• No results found

Natuur.oriolus 2015-4 Muizenpiek 2014 helpt Torenvalk er niet bovenop

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.oriolus 2015-4 Muizenpiek 2014 helpt Torenvalk er niet bovenop"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.oriolus

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT VOOR ORNITHOLOGIE l OKTOBER-NOVEMBER-DECEMBER 2015 l JG 81 l NR 4 NATUURPUNT l COXIESTRAAT 11 l B-2800 MECHELEN

Torenvalk in de problemen Drijfveren van invasieve

vogels Akkervogelonderzoek

in de Westhoek

113 119 131

Retouradres: Natuurpunt, Coxiestraat 11, 2800 Mechelen

AFGIFTEKANTOOR 9099 GENT X - P706369

(2)

Materiaal en methode

We gebruiken twee datasets uit Vlaanderen: het online portaal www.

waarnemingen.be en de mid-winter Punt-Transect-Tellingen (PTT).

De waarnemingen van het portaal waarnemingen.be splitsten we op in twee seizoenen per jaar: mei-augustus noemen we zomer, september-april vormt het winterhalfjaar. Trektellingen hebben we uit de gegevens gefilterd, ofwel op basis van gedragscode (bv.

overvliegend ZW/NO) of opmerkingen ofwel o.b.v. ongewone (dag) concentraties van roofvogels op dezelfde plaats. We werken met de gegevens van een selectie van waarnemers waarvan we weten dat ze veel roofvogels melden: we gebruikten minimum 15 Torenvalken én 15 Sperwers Accipiter nisus én 30 Buizerds Buteo buteo gemeld per jaar in ten minste 4 van de 7 jaren als criterium om waarnemers met een interesse voor het melden van roofvogels te weerhou-

 Torenvalk Falco tinnunculus, vrouwtje. 1 nov 2015. Sterrebeek (VB) (Foto: Johan De Cock)

Muizenpiek 2014 helpt Torenvalk er niet bovenop

❱ Marc Herremans

Een paar jaar geleden ging het niet de goede kant uit met de Torenvalk Falco tinnunculus (Herremans 2011). Na het goede muizenjaar 2008 gevolgd door een dramatisch slecht broedseizoen 2009, nam de broedpopulatie Torenvalk met bijna de helft af en dat deed de soort zelfs virtueel kwalificeren voor de Rode Lijst. Maar gezien de grote popula- tieschommelingen met grillige pieken en dalen in de pas van de muizenpopulaties, was er gerede hoop dat de soort weer helemaal boven water kon komen bij een goed muizenjaar. Dat goede muizenjaar kwam er ondertussen: meer nog, in 2014 kon eindelijk nog eens het woord uitbraak gebruikt worden voor de veldmuizenstand (Bijlsma 2015).

Dat het een uitzonderlijk goed muizenjaar was, viel bv. ook te merken aan de recordaantallen Velduilen Asio flammeus

die tot broeden kwamen in België en Nederland (Kleefstra et al. 2015, webref 1, 2). Hét moment dus om eens te kijken

of de Torenvalk dit heeft weten te benutten zoals verhoopt.

(3)

132

IN HET VELD

Natuur.oriolus I 81 (4) I 100-999

den: 77 waarnemers voldeden, samen goed voor 33.557 gemelde Torenvalken van mei 2008 tot augustus 2015. Als referentie voor hun zoekactiviteit in het veld berekenden we voor die waarnemers uit hoeveel 1x1km-hokken ze op welke data waarnemingen meld- den. Dat zijn de daghokbezoeken (462.573 in totaal). We kijken ter vergelijking ook even naar het patroon in alle vogelwaarnemingen (85.101 Torenvalken en 2.1 miljoen daghokbezoeken). We gebruiken als maat het aantal gemelde vogels per 100 daghokbezoeken omdat dit vergelijkbaar is tussen seizoenen en ecoregio’s.

Er worden momenteel een 65-tal PTT routes geteld per jaar. West- Vlaanderen is daar opvallend slecht in vertegenwoordigd (momen- teel slechts 3). De afgelopen 26 winters leverden die tellingen 1207 Torenvalken op, gemiddeld ongeveer 1 Torenvalk per telling per route.

Resultaten

Als we de cijfers van de afgelopen 8 jaar bekijken, dan vertonen de meldingen in de zomer (broedperiode) inderdaad een ferme deuk in 2009-2010, maar de aantallen herstelden goed en 2012 werd zelfs een heel goed jaar (Figuur 1). In 2013-2015 vertoonden de broedvo- gels weer een flinke terugval. Het valt op dat in het super muizenjaar 2014 de broedpopulatie zeker niet het grote herstel vertoonde dat er mocht verwacht worden.

De muizenstand bleef hoog in de winter 2014-2015 en het aantal overwinterende Torenvalken steeg inderdaad opvallend. Gezien deze toename in verhouding veel sterker was dan deze in het broed- seizoen, moeten hier veel overwinteraars van vreemde oorsprong bij zijn. Wanneer we de gegevens op basis van alle vogelwaarne- mers per seizoen uitrekenen en naast Figuur 1 leggen, dan ligt de meldingsfrequentie per 100 bezochte km-hokken ongeveer de helft lager, maar blijven de verschillen en patronen tussen de seizoenen zeer gelijkaardig. Wanneer we elk seizoen als een indexwaarde t.o.v.

2008 uitdrukken, dan bedraagt het gemiddeld verschil tussen de selectie waarnemers en alle waarnemers voor de seizoenen slechts 1.7% (maximum 13%).

De PTT-wintertellingen geven een behoorlijk ander beeld (Figuur 2):

algemeen een neerwaartse trend, met een fors herstel in de winter 2007-2008 (net voor de start van waarnemingen.be en dus vooraf- gaand aan de data in Figuur 1), maar slechts een beperkt herstel in 2014-2015. De PTT-tellingen slaan echter maar op een beperkt aan- tal routes en lokale factoren kunnen hier vrij sterk in doorspelen. Zo bevatten ze bv. amper gegevens uit de Polders (tellers uit die regio die zich aangesproken voelen, … graag!). Maar hoe dan ook, de aan- tallen uit de beginperiode halen we al lang niet meer.

Uit vroegere analyses bleek al dat er bij Torenvalk steeds belangrijke verschillen waren tussen de ecoregio’s in Vlaanderen, zowel in de dichtheid als in de trends (Herremans 2007, 2011). We beschouwen opnieuw 5 ecoregio’s (voor details zie Herremans 2011): Polders, Zandstreek, Kempen, Zandleemstreek en Leemstreek. In de zomer- periode werden Torenvalken het talrijkst gemeld uit de Leemstreek en iets minder uit de Polders (Figuur 4). Op de zandgronden van de Kempen en de Zandstreek zijn er het minste Torenvalken. In de win- ter liggen de aantallen het hoogst in de Polders, waar er dan de helft meer Torenvalken gezien worden dan in de zomer (Figuur 4A). In de andere streek met hoge dichtheden (Leemstreek) daarentegen, worden er in de winter amper meer Torenvalken gemeld dan in de zomer. Een gelijkaardig verschil zien we tussen de Zandleemstreek, waar de (relatief bescheiden aantallen) in de winter duidelijk hoger liggen dan in de zomer, terwijl er in de Kempen en de Zandstreek

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 20 40 60 80 100 120 140

1989-1990 1990-1991 1991-1992 1992-1993 1993-1994 1994-1995 1995-1996 1996-1997 1997-1998 1998-1999 1999-2000 2000-2001 2001-2002 2002-2003 2003-2004 2004-2005 2005-2006 2006-2007 2007-2008 2008-2009 2009-2010 2010-2011 2011-2012 2012-2013 2013-2014 2014-2015

Index voor aantal vogels

 Figuur 1. Meldingsfrequentie van Torenvalken Falco tinnunculus in Vlaanderen per seizoen (bruin = zomer, groen = winter) 2008-2015 voor een selectie van roof- vogelwaarnemers.

 Figure 1. Reporting rate of Kestrels Falco tinnunculus by season (brown=summer, green=winter) 2008-2015 by a selection of raptor recorders in Flanders.

 Figuur 2. Relatieve trend (1989-1990 = 100%) voor het aantal Torenvalken Falco tinnunculus geteld in de winter PTT-tellingen in Vlaanderen.

 Figure 2. Index (1989-1990 = 100%) for the number of Kestrels Falco tinnunculus counted during winter in point-transect counts (PTT) in Flanders.  

 Torenvalk Falco tinnunculus. 27 augustus 2014. Kallo (O) (Foto: Ben Steeman) 131-136

(4)

ongeveer evenveel (of in dit geval even weinig) zijn in de zomer als in de winter.

In de Polders is de trend de afgelopen jaren sterk positief in de win- ter, maar ook positief in de zomer. De invloed van het slechte jaar 2009 is hier amper te merken. Anderzijds valt van het uitzonderlijk goede muizenjaar 2014 ook niets te merken in Figuur 4A.

In de Zandstreek (Figuur 4B) leverden de goede muizenjaren 2008 en 2014 geen hogere aantallen Torenvalken op in het zomerseizoen.

In het daaropvolgende winterseizoen waren er telkens wél meer.

2011-2012 waren betere jaren, maar daarna halveerden de aantal- len.

In de Kempen zijn de aantallen het laagst en is de trend algemeen negatief, met uitzondering van 2011-2012 (Figuur 4C). De invloed van goede of slechte muizenjaren is hier nauwelijks acuut te merken (behalve een beetje in de winter 2014-2015).

In de Zandleemstreek worden in de winter steeds meer Torenvalken opgemerkt dan in de zomer (Figuur 4D). Goede en slechte muizen- jaren geven hier forse verschillen op de aantallen, zowel in zomer als winter.

In de Leemstreek zorgde het slechte jaar 2009 voor de grootste regi- onale crash van de broedpopulatie van Torenvalk, maar het herstel volgde snel (Figuur 4E). Het bijzondere muizenjaar 2014 leverde in deze ecoregio geen uitzonderlijke toename van het aantal broed- vogels op, maar wel van het aantal overwinteraars in de daaropvol- gende winter.

De algemene cijfers voor heel Vlaanderen getoond in Figuur 1 zijn de brute som van alle gegevens van de selectie waarnemers. Daarbij is geen rekening gehouden met in welke regio die actief waren en dus ook niet met hoeveel gegevens er uit (w)elke regio komen. Met zulke grote regionale verschillen kan een lokaal sterke zoekinspan- ning in een goede of slechte regio voor de soort aldus een impact hebben op het bekomen totaal.

We kunnen dat totaalcijfer voor Vlaanderen ook meer evenwichtig opbouwen door de meldingsfrequentie van elke ecoregio maar

mee te nemen in het totaal evenredig met de oppervlakte van die ecoregio. Dan bekomen we een proportioneel gecorrigeerde totaal- figuur (Figuur 5).

Figuur 5 geeft hetzelfde algemene patroon weer als Figuur 1, maar hoe sterk verschillen de volgens ecoregio proportioneel gecorri- geerde cijfers van ruw samengevoegde cijfers uit waarnemingen.be

? Wanneer we elk van de balkjes in Figuren 1 & 5 met elkaar verge- lijken, merken we slechts relatief kleine detailverschillen (de punten liggen niet ver van de zwarte lijn die gelijkheid aangeeft) (Figuur 6A).

Dat geeft aan dat de selectie waarnemers en hun zoekinspanning per ecoregio redelijk in verhouding staat tot de oppervlakte van elke ecoregio, m.a.w. dat er geen heel onevenwichtige input is uit ver- schillende regio’s. We kunnen dat ook doen op basis van alle 10.115 vogelwaarnemers i.p.v. enkel de selectie roofvogelmelders (Figuur 6B). Hier heeft de correctie zelfs nog een iets kleiner effect en liggen de punten nog wat dichter bij de zwarte lijn. Dat betekent dat alle waarnemingen van alle vogelmelders nog wat beter gespreid zijn evenredig met de oppervlakte van de ecoregio’s.

Discussie

Wanneer we de cijfers tussen de ecoregio’s vergelijken, dan blijken er enorme verschillen in diverse parameters. De meldingsfrequen- ties verschillen sterk en dus allicht ook de dichtheden. In sommige streken (Zandleemstreek en Polders) verschillen de aantallen sterk tussen de seizoenen, in andere streken is dat niet het geval. In som- mige streken (Polders) is er een toenemende trend, in andere een afnemende (Kempen, Zandstreek) of zijn er grillige schommelingen.

In sommige streken reageert de Torenvalk sterk op de muizencycli, in andere zien we dat niet, en dat blijkt geen verband te houden met de densiteit aan Torenvalken. Ook al vormen veldmuizen wanneer ze beschikbaar zijn het hoofdmenu van Torenvalken (Bijlsma 2012), toch lijkt het er op dat er meerdere, sterk verschillende manieren zijn om het als Torenvalk te maken in Vlaanderen en dat daar sterk regio- naal gekleurde levenshistorieken aan te pas kunnen komen.

Hebben alle roofvogels zo’n grillig verloop als Torenvalk ?

Het grillig op en neer gaan van de aantallen in respons op de muizenstand zoals bij de Torenvalk weergegeven in Figuur 1 zien we niet bij andere algemene roofvogels die ofwel zoals Sperwer niet ofwel zoals Buizerd minder van muizen afhankelijk zijn. De trends bij deze soorten zijn veel meer geleidelijk: bij Sperwer is er na een toename naar een piek in 2012-2013 opnieuw een afname van de meldingen, zowel in zomer als winter. Bij Buizerd stabiliseren de meldingen zich in de zomer na een toename, maar in de winter was er na een sterke toename tot een piek in 2012-2013 recenter opnieuw een forse afname (Figuur 3).

0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18 20 22 24 26

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

  Figuur 3. Trends uit waarnemingen.be voor de meldingsfrequentie van Sperwers Accipiter nisus (links: N=29.880) en Buizerds Buteo buteo (rechts: N=71.428) per seizoen (bruin = zomer, groen = winter) 2008-2015.

  Figure 3. Trends based on waarnemingen.be for the reporting rates of Sparrowhawks Accipiter nisus (left: N=29.880) and Common Buzzards Buteo buteo (right: N=71.428) by season (brown=summer, green=winter) 2008-2015.

(5)

134

IN HET VELD

Natuur.oriolus I 81 (4) I 100-999

Voor Nederland vermeldt Bijlsma (2012) een sterke achteruitgang van veldmuizen op de zandgronden en een parallelle afname van Torenvalk. In Vlaanderen doet de Torenvalk het ook vooral slechter op de zandbodems (Zandstreek en Kempen) (Fig. 4).

De twee ecoregio’s met de hoogste meldingsfrequenties (Polders en Leemstreek) zijn de regio’s met de grootste open landschappen.

Zouden Torenvalken hier misschien gewoon makkelijker te ontdek- ken vallen ? En zou het verschil bijgevolg (mee) veroorzaakt worden door verschillen in detectiekans ? Vergelijking met Buizerd kan hier voor opheldering zorgen. De Polders, met de hoogste meldingsfre- quentie voor Torenvalk hebben inderdaad ook de tweede hoogste meldingsfrequentie van Buizerd, maar de Kempen - met de laagste meldingsfrequentie van Torenvalk - hebben de hoogste meldings- 0

2 4 6 8 10 12 14 16 18

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

  Figuur 4. Trends uit waarnemingen.be voor de meldingsfrequentie van Torenvalken Falco tinnunculus per seizoen (bruin = zomer, groen = winter) 2008- 2015 voor 5 ecoregio’s (op dezelfde schaal). A=Polders, B=Zandstreek, C=Kempen, D=Zandleemstreek, E=Leemstreek.

 Figure 4. Trends based on waarnemingen.be for the reporting rates of Kestrels Falco tinnunculus by season (brown=summer, green=winter) 2008-2015 for 5 ecoregions (at the same scale).

(A) (D)

(E) (B)

(C)

131-136

(6)

frequentie voor Buizerd. Als betere detectie in open landschap een determinerende factor in de cijfers zou zijn, dan zouden Buizerd en Torenvalk ook in de Kempen samen moeten sporen, wat niet het geval blijkt.

De trend op basis van de algemene broedvogeltellingen (ABV pro- ject) komt voor 2007-2012 aan een significante afname van 40%

voor de Torenvalk (Vermeersch et al. 2013). De trend van de tienjaar-

lijkse wijziging komt twee jaar later (2007-2014) aan -21%, maar is niet meer significant. De auteurs waarschuwen er echter voor dat het patroon niet lineair is en dat dus voorzichtig moet omgespron- gen worden met de interpretatie van de berekende trend (Onkelinx

& Vermeersch 2014). Op basis van de gecorrigeerde cijfers van alle vogelwaarnemers uit waarnemingen.be komen we voor de peri- ode 2008-2014 aan een afname van 16%. Ook al wist de Torenvalk geen spectaculair herstel te boeken in 2014, de nachtmerrie van een halvering van de populatie op amper een paar jaar tijd in sommige regio’s (Herremans 2011), ligt nu toch al even achter ons. Anderzijds wijst het beperkte herstel in het topmuizenjaar 2014 er toch op dat we best waakzaam blijven bij deze soort. Met afnames in slechte muizenjaren die groter zijn dan toenames tijdens muizenpieken is de balans immers al een hele tijd negatief. Dat blijkt in meerdere Europese landen zo: in Nederland bv. nemen zowel broedvogels als doortrekkers en overwinteraars af (webref 3) en zowel de Franse (webref 4) als de Europese index geven na piekwaarden in de jaren 1990 een continue matige tot sterke afname weer (webref 5).

Het verschil tussen niet en wel gecorrigeerde totaalcijfers voor Vlaanderen (Figuren 1 & 5, 6) en het verschil in trend met de PTT- tellingen (Figuur 2) geeft aan hoe moeilijk het is om een represen- tatief nationaal cijfer te bekomen voor een soort met plaatselijk zo sterk uiteenlopende aantallen en trends. En indien regio de voor- naamste factor van variatie was, dan zou correctie nog vrij eenvou- dig zijn. In de praktijk hebben we echter geen idee wat echt de facto- ren van de variatie zijn (bv. oppervlakte grazige bermen, oppervlakte vochtige graslanden, abundantie van sommige prooisoorten, quasi afwezigheid van andere soorten, dichtheid aan nestkasten, … ) en dus is het ook heel moeilijk om een steekproef gepast te stratifiëren om tot een (random) selectie te komen die uiteindelijk een represen- tatief beeld kan vastleggen. De patronen van plaatselijke verschillen in aantallen en trend zijn allicht helemaal niet random gespreid over het land, maar ze zijn wel onbekend, dus valt er ook niet voor te stra- tifiëren en corrigeren. Hoe kleiner de steekproef (PTT en ABV vallen in die categorie), hoe groter de extrapolatierisico’s, zeker voor een niet zo talrijke soort als Torenvalk. Of het dan om gestandaardiseer- de tellingen met een strikt protocol gaat, maakt niet echt uit. Maar 0

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

zomer 2008 winter 2008-2009 zomer 2009 winter 2009-2010 zomer 2010 winter 2010-2011 zomer 2011 winter 2011-2012 zomer 2012 winter 2012-2013 zomer 2013 winter 2013-2014 zomer 2014 winter 2014-2015 zomer 2015

Aantal per 100 daghokbezoeken

y = 0,8585x + 0,6686 R² = 0,9475

4 5 6 7 8 9 10

4 5 6 7 8 9 10

Proportioneel gecorrigeerd totaal

Niet gecorrigeerd totaal

y = 0,9101x + 0,1843 R² = 0,9789

2 3 4 5 6

2 3 4 5 6

Proportioneel gecorrigeerd totaal

Niet gecorrigeerd totaal

 Figuur 5. Meldingsfrequentie van Torenvalken Falco tinnunculus gemeld door een selectie waarnemers in Vlaanderen per seizoen (bruin = zomer, groen = win- ter) 2008-2015, gecorrigeerd op basis van proportionele input van de cijfers uit de ecoregio’s.

 Figure 5. Reporting rates of Kestrels Falco tinnunculus reported by a selection of recorders in Flanders by season (brown=summer, green=winter) 2008-2015, corrected according to the size of the ecoregions.

 Figuur 6. Verband tussen niet gecorrigeerde en volgens de oppervlakte van ecoregio’s proportioneel gecorrigeerde meldingsfrequenties van Torenvalk Falco tinnuncu- lus (vogels per 100 daghokbezoeken) voor Vlaanderen 2008-2015. Ieder punt is een seizoen (balkje uit Figuur 1 of 5). X-as: alle beschikbare cijfers samengevoegd, Y-as:

volgens oppervlakte van de ecoregio proportioneel gecorrigeerde cijfers. Links voor de waarnemingen van de selectie roofvogelmelders en rechts voor de gegevens van alle vogelwaarnemers samen.

 Figuur 6. Relation between uncorrected and by size of ecoregion corrected reporting rates of Kestrels Falco tinnunculus (birds per 100 day visits to km-squares) in Flanders 2008-2015. Each point represents a season (bar in Figuur 1 of 5). X-axis: all available data used indiscriminately, Y-axis: data corrected by size of ecoregion. (A) for the data of the selection of raptor recorders only (left) and (B) for all data of all bird recorders (right).

(7)

136

IN HET VELD

Natuur.oriolus I 81 (4) I 100-999

tellocaties die door de teller zelf gekozen zijn (zoals bij PTT) hebben wel een groter risico om onvoldoende gespreid en representatief te zijn dan steekproefpunten die met een meer complexe design geko- zen werden (zoals ABV). Hele grote datasets (zoals waarnemingen.

be) worden uiteindelijk vrij stabiel en robuust en de aangeleverde informatie blijkt behoorlijk goed proportioneel gespreid te zijn over het land (Fig. 6).

Dankwoord

Waarnemingen.be is een samenwerking tussen Stichting Natuurinformatie (Nederland) en Natuurpunt Studie. We danken alle waarnemers die dit portaal gebruiken voor hun bijdrage om dit geheel groot te maken. Bijzondere dank ook aan de vrijwilligers die tellingen uitvoeren voor het PTT of ABV project. Collega’s Karin Gielen en Pieter Van Dorsselaer zorgden voor het beheer en bevra- gen van de datasets.

Marc Herremans, Natuurpunt Studie Coxiestraat 11, B-2800 Mechelen marc.herremans@natuurpunt.be

Referenties

Bijlsma R.G. 2012. Voedsel van Nederlandse Torenvalken Falco tinnunculus in de afgelo- pen eeuw. Takkeling 20(3): 255-271. 

Bijlsma R.G. 2015. Trends en broedresultaten van roofvogels in Nederland in 2014.

Takkeling 23(1): 4-51. 

Herremans M. 2007. Wintertellingen van roofvogels in Vlaanderen 1998-2002. Natuur.

oriolus 73(3) bijlage: 55-59.

Herremans M. 2011.  Wordt het bidden voor de Torenvalk ? Natuur.oriolus    77(2) : 60-67. 

Kleefstra R., L. Barkema, D.J. Venema & W. Spijkstra-Scholten 2015.  Een explosie van Veldmuizen; een invasie van broedende Velduilen in Friesland in 2014. Limosa 88 (2):

74-82.

Onkelinx T. & G. Vermeersch 2014. Jaarlijkse analyse van de Algemene Broedvogelmonitoring (ABV). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2014 (10 oktober 2014). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Vermeersch G., T. Onkelinx & I. Lewylle 2013. ABV-project: nieuw cijfermateriaal.

Vogelnieuws 21 (december 2013): 28-31.

Vermeersch G., T. Onkelinx & I. Lewylle 2014. ABV-project: nieuw cijfermateriaal.

Vogelnieuws 23 (december 2014): 14-18.

Webreferenties

Webref 1: http://www.natuurpunt.be/news/2014-absoluut-topjaar-voor-broedende- velduilen#.VmHVBrjqhBc

Webref 2: https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=19251 Webref 3: https://www.sovon.nl/sites/default/files/doc/Vogelbalans_2015_0.pdf Webref 4: http://vigienature.mnhn.fr/page/faucon-crecerelle

Webref 5: http://www.ebcc.info/index.php?ID=194

  Torenvalk Falco tinnunculus, mannetje. 3 februari 2008. Zeeland (Nl)  (Foto: Raymond De Smet)

Samenvatting – Summary - Résumé

Na een jarenlange geleidelijke afname zorgde een barslecht (veld) muizenjaar in 2009 plaatselijk voor bijna een halvering van het bestand van Torenvalk. Hamvraag was of de populatie zich zou weten te herstellen bij een (veld)muizenuitbraak. Die kwam er in 2014.

Torenvalk wist zich inderdaad op de meeste plaatsen te herstellen, maar veel minder dan verwacht. Het blijft dus opletten welke kant het uitgaat met deze soort. Er waren hele grote verschillen tussen de eco- regio’s in gemelde aantallen, trends en de respons op de muizenpopu- laties. Terwijl Torenvalk in de Polders toeneemt, is de toestand meest zorgwekkend op de zandgronden. De grote plaatselijke verschillen in aantallen en trends en de onbekende regionale patronen van de ach- terliggende oorzaken, maken het evenwichtig samenstellen van een representatief cijfer voor gans Vlaanderen heel moeilijk. De grootst mogelijke dataset gebaseerd op alle vogelwaarnemingen van 10.115 mensen die vogels gemeld hebben, was nog het meest robuust en vertoonde de beste proportionele spreiding over de ecoregio’s.

Kestrel still at risk despite peak vole numbers in 2014

Kestrel declined gradually over many years before a crash of the vole populations in 2009 locally suddenly halved the Kestrel population in Flanders. Main question became whether Kestrels would boom again at the next outbreak of voles. This eventually happened in 2014 and Kestrels indeed recovered, but much less than expected. Population trends of Kestrel will need special attention in future. There were large differences between ecoregions in reporting rates, trends and in response to vole

populations. While Kestrels increased in the Polders, the population fared worst on sandy soils. The large local differences in numbers and trends and the unknown regional patterns of causes, make the calculation of a well-balanced and representative indicator for Flanders very difficult for this species. The largest available dataset, based on all bird records of 10.115 people that reported birds, turned out to generate the most robust results with best proportional input from the ecoregions.

Le pic de campagnols en 2014 ne remet pas sur pied le Faucon cré- cerelle

Après des années de déclin graduel, une année très pauvre en campa- gnols (des champs) a réduit localement presque de moitié la population du Faucon crécerelle en 2009. La question clé était de savoir si la popu- lation pourrait se remettre lors d’une surabondance de campagnols (des champs), ce qui est survenu en 2014. La population de Faucon crécerelle s’est effectivement rétablie dans la plupart des endroits, mais beaucoup moins que prévu. Il faut donc rester prudent pour savoir de quelle manière cette espèce va évoluer. Il y avait de grandes différences entre les écoré- gions en nombres rapportés, tendances et la réponse aux populations de campagnols. Alors que le Faucon crécerelle augmente dans les polders, la situation est plus préoccupante sur les sols sablonneux. Les grandes diffé- rences locales en nombres, les tendances et les schémas régionaux incon- nus des causes sous-jacentes, font que l’ébauche équilibrée d’un chiffre d’ensemble représentatif pour l’ensemble de la Flandre est très difficile. Le plus grand ensemble de données possible basé sur toutes les observations d’oiseaux, rassemblées par 10.115 personnes, était le plus robuste et pré- sentait la meilleure répartition proportionnelle dans les écorégions.

131-136

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

termuur weer te voorschijn.. Wanneer hij spreekt, verandert hij helemaal. De zwaar- moedige plooien in zijn gezicht schieten weg, zijn ogen worden kleiner en tintelen door

Conservation of Little Owl Athene noctua in Flanders might be considered redundant since the species does not seem to be endangered at all and not even threatened.The Little Owl is

Vanaf 25 aug werden meerdere vogels gezien op het plateau bij Outgaarden, het hoogste aantal dat samen gezien werd was 34 exemplaren.. Op 18 aug pleisterde er een Gestreepte

Tijdelijke natuur mag niet verworden tot een PR-instrument voor bedrijven die elders permanente natuur laten verdwij- nen, of een excuus zijn om niet meer in te zetten op de creatie

Met alle tuintjes samen kunnen we heel wat doen voor onze gezondheid en de natuur.. DE KRACHT VAN

Cultuurweb staat daarmee voor de opdracht al voor het volgend seizoen een visie op haar inkoop te formuleren en deze inkoop mogelijk bij meerdere partijen te doen.. Hierbij

Zwaagwesteinde voor prijs in seizoen 2014-2015 Onze sponsoren Lokale betrokkenheid Henk Buning De nieuwe trainer van..

Dit voorstel is benodigd om vanaf 1 januari 2016 rechtmatige besluiten te kunnen laten nemen door het Dagelijks en Algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regelingen voor