Vraag nr. 113 van 13 april 1999
van mevrouw RIET VAN CLEUVENBERGEN Leerkrachten Verpleegkunde – Outplacement In zijn antwoord op mijn interpellatie over out- placement bij verpleegkundigen verklaarde de mi- nister met deze maatregel een budgettaire bespa- ring te willen bereiken (Handelingen C50 van 14 januari 1999, blz. 12-15 – red.).
Vooral de personen die vóór 1995 in het systeem stapten, voelen zich echter door de nieuwe voor- stellen bekocht en dringen erop aan het vroegere engagement, gebaseerd op andere afspraken, te kunnen voortzetten.
In de praktijk valt de groep "outplacement" im- mers uiteen in die leerkrachten – hoofdzakelijk verpleegkundigen en huishoudkundigen – die vóór 1995 in het systeem stapten, en degenen die later op het aanbod ingingen, op basis van andere afspraken.
De minister verklaarde naar aanleiding van mijn interpellatie dat hij niet wist hoeveel personen vóór 1995 instapten ; hij zou bijkomende informa- tie vragen.
Vermits het om een budgettaire maatregel gaat, is het belangrijk de financiële opbrengst af te wegen tegen het menselijk leed. Daarom zou ik aan de minister volgende vragen willen stellen.
1. Is er ondertussen reeds een advies van de Raad van State over dit voorstel ?
2. Hoeveel personen zijn volgens de outplace- mentregeling van vóór 1995 in een of andere voorziening aan het werk ?
3. Betreft het hier voorzieningen die op een of an- dere manier worden gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap ?
Klopt mijn vermoeden dat de budgettaire recu- peratie dan in feite een verschuiving van de loonkosten van het departement Onderwijs naar het departement Welzijn of Volksgezond- heid zal zijn ?
4. Heeft de minister de kosten en baten van deze maatregel tegen elkaar afgewogen (opbrengst tegenover administratieve kosten) en er ook re- kening mee gehouden dat een engagement van- uit onderwijs tegenover andere voorzieningen nu eenzijdig wordt verbroken ?
5. Welk maximaal bedrag kan de minister jaarlijks recupereren wanneer het loon van deze perso- nen vanaf 1 januari 1999 gedeeltelijk door deze instellingen wordt betaald ?
Antwoord
1. De Raad van State heeft over het ontwerp van besluit van de Vlaamse regering betreffende de tewerkstelling buiten het onderwijs of de psy- cho-medisch-sociale centra advies uitgebracht.
Dit advies luidt als volgt : "Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.".
2. 91 personen bevinden zich reeds van vóór 1 sep- tember 1995 in de toestand van "outplace- ment".
3. Zoals reeds vroeger werd meegedeeld, werken personeelsleden via het stelsel "outplacement" : – in de welzijnssector ;
– in de gezondheidssector ; – in de gehandicaptensector ; – bij Kind en Gezin ;
– in de bijzondere jeugdzorg.
De aandacht dient er echter op te worden ge- vestigd dat het voor de betrokken instellingen gaat om "gratis" arbeidskrachten. De volledige wedde van deze personen is immers ten laste van de begroting van Onderwijs. De instelling van tewerkstelling draagt geen enkele last.
Daarenboven ligt het bedrag van de wedden dat door het departement Onderwijs aan de belang- hebbenden wordt uitgekeerd, in vele gevallen, namelijk indien zij meer dan twee jaar ter be- schikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, hoger dan het bedrag van het wachtgeld waarop zij uit hoofde van deze terbe- schikkingstelling binnen het onderwijs aan- spraak kunnen maken.
Zoals reeds in het antwoord op vroegere vragen dienaangaande werd gesteld, is een aanvaardba- re verdeling van de lasten tussen het departe- ment Onderwijs en de instelling van tewerkstel- ling noodzakelijk, namelijk om de middelen be- stemd voor het onderwijs maximaal voor het onderwijs te kunnen aanwenden. Ik verwijs naar de schriftelijke vraag nr. 48 van 9 december 1998 van de heer Johan Sauwens (Bulletin van Vragen en Antwoorden nr. 7 van 29 januari 1999, blz. 986 – red.).
4. Bij het afsluiten van de overeenkomsten dienen duidelijke afspraken te worden gemaakt over de werkwijze die dient te worden toegepast om de terug te storten tegemoetkoming in de wed- den van de betrokken personeelsleden met een minimum aan administratieve verwerkingen te realiseren.
Verder ben ik van oordeel dat in deze materie van geen engagement kan worden gesproken.
Het feit dat de Vlaamse Gemeenschap, departe- ment Onderwijs, de belanghebbenden verder bezoldigd, kan bezwaarlijk als dusdanig worden beschouwd.
5. Op deze vraag kan op dit ogenblik niet worden geantwoord.
Op 11 mei 1999 heeft de Vlaamse regering het betrokken besluit definitief goedgekeurd. De instellingen kunnen daarvan nu op de hoogte worden gesteld en zullen worden herinnerd aan de brief die zij op 26 november 1998 in verband met de eventueel te betalen tegemoetkoming in de loonlast hebben ontvangen.