stond de eerste interviewer bij je op de stoep. Nu, bijna dertig jaar later, hebben er zo'n 85 interviews plaatsgehad, als ik die voor radio en televisie meetel.

Dat is gemiddeld drie per jaar. Ben je het niet beu?

- In het algemeen niet. Interviewers die me vervelen wijs ik het gat van de deur wel, natuurlijk. Zover is het zelden gekomen.

- Wat is volgens jou een interview?

- Een interview is in de regel een gesprek tussen twee mensen die elkaar nooit eerder hebben gezien, waarbij de een (de interviewer) de ander (de geïnterviewde) vragen stelt die mensen die de geïnterviewde beter kennen hem zo goed als nooit stellen en dikwijls niet eens zouden durven stellen.

- De meeste van je interviewers waren journalisten. We weten dat je geen vriend van de 'hoernalistiek' bent. Je hebt in een esseej de tegenstelling journalist-schrijver geformuleerd in termen van: ‘De journalist formuleert wat de massa denkt, de schrijver bestrijdt wat de massa denkt en brengt aan het licht wat de massa niet durft te denken’. Journalistiek is voor jou ‘naar de mensen toe schrijven’, dus vervalsen, misleiden.

- Ik droom er soms wel van serener te zijn dan ik ben. Ik zou dan willen me nooit beziggehouden te hebben met interviews of andere vormen van in het openbaar over jezelf praten tegen een levende persoon, wat altijd iets anders is dan in je eentje over jezelf schrijven. Misschien zou ik zo sereen en discreet geworden zijn, als mijn eerste verhalen ogenblikkelijk met overweldigende geestdrift waren ontvangen, in plaats van - zoals in werkelijkheid - onder een heftig en zeker nu, achteraf, onbegrijpelijk protest. Maar zo was het nu eenmaal.

Wat me in mijn dromen ideaal lijkt is: als totaal onbekende een

Scheppend nihilisme

(4)

boek schrijven dat een geweldige deining veroorzaakt en dan zelf verdwijnen naar een plaats waar niemand je vinden kan. Maar dat is niet voor mij weggelegd geweest.

Trouwens, er worden, wel niet in mijn alleroudste verhalen, maar al in de iets minder oude, allerlei aanvallen gedaan op diverse zaken die de mensen heilig waren of nog zijn. Ik heb niet aan de verleiding weerstand kunnen bieden daar nog wat toelichting op te geven en door de onthutsende tegenwerking die ik ondervond, ben ik ook te strijdlustig geworden om mijn mond te houden. Dom misschien, want het is grotendeels toch vechten tegen de bierkaai.

De geheimzinnige Ben Traven is benijdenswaardig. Toen hij leefde wist geloof ik niemand wie dat eigenlijk was. Ik heb overigens nooit een letter van Ben Traven gelezen.

Niet alle interviewers zijn natuurlijk interessante gespreksgenoten. Een heleboel komen omdat ze gestuurd worden, hebben geen diepe belangstelling voor de dingen waar ze je naar vragen, hebben moeizaam wat vraagjes geprepareerd, dikwijls overgenomen uit oudere interviews. Daar komt bij dat als het om een auteur gaat die in schandalen verwikkeld raakt, zoals processen wegens beledigingen van

volksgroepen, vragen in de Tweede Kamer, processen tegen een uitgever die door alle andere schrijvers, zelf te benauwd om ook maar een kik tegen een uitgever te geven uit angst dat ze dan wel eens niet meer uitgegeven zouden kunnen worden, naar de mond gepraat wordt - nou, zo'n auteur maakt een boel mensen bang dat hij hun belangen zou kunnen schaden. Er ontstaat dan een behoefte het prestige van die auteur aan te tasten en sommige kranten pogen dan in die behoefte te voorzien. Dat kan natuurlijk niet beter dan door hem te interviewen en hem allerlei rare en

antipathieke dingen te laten zeggen, zodat de lezer van het interview de indruk overhoudt: die man is een querulant, een gek, enz. Er bestaan ook interviewers die jaloers zijn op de geïnterviewde of die de pest in hebben omdat ze moeten gaan praten met iemand waar ze niets van afweten. Het is natuurlijk heel wat anders als je een gesprek hebt met iemand die je boeken goed kent.

- Je interviews zijn in allerlei bladen verschenen: in geachte literaire

Scheppend nihilisme

(5)

tijdschriften, in opinieweekbladen als Vrij Nederland en Haagse Post, maar ook in het vrouwenblad Eva, in het schandaalblad Panorama, en daarnaast dan weer in geachte kranten als de

NRC

. Heeft de omgeving waarin het vraaggesprek verschijnt ook invloed op de presentatie, dus op de inhoud ervan?

- Oja, zeker. Dan worden er tussenkopjes geplaatst die de nadruk ergens anders leggen dan waar de geïnterviewde deze heeft gelegd. Helemaal vreselijk is het meestal als de redactie, in een kadertje, eigen verzonnen toelichting gaat geven op het interview. Maar ja, al die onzin wordt in dit boekje toch weggelaten.

Menigmaal is er bij de interviewer geen enkele behoefte goed te luisteren. Ik heb de indruk dat de hoofdredactie van een krant bepaalt, van te voren dus, die man moet zus en zo uit dat interview te voorschijn komen, want zo willen wij hem zien, of: hij moet corresponderen met de vooroordelen die onze lezers over die man hebben.

Overigens verandert de situatie natuurlijk met de stijgende beroemdheid van een auteur. Zo'n twintig jaar geleden hadden kranten en tijdschriften met zeer grote oplagen niet de minste belangstelling voor mij. In het Encyclopedisch Jaarboek van de Winkler Prins Encyclopedie van 1952 bv. wordt het toch zeer geruchtmakende proces over Ik heb altijd gelijk niet eens vermeld.

Ik vind de meeste interviews slecht als ze pas verschenen zijn: het voornaamste wat je gezegd hebt staat er niet in, of nog erger, je hebt zelf inderhaast vergeten het voornaamste te zeggen. Of je hebt het niet goed genoeg geformuleerd. Later vergeet je hoe goed het interview had kunnen zijn, als het beter was geweest. Omdat je de details van het gesprek vergeet, vind je het interview dan minder slecht of

beschamend. Trouwens, deze kwestie is in het onderhavige geval niet zo belangrijk, omdat jij immers de beste 25 interviews voor dit boekje hebt uitgezocht van de 65 die in druk zijn verschenen.

- Je hebt vaak afspraken met je interviewers gemaakt. Soms eiste je inzage vóór publicatie, met recht op wijziging, later eiste je wel expliciete vermelding dat de verantwoording voor de tekst voor rekening van de interviewer is.

- Het is de normaalste zaak van de wereld dat een interview wordt

Scheppend nihilisme

(6)

doorgelezen en gecorrigeerd door de ondervraagde. Heel wat interviews worden trouwens, vragen incluis, geheel door de geïnterviewde geschreven, of door zijn secretaris als hij een hoge Piet is. Maar je begrijpt dat interviewers die erop uit zijn iemand slecht te voorschijn te laten komen, het vervelend vinden om correcties toe te staan. Dan gaan ze - alsof dat een schandaal was - in de inleiding tot het interview vertellen: die meneer wou dit met alle geweld eerst lezen. En dan komt daar nog bij, dat het soms een heel werk en in ieder geval een vervelend werk is voor de

geïnterviewde het allemaal te lezen. En dan word je nog belachelijk gemaakt voor al je moeite op de koop toe. Toen las ik op een goede dag een interview met Geert Lubberhuizen en die had tegen de ondervrager gezegd: ‘Luistert u eens even doctorandus, alles wat er in uw stuk komt is voor uw rekening en niet voor de mijne.’

Dat vond ik heel slim bedacht en heb ik toen een tijdje overgenomen, met bronvermelding.

Op het ogenblik is het allemaal minder belangrijk dan het was toen nog bijna niemand mijn boeken las.

- Erger je je aan onjuistheden in de gepubliceerde tekst van de gesprekken?

- Het valt me wel op, natuurlijk. Zo schreef Rem Koolhaas bv. dat hij bij mij op de schoorsteen een tikkende pendule zag. Ik kon niet nalaten hem erop attent te maken dat het een pendule met torsieslinger was, die helemaal niet tikte.

Het einde van het bezoek van Joop van Tijn verliep een beetje anders dan hij het beschrijft. Aangezien wij een hele fles whisky leeggedronken hadden, was ik tegen zes uur 's ochtends wel wat verstrooid. Ik lette er niet op dat het geijzeld had. Rechts afslaand bij het station slipte ik, de auto draaide rond en stopte op de stoep aan de andere kant van de weg, vlak tegen een hek. Gelukkig was er geen ander verkeer.

Joop van Tijn riep: ‘Help! help! ik wil uitstappen, ik kom zo wel bij het station!’ Ik daarentegen zei: ‘Geen sprake van, als ik iemand naar het station breng, dan breng ik hem naar het station’, schakelde doodkalm in de achteruit, gaf vol gas, bracht zodoende het sportieve voertuig op de rechter weghelft te-

Scheppend nihilisme

(7)

rug en leverde de luidkeels jammerende

VN

-journalist puntgaaf af bij de ingang van het station, zoals ik mij voorgenomen had. Zijn interview zou nog beter geworden zijn dan het al is, wanneer hij deze opwindende bijzonderheden niet had verzwegen.

Een goed schrijver moet zoiets aandurven en aankunnen.

Maar dit zijn onschuldige voorbeelden van onnauwkeurigheden bij interviewers.

De werkelijk ergerlijke interviews heb je niet opgenomen in dit boek, dus daar hoeven we het verder niet over te hebben.

- Er zijn enkele malen strubbelingen tijdens interviews geweest. Twee keer zelfs heb je het gesprek voortijdig beëindigd, nl. het bezoek van Martin Ruyter in 1967 en het bezoek van Rudolf Bakker kortgeleden. Ruyter heeft dat moedig vermeld, Bakker heeft dat, minder moedig, in zijn verslag verzwegen.

- Of het nu zo dapper was van Ruyter, te vermelden dat hij zijn biezen had moeten pakken... Het was eerder goede journalistiek, vind ik. Die arme meneer Bakker kwam hier met de aankondiging dat hij Het Nieuwsblad van het Noorden en nog ‘twaalf andere sufferdjes’ vertegenwoordigde. Ik kende hem helemaal niet en heb hem natuurlijk heel vriendelijk ontvangen. Maar die man wou helemaal niet vriendelijk ontvangen worden; hij had blijkbaar de opdracht mij af te schilderen als een monster, stelde dus insinuerende vragen die nergens op sloegen en dus heb ik hem gezegd dat hij maar moest ophoepelen. Hij gedroeg zich daarna zoals je van een

vertegenwoordiger van dertien provinciale sufferdjes verwachten kunt.

- Men kan de vraag naar de authenticiteit van uitspraken in interviews gedaan ook vanuit een ander standpunt bekijken. Ik bedoel: niet vanuit de interviewer maar vanuit de geïnterviewde. Heb jij het idee dat je in een vraaggesprek mogelijkheden hebt om precies te zeggen wat je wil zeggen?

- Natuurlijk heb je de mogelijkheid alles te zeggen wat je wilt, zeker als je van te voren de conditie hebt gesteld dat alles wat je zegt erin komt. Dit wil nog niet zeggen dat de ondervraagde steeds de mooiste antwoorden weet te verzinnen, zeker niet als hij een beetje zenuwachtig is.

Scheppend nihilisme

(8)

- Je bent geen politicus die op zijn woorden past omdat hij daarvoor ter

verantwoording kan worden geroepen. Je moet improviserend praten, je vergeet dingen, je kunt niet even wat nakijken, later schieten je andere dingen te binnen die dat wat je had willen zeggen duidelijker zeggen, enz. Is het interview wel het beste

‘medium’ om je tot de mensen te richten?

- Een politicus is geen schrijver, maar iemand die aanhang wil verwerven, hier en nu. Sommige schrijvers denken er ook zo over. Ik heb nooit, als bv. Jan Cremer of Van het Reve, een interview aangegrepen om er een grapje van te maken, of in dodelijke ernst de grootste leugens te gaan vertellen.

Het is op den duur niet goed, als een schrijver aldoor maar weer verdedigd moet worden, hetzij door anderen, hetzij door zichzelf, hetzij door anderen èn door zichzelf.

Kijk maar naar Multatuli: honderd jaar dood en nog steeds wordt er onzin over hem verteld om hem te verdedigen. Maar schrijvers die door niemand verdedigd worden omdat hun grootheid voor iedereen vanzelf spreekt, zijn er bijna niet. Natuurlijk zijn er wel schrijvers die een tijdlang door iedereen bewonderd en daarna geruisloos en totaal vergeten worden.

Helemaal vreselijk is het, als een auteur aldoor maar weer zelf betoogt hoe geweldig goed hij is. Un livre qu'on soutient est un livre qui tombe, zei Rivarol (1753-1801).

Zo is het. Als 'n auteur er ook nog bij gaat vertellen hoe kolossaal de oplagen van zijn boeken zijn - meestal alleen in zijn eigen fantasie - dan wendt hij zich zodoende automatisch tot een onliterair publiek, tot een sportpubliek, tot mensen zonder smaak, die geen gevoel hebben voor literatuur, alleen voor records. Zulk soort schrijvers zijn er op het ogenblik nogal wat in Nederland. Ze metselen aan hun eigen monument, maar op den duur wordt dat een grafmonument, vrees ik soms. Zij bewijzen de standing van de literatuur geen dienst. Ook het eenvoudigste publiek wil dat literatuur iets is, waar het tegenop kan zien, geen wielrennerij dus.

Ik heb hier in Frankrijk nog nooit een interview gehoord of gelezen met een schrijver die van zichzelf ging vertellen dat hij de grootste was van allemaal, maar in Nederland is dat tamelijk ge-

Scheppend nihilisme

(9)

bruikelijk geworden. Hier in Frankrijk was het een speciaal clownsnummer van Salvador Dali, verder deed niemand dat. Als iemand het voor het eerst doet, is het misschien wel gek, of schokkend. Bovendien deed Dali het op zo'n gezwollen toon, vol op zijn Spaans uitgesproken stadhuiswoorden of juister: psychiatrische termen, dat je erom lachen moest.

Het is iets anders als Mohammed Ali vertelt dat hij de grootste is. Daarvan kun je je op de televisie zelf overtuigen. Maar wat valt er aan de grootheid van schrijvers te meten? Heel problematisch is dat. Zelfs de - in principe wel meetbare - grootte van de boekenoplagen waar ze op pochen, is meestal flauwekul. Ik heb altijd iedere vraag hoogst ernstig en zo openhartig mogelijk beantwoord, zelfs als hij gesteld werd door een imbeciel.

Een interview is niet het beste medium om je tot de mensen te richten. Anders zou ik me als vraagbaak vestigen en niet als schrijver. Maar het prikkelende van het interview is dat je antwoord geeft op vragen die een ander stelt. Je bereikt er bovendien mensen mee die, omdat ze nooit van je hadden gehoord, nooit een boek van je hebben gelezen. Als je, in je eentje, spontaan schrijft, behandel je meestal alleen vragen die je jezelf stelt. Het is overigens verbazend hoeveel vragen een ander zou kunnen stellen die een interviewer toch niet stelt. Maar in veel gevallen is dat toch eenvoudig te verklaren. Die interviewer heeft een stuk van drie- of vijfduizend woorden nodig. Als hij genoeg verzameld heeft, is hij tevreden.

- Nu komt er dan een bundeling, een keuze uit de interviews die je afgegeven hebt.

Ik weet wel wat ik met dit boek wil: jouw in de loop van dertig jaar in interviews gedane uitspraken vormen een voortdurend commentaar op je wereldbeschouwing in het algemeen en op je werk in het bijzonder. Maar jij, wat zie jij in zo'n boek?

- Ik leg me erop toe in zo'n gesprek dingen te zeggen die ik nog niet in een boek heb verteld. Maar het ergert me als die dingen dan door anderen nagepraat worden, wat gebeurt. Deze heruitgave kan bewijzen dat ik een en ander eerder heb gezegd.

Ik doe mijn uiterste best op zo'n gesprek, want ik vind dat je voor alles wat je publiek maakt je best moet doen.

Scheppend nihilisme

(10)

- Reken je interviews tot je werk?

- Nee, natuurlijk niet. Een interview is een merkwaardig en modern verschijnsel, waar je gedeeltelijk aan meewerkt, omdat anders het publiceren in Nederland niet meer mogelijk is. Als je uitgevers het heel belangrijk vinden dat je vragen van interviewers gaat beantwoorden, dan doe je dat een enkele keer. Dit is ook een reden, andere heb ik al genoemd. Maar als je iets onoverkomelijks hebt tegen het blad of deszelfs ondervrager, doe je het natuurlijk niet. Zo heb ik vorig jaar, toen ik bekroond werd in België, aan Vrij Nederland, Haagse Post en De Tijd geen interviews toegestaan, omdat ik dat bladen vind die onvoldoende hun excuus hebben gemaakt aan de slachtoffers van Weinreb.

- Is er ten opzichte van de Haagse Post nog een andere reden? Ik denk aan het artikel ‘Vriend en vijand over Willem Frederik Hermans’, waarmee zij in 1971 jouw vijftigste verjaardag hebben gevierd. Heeft dit er ook wat mee te maken?

- Ook wel een beetje. Er was namelijk afgesproken dat ik de kopij voor dat stuk mocht zien en dingen die niet geschikt waren mocht schrappen. Zulke dingen waren er inderdaad. Maar ik ontving dat stuk op een zaterdag, ik kon toen niemand bereiken;

toen ik na het weekend belde, zei Boebie Brugsma dat het al gezet was. Dat is een streek die ik Boebie wel kwalijk neem, vooral omdat ik hem, vóór dat gebeurde, vertrouwde en goed met hem kon opschieten. ‘Trek het je niet aan!’ riep die gepatenteerde televisiezedenmeester door de telefoon, ‘over drie jaar gaan we toch allemaal naar de bliksem, want dan is de aardolie uitgeput!’ Dat was in 1971, nog voor de oliecrisis. Zelf had hij twee grote automobielen en een zeewaardig motorschip.

En herinner je je nog hoe blij Renate Rubinstein was, toen Prof. Pen, om niet achter te blijven, ook eens een vriendelijk woordje over de Club van Rome zei? ‘Pen is om!’ kraaide ze in Vrij Nederland. Het mag wezen dat het rooms-katholicisme erg liberaal geworden is in Nederland, maar ze hebben er wel wat voor in de plaats gekregen. In geen land ter wereld lopen zoveel valse profeten en andere hansworsten rond, maar als je ze belachelijk maakt, kun je beter je koffers pakken. Theun de

Scheppend nihilisme

(11)

Vries is ere-doctor geworden van de Groningse Universiteit. Stel je voor dat ik óók dat nog had moeten meemaken.

- Voor de oorlog had je in Nederland de discussie vorm-vent. Het ging erom of de literatuur uiting moest zijn van een menselijke persoonlijkheid, of dat de literatuur in de eerste plaats een vak moest zijn, los van de privé-persoon van de auteur. De vent-theorie werd verbreid door Ter Braak, Du Perron en hun volgelingen. De

‘ventisten’ hechten dan ook grote waarde aan die vormen van literatuur die naar hun mening niet ‘literair’ zijn: de ego-documenten als dagboeken, mémoires, brieven.

Jij staat duidelijk aan de vorm-kant. Jij hebt na de oorlog, al in je bijdragen in Criterium, in feite de discussie hernomen, en m.i. moeten je stukken over Ter Braak, Du Perron e.a. tegen deze achtergrond worden bezien. Je hebt dan ook weinig vertrouwen in de oprechtheid waarmee men dagboeken, mémoires, brieven schrijft, zeker als men weet dat ze gepubliceerd zullen worden. Wat ik me nu afvraag is, of een interview niet hoort tot de groep van dagboek, brieven, enz.

- Ja, kijk eens, die hele vorm- of- vent-discussie was echt iets voor een landje waar ze op literair gebied bijna niets gewend zijn. Als Ter Braak en Du Perron Madame Bovary aandachtig gelezen hadden en de brieven van Flaubert die over het ontstaan van dat boek gaan, ernstig hadden bestudeerd, zouden ze geweten hebben dat in 1850 alles al over die kwestie was gezegd.

Natuurlijk hoort een interview - niet elk interview, maar de mijne dikwijls wel - bij de autobiografische afdeling. Nou en?

- Ik wil op de vraag nog wat doorgaan. In de interviews is nogal eens sprake van biografische zaken. De vragenstellers hebben soms grote belangstelling voor ‘de man achter het werk’. Vaak hoor je dat de sleutel tot het werk van een schrijver in zijn biografie ligt. Wordt een dergelijke misvatting niet gevoed door die biografische gegevens in je interviews?

- De biografische bijzonderheden die interviewers vragen zijn meestal erg onschuldig en alleen bedoeld de lezers van hun krant, die voor 99 procent nog nooit van de schrijver in kwestie hebben gehoord, een beetje te oriënteren.

- Het ‘vorm’-aspect, de reflectie op het schrijven en het schrijverschap, is ook ruimschoots aanwezig in de interviews. Maar je zou ook kunnen

Scheppend nihilisme

(12)

denken of zeggen: ze lezen mijn boeken maar, daar staat het allemaal in.

- Nee. In de meeste van mijn boeken staat niet waarom ik ze geschreven heb, het staat er

NIET

allemaal in. Trouwens, of ik het ooit in een interview allemaal verteld heb, zou ik zo niet weten. Zo diep gaan interviews niet. Je ziet zo'n interviewer meestal voor het eerst en het laatst. En het publiek is mijn biechtvader niet. Ik geef geen interviews om mijn geweten te ontlasten.

- In het op een na oudste vraaggesprek, dat van 's-Gravesande uit 1952, staat eigenlijk al in essentie wat je denkt en bleef denken over een aantal dingen die je bezig zijn blijven houden: de verhouding geesteswetenschappen-natuurwetenschappen, de ethiek, het schrijverschap, de literaire kritiek, de Nederlandse poëzie, enz. Er zit een grote mate van consistentie in je denken en in je werk. Je hebt meer dan eens gezegd: al mijn verhalen zijn eigenlijk vervolgen op elkaar, ik schrijf eigenlijk steeds hetzelfde boek. Zou iets dergelijks ook kunnen gelden voor je interviews?

- Ik denk het wel. Maar dat moeten de lezers maar beoordelen. Mijn romans zijn natuurlijk helemaal geen letterlijke herhalingen van elkaar, ik heb daarmee alleen bedoeld te zeggen dat ze voor mij in symbolische zin herhalingen zijn. Zoals voor een ontdekkingsreiziger die naar de Noordpool was geweest, een reis naar de Zuidpool een soort reprise was. Maar de Zuidpool is grotendeels heel wat anders dan de Noordpool.

- Er zijn schrijvers die regelmatig door middel van een interview den volke kond doen dat ze in een nieuwe periode zijn getreden. Dat ben ik in jouw interviews niet tegengekomen. Is er in jouw schrijversloopbaan eigenlijk wel sprake van perioden?

Het kan misschien wel, want perioden aanbrengen is een subjectieve bezigheid. Maar zie jij er wat in?

- Zo'n woord als periode ruikt naar literatuurgeschiedenis. Als ik nu ook nog mijn eigen literatuurhistoricus moet worden... Enfin, een hier inheemse spreekwijze zegt:

‘On n'est jamais si bien servi que par soi-même.’ Het hele interviewbedrijf staat trouwens universeel in het teken van die opvatting. In Nederland worden geen boek- of filmkritieken meer geschreven. Telkens als meneer Soeteman een film gemaakt heeft, krijgt hij een interview van een pagina om zelf eens te vertellen hoe geniaal hij is. Idem met schrijvers.

Scheppend nihilisme

(13)

Nee, ik ga toch maar niet mijn eigen literaire historie schrijven.

- 's-Gravesande was voor de oorlog een befaamd interviewer van schrijvers. Toen hij een vraaggesprek met jou had, was hij al zeventig. Zag je in hem de oudere generatie?

- Dat niet, maar ik kende dat interviewboek van hem. Ik was natuurlijk geweldig vereerd dat hij mij ook wilde interviewen, net als al die andere Nederlandse schrijvers, waar ik toen wel wat hoger tegenop keek dan ik later deed. Het interview met mij is verschenen in Het Boek van Nu, maar Pierre Dubois, redacteur daarvan, was eerst helemaal niet tevreden met het gesprek en heeft de plaatsing een paar maanden tegengehouden. Toen ik hem belde zei hij: ‘Ik weet nog niet of ik het zal plaatsen, want je schaadt jezelf met dit interview.’ Het is tenslotte toch geplaatst, maar waarom Dubois vond dat ik mijzelf daardoor schaadde, dat mag Joost weten.

- Sommige van je interviews zijn thematisch, gaan over één onderwerp. Een daarvan is het gesprek dat Ben Bos met je had in De Nieuwe Linie, toen nog een echt katholiek blad.

- Ik vind het een mooi gesprek. Ik was ziek, ik woonde in Groningen in een huis op de hoek van de Ossemarkt, dat een torentje had, en ik lag ziek in dat torenkamertje.

Ben Bos zat dus als een biechtvader naast mijn bed; dit is het enige interview dat ik liggend heb afgegeven.

Hij was een heel serieuze interviewer. Hij praatte niet over al die frivole

onderwerpen waar andere interviewers over spreken. Bovendien was hij geschoold, ik geloof inderdaad bij de Jezuïeten, in het hanteren van abstracte begrippen. Ik zou dit vraaggesprek voor geen geld willen missen.

- Over katholieken heb je eens gezegd dat het goede lezers van je werk zijn juist door hun aandacht voor de filosofische thematiek.

- Ja, en ik heb wel de indruk dat ze mij zeer aandachtig zijn gaan lezen in de periode dat het huidige revolutionaire katholicisme - of hoe je het ook noemen wilt - werd voorbereid in de geesten.

Maar het Nederlandse katholicisme is heel iets anders dan - laten we zeggen - het latijnse katholicisme. Dat zie je ook aan de vernieuwing van het rooms-katholicisme, die in Nederland een andere gedaante

Scheppend nihilisme

(14)

aanneemt dan in Frankrijk. De Nederlandse katholieken zijn altijd een soort dwarsliggende calvinisten geweest. In 1648 was het eigenlijk afgelopen niet het katholicisme in Nederland.

- Waarom 1648? Ik zou liever zeggen 1585, het jaar waarin de Spanjaarden Antwerpen in handen kregen, wat een protestantse uittocht naar het Noorden tot gevolg had.

- Inderdaad, 1585 is beter. Maar goed, ik wou zeggen: het Nederlandse katholicisme is niet te vergelijken met dat in Frankrijk. Al is Frankrijk altijd een zeer baldadige dochter van de Kerk geweest, het is een toch door en door katholiek land, Nederland niet.

- Je ziet dus de Contrareformatie en het optreden van iemand als Schaepman als een soort achterhoedegevechten?

- Ik beschouw Schaepman niet in de eerste plaats als een profeet, mysticus of theoloog, niet als een man die de afvallige meerderheid wilde bekeren, maar als een politiek leider die opkwam voor de rechten van een minderheid. Maar juist het streven naar emancipatie van de Nederlandse katholiek heeft zijn, wat ik zou willen noemen, calvinistisering, in de hand gewerkt. Ze hebben zich natuurlijk al sinds de zeventiende eeuw op de vingers gekeken gevoeld door de protestanten. Daarvan kon geen sprake zijn in landen waar het protestantisme nagenoeg was uitgeroeid. De protestantse aanwezigheid moet vooral de Maria-verering en de verschijningen van de Heilige Maagd, de mirakels, de sprookjesachtige elementen in het rooms-katholicisme, zeer teruggedrongen hebben in Nederland. De Nederlandse katholiek deed zijn best te tonen dat hij een godsdienst voor volwassenen beleed, niet een kinderlijk geloof, zoals hem immers aldoor weer door protestanten en vrijdenkers in de schoenen geschoven werd. Hij wou ernstig genomen worden. Hij wou een realist zijn, net als iedereen wou.

Ik geloof ook dat ik door het katholieke censuurbureau Idil belachelijk te maken, eigenlijk vooral veel katholieken een dienst bewezen heb. Trouwens, dat weet ik wel zeker, uit reacties van katholieke kennissen die ik ook in die tijd wel had. Ze waren er helemaal niet kwaad om. Daarom was het proces over Ik heb altijd gelijk ook zo schijnheilig en belachelijk: ik had de katholieken he-

Scheppend nihilisme

(15)

lemaal niet beledigd, een paar vissers in troebel water deden alleen maar alsof. Maar menige katholiek heeft bij zichzelf gedacht: hij ziet het goed, we zijn geen kleine kinderen, die zich door een paar patertjes in Tilburg moeten laten vertellen wat we wel of niet lezen mogen, of hoeveel kinderen we moeten maken, enz. Maar in wezen is het denkbeeld dat iedereen maar voor zichzelf moet uitmaken wat hij lezen mag en wat niet, natuurlijk geen rooms-katholiek denkbeeld. Het is een duidelijk protestants idee.

- Zie je verband tussen het surrealisme, dat je altijd wel heeft aangetrokken, en het katholicisme?

- In de latijnse landen, waar het protestantisme niet veel betekende, kon daar natuurlijk niet een dergelijke tegendruk van uitgaan. Nu is het surrealisme niet los te denken van juist het latijnse rooms-katholicisme; het surrealisme heeft in Nederland ook nooit echt gepakt, al zijn er veel meer surrealistische schilders dan algemeen bekend is. Maar de meest begaafde figuren die zich ertoe aangetrokken voelden, bogen het al gauw om tot magisch realisme, wat iets anders is: realisme alweer. Het surrealisme is een typisch Frans-Belgisch-Spaans-Italiaanse aangelegenheid en hangt samen met de merkwaardige kijk die men in zulke echt katholieke landen op de sexualiteit heeft. Vergelijk eens een katholiek dichter als Apollinaire, die de term surrealisme trouwens bedacht heeft, met Anton van Duinkerken of Jan Engelman.

Nietwaar?

Het surrealisme is, vind ik, bij voorbeeld ook zeer beïnvloed door zo'n verschijnsel als de verering van de Heilige Theresia van Lisieux (1873-1897), mengsel van kleinburgerlijke kitsch en extase. Maar het was in Frankrijk, juist in ver-geëvolueerde, geraffineerde kringen, heel chic en intellectueel om Thérèse de Lisieux te vereren.

Nog altijd. Die mensen zijn helemaal niet bang voor kinderlijk te worden versleten.

Ik heb hier eens een lezing met lichtbeelden over de Heilige Theresia van Lisieux bijgewoond. Allemaal zeer sjieke mensen zaten daar, echt geen eenvoudige gelovigen.

Je verbaast je, als je ziet wat de latijnse katholiek, meer speciaal de min of meer afvallige katholiek, genre Georges Bataille, Pierre

Scheppend nihilisme

(16)

Klossowski zich bij zoiets als sexualiteit in zijn hoofd haalt. Dingen die me tamelijk verre liggen. Zeer ten onrechte hebben velen in het surrealisme een soort libertinage willen zien, of een beweging die er vooral op uit was vergezochte viezigheden te verzinnen. Daarvan was bij Breton of bij Dali geen sprake. In plaats van

partnerruiladvertenties plaatsen was het eerder de extreme aanbidding van een enkele vrouw, die als het hoogste goed werd beschouwd. Zelfs geheel te gronde gaan aan een slechte vrouw werd beschouwd als nobel, als een daad van grote edelmoedigheid, als mystieke eenwording misschien wel. Je zou je zeer vergissen door Beate Uhse ook voor een soort surrealiste te houden. Iemand als André Breton zou de gedaante die de zogenaamde sexuele bevrijding heeft aangenomen, zeer zeker als iets

buitengewoon verachtelijks hebben beschouwd. Terecht, vind ik. Enfin, je moet je niet laten misleiden door zulke dingetjes als dat de surrealisten beledigende manifesten tegen de paus schreven. Het surrealisme in zijn zuiverste vorm is een metamorfose van de Maria-verering en daarom volgens mij duidelijk een vrucht van het latijnse rooms-katholicisme.

Het is misleidend dat de reclame zich er meester van heeft gemaakt. We worden gebombardeerd met surrealistische beelden, waaronder de surrealistische ideologie is bedolven.

Veel grootse surrealistische teksten zijn er eigenlijk niet ontstaan. Na Lautréamont - eigenlijk geen surrealist, alleen maar een voorloper van het surrealisme - hoefde er op dit gebied niet veel meer te gebeuren. Het surrealistische meesterwerk bestond al, toen het surrealisme nog niet bestond. Dit is trouwens ook zeer kenmerkend voor de surrealisten: ze waren voortdurend op zoek naar voorgangers, met andere woorden ze wilden aantonen dat ze er altijd al waren geweest. En ze vonden inderdaad grote surrealisten avant la lettre: Lautréamont, Rimbaud, Lewis Carroll, Gaudí. Zo hebben christelijke theologen willen aantonen dat de oermens al monotheïst was. Interessante surrealistische schilderijen, ik bedoel van surrealisten die zich ook zo noemden, zijn er veel meer dan literaire teksten: Dali, Magritte. Dali's roman Visages cachés stelde me nog-

Scheppend nihilisme

(17)

al teleur... Maar we dwalen erg ver af van ons interviewboek.

Alleen over de achterhoedegevechten van het katholicisme in Nederland nog dit.

Niet Schaepman, maar wat er in het begin van de vijftiger jaren is ondernomen, het Mandement van de bisschoppen, waarbij geprobeerd werd de katholieken streng gescheiden te houden van de ‘andersdenkenden’, en Cals die de schone letteren wel even zou saneren, dat zijn echte achterhoedegevechten gebleken. Ik zag het in die tijd overigens zo niet, hoor. Mij leek het geen achterhoedegevecht, maar een agressie-oorlog.

- Een ander thematisch vraaggesprek is het ‘filosofen-gesprek’ van Fons Elders.

De titel van het boek waarin zijn interviews met filosofen gebundeld zijn, is aan jouw gesprek ontleend.

- Dit is een interview waar ik me nogal voor uitgesloofd heb. Nadat het gemaakt was, heb ik de tekst nog tweemaal in huis gehad om te corrigeren. Ik heb de indruk dat het eigenlijk het kerninterview van het boek van Elders is, dat Elders door mijn Wittgensteinpamflet op het idee gekomen is dat boek te maken.

- Ik heb gehoord dat ik enkele van je lezers een genoegen doe door het twistgesprek met Mulisch op te nemen.

- Ik heb het de laatste jaren niet herlezen. Je hebt mij gezegd dat de bekorte versie die gepubliceerd is, beter is dan de volledige weergave van het gesprek en ik leg me daarbij neer.

- Mulisch heeft kort na dit gesprek beweerd dat hij zo'n gesprek niet voeren kàn, hij kan niet iemand vernietigen.

- Nou, als hij het niet kan, dan moet hij niet praten met mensen die hij om ideologische redenen eigenlijk wel zou moeten willen vernietigen maar niet kan vernietigen.

- In een aantal interviews heb je je beklaagd over het gebrek aan weerklank dat je toneelwerk ondervond. Behalve het televisiespel Periander - over de realisatie waarvan je overigens niet tevreden was - heb je de laatste tien jaar geen werk voor toneel geschreven. Denk je dat je nog toneelwerk zult schrijven?

- Ik weet het niet, maar in ieder geval niet meer in opdracht, en zeker niet in opdracht van de televisie, of ze zouden een geweldig kapitaal op tafel moeten leggen, of er zou daar een geweldig genia-

Scheppend nihilisme

(18)

le regisseur moeten opstaan in wie ik geloofde en die ook geloofde in mij en bereid was zich aan mijn tekst te houden. Periander vind ik wel het beste wat ik op dit gebied gemaakt heb. Het is typisch een televisiestuk, ik zou het misschien moeten herschrijven tot een echt toneelstuk. Periander is voor de televisie geregisseerd door een zoontje van Willy van Hemert - dat jongetje heeft geloof ik daarna nooit meer iets gemaakt - en die kwam bij me en vertelde: ‘Toen ik de opdracht kreeg, zeiden ze tegen me: “Hermans, dat is zo ijzersterk, dat is toch niet kapot te krijgen, dat mag jij doen.”’Als je werk op zo'n manier wordt behandeld bij de televisie... Zoiets wordt dan georganiseerd door mijn bewonderaar Jan Blokker.

- Enkele malen ben je zelf als interviewer opgetreden. Zo heb je Hendrik de Vries tweemaal geïnterviewd, in 1947 en in 1954.

- Voor het eerste gesprek ben ik hem gaan opzoeken in Groningen, voor mij toen een totaal onbekende stad. In het Gemeentearchief heb ik met hem gepraat maar helemaal geen aantekeningen gemaakt. Na het bezoek heb ik een verslag geschreven.

De tweede keer was het een echt interview; het is lang geleden gemaakt, dus zonder recorder maar met een papiertje en een potloodje. Ik geloof dat ik dat nogal

cavalièrement gedaan heb. Hendrik de Vries was helemaal niet tevreden. Ik had geschreven dat er hoge bomen voor zijn huis stonden, maar hij schreef me terug dat er geen hoge bomen waren. Hendrik de Vries en zijn vrouwtje hebben de indruk gekregen dat ik ze in dat interview een beetje in het ootje nam, wat helemaal mijn bedoeling niet was geweest. Hij was misschien opgestookt. Mijn reputatie schijnt zodanig te zijn dat mensen tegen wie ik de meest onschuldige dingen zeg, denken dat ik ze vernietigen wil.

- Je bewonderde de poëzie van Hendrik de Vries?

- Ja, ik vind hem een grote barokdichter. Die geweldige woordgebouwen die hij maakte, met binnenrijmen en lange, aan elkaar geplakte woorden, die hele atmosfeer van delirium en hallucinatie - schitterend. Er is niets in Nederland wat je ermee kunt vergelijken, trouwens daarbuiten ook niet. Er is beweerd dat hij beïn-

Scheppend nihilisme

(19)

vloed was door Trakl, maar dat valt erg mee. Iemand die echt door Trakl beïnvloed was, dat was Maurice Gilliams.

De standaarden in Nederland zijn zo vreemd. Een dichter als Marsman is klein in vergelijking met Hendrik de Vries. Hendrik de Vries woonde perifeer, ze hebben gedacht: een rare man uit Groningen. Als ik een bloemlezing moest maken uit de Nederlandse poëzie zou er misschien geen enkel gedicht van Marsman in komen, maar wel een stuk of tien, vijftien van Hendrik de Vries.

- Zie je verwantschap met jouw eigen poëzie?

- Ik vond het heel indrukwekkend. Het kan best zijn dat er enige verwantschap is, of zeg maar ronduit beïnvloeding.

- Terugblikkend op je schrijversloopbaan voor zover dat door interviews begeleid is, kan ik niet zeggen: het pad van een schrijver gaat over rozen.

- Rozen zijn om aan het hart te drukken, niet om over te lopen. Dat heb ik dus nooit geprobeerd. Maar ik betreur dat de moeilijkheden voor het grootste deel uit overbodige misverstanden voortkwamen.

- Verandert er wat als je succes hebt, als je zowel door een scholiere uit Almelo als door de Koning der Belgen bewonderd wordt?

- Over mijn vriendinnen en vrienden vertel ik niets in interviews.

- ‘Ik heb mezelf door het geven van interviews geen goed gedaan,’ zei je in een vraaggesprek. Waarom zei je dat?

- Om een voorbeeld te noemen: ik ben eens een keer door de rechter veroordeeld 1500 gulden schadevergoeding te betalen aan een uitgever, omdat ik over die man gezegd had dat hij geen aasgier was, want een aasgier is een hoogvlieger en die boekenverkoper was uiteraard géén hoogvlieger. Zeven jaar later kon bij arbitrage vastgesteld worden dat diezelfde hoogvlieger me op slinkse wijze ruim 20.000 gulden te weinig honorarium had betaald in de loop der jaren. Dat was nog een heel bedrag in 1970.

- Hoe zou je in het algemeen je ervaringen met de media kunnen omschrijven?

- Het zijn geen ervaringen om lang te onthouden en de kwalijkste dateren uit een verleden toen ik door geringere beroemdheid veel kwetsbaarder was.

Scheppend nihilisme

(20)

- Zou je jou een ‘nationaal schrijver’ kunnen noemen, in die zin, dat je in je boeken onderwerpen uit de Nederlandse situatie behandelt, bv. ons nationale trauma de Oorlog, het wat kleinere trauma dat Indië heet, en voorts: overbevolking, woningnood, de Nederlandse universiteit, enz.

- Er zijn Nederlandse auteurs die boeken schrijven over Koning Lodewijk

II

van Beieren of over Mexico of zoiets. Ik vind, dat moet je aan de Mexicanen en aan de Beieren overlaten. Ik schrijf over dat wat ik het beste ken, dus over Nederland.

- Nederland is toch een provincie?

- Alle landen zijn op hun manier provincies. Ik ben in die provincie opgegroeid.

Je schrijft over datgene wat in je bloed zit, niet over dingen die je in een boekje hebt gelezen. Mijn verhalen die niet in Nederland spelen zijn natuurlijk vermommingen;

in een boek als Conserve, waar geen enkele Nederlander in voorkomt, is de vermomming heel ver doorgevoerd.

- Is het niet zo dat je jezelf het beste kwijt kunt in vermomde vorm?

- Ik schrijf mijn boeken niet om mezelf kwijt te kunnen, maar ik schrijf om iets zo goed mogelijk uit te beelden. Als ik mij tot mijn autobiografie zou bepalen, dan zou ik niet weten wat ik zou kunnen vertellen dat voor een ander interessant zou zijn.

Er worden in Nederland al zo veel autobiografieën geschreven. Allemaal zo saai. De mijne, waar ik zo nu en dan een stukje aan schrijf, is ook saai, dat wil zeggen als ik me uitsloofde alles compleet te vertellen, zou hij zeker saai worden. Maar ik beschrijf alleen episodes die me echt nog bezighouden op een of andere manier en laat de rest weg. Op die manier wordt het natuurlijk toch een arrangement, toch een kunstwerk en geen historisch werk. Het is al mooi dat ik er niets bij fantaseer. Maar als het mijn autobiografie niet betreft, houd ik me het recht voor alles te fantaseren.

De saaie ernst waarmee in Nederland de dingen bekeken worden... Als hier in Frankrijk zoiets zou gebeuren als met Aantjes, dan zouden daar alle mogelijke grollen en grappen over worden gemaakt, maar in Nederland blijft iedereen ernstig: ‘Lou de Jong is misschien wel buiten zijn boekje gegaan! Hij treedt niet meer op als historicus maar als procureur-generaal, foei, foei, het is misschien alle-

Scheppend nihilisme

(21)

maal niet bewezen’ zeggen ze. Al zijn medeplichtigen in de Anti-Revolutionaire Partij, die geweten hebben dat hij Hitler bewonderde en die hem hebben geholpen om de Nederlandse kiezers te bedriegen, worden dan met ongelooflijke

onbezonnenheid over het hoofd gezien. In Frankrijk zou iedereen denken: weg met die politicus; aan politieke grappenmakers hebben we geen gebrek; er staan al twintig andere achter hem te dringen. Maar in Nederland wordt het, zelfs door de politieke tegenstanders van Aantjes, opgevat alsof er toch een groot, onmisbaar weldoener van de mensheid in hem verloren gaat, die struikelt over een jeugdfoutje, nou ja, per ongeluk in de

SS

gekomen, wat zou dat.

Aantjes mag van geluk spreken dat hij geen schrijver was. Dan zou hij onmiddellijk meedogenloos in het ongelijk zijn gesteld, door de hele journalistiek. Journalisten zijn jaloers op schrijvers, niet op politici. Want in de politiek breng je het alleen ver met likken en liegen. Nou, dat kunnen zij ook, schrijven niet.

Scheppend nihilisme

(22)

1. Adriaan van der Veen Een biografie van het boek in onze tijd

[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Nieuwe Rotterdamse Courant, 24 februari 1950]

Het voorname dilettantisme van Top NaeffsEen verslag van een gesprek met Top Naeff ging aan dit verslag vooraf. generatie zegt Hermans niets. Schrijven is een beroep, vindt hij, net zo als zeeman. De onaangename kant van het beroep is de zwakke maatschappelijke positie van de schrijver. Ook zijn opvatting van het schrijven wijkt af van die van mevrouw Naeff. Het schrijven kan volgens zijn mening snel de schijngestalte van een taak aannemen, in wezen is het het plezier van toegeven aan een impuls. Toch is het ook meer. Leven is, zegt Hermans, niets dan het nemen van de ene na de andere beslissing: in een kuil springen en er weer uitklimmen. Schrijven is springen van de ene naar de andere kuil. Maar zijn doel wijkt toch nauwelijks af van dat van Top Naeff: de emotie, die je gevoeld hebt, behoorlijk op papier zetten, de ‘geboorte’ dus naar wens te doen plaatsvinden. Men zou van Hermans kunnen zeggen, dat bij zowel het schrijven als de schrijver au sérieux neemt. De schrijver van De tranen der acacia's meent, dat het nemen van een beslissing dit of dat boek te schrijven even belangrijk is als een beslissing in het 'handelend' leven, bv. de beslissing naar Amerika te emigreren. In beide gevallen moet een zekere angst worden overwonnen. En in beide gevallen moet een compromis uitgesloten zijn. Men kan niet half naar Amerika emigreren: dan verdrinkt men in de Oceaan. Men kan zijn talent niet voor de helft inzetten: dan schrijft men een onvolwaardig boek.

Overigens zou Hermans het leven willen zien als ziekzijn. Elk mens tracht zijn

‘ziekte’ maatschappelijk aan te passen. Slaagt hij er niet in, dan wordt hij zenuwziek en raakt voor de maatschappij ver-

Scheppend nihilisme

(23)

loren. En om deze op het eerste gezicht wat stoute bewering te verduidelijken voegt Hermans er aan toe: Elk mens heeft bepaalde eigenschappen, die zich in de

maatschappij kunnen realiseren of in een ziekte. Er zijn heel wat gevallen van schrijvers, die later gek zijn geworden, na het evenwicht door het schrijven tot stand gekomen, te hebben verloren.

Maar men moet er wel voor oppassen, waarschuwt Hermans, het schrijven uitsluitend te zien als een ziektebestrijding. Dat is het evenmin of evenzeer als het besturen van een tram, het rijden met een motorfiets in een ton op de kermis, het verkopen van postzegels op een postkantoor, of wat dan ook. Wat men doet doet men om in harmonie te komen met het leven.

Van deze kant bekeken is het schrijven dus niet in de eerste plaats een taak jegens de anderen of de maatschappij, maar een taak, of noodzaak zelfs, tegenover zichzelf.

Bij dit schrijven niet eerlijk zijn tegenover zichzelf, kan dan ook, volgens Hermans, hoogst gevaarlijk zijn. Om geld te verdienen kan een schrijver er toe komen populaire boeken te schrijven, ‘potboilers’, waar hij zelf niet achter staat. Het bewust schrijven van ‘potboilers’ voorziet echter in een accidentele, materiële nood, niet in een innerlijke nood. Gaat men daarmee, om het gewin, te lang door, dan is er kans op een ernstig zielsconflict, ernstige zenuwstoringen. Hermans veroordeelt hiermee natuurlijk geenszins alle amusementslectuur of iedere ‘potboiler’; een schrijver kan zich in het schrijven daarvan volledig gerealiseerd hebben; dat hangt af van zijn persoonlijkheid en zijn talent. Fataal kan echter zijn het bewust schrijven over dingen waarmee men geen innerlijk ‘rapport’ heeft.

Het schrijven, het scheppen is dus iets waarmee men, gegeven een bepaald talent, niet te licht kan omspringen. Maar hoe kan de schrijver zich volledig verwezenlijken in een maatschappij waarin zijn ‘geesteskinderen’ niet voldoende opbrengen om hem in het leven te houden? Hij zal een bijbaantje moeten zoeken. De journalistiek, door zovele schrijvers zo vaak gezocht, kan volgens Hermans gevaarlijk zijn, tenzij men zich bij dit werk in combinatie met aan een innerlijke noodzaak beantwoordende arbeid in geeste-

Scheppend nihilisme

(24)

lijk evenwicht kan houden. Liever zou hij echter aanbevelen: ongeschoolde arbeid, desnoods, besluit hij spottend, ‘de kleine misdaad’. Het bewust maken van uitsluitend

‘potboilers’ kan voor de schrijver die beter kan nog riskanter zijn: hij kan daarbij immers aan de ziel onherstelbare schade oplopen. Men ziet dus, voor Hermans is het schrijven een levensbelang, waarmee niet te transigeren valt.

Scheppend nihilisme

(25)

2. G.H. 's-Gravesande Al pratende met Willem Frederik Hermans

[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Het Boek van Nu 5, 1951-1952, nr. 10, juni 1952]

De leeszaal van de Koninklijke Bibliotheek. Ik zit bij de encyclopaedieën. Als ik opkijk zie ik Hermans aan een tafel lezen. Ook hij kijkt op en aan zijn blik zie ik, dat hij mij herkent van een afbeelding, zoals ik hem. Een paar dagen later staan we beiden in deze onvolprezen bibliotheek te wachten op boeken. Ik stel mij voor en blijk mij niet vergist te hebben. We raken in druk gesprek over J. van Oudshoorn en tenslotte stel ik hem voor eens een interview te hebben.

En zo zitten wij dan op zijn werkkamer tegenover elkaar. Ik stel hem voor mij te vertellen, wat hij kwijt wil zijn, maar hij geeft er de voorkeur aan dat ik vragen stel.

Dus vraag ik hem waar en wanneer hij geboren is.

Enigszins onwennig antwoordt hij:

- Te Amsterdam, in 1921. Ik wilde sinds mijn dertiende jaar geoloog worden. Dat lijkt misschien vreemd voor iemand die tenslotte de letteren als beroep gekozen heeft.

Toch zijn er relaties tussen de geologie en de litteratuur. Goethe interesseerde zich bijzonder voor de geologie. De auteur van de Reizen van Baron Von Münchhausen, Rudolf Erich Raspe, was een geoloog, zelfs een van de belangrijkste van de achttiende eeuw. De grondslagen van de geologie van Nederland zijn gelegd door Staring, zoon van den dichter. Toch ben ik niet helemaal een geoloog geworden. Mijn vader had er bezwaren tegen.

Uit mijn voorkeur voor de natuurwetenschappen valt te begrijpen dat ik in mijn jeugd weinig voor de letterkunde voelde. Als studievak zou ik er nòg niets voor voelen. Op het gymnasium heb ik de

B

-afdeling gevolgd, waar ik nooit spijt van heb gehad. De scheiding tussen de z.g. geesteswetenschappen en de natuurwetenschap-

Scheppend nihilisme

(26)

pen zie ik als een tussen een gebied, waarop géén universele verstandhouding mogelijk is en een gebied waar dat wel mogelijk is. De litteratuur behoort tot het eerste gebied, de natuurwetenschappen, sommige vormen van logica, statistiek enz. tot het laatste.

Op het eerste gebied is een duidelijk onderscheid tussen innerlijke en uitwendige werkelijkheid niet mogelijk. Degenen die de litteratuur als wetenschap bestuderen, maken altijd de fout via innerlijke werkelijkheden uiterlijke te willen leren kennen.

Een concreet voorbeeld: romans worden altijd weer misbruikt om historische, geografische, sociologische, of vooral psychologische feiten uit te putten. Dat lijkt mij onmogelijk. Ik acht het uitgesloten iemands psychologische gesteldheid te leren kennen uit een roman die hij geschreven heeft, zelfs niet uit een autobiografie, ook al is het feit dat hij geschreven heeft op zichzelf een deel van zijn persoonlijkheid.

Ik heb een hekel aan alle vaagheid die voor stelligheid wil doorgaan. Ik voel ook niets voor religie. Gelukkig ben ik niet religieus opgevoed en niet eens gedoopt. Ik zeg: gelukkig, omdat het in ons land bijzonder moeilijk schijnt te zijn religieuze gevoelsgewoonten binnen redelijke perken te houden; dat ziet men onder meer aan onze litteratuur, die daardoor bijna helemaal van typisch litteraire uitdrukkingswijzen verstoken is gebleven. Wij hebben haast geen echt proza.

- In uw laatste boekNl. Ik heb altijd gelijk . keert u zich tegen het katholicisme.

- Niet tegen dezen godsdienst als zodanig, daarover heb ik mij nooit uitgelaten, al kan ik u verklappen dat ik graag zou zien dat sommige dieren, bv. de kat, heilig konden worden verklaard, zoals de koe bij de Hindoes. Als ik gelovig was zou ik alleen de voorspraak van heilige dieren willen inroepen. In het algemeen is de lage rang van het dier in het Christendom te betreuren. In den bijbel komt geen enkele kat voor. De mens staat veel dichter bij het dier dan christelijke denktradities ons doen menen. Dit moet u vooral niet opvatten als een verwijt of als een hatelijkheid.

Het wil

Scheppend nihilisme

(27)

alleen maar een constatering zijn. Ik ben tegen het verlenen van macht aan alle begrippen die men niet, zoals de natuurwetten, als vanzelfsprekend kan aanvaarden zonder hulp van de politie, economischen dwang of wapengeweld.

Ik acht ook alle ethiek hersenschimmig. Natuurlijk is men in zijn gedrag nooit geheel vrij. Maar dat is alleen het gevolg van 's mensen allesbeheersende zucht tot nabootsing en van den dwang die de groep, waarin hij leeft, op hem uitoefent. Alle moraal is groepsmoraal en uitsluitend een compromis dat wordt opgezegd, zodra iemand de geestelijke en bovendien de materiële kracht heeft, zich er niet aan te houden. Maar de meeste mensen komen niet in de gelegenheid en degenen die over moraal schrijven in de laatste plaats.

Voor schrijvers in het algemeen is het trouwens zeer moeilijk zich aan de groep te onttrekken. En zeker voor Nederlandse schrijvers; hun bestaan is immers

ondenkbaar zonder de groep die Nederlands leest en dat zijn voor het overgrote deel Nederlanders. Gaan schrijven in een andere taal acht ik een onmogelijkheid, zeker als men een bepaalden leeftijd bereikt heeft en niet vele jaren van zijn jeugd in een of ander land heeft doorgebracht. Daarom geloof ik dat de meeste Nederlandse schrijvers, ook de opstandigsten onder hen, toch nationalistischer zijn dan men zou denken. De vernietiging van de natie kunnen zij nooit in ernst willen, omdat dit meteen de vernietiging van hun eigen schrijver-zijn zou inhouden. Als ik langen tijd in een vreemd land ben, word ik soms door een gevoel van algehele nietigheid beslopen, omdat ik denk: stel je voor dat in mijn afwezigheid Nederland in de Noordzee verdwijnt en dat ik hier altijd zou moeten blijven; dan zou schrijven voor mij een volkomen zinledige levensvervulling zijn geworden, zó zinledig, dat er niet eens meer een zin voor gefantaseerd zou kunnen worden.

- Wat studeerde u na uw eindexamen?

- Eerst een jaar sociografie, daarna physische geografie en mineralogie. In 1943 deed ik candidaats. Toen ben ik door de Duitse maatregelen twee jaar opgehouden.

In 1945 liet ik mij weer inschrijven, maar veel gestudeerd heb ik toen niet. Ik schreef in De

Scheppend nihilisme

(28)

Baanbreker en in '46 werd ik redacteur van Criterium. Tot '49 heb ik helemaal niet gestudeerd, maar had toch zo nu en dan spijt. Daarom heb ik eind 1950 het doctoraal gedaan met ethnografie en filosofie der natuurwetenschappen als bijvakken.

- Bent u jong gaan schrijven?

- In April 1940 debuteerde ik met een novelle in het Zaterdagavondbijvoegsel van het Algemeen Handelsblad. Conserve werd in Sept. '43 voltooid. De meeste novellen uit Moedwil en misverstand dateren van 1941 en iets later. De tranen der acacia's begon in '46 in Criterium te verschijnen. Het heeft dat blad 1000 abonné's gekost van de 1600. Hele ziekenhuizen, sociëteiten en leesgezelschappen zegden het tegelijk op. Nu is de tweede druk van De tranen der acacia's uitverkocht. Misschien is men enigszins aan mij gewend geraakt. Het boek was eind '47 klaar, maar ik kon er geen uitgever voor vinden tot Van Oorschot het twee jaar geleden aandurfde.

- Zijn de gebeurtenissen daarin uw eigen ervaringen?

- O nee. Het is voor 99% gefantaseerd. Maar waarschijnlijk staan iederen auteur werkelijk bestaande toestanden en personen voor den geest bij het schrijven. Soms menen mensen ten onrechte zich te herkennen. Dit is ook bij mijn laatste boek, Ik heb altijd gelijk, gebeurd. Verder verschijnt er nog een novelle Het behouden huis en nu ben ik bezig na te denken over mijn volgenden roman die De souteneurs zal heten en bijzonder dik wordt. Overigens zie ik al deze boeken nog maar als voorbereidingen.

- Wat denkt u van de litteraire critiek in onzen tijd?

- Die sla ik niet zeer hoog aan. Dit houdt niet in dat ik mij veronachtzaamd voel.

Ik lees meestal wat er over mij geschreven wordt, in tegenstelling tot andere auteurs die dat uit principe nooit doen. Maar ik kom zelden opmerkingen tegen waar ik wat aan heb. Haast nooit wijst iemand op fouten die ik zelf ook als fouten erken. De meeste zogenaamde fouten waar critici den vinger op leggen, zijn opzettelijk zo bedoeld, wat zij niet hebben begrepen. Toch, maar dat is een zeldzaamheid, wijst iemand wel eens op iets waaruit mij blijkt dat ik er niet in geslaagd ben wat ik bedoelde duidelijk tot uitdrukking te brengen. Maar meestal houdt men zich bij alge-

Scheppend nihilisme

(29)

meenheden die niets anders zijn dan de eigen vooroordelen van den criticus. In De tranen der acacia's wilde men over het algemeen niets anders zien dan een beeld van de oorlogsjeugd of een requisitoir tegen ouderen, resp. de ouders. Dat is het natuurlijk ook wel, maar een dergelijk requisitoir kon en kan altijd geschreven worden.

De buitenlandse litteratuur in de 19e eeuw is er vol van. Ook bij ons (Multatuli). Het verschil is alleen dat de opstandigen van toen in de juistheid van hun

vernieuwingsidealen geloofden, terwijl ik in De tranen der acacia's en Ik heb altijd gelijk juist heb willen doen uitkomen dat zij, die in de contramine zijn, geen gelijk hebben en dat bovendien zelf heel goed weten. Ik heb er den nadruk op gelegd dat iemands voorstellingen in geen verhouding staan tot de werkelijkheid. Dat is een mening die niets met tijdsproblematiek heeft te maken.

Ik geloof dat critici zich in de eerste plaats met de techniek, vooral de compositie van een boek, zouden moeten bezighouden, met de uitbeelding eerder dan met het uitgebeelde. Dat zou een manier zijn om iets concreets te zeggen, maar juist van de techniek weten de meesten niets. Liever komen zij met vaagheden aandragen. Vroeger waren die uit de theologie geput, tegenwoordig uit de psychologie. Dat laatste is zo mogelijk nog erger. Immers, ieder gelovig mens heeft min of meer het recht voor theoloog te spelen, maar de psychologie is tenslotte een zeer speciale wetenschap, waar althans in ons land, geen enkele criticus zich in heeft verdiept. Wat zij onder

‘psychologisch aanvoelen’ verstaan, is niets anders dan het projecteren van eigen psychische omstandigheden op anderen. Dat is precies hetzelfde wat de

romanschrijvers zelf ook doen, alleen, die projecteren hun psychische omstandigheden op de personages van hun eigen romans, niet op de romans van anderen, zoals de critici doen. Daarom vinden de meeste critici een roman goed, als de erin

voorkomende personages henzelf op een of andere wijze sympathiek zijn. Maar het merendeel van de critiekschrijvers komt zelfs daar niet aan toe. Ik zou statistisch kunnen bewijzen dat 70% der critici een boek niet, of half leest, of laat ons zeggen alleen de even pagina's. Ze halen de namen door elkaar, verhaspelen de intrigue, enz.

Scheppend nihilisme

(30)

- Vindt u dat, in vergelijking met de voor-oorlogse, de critiek is achteruitgegaan?

En acht u critiek in het algemeen van belang?

- Van heel groot belang. In de eerste plaats voor den auteur en ook voor het inlichten van het publiek.

- Denkt u dat zij tot kopen brengt?

- De critici, wier raad wordt opgevolgd door het publiek, hebben soms heel weinig gezag in de ogen van de auteurs en omgekeerd. De ideeën van Menno ter Braak en E. du Perron bv. hebben haast geen invloed gehad, ook niet op de schrijvers, ondanks veel, merendeels posthume bewondering. Vele jonge critici herhalen hun trefwoorden en parafraseren hun zienswijze, zonder hun methoden werkelijk zelfstandig te kunnen toepassen. Vooral Ter Braak is een modeverschijnsel geworden. Maar het is van het hoogste belang dat het publiek in de dag- en weekbladen uitvoerig wordt voorgelicht.

Niet uit commercieel oogpunt, maar omdat men dan den indruk heeft dat er iets gaande is. Dat is voor het hele litteraire bedrijf een aanmoediging. Men heeft dan niet het gevoel in een luchtledig te leven, wat geloof ik, haast alle schrijvers in Nederland hebben.

- Wilt u dan niet zelf critieken schrijven?

- Ik doe het wel eens. Maar ik zou liever in een halfjaar een roman schrijven, dan een heel jaar lang iedere week een boek bespreken. Van de voor-oorlogse generatie voel ik het meest voor Du Perron. Hij stak ver boven de anderen uit.

- Wat er nu aan proza verschijnt, ziet u daarin talenten?

- Ik voel veel voor Van het Reve. Ook de Vlaming Louis-Paul Boon. Zijn Mijn kleine oorlog is hier veel te weinig bekend. De mémoires van J. B. Charles, Volg het spoor terug, zijn interessant, maar soms te slecht geschreven.

- En Kossmann?

- Door De nederlaag kon ik niet heen komen, wat mij zelden gebeurt. Hij miste daarin nog elk gevoel voor afwisseling en verhoudingen. Zijn nieuwen roman ken ik nog niet. Ik lees het liefst buitenlandse litteratuur, vooral Frans. De Amerikaanse roman staat technisch hoger, is wat dat betreft meestal volmaakt. Maar voor

Scheppend nihilisme

(31)

vergelijking met de Franse litteratuur komt de Amerikaanse letterkunde natuurlijk niet in aanmerking. Toch heeft in mijn prille jeugd de Duitse litteratuur veel invloed op mij gehad, vooral Heinrich von Kleist. Dat kwam doordat Duitse klassieken op het Amstelveld en het Waterlooplein voor dikwijls niet meer dan drie cent te krijgen waren. Daar ging ik iedere week op zoek.

- En voor de poëzie?

- Men komt wel eens de mening tegen dat de Nederlandse poëzie het Europese peil van onze litteratuur zou kunnen bewijzen. Dit geloof ik niet. Zij is te arm aan ideeën, iemand als Leopold uitgezonderd, wiens ideeën mij helaas niet bijzonder liggen. Ook Dèr Mouw had ideeën, maar zijn versificatie is oerlelijk. Voor zover onze poëzie charme heeft, bestaat deze uit onvertaalbare nuances. Maar als men een gedicht van Baudelaire, O.V. de L. Milosz of Eluard gewoon in proza vertaalt, blijft er toch nog zeer veel over. Van de oudere dichters voel ik het meest voor Hendrik de Vries.

- Wat denkt u van de manier waarop

HET BOEK IK

is geschreven?

- Tot mijn verbazing merk ik dat sommige critici het voor een surrealistisch product houden. Dat is het in het geheel niet. Het stamt regelrecht af van het

Amerikaans-Parijse tijdschrift uit de dertiger jaren Transition. Dat was een reactie tegen het wetenschappelijk denken. Deze mensen wisten waarom zij zo schreven en waartegen. Maar nu doet men het omdat anderen het hebben gedaan. Deze manier van prozaschrijven komt trouwens voort uit een misverstaan van het moderne denken.

- Sluit de poëzie hierop aan?

- Nee, de experimentele poëzie staat hier naast. Deze zie ik wel als een betrekkelijke vernieuwing. De roman kan zich niet vernieuwen door a-logische taalexperimenten, maar door het kiezen van andere onderwerpen, door het scheppen van nieuwe karakters, het veranderen van perspectief, zienswijze, compositie, enz.

Hij steekt een nieuwe sigaret op en gaat dan verder in op mijn vraag:

- Sommige gedichten van Lucebert, bv. Meditatie op een mond vol builenbal, grijpen mij sterk aan. Ook de verzen van Paul Rodenko en Leo Vroman. Een enkel van Remco Campert. Hans Lodeizen

Scheppend nihilisme

(32)

vergelijkt men thans wel met Perk. Volgens mij heeft hij met Perk, behalve een vroeg overlijden, ook gemeen dat hij enigszins wordt overschat. Toch geloof ik dat men zijn dood ten hoogste betreuren moet. Hij is nauwelijks aan een begin van rijpheid toegekomen, terwijl, voor mijn gevoel, Perk al was uitgepraat. Lodeizen was ook veel minder ouderwets in vergelijking met den stand van de wereldliteratuur dan Perk in zijn tijd.

- En de tijdschriften?

- Ik heb mij er de hele na-oorlogse periode mee bezig gehouden en meen te weten waarover ik spreek als ik u zeg: het is een doodlopend slop. Het ergste is, dat zij geen goede kopij kunnen krijgen. Het litteraire leven in Nederland is verre van bloeiend.

Er wordt veel geschreven, maar zelden iets oorspronkelijks. Er is geen animo.

- Wat denkt u over Regeringssteun aan tijdschriften en personen?

- Deze is niet minder dan onontbeerlijk. Litteratuur is tenslotte ook een soort industrie die er zonder geld niet kan komen.

Als we even doorpraten over het subsidie van 120.000 gulden voor de verzamelde werken van Hooft, vlamt Hermans op.

- De Historiën van Hooft vind ik het afschuwelijkste proza dat er bestaat. Het is akelige aanstellerswartaal. Hij heeft zeker wel goede gedichten geschreven, maar zijn proza is verschrikkelijk. Dat vond zijn tijdgenoot Focquenbroch ook en onder meer daardoor ben ik ertoe gekomen mij in dien dichter te verdiepen. Er is in Nederland, in tegenstelling tot Frankrijk, haast geen enkel klassiek auteur te vinden waar jonge schrijvers van zouden kunnen leren. De Nederlandse klassieken zijn curiositeiten voor philologen. Men kan er geen enkel gezond idee in vinden. De Camera Obscura wordt op scholen gelezen, terwijl men er helemaal niet op schijnt te letten hoe bv. in De Familie Kegge op de meest laagburgerlijke manier de spot wordt gedreven met een West-Indische familie. Veel beter zou men bv. meer aandacht kunnen besteden aan Busken Huet, niet aan zijn verouderde litteraire opstellen, maar aan een essay zoals dat over Valckenaer. Men kon in het algemeen veel beter leesstof voor de scholen zoeken bij niet-litteratoren, zoals Bonte-

Scheppend nihilisme

(33)

koe. Waarom leest men niet uit Quack, De socialisten? De enige auteur van betekenis is Multatuli, maar hij is te grillig en te gecompliceerd om een goed schoolvoorbeeld te mogen heten. Met dat al bestaat er geen enkele klassieke Nederlandse roman; in de 17e eeuw was er helemaal niets, in de 18e kregen we den roman in brieven Sara Burgerhart. Dat was al een klakkeloos nageaapt bastaardgenre, een experimentele roman uit dien tijd.

In Engeland zijn er in de 18e eeuw teveel grote auteurs om op te noemen: Defoe, Swift enz. In Frankrijk dito. Alles in één zin samengevat kan men zeggen: in Nederland worden en werden er altijd maar weer experimentele romans gemaakt;

de eerste klassieke roman moet eigenlijk nog geschreven worden. Dat is misschien het belangrijkste experiment dat men in Nederland op litterair gebied kan nemen.

En daarmee eindigde ons langdurig gesprek dat door het gespin van een zwarte poes, die bij Hermans op schoot zat, werd geaccompagneerd.

Scheppend nihilisme

(34)

3. Hans Sleutelaar en Piet Calis H.P.-gesprek met dr. Willem Frederik Hermans

[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Haagse Post, 31 maart 1962]

- U weet dat de meeste romanciers zelden gelukkig zijn met de filmversie van hun werk. Hoe denkt u over de verfilming van romans in het algemeen en van De donkere kamer van Damocles in het bijzonder?

- Ik geloof dat het verschil maakt of de romancier zelf het scenario schrijft, zoals ik in dit geval heb gedaan.Vgl. hier p. 325. Zou een willekeurige scenarioschrijver bij voorbeeld naar een novelle van Robbe-Grillet het script voor L'année dernière à Marienbad hebben gemaakt, dan was het waarschijnlijk niks geworden. De romancier moet natuurlijk beschikken over gevoel voor de compositorische en ritmische eisen waaraan een film dient te voldoen. Belangrijk is ook, dat de roman een hechte intrige bezit. De donkere kamer van Damocles werkt mee op dit punt; het is een spannend verhaal.

- U heeft al eerder een scenario geschreven en ook foto's geëxposeerd. In De donkere kamer van Damocles speelt de fotografie een centrale rol, evenals in ander werk van uw hand. Waardoor voelt u zich tot de film en de fotografie aangetrokken?

- Uit de meeste Nederlandse romans en verhalen spreekt een sterk gevoel voor decor en entourage. Nederlandse schrijvers neigen tot uitvoerige beschrijvingen van deuren, huizen, landschappen, interieurs, enz. Aangezien ik ook een Nederlands auteur ben, ben ik daarmee ook behept. Ik acht die neiging over het algemeen funest voor de roman. Romans moeten gaan over mensen of over wat ze beleven,

schilderende beschrijvingen zijn uit den boze. Ik ben gaan fotograferen om die neiging daarin bot te vieren. Tot het maken van films voel ik me aangetrokken, omdat je daarin helemaal niets meer te beschrijven hebt; alles wordt gefotografeerd.

Scheppend nihilisme

(35)

- Dat verklaart de literaire functie van de fotografie in uw werk nog niet.

- Die wordt, neem ik aan, bepaald door een preoccupatie met het zien. Ik bekijk de wereld zoals je een microscopisch preparaat bekijkt. Ik kijk graag.

Een van de dingen die mij obsederen is het voorbijgaan van alles. Iedere keer dat je je hoofd een klein beetje beweegt, zie je de dingen onder een andere hoek, dus wat anders. In mijn De God Denkbaar Denkbaar de God komt een man voor die elk moment uit zijn dagelijks leven wil fotograferen. Alles: zijn maaltijden, zijn

excrementen, alles. Tot zijn films op zijn en hij zijn huis niet durft te verlaten om nieuwe te kopen, omdat er intussen te veel zou gebeuren: het failliet van de fotografie dus. Deze passage benadert misschien het meest mijn binding tot de fotografie.

- Kunt u iets vertellen over het ontstaan van De donkere kamer van Damocles?

- Ik ben het boek al beginnen te schrijven in 1952, en heb mij daarbij laten inspireren door een aantal werkelijke gebeurtenissen uit het verzet. Zo ben ik op het idee van de mysterieuze Dorbeck-figuur, in wiens opdracht de hoofdpersoon Osewoudt zou hebben gewerkt, gekomen door de verrader Van der Waals. Die beweerde na de oorlog zijn orders te hebben ontvangen van een Engelse agent, een zekere Verhagen, naar wie men maandenlang heeft gezocht. Pas op de avond van de executie gaf hij toe het verhaal verzonnen te hebben. Destijds putte ik veel van mijn stof uit de rapporten van de Parlementaire Enquêtecommissie, die jarenlang mijn dagelijkse lectuur zijn geweest. Een onuitputtelijke bron van inspiratie, die ook de vorm van deze roman wel enigszins heeft geïnspireerd. Maar de kern van het Damocles-idee is veel ouder, die is al in mijn tweede roman De tranen der acacia's te vinden.

- Waaraan schrijft u het succes, zowel bij critici als bij lezers, toe van De donkere kamer van Damocles?

- Het is voor een auteur ontzettend moeilijk te begrijpen waarom zijn ene boek succes heeft en een ander niet. Toen ik het boek af had, dacht ik: nou, dat zal wel helemaal niemand willen lezen, want ook ik was in '58 grondig uitgekeken op de oorlog en het

Scheppend nihilisme

(36)

verzet. Volkomen onverwachts kwam tegen '59 de nieuwe golf van belangstelling voor het oorlogsverleden, die nog steeds voortrolt. Misschien verklaart dat het succes;

zeker weten doe ik het niet. Wel vind ik dat sommige van mijn andere boeken te weinig succes hebben gehad. Of de film straks door deze hernieuwde aandacht voor de recente geschiedenis ook succes zal hebben is te hopen, maar niet te bekijken.

Ook mogelijk dat het een van die films wordt waarvan je zegt: ‘Die film, die moet je gaan zien!’ met als commentaar: ‘Dat was ik van plan, maar hij heeft maar één week in De Uitkijk gedraaid.’

- ‘Alles komt door mijn uiterlijk,’ zegt hoofdfiguur Osewoudt. Heeft u een idee wie die rol zou moeten spelen?

- Ik heb gedacht aan James Dean, maar die is dood en Peter Lorre is langzamerhand te oud. Maar de rolbezetting is mijn werk niet. Ik hoop op het wonder, dat ze op een of andere manier totaal onbekende mensen weten op te scharrelen, die het ineens

‘zijn’.

- In een groot gedeelte van uw oeuvre is het decor: de oorlog. Wanneer ging die u bezighouden en waarom?

- In 1933, toen Hitler aan de macht kwam. Toen maakte ik er al ruzie over met een jongetje uit mijn klas, die beweerde dat Hitler na 3 maanden een schop onder zijn kont zou krijgen van de communisten, wat zijn vader natuurlijk in een communistische krant had gelezen. Wij lazen thuis het Handelsblad, dus ik

verkondigde de mening dat Hitler wel 10 jaar aan de macht zou blijven. Hitler heeft mij een merkwaardige en humoristische jeugd bezorgd.

Iedereen zag met open ogen een catastrofe aankomen en hij kwam aan, alleen niet exact zoals men gedacht had. Ik heb mij later eens herinnerd wat de

NSB

-ers in '38 opperden: alle joden moesten gedwongen emigreren naar Suriname. Als dat gebeurd was, dan zoude de meesten nu nog leven. Uit zo iets blijkt wel wat een humoristische tijd ik heb meegemaakt. Mijn hele jeugd stond in het teken van de oorlogsdreiging.

Ik had als jongen nogal een beperkte bewegingsvrijheid. Zeer strenge ouders. Toen na mijn eindexamen gynasium mijn studententijd had moeten beginnen, brak de oorlog uit en werden ook die jaren verpest.

Scheppend nihilisme

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar het probleem is alleen dat tegenwoordig allerlei uiterst zinvolle en moreel noodzakelijke kritiek op onderdrukkende praktijken (meis- jesbesnijdenis, kritiek op

The International Bureau of Fiscal Documentation (IBFD) provides that substance over form is an anti avoidance rule under which the legal form of an arrangement

Het is daarom vreemd om in het nader rapport bij de huidige Aan- wijzingen te moeten lezen "dat dit onderwerp wellicht be- ter algemeen door de wetgever geregeld kan worden op

Zijn intensief contact met de internationale avant-garde en met name met de modernistische beeldende kunst en kunsttheorie, was daaraan niet vreemd: zijn oorspronkelijkheid

Deze bovenpartijdigheid kan echter niet aan zijn partijdigheid ontkomen, al is die voor degenen die vasthouden aan een autonome kunst afwezig of om een vermeende ‘onschuld’ van

De criticus, die volgens deze methode te werk gaat, heeft tot taak de geschriften die vlak bij de realiteit gelegen zijn en die er soms zelfs niet uitgekomen zijn, met begrip voor

temperatuursom (T-som) van 200 °C strooit. De T-som is de som van de gemiddelde etmaaltemperaturen vanaf 1 januari. Elke volgende dag wordt de gemiddelde etmaal-temperatuur van die

Die bevatten allerlei verbodsbepa- lingen: geen andere goden aanbidden; geen gesneden beelden maken; daarvoor niet buigen, noch hen dienen; de Naam van God niet ijdel gebruiken..