• No results found

DE EXPEDITIE NAAR SAMALANGA

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE EXPEDITIE NAAR SAMALANGA"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

A KRUISHEER

DE EXPEDITIE NAAR SAMALANGA

(JANUARI 1\J01).

(3)

, --

'f,;', 574

DE EXPEDITIE NAAR. SAMALANGA

(JANUAR.I 1901).

agverhaal van een Fotograaf te velde

.'

DOOR

C. N I E UWE N H U I S,

te Poda,ng".

2 J platen naar foto's van den schrijver, een overzichtsk.aartje van het

Cr Atjeh en Onderhoorigheden en een woord ter inleiding door Bin.ang Dj,aeh.

G. KOL F F & Co. - B.I T A V 1 .\.

..,;.

(4)

o 7-

" "

Q " o

- . " •

~ "l

>

;;

• • o

Q

(5)

,

DE EXPEDITIE NAAR SAMALANGA

(JANUAR.I 1901).

Dagverhaal van een Fotograaf te velde

DOOR

C. N I E UWE N H U I S,

te PodOllf!.

_._- --,

, f.

;J

);>

< r

\ .

/

-

'

,

(

Met 2J platen naar foto's van den schrijver, een overzichtskaartje van het Gouvernement Atjeh en Onderhoorigheden en een woord ter inleiding door

Bintang Djaoeh.

G. KOL F F & Co. .- BAT A V I A.

~

r

r

.

-

C?

-'-

-

CJ

IC: r~ ,

r .- 0

'"~

~ .

,

- I

:c

~,

0 .. -0:...- i7I

n

~

~)

, . I

7'

:

]

1 j

t

\

\ •

I

\

(6)

, . . JD

ADM. INDEELING.

l. "N. c ... "rjtll

O"""J,~" "' ... 1Udp ... \' __ _ H Ge!,;.,.r ... do ..,.".

C. xxv M",,,- ... do:l.'*

<10< .... , .. 11'"

ti ",'(VI 101",,"'- E. 1_ f'-> I

F. J...tr...-;. s..n...J<'<q<l G.SouI._

lf,Mod.;'" Vit L" Wt.

11. AM. Ondc:rb~n

, _

1',

"Ijt.

IL u,.,. s.-.~

L ....

..

tl Pool!.

....

a.;..

. ...

•. T .... T_

--

ATJEH

OVERZICHTSKAART

VAN

EN ON DER H 00 R I G HE DEN.

-~---Spoorweg in Exploitatie.

=-=-~SfXKJr"'t9 in Aanleg.

OnfworfHn Spoorw"g_

:~~~é;~;,

.

. ,.-. .

. ::: «;: PUlHlVlA'

'"< ~ . " ;JijE~Gp!~~ ~

'! M '*u..~!l!J'"

I ' . - . ' ....

lIN.~GO

• "mu

~ '.~~: ..

I.,fNGS,vt

"'. ..

'

'.

, ,

,

TAM lANG

RESIDENTIE

". VAN

~UMATR

.... ) ' ALAS-

/ t"NGllAl

"'\

... .'

(7)

TER I N LEI DIN G.

Bij alle blijkel\ van vermeerderde belangstelling in onze koloniën bestaat er, naar wij meenen, een zekere tegenzin om zich meer in het bijzonder te occupeeren met Atjeh. Deze onver·

schilligheid is natuurlijk verklaarbaar door de lange lijdensgeschiedenis die Atjeh.oorlog heet, maar voor een ander deel uit gebrek aan gegevens en voorlichting. Er komt nog bij, dat de algemeene belangstelling alleen wordt . opgewekt bij een spannende gebeurtenis, niet bij een eindelooze reeks van operaties welke op den duur alleen door deskundigen worden bijgehouden. Zoo zou men zonder Lombokramp nooit aan Lombokopwinding hebben gedaan, maar de kortstondige emotie van 1894 was gauw bekoeld en heden ten dage zijn er slechts zeer weinigen die zich verheugen over den bevredigenden toestand van het eiland, dat in den smaragden gordel van Insulinde werkelijk een edelsteen van het 'Zuiverste water is gebleken.

Alleen een groote catastrophe schijnt aller aandacht in beslag te nemen. Toen Toekoe Oemar i 11 het voorjaar van 1896 verraad pleegde, en met de hem verstrekte geweren en ammunitie onze troepen en versterkingen ging beschieten, toen was heel het land in beroering. Wat daarop volgde, - de belegering en het ontzet van de posten der versterkte linie, de gevechten om Lam Pisang waarna Oemar steeds meer moest wijken, de geleidelijke operaties door de geheeIe Atjehvallei en ter West·

kust - , dat alles werd nog met eenige attentie meegeleefd. Maar daarna was het voor goed uit.

Ons volk heeft geen deel genomen in de grootsche taak welke op zoo schitterende en beleidvolle wijze, in de laatste vier jaren vooral, aan Sumatra's Noordpunt is volvoerd.

Toen de Toekoe Oemar-komedie, het bondgenootschap met een avonturier, in het voorjaar van 1896 plotseling was afgespeeld, had men buiten vijf nederzettingen (sterk omheind en telkens door den vijand beschoten I) in de Onderhoorigheden, niets meer dan de zoogenaamde geconcentreerde linie, een kringetje van forten om Koeta Radja heen, in oppervlak niet grooter dan de Haarlemmer·

meerpolder. Eerst voet voor voet, daarna met reuzenschreden voortgaande, werd de geheele Atjeh- vallei van vijanden gezuiverd, de trambaan verbond de hoofdplaats met Seulimoen en overal werd orde en veiligheid hersteld na de invoering van het inlandsch bestuur onder de eigen hoofden. Door de expeditie naar Pidië (Pedir) in .898, werd een uitgebreid gewest onder ons gezag gebracht en ook hier was de groote verbetering van het verkeer den Atjeher het bewijs, dat we nu eindelijk besloten waren te blijven en te houden wat we hadden. De heele Atjeh-oorlog was immers altijd een quaestie van communicatie·middelen. Het succes in Pidië werd mogelijk gemaakt en bevestigd door den aanleg van de spoorbaan (de lijn Sigli-Padang Tidji zal worden doorgetrokken tot Seulimoen en de stukken in aanbouw Sigli-Meureudoe en Lho Seumawé- Idi, zijn niet meer dan baanvakken van de groote lijn die eenmaal, langs de geheeIe Noord· en Oostkust, Koeta Radja zal verbinden met het net van de Delispoor). Overal werden versterkingen opgeruimd, maar troepcnafdcelingcn van

(8)

IJ

groote Leweeglijkhcid, de maréchaussee vooraan, stonden elke minuut gereed om de roovende bendell

te straffen, ze te bestoken zelfs in het onbekende binnenland. Zoo geschiedde bij den herhaalden tocht

naar Tangsé, bij verschillende operaties ter Westkust (waar Toekoe Oemar sneuvelde), later wetr bij de langdurige excursie ter Noord- en Oostkust, in 1899, waarbij Meureudoe, Samalanga en Peu- sangan werden bezocht en tot rust gebracht. Zelfs de uitgestrekte Pasé-streek (met Geudong, Keureutoë enz.) werd van terra incognita tot bekend en aan ons gezag onderworpen land gemaakt.

> De Atjehers zullen zich nooit anders dan gedwongen onderwerpen en slechts hij, die toont de

macht te bezitten om zijn wil te doen eerbiedigen, zal de meester zijn aan wiens bevelen zij zullen gehoor- zamen." Zoo schreef in October 1892 de majoor J. B. van Heutsz, in zijn geschrift, De onderwerping van Atjeh." Het is een geluk voor Nederland - en evenzeer voor de Atjehers, voegen we er bij - , dat hijzelf in staat werd gesteld dit naar de letter te bewijzen. De tegenwoordige Gouver- neur van Heutsz is de man geworden aan wiens bevelen de Atjehers gehoorzamen, de meester dien zij leerden eerbiedigen. Maar meer dan dat, luit.-gen. Van Heutsz heeft gedaan wat de majoor van '92 zelfs niet durfde verwachten: hij heeft den Atjeh·oorlog ten einde gebracht.

Dit laatste nu, we zijn er van overtuigd, klinkt velen als een ijdele bewering 111 de ooren, en toch is het de volle waarheid. De eigenlijke oorlog is reeds geruimen tijd geëindigd en alles wat nu geschiedt is maar ,bijwerk." Alles wat onzerzijds nu in Atjeh gedaan wordt, is werk van pacifi·

catie; zoo wel wanneer onze troepen nog oprukken tegen hen, die dat werk willen verstoren (panglima Pólém en de zoogenaamde Pretendent-Sultan met hun aanhang), als wanneer wij het geheeIe land overdekken met goede wegen, het doen doorsnijden door een stoomtram of verschillende streken openstellen voor mijnbouwkundig onderzoek .... I)

Maar nu en dan wordt er gekapt en vallen er toch nog spaanders in Atjeh, - zegt men.

Zeker, maar het is dan alleen een teeken, dat de Gouverneur als een goed chirurgijn te werk gaat, dat de onrust door onze troepen zelf wordt opgewekt, omdat wij met een rust die buiten ons gezag staat niet tevreden mogen zijn. Zulk een onrust is geen teeken van een minder gunstigen toestand, maar een noodwendig middel om tot vestiging van een beteren staat van zaken, tot schepping van werkelijken vrede, orde en veiligheid te geraken.

Van een dergelijk optreden nu, geeft de in dit boekje beschreven Samalanga·expeditie almede een voorbeeld. Na de straks bedoelde excursie gaf het landschap stof tot tevredenheid, maar het voornaamste hoofd, Toekoe Tji Samalanga met name, was toch de ware broeder niet, omdat hij voeling hield met de rondtrekkende benden. Een kleine colonne uit Meureudoe werd onverwachts beschoten en daarop bleek, dat men in Samalanga versterkingen oprichtte. Een der hoofden werd meegenomen en wees toen de schuilplaatsen der kwaadwilligen aan. Dit gebeurde in Maart '900. Aan Toekoe Tji werd een boete opgelegd. Herhaaldelijk opgeroepen om te Meureudoe te komen, verscheen hij niet en bij de komst van de maréchaussée's ging hij uit vrees aan den haal, waarna hij zich openlijk bij de partij van verzet aansloot. De pretendent-sultan met de zijnen kwam ook in Samalanga en daarna werd dit landschap een verzamelplaats voor de vijandige elementen, die er tal van versterkingen aanlegden. Intusschen had Toekoe Tji berouw gekregen en in het laatst van November verscheen h~j te Lho Seumawé om zijn onvoorwaardelijke onderwerping aan te bieden. Hij werd vergezeld door zijn geheeIe familie, waarbij ook zijn broeder Toekoe Moeda Samalanga en zijn voornaamsten vazal Toekoe Moeda Peudada.

I) E. B. KIGlstra .,I)~ Atjeh-oorl!J6' veruedig,l", in O'lze Em'-Q (Novemloer 190 I.)

(9)

VII

In Januari fÇ)CH werd nu een krachtig optreden tegen den vijand voorbereid. In Meureudoe werd een bivak te Nang Roë betrokken en de Glé Nang Roë met marinegeschut bezet. De oorlogsschepen 7i-mllp, Ei/i en Assaltan waren reeds voor Meureudoe en Samalanga gestationneerd. In het algemeen zij gezegd, dat de verschillende vijandelijke stellingen, na de voorbereiding met geschutvuur, bij den aanval werden prijsgegeven. Maar de sterke heuvelstelling Batéë Ilië kostte meer moeite. Wel werden vijf versterkingen op deze heuvels, na beschieting met grof ge~chut, weder verlaten bevonden, maar de zesde (het oude Batoe llik van 1880, waarvoor toen zelfs generaal van der Heyden het hoofd stootte) werd hardnekkig verdedigd. Stormenderhand werd op 3 Februari deze sterkte echter ver- meesterd, ten koste van 5 gesneuvelden en 27 gewonden onzerzijds, terwijl de vijand 7 I dood en met wapens waaronder eenig geschut, in onze handen liel. Daarna werden deze stellingen, evenals die van Asam Koembang, in de asch gelegd. Op de volgende nagen werd in Samalanga gepatrouilleerd zonder dat ergens een schot viel. Toekoe Tji, die met de beide genoemde hoofden op expedilie meeging (Zie plaat 5 hierachter), werd vervolgens onder strenge bepalingen in het bestuur hersteld, een divisie maréchaussee, va'; Groot Atjeh overgeplaatst, werd belast met de geregelde bezetting der drie landschappen Meureudoe, Sarnalanga en Peusangan, - en sedert is de rust in deze streken zelden meer verstoord; (in Peusangan eenmaal en later ernstiger in Peudada, welks hoofd weder afvallig werel en zich thans zelfs bij den vijand in de Gajoelanden bevindt).

Ziedaar in het kort wat in de volgende bladzijden op zoo eenvoudige, anspruchslose wijze wordt verteld door een ooggetuige en, merkwaardigerwijze, een non-combattant. 't Is dus geen krijgsweten- schappeiijk rapport maar een trouw dagverhaal, dat ook door niet-deskundigen zal worden op prijs gesteld, in het bijzonder om de platen welke vervaardigd zijn naar de fraaie foto's van den schrijver.

Aan dit boekje is overigens toegevoegd een eenvoudig overzichtskaartje van het uitgebreide Gouvernement van Atjeh en Onderhoorigheden. Ook daaruit moge men beseffen, welk een ver- bazende vooruitgang is verkregen, sedert onder leiding van Generaal van Heutsz. - en niet te vergeten den politieken leider Dr. C. Snouck Hurgronje - de oude stelling om Koeta Radja heen voorgoed werd opgeruimd, en overal werd opgetreden als in de laatste jaren: nooit noodeloos wreed of verniel- zuchtig gelijk in het tijdvak der kleinmoedigheid, maar vergevingsgezind en grootmoedig; krachtig en onverbiddelijk alleen waar het moest. Men bedenke hierbij evenwel, dat onverminderd hetgeen wij boven schreven, nog geruimen tijd een groote waakzaamheid noodig zal zijn, want wanneer deze krachtige actie in dit stadium van overgang verslapte, zou het » bijwerk ( spoedig weer in »oorlog« ontaarden. I n die lange reeks van handelingen, waarbij toch altijd oog veel van onze troepen wordt gevergd, vormt de expeditie van Samalanga slechts één episode, maar het moet thans duidelijk zijn, dat de eigenlijke oorlog geëindigd is en het werk der pacificatie gestadig vordert, dank zij ten zelf·

hewust en beleidvol bewind.

\'"ov, 'gol.

t

(10)

INCL\NG VAN 11FT KF.~KIIOr KOTA PF.1JOF.T TE KOF:TA RAD,,,.

\

(11)

Dank zij de welwillende bemoeiingen van den luitenant-kolonel Van der

\t\Tedden, werd ik door den Civiel en Militair Gouverneur van Atjeh en Onder- hoorigheden, luit.-generaal Van Heutsz, in de gelegenheid gesteld de voornaamste gebeurtenissen van den veldtocht naar Samalanga bij te wonen.

Daar voor zoover mij bekend, het hier in Indië nog nimmer aan een vakfotograaf vergund is geweest dergelijke uitstapjes mede te maken, meen ik belangstellenden geen ondienst te doen met eenige door Illij genomen kiekjes van A tjeh en het oorlogsterrein, en evenmin door een en ander mede te deelen van hetgeen mij persoonlijk daar wedervoer.

De lezer verwachte echter van mij geen uitvoerige beschrijving der oorlogs- handelingen, daar er dienaangaande reeds zoovele juiste en uitgebreide correspondentiën zijn verschenen, dat ik als leek daaraan bezwaarlijk iets zou hebben toe te voegen. In hoofdzaak beoog ik in de volgende bladzijden een fotografisch beeld te geven, toegelicht door een korte en zakelijke be .. chrijving V:ln de expeditie naar het batste bolwerk V:lI1 het Atjehsche verzet.

Den 23slen ]:ll1uari dezes jaars, 's morgens ten half negen, ging ik onder een echt tropische regenbui, te Emmahaven aan boord van het stoomschip Botlt van de Koninklijke Paketvaart-Maatschappij, om de reis naar Oleh-Ieh te aan- vaarden. Het weder bleef de gehee1e reis somber en regenachtig en zelfs te Oleh-Ieh, waar ik den z6sten d. a. v. aankwam, werd het er niet beter op.

Van deze reede heeft men anders een schoon gezicht op het grensgebergte van Groot-Atjeh, dat machtig van uit den achtergrond komt opduiken en grimmig op ons nederschouwt als de vroeger zoo geduchte, maar nu weer- loos gemaakte bewaker van het oude Atjehsche Rijk.

Zoo spoedig mogelijk ging ik met mijn bagage aan wal, naar Ol eh-I eh en

I

(12)

L

z

Koeta Radja. Hier een kijkje te nemen is de moeite wel waard, doch daar ;ik er vroeger reeds meermalen was geweest en ik me reeds den zB'ten weer moe;t inschepen naar Meureudoe, had ik daartoe lust noch gelegenheid.

's Morgel'ls 7 uur van den zB'ten bevond ik mij met hetgeen slechts strikt

Plaa.t I. Bivak. PANORAMA V

noodig was van mIJn bagage, aan boord van het stoomschip Albatros van de GOllvernements-Marine, in gezelschap van de nog achtergebleven officieren en manschappen der expeditionnaire colonne, benevens ruim 300 dwangarbeiders.

Kort daarop gingen wij onder stoom. De generaal met zijn staf: kolonel Van der Dussen, overste Van der Wedden, de gewestelijk secretaris-assistent-

(13)

3

resident jhr. Von Schmidt auf Altenstadt, en controleur Frijling, - volgden denzelfden middag met het gouvernements-stool11schip Gier.

Nog dien ayond kwamen wij ter reede van Meureudoe aan, doch wegens het slechte weder moest de ontscheping uitgesteld worden tot den volgenden morgen.

Kelldé Il\brkt). PI3:\! 2.

Ook de Giel' stoomde ·s nachts tegen half vijf de reede binnen, zoodat 111et ongeduld het aanbreken van den dag verbeid werd.

In den vroegen morgen van den 29sten Januari, tegen half zes uur, debar- keerden \I-ij van de Albatros, waarna de generaal met gevolg iets over zessen aan lI'al stapte_

(14)

Van het strand af leverde de reede met de talrijke gestationneerde oorlogs- schepen en andere vaartuigen, vriendelijk beschenen door het opkomende >oog van den dag«, een interessant gestoffeerd zeegezicht. De »kwala. of uitwatering van de Meureudoe-rivier komt hier uit een schilderachtige boschpartij te voor- schijn, alvorens zich met de zee te vereenigen ; het strand op zichzelf is begroeid met zoogenaamd bako-bako-hout en levert een eentonigen aanblik op.

Veel tijd om mijn oogen hier den kost te geven, had ik echter niet; spoedig was alles voor den opmarsch gereed en reed de generaal met gevolg in draf vooruit naar het ongeveer driekwart uurs verder gelegen bivak Meureudoe, waarheen ook wij onze schreden richtten. Halverwege gekomen, hoorden wij de opwekkende tonen der bataljons-muziek in de verte, door de frissche morgen- koelte naar ons toegevoerd; later bleek het de muziek van het 3de bataljon infanterie dat met de artillerie den tocht over land gemaakt had, nl. van Koeta Radja over Seulimoen en de waterscheiding. Weinig tijds later kwamen ook deze troepen in het bivak. (Plaat I en 2)

Na een korte rust trokken nu de verzamelde troepen, onder commando van kolonel Van der Dussen, --- uitgezonderd de cavalerie, welke een uur of wat later volgde, - van dit bivak naar gampong Nang Roë, waar zij na drie uren l11archeerens aankwamen.

I-lier hadden de genietroepen, de maréchaussées en een gedeelte van het 3de bataljon zich duchtig geweerd om wegen en bruggen in orde te maken en de hoogst noodige barakken te bouwen; hoe primitief, maar ook hoe handig en vlug dat toegaat, daar schijnen onze men nek es het geheim van te bezitten.

Ook was reeds van het bivak Meureudoe naar gampong Nang Roë een smal- spoor aangelegd, dat doorgetrokken was halverhoogte den heuvel Glé Nang Roë, waarboven het marine- en veldgeschut in batterij was opgesteld. (Plaat 3)

Wat het leven in zoo'n bivak betreft, hoe aantrekkelijk het ook moge zijn door de ongewoonheid van het nieuwe, door de levendigheid overal, toch is het uit den aard der zaak natuurlijk weinig gerieflijk en behelpen en nog wat, blijft de boodschap. (Plaat 4 en 5)

Ik was nochtans blij van de soldatenmenage mijn deel te kunnen krijgen;

van ververschingen of versnaperingen moest ik me echter spenen, daar die nergens te bekomen waren.

(15)

5

Ook in de volgende dagen heb ik en' aren uat honger Je beste saus was.

Ik had mijn intrek genomen in een primitief hutje, gelegen naast het veld- postkantoor. I-Iet was er wel niet schitterend, vooral bij regenachtig weer wanneer alles onder water kwam te staan, doch desniettemin denk ik met genoegen nog eens terug aan dat enge verblijf, waar de ruwe soldatenkost na een flinke wandeling zoo uitstekend smaakte.

De omstandigheden in aanmerking genomen, had ik Jus geen reden tot klagen.

Plaat 3. MARINEGESCHUT VAN 10.5 e.M. OP DEN GLE NANG ROË.

Alvorens 1111Jn verhaal te vervolgen, wensch ik duidelijkheidshalve een kort overzicht te geven van de samenstelling der expeditie, aan de hand van mij welwillend verstrekte gegevens.

Opperbevelhebber: luit.-generaal ]. B. van Heutsz met zijn adjudant, kapitein P. J. Spruyt.

Chef van den staf: kapitein R. G. Doorman en zijn adjudant, de I e luite- nant. S. H. Schutstal van Woudenberg.

Aan den staf toeg-evoegd : de wd. assistent-resident der Onderhoorig heden Jhr.

J.

(16)

6

K. F. H. von Schmidt auf Altenstadt en controleur Frijling van Telok Semawé. Topografische dienst: luitenant Musch.

Commandant der artillerie: luit.-kol. P. C. van der Willigen.

Geneeskundige dienst: dirigeerend officier van gezondheid 2e1e klasse Dr.

A. A. Gersen, en de paardenarts der I ste klasse A. M. Vermast.

Plaat 4. 2

I. Kapt. Cornelissen. 2. Luit. Bila.

BIVAK NANG ROlt.

De geheeie expeditionaire macht vormde een totaal van 64 officieren, I 100

Europeesche, Amboineesche en Afrikaansche manschappen, 610 inlanders (met inbeg-rip van het bediendenpersoneel), 292 paarden en muildieren, benevens 955 van de zoo onontbeerlijke dwangarbeiders.

Deze geheeie macht bestond uit:

2 de divisie maréchaussée: kapitein H. van Stipriaan LUÏscius; I ste luitenants

(17)

7

H. R. Cambier en

J.

E. \V. Verschuïr en de onderluitenant i\. I-I. C. F. E.

vun unu Zll Egloffstein.

3de bataljon infanterie: majoor G. M. Bleckmann; I ste luitenant-aujud;lI1t P. J. de Gruyter; kapiteins

J.

P. Schilham, M. van der Meer Mohr, P. N.

Jielof en G. J. A. Webb; I ste luitenant F. H. Ockerse, J. F. den Ouden

Plaat 5. 8 7 6 5 2 3 4

I. Kapt. dcr maréch. v. Stipriaan LuIscius. 2. Toekoe Tji SalUalanga. 3. Toekoe Moeda Samalanga. Toe~oe ~Ioeda l'euuada.

5. Luit. VerschuIr. 6. Luit. Cambier. 7. Luit. Ooerrleben. 8. Onderluit. Van Egloffstein.

BIVAK NANG ROË.

(gedet. uit Nederland), H. C. van Lamoen,

J. J.

Korndörffer (geuet. als voren), M. van der Vliet, G. Breukink (als voren), G. A. Malga en P. L. Stennekes;

zde luitenant A. Meyroos; de onderluitenants H. Christoffel, G. Wieland en B. Steenhuizen en de adjudant-onderofficier Henning.

I zde bataljon infanterie: majoor A. B.

J.

Prakken; I ste luitenant-adjudant

(18)

L

8

\\1. van der \Vielen; kapiteins

J.

G. T. Bcrnc10t l\Joens, l~. A. Curnelissen en W. E. A. Burton; J sle luitenants K. A. van Herk (gedet. uit Nederland),

J . J.

Burger,

J.

W. Ebbink, Th. K. Roqué, C. A. L. Marchant en H. H. Hila (als voren); zele luitenant C. M. A. Quack; adjudant-onderofficier d. d.

officieren Hunnemeyer en Beeren en de adjudant-onderofficier Den Rooyen.

Hieraan was als 4de compagnie toegevoegd: de marine-landingsdivisie onder commando van den kapitein der mariniers

J.

A. Gauw, met twee luitenants der mariniers en twee officieren der marine.

Plaat 6. CAVALERIE lN HE.T BIVAK NANG ROË.

Eskadron cavalerie (3 peletons): ritmeester A. M. C.

J.

van Exter; I sle luite- nants P. Sorgdrager,

J. J.

de Wit en

J.

G. Boon. (Plaat 6)

4de bergbatterij (z sectiën): kapitein H. R. Mac Gillavry; Isle luitenants W.

A. Blits, H. C.

J.

Smeets en

J.

Schultz.

Iste

sectie achterlaadmortieren van 7 cM. : I ste luitenant W. Muurling.

z stukken van 10·5 cM. achterlaadkanonnen der marine met personeel: luitenant ter zee zde kJ. T.

J.

Creyghton.

I sectie achterlaadkanonnen 7 cM. veld: kapitein F. W .. A. Neeteson.

Deze beide stukken waren oorspronkelijk niet opgenomen, doch werden

(19)

9

noodig geacht door een nadere verkenning van ·s vijands stellingen, kort te voren door den chef van den staf gedaan.

Een sectie genietroepen onder den 1 sten luitenant M. Engers.

Militaire administratie: kapitein-kwartierm. F. A. Bresser ; I ste luitenants- kwartierm.

J.

Blok en 'vV. P. Veltman, benevens de adjuclant-onderofficier- kwartierm. Rothe.

Plaat j_ WATERTRANSPORT NAAR DEN GLt NANG ROE.

Geneeskundige clienst: 3 ambulances, waarvan een onder den ofjîcier van ge- zondheid lek\. cler marine G. A.

J.

v. cl. Sancle, een onder den officier van gezondheid

lek\. D.

J.

Hillinga en cle clerde onder clen id. icl. 2e k\.

vv. J.

v. d. Scheer.

Algemeene trein (dwangarbeiders en clraagpaarclen): I ste luitenant-acljudant

J.

H. C. Munter en cle adjudant-onderofficieren Bonnarcl en Riclderhof.

Het bivak te Meureucloe werd bewaakt cloor de reserve, aangevuld uit Koeta Radja, en stond onder bevel van clen kapitein

J.

Grandjean, aan wien

was toegevoegd de onderluitenant 'vV. K.

J.

Flach, met last een oog in 't zeil

(20)

10

te houden, opdat de communicatie te land en mct de zee ongestoord mocbt blijven.

Ik vervolg thans het verhaal van den dag van den 29sten Januari. Nog denzelfden voormiddag begaf de generaal met zijn staf zich naar den top van uen Glé Nang Roë, waar de beide marinekanonnen van 10,5 cM. en 2

kanonnen van de veldartillerie van 7 cM. spoedig daarop deden hooren, dat ,

Plaal 8. 2 3

I. De Generaal. 2. Ass.-res. Jhr. v. Schmiclt aur Altenstaclt. 3. Kapt. Cornelissen. GENERAAL VAN HEUTSZ OP DE GLÊ NANG RO~.

het vuur geopend was op de versterkingen des vijands, welke zich noord- oostelijk op den Glé Risa Boengang bevonden. Den volgenden morgen kuierde ook ik onder behoorlijk geleide naar genoemden heuvel en 'k moest erkennen, dat het een kolossale klim was geweest voor de manschappen die het zware geschut hier tegenop hadden gesleept. Onderweg ontmoette ik een watertransport onder geleide van eenige gewapende jantjes, - bestemd voor de manschappen van de batterij; de waterbakken werden door ossen naar boven getrokken. (Plaat 7)

(21)

I I

Ik vond dit konvooi zoo'n typisch gezicht, dat ik niet kon nalaten er een kiekje van te nemen.

Boven op den top gekomen, zag ik den generaal met zIJn gevolg het omliggend terrein opnemen. (Plaat 8)

Toen ik eens goed de plaats bekeek, zag ik niets dan eenige barakken voor eh; manschappen der batterij; van geboomte geen spoor, niets dan de lange vuurmonden die geregeld als een uurwerk één voor één hun noodlottige lading met een geweldigen knal uitbraakten.

(Plaat 9) Zij werden zoo juist bediend, dat de vijand op den Glé Risa Boen- gang overhaast zijn stelling verliet en een schuilplaats zocht in den noordelijken rand van een andere versterking. Hier kwam hij evenwel onder vuur van 1Ir. Ms. Trol/zp, dat dicht bij het strand

Plaat 9. MARINEGESCHUT VURENDE OP ASAM KOEMBANG.

lag en steeds in verbinding bleef met de batterij op den Glé Nang Roë door middel van den daarop geplaatsten seintoestel, waardoor zijn vuur behoorlijk gecontroleerd kon worden. (Plaat 10)

Nu werd het den vijand te machtig en weer trok hij terug op de meer oostelijk gelegen versterking Djoeroeng-Koembang.

Maar ook nu weer met hetzeiIde resultaat; de batterij op den Glé Nang Roë opende direct haar vuur op die versterking en verdreef den vijand naar een in de sawah gelegen versterkt huis, in de nabijheid van Mesigit Batóh,

(22)

12

~

.

Plaat JO. 4 3 5 2 6

I. Luit.-Kol. art, v. d. Willigen. 2. Kapt. gen. staf Doorman. 3. Kapt.-atlj. gen. staf Sprtl)'t. 4. Luit t. z. 2e kJ. Baretta.

5 . .-\delborst Ie kl. Greighton. 6. Luit. maréch. Doerrlehen.

MARINEGESCHUT OP DEN GLÉ N.\NG ROit.

(23)

waarop toen het artillerievuur overgebracht werd. Ook de vijandelijke stelling Tjot Panaih, westelijk van onze batterij, werd dien middag onder vuur ge- nomen. Eerst tegen half zes uur hield het gebulder van het geschut op.

Reeds vóór dien tijd was ik in het bivak terug om eens uit te rusten en mijn toebereidselen te maken voor den volgenden morgen. Den volgenden morgen ten vier uur rukten onder commando van den majoor Bleckmann, aan wien was toegevoegd de chef van den staf, kapitein Doorman, - twee compagnieën infan- terie, genietroepen en ambulance uit, met opdracht de vijandelijke positiën op den reeds gemelden Glé Risa Boengang zoo mogelijk bij verrassing te nemen.

Ten vijf uur volgde nog een compagnie van hetzelfde korps met de bergbatterij.

Voor het geval de stelling bij aankomst van de artillerie nog niet in onze handen II'as, moest de artillerie aan den aanval deelnemen. \Vas dit echter wel het geval, dan kon de batterij vuren op de vijandelijke positiën, welke van daaruit binnen haar bereik lagen. Ook van den Glé Nang Roë wenl door ons gevuurd om de colonne te steunen.

Tegen den morgenstond bereikte de colonne de meest oostelijke benting, waarop onmiddellijk geattakeerd werd. Zij was echter, evenals twee daarna hinnengedrongen versterkingen, onbezet.

Zij hadden ontzettend veel geleden van het vuur der marine-kanonnen op den Clé Nang Roë en van dat van Hr. Ms. TromP. Vele goederen, twee lilla's, twee donderbussen en 4 voorlaadgeweren Iraren achtergelaten, hetgeen wijst op een overhaasten terugtocht. De versterkingen werden daarop met den grond gelijk gemaakt.

Dienzelfden morgen was ik tegen zes uur met twee brigades maréchaussée ver- trokken in de richting van den Glé Risa Boengang, waar de colonne Bleckmann zich moest bevinden. Van een weg of voetpad was geen sprake en ik kon niets beters doen, dan de manschappen te volgen die dwars door de vijandelijke strook de wildernis doortrokken. Eindelijk na een {linken marsch, stietten II'ij op de artille- rie, welke in stelling lag, (PI. I I) gereed om den aanval der infanterie te onder- steunen, wat echter zooals ik reeds voren mededeelde, niet noodig bleek te zijn.

Ik vond het tooneeltje wel aardig om er een kiekje van te nemen. Spannend was het oogenblik toen de infanteristen over een moeras de andere versterkingen moesten zien te naderen. Over een brug bestaande uit slechts één enkele

(24)

bamboe, aangelegd door den vijand, om zich gemakkelijk van de eene naar de andere versterking te kunnen verplaatsen, beproefde men den overtocht.

Aardig was het te zien, hoe onze mennekes al balanceerende den overtocht hier- over trachten te doen; hun koddige bewegingen zouden bij een andere gelegenheid

niet weinig den lachlust hebben opgewekt. Al spoedig bleek echter, dat de

Plaat I f. BI-:RGGESCHUT IN STI-:LLING OP DEN GLJo': NANG ROË.

Atjehsche bruggenbou\\' niet berekend was voor den overtocht van een geheel bataljon, want nauwelijks was er een compagnie met eenig succes een eindje op voortgesukkeld, of kr. . .. krr. ... .. , krak, daar lagen de meeste fuseliers tot over de ooren in den modder te spartelen. Nu bleef natuurlijk geen andere weg open en moesten allen de voorgeschreven wandeling d66r, en niet óver het

(25)
(26)

moeras doen. Ondanks het minder aangename van dit geval, kwam men met veel moeite behouden aan de overzijde met het reeds bekende gevolg; de vijand had het raadzamer gevonden zijn stellingen te ontruimen.

Ook van het besproken , bruggetje« in het moeras, gelukte het mij een foto te nemen. (Plaat 12)

Aangenaam was het mij ook, dien morgen eenige officieren te ontmoeten, oude kennissen van Padang, die ik na menigen gezelligen avond aldaar, na vele maanden, honderden mijlen verder in de Atjehsche rimboe onverwachts moest ontmoeten. (Plaat 13) Was het contrast al zeer groot, de hartelijkheid

Plaat 13. VERSTERKING OP DEN GLE RISA BQENGANC.

eveneens; de heeren hadden van hun vroolijkheid en goeden luim nog niets verloren. Hun verbazing was trouwens even komisch als begrijpelijk, toen zij midden op het oorlogs-terrein den Padangschen fotograaf als uit de lucht zagen vallen en even plotseling voor hun neus zagen staan. Voor filosofische be- spiegelingen werd evenwel bijster weinig tijd gelaten, daar we lVeder verder moesten; er viel voor hen nog veel te doen over.

Om 10 uur v.m. rukte majoor Bleckmann met zijn drie compagniëen, genie- troepen en ambulance op naar Djoeroeng Koembang, in den westelijken rand van Kiran, trok door deze gampong in noordelijke richting tot aan het strand

(27)

en daarna in westelijke richting door naar Matang Oelim terug naar het bivak Nang Roë. De gampong Kiran was geheel verlaten; de bevolking had de vlucht genomen toen zij de versterkingen op den Glé Risa Boengang I) in brand zag staan. De bij de kust gelegen oorlogschepen kregen daardoor gelegenheid met succes de vluchtelingen met salvo·vuur te bestoken. De in den Kiranrand gelegen versterkingen bleken zeer onbeduidend te zijn en werden zonder moeite vernield. De colonne keerde ten 3' 4 uur n.m. in het bivak Nang Roë terug. Ik was met de bergartillerie langs een anderen weg naar het bivak Nang Roë teruggekeerd, naar ik aanvankelijk meende, langs een korteren weg; dit bleek dan ook zoo te zijn, maar nooit zal ik dezen , korten« weg vergeten. Vooral voor de bergbatterij waren de terreinhindernissen van belang en vorderden van mensch en dier veel krachtsinspanning. Tegen z uur 's namiddags kwam ik vermoeid in het bivak Glé Nang Roë terug, waar mijn kleine hut mij thans gerieflijker en aangenamer dan ooit toescheen.

De vijandelijke stelling Tanöh Merah werd dien dag door onze batterij onder vuur genomen, daar zij den volgenden morgen.. 31 Januari, aan de beurt zou komen voor de eer van een bezoek der Kömpeuni. z)

Daartoe rukten dien avond om 7 uur uit, onder commando van den kapitein H. van Stipriaan Luïscius: de maréchaussee, de ze en 3e compagnie van het

1 ze bataljon, genietroepen en ambulance; kapitein Spruyt vergezelde de colonne als stafofficier.

Er moest nl. getracht worden de vijandelijke versterking Tanöh Merah bij verrassing te nemen. Om 3 uur v.m. van den volgenden dag zou nog de 3de comp. van het 3de bat. met opname-personeel volgen.

Gemarcheerd werd over den colonneweg naar Meureudoe, langs de Meureudoe- rivier en over den Glé Semang. Ongeveer tegen middernacht kwam de gampong Blang Reul' in het gezicht en daar werd gerust tot z uur in den morgen.

Wederom werd afgemarcheerd en gampong Blang Reué doorgetrokken, de

I) Men Iele hier en vroeger liever: Glé Risa }Joenggoeng; juister nog: Poenggöng.

2) KómpeunÎ = Atjèsch voor Kompani, de overal in den Archipel nog gebruikelijke benaming voor het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, aldus erkend als de erfgenaam der O.-I. Compagnie. Het door Dr. Snouck Hurgronje bekend gemaakte Atjèhsche heldendicht, waarin Generaal van den Heijden den titel Koning Eénoog draagt, - heet Prang Kómpeuni, d. w. z. de oorlog lIIt=l de Nederlanders.

z

J

(28)

18

sawah overgestoken naar gampong Sawè en was om 5 uur 'smorgens gampong Babah Loeëng doorschreden. Bij het aanbreken van den dag werd de rivier overgestoken en beklommen onmiddellijk de vier voorste brigades den hoogst gelegen top van den heuvelrug naar Tanàh Merah.

De benting bleek echter onbezet te zijn. Ten Noorden van den heuvel werden eenige Atjehers waargenomen, die na een salvo van onze troepen in westelijke richting de vlucht namen. De positie was zeer sterk en bestond uit een 250 M. lange aaneenschakeling van loopgraven met 3 redoutes.

De versterking werd voorts met vernielingsmiddelen geslecht.

Om I I uur v.m. werd de terugmarsch aangenomen en zonder iets van den

vijand te hebben bespeurd, om 5 uur n.m. het bivak Nang Roë bereikt. Men zal moeten erkennen, dat de troep een geforceerden marsch heeft gemaakt;

bovendien droeg het nachtelijk duister er niet toe bij om de groote terrein- hindernissen te overwinnen.

Dien dag had ik wederom een wandeling gemaakt naar onze batterij op den Glé Nang Roë; de afstand was evenwel veel te ver, ongeveer 7000 à

8000 meters, om iets van de versterkingen op Tanàh Merah te zien; met het ongewapend oog onderscheidde ik niets dan eenige stipjes, zoodat van de colonne-van Stipriaan Luïscius evenmin iets te onderscheiden viel.

Den volgenden dag, I Februari, werd den troepen een welverdiende rustdag gegeven, vooral met het oog op de omstandigheid, dat den 2 den Februari de operatiën tegen Asam Koembang en Batéë Ilië een aanvang zouden nemen, waarvoor dan ook reeds den I sten enkele transporten vivres over zee werden opgevoerd voor den mars eh der troepen naar Keudé Samalanga. Ook de beide kanonnen van 7 cM. L. A. werden dien dag over zee herwaarts vervoerd.

Voor de marine batterij op den Glé Nang Roë gold echter de rustdag niet;

onafgebroken donderde daar het geschut op de vijandelijke stellingen van Asam Koembang en Batéë Ilië.

Ook dezen dag kon ik de verzoeking niet weerstaan de batterij in actie te zien. Het was bewonderenswaardig onze Jantjes daar hun stukken te zien bedienen; zonder eenige beschutting tegen de brandende hitte, altijd goeds- moeds en vaardig om een ui te tappen, deden zij zich nochtans kennen als zeer bekwame kanonniers. Algemeen wordt dan ook erkend, dat de schoten

(29)

der marinekanonnen met zeldzame juistheid werden afgegeven. Een der Jantjes verklaarde mij deze omstandigheid door te zeggen: > Ja, meheer, ziet uwes, as da wij bij de merine gewoon zijn op onze gematen een adressie te zette, begrijp ie ?,. Nu, veel snapte ik er niet van, maar ik zeide den man, dat ik niet anders doen kon dan hem op zijn eerlijk gezicht te gelooven, met welke verklaring hij zeer tevreden was; ten minste, met een grijns van voldoening knikte hij mij zeer vaderlijk toe, terwijl zijn onafscheidelijke pruim met lang- zame golvende bewegingen van links naar rechts verhuisde.

Toen ik van het kanongebulder genoeg begon te krijg-en, ofschoon men zich er al zeer spoedig aan went, wandelde ik weer met een terugkeerende gewapende patroe\je naar het bivak, waar alles levendig dooreenkrioelde en men zich gereed maakte voor de vermoeienissen van den dag van morgen.

Tegen 7 uur zag men de Amboineesche militairen om hun prediker geschaard, die hen in het Maleisch op stichtende wijze toesprak, hen vermaande hun plicht als Christen en krijgsman te doen, waar de dood - in het soldaten- leven steeds een onverwachte gast, die elk oogenblik kan opdagen - elk uur hen kan komen opeischen voor God, den Koning aller koningen, den Overste aller oversten. Voorts herinnerde de waardige man aan de komende gebeurtenissen van de volgende dagen en hij eindigde zijn toespraak met de woorden: ,Vergeet nimmer, dat ge Amboineezen zijt, dat ge tot een volk behoort, hetwelk steeds trouw aan God, trouw aan het vaandel en dapper in het gevecht is geweest. Doe uw plicht en God zal u niet verlaten.« Na het zingen van eenige stichtende en op- wekkende liederen en een laatst gebed, ging de schare weder uiteen, terwijl ik nog den indruk behield van die eenvoudige plechtigheid, op het oog zoo moeilijk overeen te brengen met de woelige en hartstochtelijke natuur der Amboineezen.

's Anderdaags was ik reeds vroegtijdig op de been en weldra stond ik met pak en zak gereed; aan de toebereidselen was het te zien, dat ons een zware marsch te wachten stond. De cavalerie en z compagniëen van het I zde bat.

bleven achter om Nang Roë te bewaken en de communicatie met het bivak Meureudoe open te houden.

Eindelijk in de vroegte begaf zich de colonne in de bepaalde volgorde op marsch. Tengevolge van de hevige regens was het pad voor de colonne zeer slecht begaan-

baar; vooral de bergbatterij en de paardentrein ondervonden vele moeilijkheden.

(30)

20

Om 10 uur v.m. deboucheerde de voorhoede op de sawah, westelijk van gampong Kandang en werd daaruit licht beschoten; het vuur werd echter met een paar salvo's tot zwijgen gebracht. Een Atjeher, die over de sawah vluchtte, werd neergeschoten.

Ten half elf v.m. bereikte de hoofdcolonne Oeloë Oë; de artillerie verliet

Pla .. t 14. HET DOORWADEN VAN DE SAMALANGA-RIVIER.

het pad en trachtte door gampong Ankieëng een beteren weg te vinden. Ook dit pad was zeer slecht begaanbaar en daar de bergbatterij nog steeds op zich liet wachten, werd besloten op een begroeide plaats in de sawah de colonne

~ in te wachten.

De maréchaussées marcheerden echter in zuidoostelijke richting door, tot den westrand van Kandang.

(31)

2 1

Ten 2 uur n.l11. marcheerde de rest der colonne, met uitzondering van de bergbatterij en de 4de comp. 3de bat. af, in de richting van gampong Pal oh, waar een bivak zou \I'orden betrokken.

Het . gelukte mij met mijn koelies hier eenigen \'oorsprong te nemen, tot het nemen van een paar kiekjes van den opmarsch der colonne over de sawah, en hoewel als opname minder gelukkig geslaagd, geeft 't toc:h eenig idée van de wijze waarop de troepen met hun onvermijdelijken nasleep zich bewegen.

Tegen 3 uur werd de Kroëeng Samalanga overgetrokken (Plaat 14) en werd bevolen in kampong Roemah Toedjoe Roëeng een bivak te betrekken. Het was goed 6 uur n.m. toen de geheele colonne aldaar vereenigd was.

Deze marsch van den 2 den Februari zal mij niet licht uit het geheugen gaan.

Op mijn uitstapjes als fotograaf in Atjeh heb ik weleens flinke \\'andelingen meegemaakt; doch hier hadden wij na één dag marcheerens een afstand van slechts JO, zegge tien kilometers afgelegd. Zij, die gewoon zijn aan eenigs- zins verre wandelingen en uitstapjes langs gebaande wegen of voetpaden, kunnen er zich geen denkbeeld van maken; men moet zoo iets zelf aanschouwd hebben, om de bezwaren van zulk een tocht naar waarde te schatten.

Voor mij, in mijne lichte uitrusting, was het reeds vermoeiend, maar de militairen met hun wapenrusting en last not least de trein: de koelie's, de dwangarbeiders en de pikolpaarden met hun vrachten, die hebben, ofschoon slechts het hoognoodig<:; medegenomen was, gelijk zij dat noemen, > een broekje aangehad. <

De marschroute, nog de beste \\'elke men genomen had, leidde echter door een terrein zoo vol bezwaren en hindernissen, dat ik me de vraag stelde, hoe dan in 's hemelsnaam de slechte wegen in Samalanga er wel zouden uitzien!

De generaal· met zijn staf en de beredenen der berg-artillerie zaten wel te paard, maar moesten herhaaldelijk afstijgen, omdat het terrein soms met geen mogelijkheid een bereden paard toeliet; man en paard moesten zich er maar zelf doorheen werken.

AI deze omstandigheden in aanmerking genomen, vond ik het opmerkelijk, dat het verband en de goede geest der troepen zoo goed bewaard bleef; alles ging als een stroom langs verschillende richtingen naar éénzelfde doel gestadig voort, als voortgestuwd door een machtigen, onweerstaanbaren dwang.

(32)

22

Alleen de trein levert bij zulke marschen een jammerlijk schouwspel op.

Menschen en beesten, wie door hitte en vermoeienis de lichtste last te zwaar is geworden, sjokken op den door de artillerie reeds omgewoeld en moddergrond als werktuigl ijk langzaam mee, meer geneigd tot achterbl ijven dan tot voortgaan, en elke gelegenheid aangrijpende om zich van een gedeelte van hun vracht te ontdoen.

Zij die belast zijn met het toezicht op de begeleiding van den trein, hebben dan ook een zware taak om met alle geestkracht welke in hen is, onvermoeid al het mogelijke te doen om den boel bij elkaar te houden. Nochtans kan niet belet worden, dat bij elke kali, bij elk moeras, bij elke steilte, kortom bij elke hindernis van eenig belang, een of ander van de bagage verloren gaat. Bom! daar valt er een, hij krabbelt langzaam overeind, neemt nog langzamer zijn vracht weder op, is inmiddels zijn gewone plaats in den sleep kwijt; hij doet het er om, en met een onnavolgbare handigheid heeft hij zijn vracht verlicht, door een of ander stuk ervan achter zich te laten. En zoo gaat de man weer voort, sjokt hij weer verder met den eindeloos langen trein.

Wie zal zich dan nog verwonderen, dat men na zoo'n zwaren marsch - als wij nagaan, dat een geheele dag noodig was om een afstand van 10 K.M, af te leggen - doodmoede in het bivak aankwam?

En toch, nauwelijks was dit rustpunt bereikt, of als door een tooverslag viel weldra alle levendigheid van het opgewekte bivakleven waar te nemen. De manschappen zaten niet lang daarna in opgewekte stemming om hun kampvuren hun kleederen te drogen en in afwachting van den maaltijd; hier werd onder vroolijk gelach een ui getapt, dáár zat een groep jonge soldaten met open mond te luisteren naar een oudgediende, die hun met het gezicht van een chef van den staf, de beteekenis der operatiën duidelijk trachtte te maken en hen voorspelde dat er den volgenden dag • spaanders zouden vallen. < »Dat Batoe Iliq ken ik, < zeide hij; »'t was een verd ... ' gevaarlijk nest. Maar, <

eindigde hij op geruststellenden, tevens zekeren toon, daarbij zijn snor welbehaaglijk opstrijkende, .dàt beloof ik je, onze ouwe zal hun een loer draaien, dat ze d'er beroerd van worden; we trappen ze er uit of er in, en dàn mag God ze genadig wezen! < En als om dit orakel te bevestigen, stak hij met een dreigend gezicht zijn pijp weer aan, tot de zware rookwolken,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN