Vraag en aanbod van arbeid
De impact van de crisis op het
‘Matching Proces’ tussen werklozen en vacatures in Vlaanderen
Konings, J., Persyn, D. & Torfs, W. 2012. De impact van de crisis op de arbeids- markt in Vlaanderen. Studie in het kader van de VOKA-leerstoel ‘Groeikracht van de Vlaamse Economie’. Leuven: VIVES, KU Leuven.
Achtergrond
In de economische literatuur(bijvoorbeeld Pissarides, 2000) definieert men de evenwichtswerkloosheid als een situatie waarbij de uitstroom uit werkloosheid ge- lijk is aan de instroom in werkloosheid. In die situatie blijft de werkloosheid constant. De cruciale vraag is dan welke factoren het niveau van deze evenwichts- werkloosheid verklaren. Het is evident dat hierbij zo- wel het gedrag van werkgevers als het gedrag van werknemers belangrijke determinanten zijn. Hierbij zal het aantal vacatures dat werkgevers openen van belang zijn, maar ook het zoekgedrag van werkgevers naar geschikte kandidaten. Ook omgekeerd zullen de inspanningen van werklozen om een geschikte va- cature te vinden cruciaal zijn. Het zijn deze zoekin- spanningen die al dan niet op een efficiënte manier kunnen verlopen en hierbij zullen een aantal factoren een impact hebben. Zo zal de prikkel om intensiever op zoek te gaan naar een geschikte vacature kleiner worden wanneer de werkloosheidsuitkeringen gene- reus en onbeperkt in de tijd zijn. In de context van
de crisismaatregelen kan worden geargumenteerd dat het invoeren van onder meer tijdelijke werkloos- heid eveneens ongunstig is geweest voor de efficiëntie van ‘jobmat- ching’. Immers, werknemers die in dit systeem worden ondergebracht, blijven contractueel verbonden aan hun werkgever, zodat ze niet op de arbeidsmarkt be- schikbaar zijn om de behoeften aan arbeidskrachten op te vangen van bedrijven waarin de activiteit op gang is gekomen. Wanneer die regeling gedurende een bepaalde tijd wordt gehandhaafd, kan ze een rem vormen in een fase van conjunctuurherstel (zie bij- voorbeeld NBB, Jaarverslag 2010, p. 69).
Om de efficiëntie van het job matching proces te bestuderen, wordt vaak gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘matching functie’. Zo’n functie stelt dat het aantal matches tussen werknemers en werkgevers tijdens periode t afhangt van het aantal openstaande vacatures en het aantal werklozen op het einde van de vorige periode, t-1:
Mo,t = Φo,tM(Vo,t–1, Uo,t–1), (1)
waar Φo,t de efficiëntie van het matching pro- ces voorstelt in periode t voor opleidingsseg- ment o. De arbeidsmarkt is gesegmenteerd volgens
De Belgische arbeidsmarkt hield de voorbije jaren, op het eerste
gezicht, goed stand ondanks de economische crisis. Deze evolutie
verbergt echter een toename van de ‘mismatch’ tussen werklozen
en openstaande vacatures, vooral bij werklozen met een bachelor-
of masterdiploma. Deze studie documenteert dit fenomeen, en
bespreekt mogelijke oorzaken en beleidsimplicaties.
scholingsgraad en het subscript o verwijst naar een bepaald opleidingsniveau. De efficiëntie van het matching proces, Φ, bepaalt het aantal matches voor een gegeven hoeveelheid van openstaande vacatures en werklozen. Op basis van maandelijkse gegevens met betrekking tot vacatures en werklo- zen naar opleidingsniveau is het mogelijk om een index van matching efficiëntie te berekenen voor elk arbeidsmarktsegment.
Hoe het niet in rekening brengen van de segmen- tering van de arbeidsmarkt kan leiden tot een hoge waarde van de matching efficiëntie-index kan geïl- lustreerd worden aan de hand van een eenvoudig cijfervoorbeeld. Stel dat de arbeidsmarkt gesegmen- teerd is in twee opleidingsklassen: laag- en hoogge- schoold. Voor de eenvoudigheid, veronderstel dat de functionele vorm van de matching functie voor de geaggregeerde en de gesegmenteerde arbeids- markt gelijk zijn en dus dat:
Φo,tM(Vo,t–1, Uo,t–1) = ΦtM(Vt–1, Ut–1) = ΦtVt–10.5Ut–10.5 (2)
Laaggeschoolde werklozen kunnen geen vacatures invullen waarvoor een hoogopgeleid profiel is ver- eist. Omgekeerd zoeken hooggeschoolde werklozen enkel in het segment van de hooggeschoolde vaca- tures. Stel dat er in periode t-1 in het laaggeschool- de arbeidsmarktsegment tien werklozen actief zijn, maar dat er geen enkele vacature is. Omgekeerd zijn er geen werklozen in het hooggeschoolde arbeids- marktsegment, maar zijn er wel tien openstaande vacatures. Wanneer men geen rekening houdt met de arbeidsmarktsegmentering en alle werklozen en vacatures uit de verschillende segmenten bij elkaar optelt, voorspelt het model dat er tien matches zul- len tot stand komen. Echter, in de realiteit zoekt ieder binnen het eigen marktsegment en zal geen enkele laagopgeleide werkloze een betrekking vin- den en vindt geen enkele openstaande vacature in het hoogopgeleide segment een geschikte kandi- daat. In werkelijkheid worden er dus geen matches gevormd en voorspelt het niet-gesegmenteerde mo- del een hoge mate van mismatch. Een model dat wel rekening houdt met de segmentering voorspelt daarentegen geen enkele match, en zal voor de be- treffende periode een lagere mate van mismatch vertonen, aangezien er abstractie wordt gemaakt van de skill mismatch op de arbeidsmarkt.
Evolutie werklozen, vacatures en spanning op de arbeidsmarkt
De gegevens die worden gebruikt voor de analyse werden ons bezorgd door de VDAB, de Vlaamse arbeidsbemiddelingsinstantie. Het betreft Vlaamse gegevens die maandelijks worden uitgegeven. Ze gaan terug tot januari 1989 en lopen tot en met augustus 2011. Om aanspraak te kunnen maken op een werkloosheidsuitkering dient een werkzoeken- de zich in te schrijven bij de VDAB. Bepaalde uit- keringsgerechtigde werklozen zijn echter niet ver- plicht zich in te schrijven als werkzoekenden, zoals bepaalde groepen oudere werklozen en brugge- pensioneerden. De VDAB definieert de werkloos- heidsstatistiek zo in functie van de arbeidsmarkt eerder dan in functie van de sociale zekerheid.1 Er geldt geen rapporteringsplicht voor vacatures. Dit betekent dat de door de VDAB gerapporteerde va- caturestatistieken slechts een beperkt aandeel ver- tegenwoordigen van het totale aantal openstaande vacatures in Vlaanderen.
Figuur 1 toont de evolutie van het aantal bij de VDAB ingeschreven niet-werkende werkzoekenden (nwwz) en het aantal openstaande vacatures. Hier- uit blijkt dat het aantal nwwz aanzienlijk toenam tijdens de financiële crisis, maar nooit het recordni- veau bereikte van begin 1994. Hierbij moet echter een belangrijke kanttekening gemaakt worden. De gerapporteerde statistieken houden geen rekening met het aantal tijdelijke werklozen die minder dan drie maand werkloos zijn, omdat deze pas na drie maanden verplicht zijn zich in te schrijven bij de VDAB. Over de ganse periode toont het aantal nwwz een licht dalende trend. De stijging van het aantal vacatures over deze periode is ook frappant, met een opwaartse trend voor heel de periode.
Uit figuur 1, bovenste grafiek, blijkt ook dat er een inverse relatie bestaat tussen het aantal werklozen (U) en het aantal vacatures (V). In de literatuur verwijst men ook wel naar de Beveridge-curve die deze relatie weerspiegelt. De verhouding van het aantal openstaande vacatures ten opzichte van het aantal werklozen is een maatstaf van de spanning op de arbeidsmarkt of de ‘labor market tightness’, θ. Deze fungeert als een conjunctuurparameter voor de arbeidsmarkt. Bij een constante efficiëntie van het matching proces impliceert een verande- ring in θ een beweging langsheen de Beveridge-
curve. Bij een heropleving van de conjunctuur stijgt het aantal vacatures en daalt het aantal werklozen (θ stijgt), bij een recessie vindt de omgekeerde be- weging plaats en daalt het aantal vacatures terwijl de werkloosheid stijgt (θ daalt). Men spreekt van een gespannen arbeidsmarkt wanneer de vraag naar arbeid relatief hoog is ten opzichte van het aanbod (hoge θ). Omgekeerd spreek men van een ruime arbeidsmarkt als het aanbod van arbeid rela- tief hoog is ten opzichte van de vraag (lage θ).
Figuur 1 toont duidelijk dat de financiële crisis zich pas in 2009 echt liet voelen op de arbeidsmarkt. In 2008 stonden er bij de VDAB nog 23,7 vacatures
open per honderd ingeschreven werklozen. Dit aantal daalde in 2009 tot 15,5. De bovenste grafiek van figuur 1 maakt duidelijk dat deze afname in min of meer gelijke mate te wijten was aan een afname van het aantal openstaande vacatures als aan een toename in het aantal werklozen. Vanaf 2010 zet het arbeidsmarktherstel in Vlaanderen zich duidelijk in, met een lichte verbetering van de ar- beidsmarkt tussen 2009 en 2010, die zich sterker doorzet in 2011. Een blik op de bovenste grafiek leert dat deze evolutie vooral een gevolg is van een toename in het aantal openstaande vacatures, aan- gezien het aantal werklozen tijdens de beschouwde periode slechts een matige afname kende.
Figuur 1.
De evolutie van het jaarlijks gemiddeld aantal werklozen en gemiddeld aantal openstaande vacatures tussen 1989 en het derde kwartaal van 2011 en de resulterende spanning op de Vlaamse arbeidsmarkt, θ
0 10000 20000 30000 40000 50000 60000
0 50000 100000 150000 200000 250000 300000
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Vacatures Werklozen
0 0.05 0.1 0.15 0.2 0.25
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
θ Bron: Arvastat, VDAB
Figuur 2.
De Vlaamse Beveridge-curve tussen 1989 en augustus 2011
150000
1000020000300004000050000
200000 250000 300000
Werklozen
Vacatures
2011
2010 2006 2009
2007
2000 2001
1999
2002 1998
2004
2003
1989 1992
1991 1990
1997
1996 1995 1993 1994
2005 2008
Bron: Arvastat, VDAB
Figuur 3.
De verschillen in positie van de Vlaamse Beveridge curves per opleidingsniveau tussen 1989 en augustus 2011
50000 100000
Werklozen
100000400080006000
150000 200000
2000
0
0
Vacatures
2011
2010
2007 2009 2000
2000
2006
2005 2004 2002
2000 2002 2000
2001 1000 2002 2001 2003
2010 2009
2002 2009
2007
2010 2007
2007
2006
2005
2005 2004 2004
2006 2008
2011 1999
1998
1995
1999
1999
1997
1997
1996
1996
1995
1995
1996
1994
1994 1998
1998
1993
1993
1993
1992
1989
1989
1992
1991
1991
1991
1990
1990
1990 2008
Geen secundair
Bachelor Master
Secundair
Bron: Arvastat, VDAB
Figuur 2 stelt de evolutie van de relatie tussen het aantal openstaande vacatures en het aantal werk- lozen tussen 1989 en 2011 voor aan de hand van de Beveridge-curve. Tussen 2005 en 2007 bevond de Vlaamse arbeidsmarkt zich conjunctureel duide- lijk in een opwaartse beweging. Vanaf 2008 nam het aantal openstaande vacatures af, en gelijktijdig nam het aantal werklozen in min of meer dezelfde mate toe. Dit resulteerde in een neerwaartse ver- schuiving langs de Beveridge-curve. Echter, tussen 2009 en 2010 nam zowel het aantal openstaande vacatures als het aantal werkzoekenden toe. Dit weerspiegelt zich in figuur 2 als een opwaartse ver- schuiving van de Beveridge curve. Een dergelijke verschuiving impliceert een toename in de structu- rele werkloosheid.
Om na te gaan of de toegenomen mismatch op de Vlaamse arbeidsmarkt te wijten is aan zoge- naamde skill-mismatch, een discrepantie tussen de kwalificaties van de werklozen en de vereiste kwalificatie van de vacatures, segmenteren we de Vlaamse arbeidsmarkt in vier opleidingsklassen:
geen diploma secundair onderwijs, maximaal een diploma secundair onderwijs, maximaal een ba- chelordiploma en ten slotte een masterdiploma of hoger. Men spreekt hier over een ‘verticale’ oplei- dingssegmentatie van de arbeidsmarkt, aangezien men kan argumenteren dat er binnen elk segment geen sprake meer is van hoger dan wel lager op- geleide groepen, maar eerder van ‘anders’-opge- leide groepen.
Figuur 3 geeft de Beveridge-curves voor deze opleidingsgroepen in eenzelfde figuur weer. De Beveridge-curves van de bachelors en de mas- ters bevinden zich dicht bij de vacature-as. Het gemiddeld aantal jaarlijks openstaande vacatures nam er de afgelopen jaren gestaag toe en bereikt een recordhoogte in 2011. Hiertegenover staat een relatief constant aantal werklozen, wat zich reflecteert in een opwaartse beweging van deze Beveridge-curves. Dit is vooral frappant voor het segment van de bachelors. Het probleem in het hooggeschoolde segment stelt zich dus voorna- melijk aan de aanbodzijde van de arbeidsmarkt.
De bestaande pool van hooggeschoolde werklo- zen lijken hun weg niet te vinden naar de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen. Men spreekt in dit geval van een gespannen arbeidsmarkt, met een relatief hoge vraag ten opzichte van een relatief
beperkt aanbod. Het is duidelijk dat deze 15 000 niet-ingevulde vacatures voor hooggeschoolden tijdens de eerste acht maanden van 2011 een hoge opportuniteitskost betekenen voor de Vlaamse economie.
In het segment van de werklozen zonder secun- dair diploma kunnen we spreken van een ruime arbeidsmarkt, gekenmerkt door een relatief hoog aanbod tegenover een relatief beperkte vraag. De inwaartse verschuiving van deze Beveridge-curve tussen 1989 en 2003 heeft deels te maken met de gewijzigde structuur van de Belgische economie, die evolueerde naar een kenniseconomie waar job- creatie vooral plaatsvond in het segment van ken- nisintensieve tewerkstelling en de scholingsgraad van de bevolking alsmaar toenam. Waar er gemid- deld genomen in 1994 nog 171 341 laaggeschoolde werklozen waren, nam dit aantal af tot 99 187 in 2011. Het aantal openstaande vacatures daalde in deze periode van 5 030 tot slechts 856.
In wat volgt gaan we na in welke mate de mat- ching efficiëntie van elke opleidingsklasse evo- lueerde in de periode volgend op de financiële crisis. Dit gebeurt door middel van de schatting van een matching functie. Voor technische details aangaande de analyse verwijzen we naar Torfs (2011).
Econometrische analyse van de matching functie
Vooreerst wordt de matching functie geschat voor Vlaanderen als geheel, waarbij alle vacatures en werklozen worden geaggregeerd tot één allesom- vattende klasse en er dus geen onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende opleidingsgroe- pen.2 De resulterende evolutie van de matching efficiëntie op de Vlaamse arbeidsmarkt is uitgezet in figuur 4. De figuur bevestigt de resultaten uit Konings en Torfs (2011) en Torfs (2011), die een- zelfde analyse uitvoerden met gegevens tot en met maart 2011. De gegevens in deze analyse reiken tot augustus 2011. Tussen maart en augustus is de matching efficiëntie verder gedaald. De problemen op de Vlaamse arbeidsmarkt lijken voorlopig nog niet van de baan en de Vlaamse werklozen vinden almaar moeilijker hun weg naar de openstaande vacatures.
Of deze afgenomen matching efficiëntie te wijten is aan een toegenomen skill mismatch, dan wel dat dit fenomeen ook terug te vinden is binnen de ver- schillende opleidingssegmenten van de Vlaamse ar- beidsmarkt, onderzoeken we door de segmentering van de arbeidsmarkt in rekening te brengen en als dusdanig de matching functie te herschatten. We veronderstellen hierbij dat de matching in de ver- schillende segmenten verloopt volgens eenzelfde proces.3 Wel houden we rekening met een kwa- dratische trend in de afhankelijke variabele die mo- gelijk verschilt tussen de arbeidsmarktsegmenten.
Er worden ook opleidingsdummies toegevoegd om te controleren voor verschillen in het gemiddelde niveau van de matching efficiëntie tussen de ver- schillende segmenten. Zo kunnen we de mogelijke verschillen in de gemiddelde matching efficiëntie ook in kaart brengen. Figuren 5 en 6 tonen de mat- ching efficiëntie en het gemiddelde niveau ervan opgesplitst per opleidingsgroep.
Figuur 5 brengt aan het licht dat de gedaalde mat- ching efficiëntie in het post financiële crisistijdperk
niet te wijten is aan een toegenomen skill mis- match. De gedaalde matching efficiëntie doet zich namelijk voor binnen elk arbeidsmarktsegment.
Enigszins verrassend lijkt het gros van de gedaalde matching efficiëntie op de Vlaamse arbeidsmarkt te verklaren door de evolutie binnen de twee hoog- geschoolde arbeidsmarktsegmenten. De matching efficiëntie piekt er het hoogst in de aanloop naar de financiële crisis, maar zakt achtereenvolgens diep weg tot ver beneden het niveau van de twee lager opgeleide marktsegmenten, waarin de matching ef- ficiëntie opnieuw lijkt te stabiliseren op het niveau van voor de financiële crisis.
Niettegenstaande deze bevinding is het wel zo dat de matching in het hooggeschoolde arbeids- marktsegment nog steeds efficiënter gebeurt dan in de andere twee segmenten. We construeerden een gemiddelde matching efficiëntie index die de waarde 1 aanneemt voor het marktsegment van de masters. Figuur 6 toont hoe deze index zich verhoudt ten opzichte van de overige drie markt- segmenten.
Figuur 4.
De evolutie van de matching efficiëntie op de Vlaamse arbeidsmarkt tussen 1989 en augustus 2011
-0.6 -0.5 -0.4 -0.3 -0.2 -0.1 1E-15 0.1 0.2 0.3 0.4
Matching efficiëntie Matching efficiëntie (1 jaar gecentreerd voortschrijdend gemiddelde)
1989m1 1989m11 1990m9 1910m7 1992m5 1993m3 1994m1 1994m11 1995m9 1996m7 1997m5 1998m3 1999m1 1999m11 2000m9 2001m7 2002m5 2003m3 2004m1 2004m11 2005m9 2006m7 2007m5 2008m3 2009m1 2009m11 2010m9 2011m7
Bron: Arvastat, VDAB
Figuur 6.
Een index voor de gemiddelde matching efficiëntie op de Vlaamse arbeidsmarkt in de vier arbeidsmarkt- segmenten.
1 0.9 0.8 0.7 0.6 0.5 0.4 0.3
Geen secundair Secundair Bachelor Master Bron: Arvastat, VDAB
Het matching proces in het arbeidsmarktsegment van de masters is het efficiëntst en de waarde van
deze index wordt op 1 genormaliseerd. Het mat- ching proces is in de overige drie opleidingsklassen ongeveer even efficiënt en is 30 tot 35%4 minder efficiënt dan dat van de masters.
Mogelijke oorzaken en beleidsimplicaties
De gedaalde matching efficiëntie in het arbeids- marktsegment van de hooggeschoolden betekent een aanzienlijk verloren potentieel voor de Vlaam- se economie. Het niet-invullen van zulke hoogpro- ductieve jobs impliceert immers een hoge opportu- niteitskost en verloren productiecapaciteit.
Een verklaring die vaak wordt aangebracht, is het bestaan van een desincentiverend systeem van werkloosheidsuitkeringen. Deze verklaring is vooral Figuur 5.
De evolutie van de matching efficiëntie op de Vlaamse arbeidsmarkt tussen 1989 en augustus 2011 voor de vier arbeidsmarktsegmenten.
0 0.1 0.2 0.3 0.4 0.5
1989m1 1989m9 1990m5 1991m1 1991m9 1992m5 1993m1 1993m9 1994m5 1995m1 1995m9 1996m5 1997m1 1997m9 1998m5 1999m1 1999m9 2000m5 2001m1 2001m9 2002m5 2003m1 2003m9 2004m5 2005m1 2005m9 2006m5 2007m1 2007m9 2008m5 2009m1 2009m9 2010m5 2011m1
Geen secundair Secundair Bachelor Master
-0.4 -0.3 -0.2 -0.1
Bron: Arvastat, VDAB
aannemelijk voor de efficiëntiedaling bij de groep laagopgeleide werklozen, aangezien zij gemiddeld genomen over het laagste loon beschikken. Daar- door is hun vervangingsratio5 te laag en beschikken ze dus niet over de juiste incentieven om actief op zoek te gaan naar een gepaste betrekking. Deze verklaring is echter niet geheel compatibel met bo- venstaande bevindingen. Moest het systeem van werkloosheidsuitkeringen de voornaamste oorzaak zijn voor de afname in de matching efficiëntie in de post financiële crisisperiode, zouden we deze afname voornamelijk in het arbeidsmarktsegment van de laaggeschoolde werkzoekende waarnemen, wat duidelijk niet het geval is. Het is zo dat de match inefficiëntie sinds 2007 in alle opleidings- klassen achteruit ging.
Een tweede verklaring, aangehaald in Konings &
Torfs (2011), betreft het in voege blijven van de anti-crisis maatregelen. De tijdelijke werkloosheid voor bedienden is hier een voorbeeld van. Deze maatregel laat bedrijven toe werknemers op non- actief te zetten terwijl de overheid hier de kosten voor draagt. De werknemer in kwestie blijft ver- bonden aan de onderneming en is dus niet be- schikbaar op de arbeidsmarkt en kan niet ingezet worden om de nieuw gecreëerde vacatures in de post financiële crisisperiode op te vullen. In de mate dat bediendenjobs veelal een hoogopgeleid kwalificatieprofiel vereisen, is dit wel een poten- tiële verklaring voor het feit dat de matching ef- ficiëntie sterker afnam in het arbeidsmarktsegment van de hoogopgeleiden (met bachelor of univer- sitair diploma).
Een derde mogelijke oorzaak die de toegenomen mismatch in het hooggeschoolde arbeidsmarktseg- ment kan verklaren betreft een andere vorm van skill mismatch, die hier niet werd onderzocht: de zogenaamde “horizontale skill mismatch”. Hier is er geen sprake dat de werklozen te weinig opleiding kregen om de bestaande vacatures in te vullen, wel dat ze een verkeerde opleiding bezitten. Dit kan er op duiden dat de structuur van de Vlaamse econo- mie en arbeidsmarkt na de crisis veranderde en de nieuw gecreëerde jobs van een andere aard zijn dan de jobs die vernietigd werden tijdens de crisis.
Het betreft een problematische vorm van mismatch, aangezien er in dit geval wel degelijk geïnvesteerd wordt in opleiding, maar die investering blijft zon- der gevolg.
Ten slotte kan het ook zijn dat bedrijven in het post financiële crisistijdperk een afwachtende hou- ding aannemen. De onzekere economische tijden, gekoppeld aan het rigide institutionele kader van onze arbeidsmarkt waarin baanzekerheid primeert op werkzekerheid, kunnen ervoor zorgen dat be- drijven wel vacatures openen, maar erg kieskeurig zijn in de invulling ervan. Dit komt omdat eens een job is ingevuld, het erg kostelijk is deze job terug te vernietigen, moest dit nodig zijn ten gevolge van een negatieve schok. Dit maakt dat in onzekere economische tijden werkgevers erg hoge eisen zul- len stellen, waaraan slechts weinig kandidaten zul- len voldoen.
Joep Konings Damiaan Persyn Wouter Torfs Vives, KU Leuven
Noten
1. Voor meer informatie, zie http://arvastat.vdab.be/arva- stat/help/nwwz.htm
2. Voor de volledige resultaten van de analyse, zie Konings, Persyn & Torfs (2012). Het betreft hierbij een herhaling van de analyse in Konings & Torfs (2011) en Torfs (2011), maar met gegevens die reiken tot augustus 2011 in plaats van maart 2011. De resultaten wijken licht af van voor- noemde studie omdat het aantal opgevulde vacatures tijdens een periode nu afhangt van het aantal openstaan- de vacatures en werklozen aan het einde van de vorige periode (= het begin van de huidige periode), in plaats van een gemiddelde tijdens de betreffende periode. Deze aanpassing zorgt niet voor een wezenlijk verschil in de resultaten.
3. Dit impliceert dat we veronderstellen dat de coëffi ciënten op de variabele U en V gelijk zijn voor de verschillende opleidingsklassen. We houden er echter wel rekening mee dat de gezamenlijke trend in de verklaarde variabele en de onafhankelijke variabelen tussen de groepen kan verschil- len.
4. De index voor het laaggeschoolde arbeidsmarktsegment wordt als volgt berekend: (EXP(-0.6252) – 1) = 46,5%. Dit impliceert dat de matching 46,5% minder effi ciënt is dan in de referentiecategorie, het hooggeschoolde marktseg- ment. Als we de effi ciëntie van het hooggeschoolde markt- segment normaliseren tot 1, betekent dit dat de index voor het laaggeschoolde marktsegment 53,5 bedraagt.
5. De verhouding tussen het loon dat men krijgt op de ar- beidsmarkt en de werkloosheidsuitkering.
Bibliografie
Konings, J. & Torfs, W. 2011. De impact van de crisis op de Vlaamse arbeidsmarkt. VIVES – Briefings. Leuven:
VIVES, KU Leuven
Pissarides, C. 2000. Equilibrium Unemployment Theory.
Cambridge: MIT Press.
Torfs, W. 2011. De kroniek van een aangekondigd herstel?
De vergeten gevolgen van de crisis voor de Vlaamse ar- beidsmarkt. Vives Beleidspaper 14. Leuven: VIVES, KU Leuven